Ga direct naar de content

Jrg. 37, editie 1817

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 19 1952

ECONOMISCH-

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

37E
JAARGANG

WOENSDAG 19 MAART 1952

COMMISSIE VAN REDACTIE

Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;

F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)

Redacteur-Secretaris: A. de Wit.

.

Assistent-redacteur: J. H. Zoon.

.

COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË

J. E. Me,tens; J. van Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelen.

INHOUD
Blz.

Het succes van de woningbouwleningen der

Bank voor Nederlandsche Gemeenten
door

J. E.

Verwayen

……………………..
204

Hogere graanprijzen en de gevolgen
door Ir C.

M.

Hupkes

……………………….
205

De stop van Lobith en de Vrije Rijn
door Mr H.

Fortuin

…………………………..
207

Aspecten van de aardgasvoorziening in Neder

land door J. J.

Capelle

.
………………
210

Ingezonden stuk:

Productiviteitsverbetering

in

de

distributie

door B. J.

Wijnbeek
met naschrift van

Drs

D.

E.

Beutick

………………..
211

London Letter
door Henry Hake …………
211

Geld- en kapitaalmarkt
door Drs J. C. Brezet.
.
212

De Belgische geld- en kapitaalmarkt in Februari

1952 door Dr L. Delmotte

…………..
213

Grafieken:

Indexcijfers van groothandeisprijzen van

illustratiedruk-papier ………………214

Statistieken:

Bankstaten

……………………….215

AUTEURSRECHT VOORBEROUDEN

Dezer dagen

nog niet zo prettig. De commissie over de ontwapening
is bijeen geweest en leverde meteen geharnaste betogen.
Rusland heeft tegen Duitse bewapening, onder bepaalde
voorwaarden, thans geen bezwaar; in West-Duitsland
wordt met opgericht hoofd geluisterd, zij het nog koeltjes.
Maar niet al te koel, zoals reeds gewaarschuwd is. Lauw
dus, een stemming die nooit veel heeft opgeleverd.

Zou het Oostenrijk thans beter vergaan? Van Westelijke zijde wil men weer gaan spreken, een kwestie,die Oosten-
rijk zeker niet koud laat; doch hier blijft de vraag, of
Rusland tot starten bereid zal zijn vôôr ook de Duitse
schroef is aangeslagen. Het combineren van ongelijk-
soortige problemen is steeds een beproefde techniek ge-
weest.

Niet zo enthousiast is men, na enig nadenken, ook in
Groot-Brittannië. Hçt nieuwe budget kon naar de quali-
tatieve inhoud der maatregelen zo genomen zijn uit een
boek als bijv. Meade: ,,Planning and the Price-rnechanism”,
de ,,liberal-socialist solution”. Maar, zoals bij alle econo-
misch-politieke problemen, het komt aan op de quan-
tificering nu en in de tijd. Daarop vallen thans, in, een
gedeeltelijk verbazende eendracht, twee zover verwijderde tijdschriften als ,,The Economist” en ,,The New Statesman
and Nation” de begroting aan. Het leed is nog niet geleden.

Zo ook voor Frankrijk, al is een hechtpleister in de
vorm van een crediet van $ 100 millioen door de Europese
Betalingsunie verstrekt. De handelsbalans over Februari
was droevig deficitair. Zo staat het ook met het snel-
verband van een kasvoorschot van de Franse nationale bank in verhouding tot de totale budgetpositie.

Het is ook moeilijk te weten wat prettig is. In de Ver-
enigde Staten staat men een weinig beteuterd op grond
van een aantal recente beslissingen van de hoogste coör-
dinatie-instanties voor de productie. Het staaltekort blijkt
zô mee te vallen, dat de toewijzingen voor consumptie-
goederen zijn verhoogd; het loodtekort blijkt bij de huidige
vraag niet te bestaan, de bouwvergunningen worden aan-
zienlijk soepeler uitgegeven. De onder geweldige druk
voor de militaire voorzieningen gemaakte ruimte blijkt
bij het huidige tempo der bewapeningsuitgaven niet te
worden opgevuld; de consumptiegoederenindustrie wordt
weer aangewakkerd. Hoe zal het bij het onder deze druk
veroorzaakte prijspeil echter met de vraag staan?

Nederland wil wel vrâgen; de liberalisatie is per 1 Maart
tot 75 pCt verhoogd. Vrijwel tegelijkertijd werd bekend,
dat het uitvoersaldo over Februari is teruggelopen. Ook
hier zal de aanvulling van voorraden eens gaan werken.
Doch ook hier is de vraag: tegen welk prijspeil? De schom-
mei schijnt weer een dood punt te naderen; naar welke
kant zullen de internationale ontwikkelingen drijven?

SLIKKERVEER

11

pa’

1•

R. MEES & ZOONEN
ASSOCIATIE CASSA

ANNO 1720

KAS5IERSINSTaUNG

OPGERICHT IN 1806

Bankiers
&
Assurantie- Makelaars

HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM-C

ROTTERDAM

DYNAMOS MOTOREN INSTALLATIES

‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)

IlIllIllIllIllIl

BERICHT
Hierdoor delen wij onze donateurs, leden en abonné’s
mede, dat dezer dagen gebruik zal worden gemaakt’
van de verleende t6estemming tot automatische giro-
afschrijving van aan ons verschuldigde bedragen.

NEDERLANDSCH ECONOMISCH
INSTITUUT.

EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-MIJ,
op
het Leven
en
tegen Invallditelt N.V.

WOLLENSTOFFENFABRIEK

in het Zuiden des lands zoekt een

adminisratief leider

die belast zal Worden met de administratieve planning van het productieproces en de çoör-
dinatie van inkoop, verkoop en productie, als-
mede met de kostprijsberekening.

Vereisten:

organisatievermogen; commercieel inzicht;
practische ervaring op het gebied van
kostprijsberekening, bedi ijfsadministratie en
planning; theoretische opleiding: S.P.D.
of M.O.; de betrokken functionaris moet in samen-
werking met andere chefs blijk geven van
een helder bedrijfsinzicht

Eigenhandig” (niet
met
ballpoint) geschreven
sollicitaties met volledige inlichtingen omtrent leeftijd, levensloop, theoretische opleiding en
practische ervaring en vergezeld van een
recente
pasfoto
te richten
aan
het

GEMEENSCHAPPELIJK INSTITUUT

VOOR
TOEGEPASTE PSYCHOLOGIE

Wiliselminapark 25


TILBURG.

Aanpassing
van ondernemingspensioen- en

spaarfondsen aa’rs de (komende)

nieuwe wettelijke bepalingen S

Kantoor: Believuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 – 5346

PROVINCIAAL ELECTRICITEITSBEDRIJF

IN FRIESLAND
EMMAKADE N.Z 5,9, LEEUWARDEN

De Directeur van bovengenoemd bedrijf
roept sollicitanen op voor de functie van

HOO FDADMINISTRATEUR

(salaris van’
f
9725,40—f 11048,40, inclusief
toelage,n).

Vereisten: Doctoraal Economie en/of Ac-

countant N.I.V.A., bekwaam stylist en er-

varing in het leiding geven aan een om-

vangrijke administratie. Leeftijd 35-45

jaar.

Uitvoerige en eigenhandig geschreven

sollicitaties worden ingewacht binnen 10

dagen na het verschijnen van deze oproep.

202

19 Maart 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

203

DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK

J. E. VER WAIJEN, Het succes van de woningbouwleningen der Bank voor Nederlandsche Gemeenten.

Het succes van de woningbouwleningen is in meer dan
één opzicht verheugend. De gemeenten zullen zich dit
jaar niet langer in ‘de bedenkelijkste bochten behoeven te
wringen om aan woningbouwgelden te komen; de emissie-
markt is van de latende druk bevrijd, die zich na een
mislukking zonder twijfel sterk had doen gevoelen. Ook
op het gebied van de arbeidsproductiviteit is een ontmoe-
digend échec verhoed. De woningbouwleningen leverden
in menig opzicht een verrassing: het rentegamma werd doorbroken, de uitgifte nam de vorm aan van liefst drie
nog onbekende leniogtypen tegelijk (voor de rentespaar-
brieven werd art. 48 I.B. van toepassing verklaard, dat de
progressie buiten werking stelt en het maximum-belasting-
percentage op 40 fixeert; bij verkoop van de 015110 pt
obligaties
zal
generlei inkomstenbelastingplicht ontstaan).
De als stimulans voor de inschrijving bedoelde ,,voor-
keurskaarten” hebben volkomen aan hun doel beantwoord.
In de practijk is gebleken, dat de exceptionele attracties
ruimschoots opwogen tegen het toch altijd nog ietwat
krappe rendement, dat de woningbouwleningen bij in-
schrijving a pari opleveren. Het beantwoorden van de
vraag, of een rente-offer van 1/4 pCt uiteindelijk geen
goedkoper en zekerder middel zou zijn geweest dan de
zware concessies van principiële aard, die nu zijn gedaan,
is van meer dan academisch belang: de zorg voor de ge-
meentelijke woningbouwfinanciering zal in de komende
jaren terugkeren en een dergelijke leningsoperatie kan niet

al té vaak worden herhaald.

Ir C. M. HUFKES, Hogere graanprjzen en de gçvolgen.

De verhoging van de prijzen van importgranen komt
niet alleen tot uiting in een hogere broodprijs, doch heeft
tevens belangrijke consequenties voor het gehele landbouw-
bedrijfsleven. De prijsverhoging moet worden gezien als
een gevolg van de ontwikkeling op de wereldmarkt, welke
zeer gunstig is voor de rentabiliteit van de akkerbouw.
Vooral de varkens- en pluimveehouderij komen echter in
een moeilijke positie. In landbouwkringen wordt o.a. de
mogelijkheid overwogen om een fonds te vormen uit een
areaalheffing op voedergranen. Hierdoor zou op zichzelf
reeds de teelt van tarwe en intensieve voedergewassen ge-
stimuleerd worden, waardoor een, uit een oogpunt van
export en werkgelegenheid ongewenste, inkrimping van
de varkens- en kippenstapel zou kunnen worden voor-
komen. Zo nodig zouden met behulp van dit fonds deze
bedrijfstakken ook rechtstreeks kunnen worden gesteund.

Mr H. FORTUIN, De stop van Lobith en de vrije Rijn.

In dit artikel gaat schrijver in op de jongste rechtspraak
inzake de vraag, of de maatregelen met betrekking tot de
stop van Lobith al of niet inbreuk maken op de bij art. 1
van de Acte van Mannheim gewaarborgde vrije vaart op
de Rijn. Schrijver wijst er op, dat er ten aanzien van de
handhaving van vrijheid van scheepvaart op de Rijn,zoals
die in art. 1 der Rijnvaartacte is voorgeschreven, een ernstig
misverstand bestaat, waaraan nationale politieke motieven
niet vreemd zijn. Men gaat er in Nederland in brede kring
– naar schrijvers mening terecht – van uit, dat ordening
van onze Rijnvaart dringend gewenst is en dat deze ordening
er niet zal komen zonder overheidsingrijpen. Aan allen, die het wagen daartegenover een beroep te doen op een internationaal tractaat, wordt dan verweten er alleen op
uit te zijn de zo noodzakelijke ordening tegen te houden.
Zo ligt de zaak volgens schrijver echter geenszins. Boven
het belang van een goede regeling van de Rijnvaart staat
z.i. het belang van het voldoen aan internationale ver-

plichtingen. Dit klemt temeer bij de Rijnvaartacte, die een
dusdanige internationale regeling voor de Rijn geeft, dat Nederland daarvan grote voordelen geniet.

J. J. CAPELLE, Aspecten van de aardgasvoorziening in
Nederland.

De gasputten te Tubbergen en Wanneperveen produ-
ceren tezamen 45 mln m
3
aardgas per jaar. Door
inschakeling van aardgasenergie in onze energiehuishou-
ding zullen
wij
in -staat zijn minder kolen te importeren.
Bij de beantwoording van de vraag, hoe en in welke sector
van de energiehuishouding het gebruik van aardgas op
de meest economische wijze toegepast zal kunnen worden,
rijzen vele moeilijkheden, welke door schr. Worden be-
sproken. Het grootste probleem is wel, dat men in genen
dele verzekerd is van de continuïteit der aardgasproductie. De belangrijkheid van de in dit artikelgenoemde moeilijk-
heden, benevens de tendentie om het systeem van gas-
voorziening van beperkte gemeentelijke gebieden te door

breken en te verruimen, zijn oorzaak geweest, dat een
intensief overleg gaande is om het doel van – een meer
universele gasvoorziening te verwezenlijken. Daar de Staat
in wezen als verkoper van aardgas optreedt en een koppeh net tussen centra van distributie nodig zal zijn
i
dringt zich
de vraag op, of het niet voor de hand ligt juist nii de
organisatorische opbouw van de gasvoorziening in ons
land te herzien.

– SOMMAIRE –

J.. E. V.R WAIJEN, Le succès des enlprunts ,,construction
de maisons” de la Ban que des Coininunes néerlandaises.

Le succès des emprunts en faveur de la construction
de maisons est ‘réconfortant de plusieurs points de ‘vue.
Les communes ne seront pas obligées, Cette année-ci, de
se tordre comme un ver pour trouver l’argent nécessaire
â la construction d’habitations. Le marché d’émission est
libéré d’une oppression latente qui se serait sans doute
manifestée, en cas d’échouemen . Dans le domaine de la
productivité également on a détourné un échec- découtage-
ant. – –

Ir C. M. HUPKES, L’augnientation des prix de céréales

et les suites.

Le renchérissement des prix des grains d’importation est une conséquence de l’évolution du marché mondial,
très favorable d’ailleurs â la rentabiité de l’agriculture.
Cet état des choses occasionne surtout des difficultés
t
l’élevage des porcs et de la volaille. C’est, pouquoi on
examine la possibilité, dans les milieux intéressés, de créer
un fonds pour soutenir ce secteur et qui sera alirnenté par
une imposition sur les terres de culture -de grains â raison
de lemr superficie.

Mr H. FOR TUIN, Le bouchon de Lobiè’h et le Rizin libre’.

– L’auteur taite dans cet article de la jurisprudence
néerlandaise récente concernant la question de’ savoir si
les mesures prises relatives au bouchon de Lobith portent,
oui ou non, atteinte â la libre navigation sur le Rhin
garantie par l’art. 1 de l’Acte de Mahnheim.

J. J. CAPELLE, Les aspects relatijs â la distribution de
gaz naturel aux Pays-Bas.

On produit aux Pays-Bas 45 – millions .de mm de gaz
naturel par an. Grâce â l’application de l’énergie du gaz
naturel dans l’écondmie néerlandaise, la quantité -de
charbon â importer peut être diminuée. Pour répondre
â la question comment et dans quelle branche, l’utilisation
de gaz naturel pourra être appliquée de la manière la
plus économique on se heurte á plusieurs difficultés qui

sont exposées par l’auteur.

204

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Maart 1952

Het succes van de woningbouwleningen der Bank voor

Nederlandsche Gemeenten

De inschrijvingen op de 4
1
/
4
pCt en 015110 pCt nationale
womngbouwleningen hebben resp. f69 mln en f4,1 mln,
dus in totaal f73,1 mln belopen, een som die niet alleen de
als minimum in het emissieprospectus gestelde bedragen
ruimschoots overtrof, maar ook de verwachtingen van de
emitterende Bank voor Nederlandsche Gemeenten. Het
schijnt zelfs, dat de vraag gerezen is of deze bank voor middelen van deze omvang wel voldoende emplooi hd
en of het niet wenselijk zou zijn bij de toewijzing een reduc-
tie op de ingeschreven bedragen toe te passen. Blijkbaar
is deze gedachte van zeer voorbijgaande aard geweest, zo
zij al bestaan heeft; want een reductie zou een ietwat
vreemd gebaar zijn geweest nadat men met een half dozijn
uiteenlopende en zeer krachtdadige motieven alle beleggers-
groepen tot een zo groot mogelijke deelneming had trachten
te bewegen. Men mag aannemen, dat de drang achter de
plaatsing van de rentespaarbrieven, die volgens prospectus tot uiterlijk 1 Juni verkocht zullen worden,nu wel wat ver-
zacht zal kunnen worden, gesteld al dat de bedoelde
termijn niet wordt verkort.

Het nu geboekte succes is in meer dan één opzicht
verheugend. De gemeenten zullen zich dit jaar niet langer in de bedenkelijkste bochten behoeven te wringen om aan
wonmgbouwgelden te komen; de emissiemarkt is van de
latente druk bevrijd, die zich na een mislukking zonder
twijfel sterk had doen gevoelen. En waar men gerust kan
zeggen, dat moeite noch kosten gespaard zijn oni de
emissie te doen slagen, is ook op het gebied van de arbeids-
productiviteit een ontmoedigend échec verhoed, dat het
gezag van onze hoogste financiële autoriteiten niet weinig
geschaad zou hebben. Wij veronderstcllen hierbij, dat er
geen sprake is van een schijnsucces, in die zin, dat een
groot deel van de inschrijvers op de kortste termijn weer
tot verkoop van de obligaties zal overgaan omdat het hun
alleen te doen was om de ,,voorkeurskaarten”, waarover
straks meer. En ten slotte vindt de commehtator in de
succesvolle afsluiting van de operatie de vrijheid om nu
enkele dingen te zeggen, die voorlopig achterwege zouden
zijn gebleven zo de toekomstige plaatsing der reritespaar-
brieven het geheel nog had moeten goedmaken.

Men weet, dat in de maanden, voorafgaande aan de
onderhavige emissie, de gemeenten op vele vindingrjke
manieren getracht hebben, ondanks de handhaving van
een niet aan de marktsituatie beantwoordend ,,rente-
gamma”, toch gelden voor de financiering van de woning-
bouw te vinden. Wanneer
wij
hierboven van ,,bedenkelijke”
practijken spraken, denken wij buy, aan zgn. burgerzin-
leningen door een belofte van woningtoewijzing gesierd of
door een bedreiging met inwoning versterkt, of aan leningen
die weliswaar voor de debiteur tegen de gammarente plaats-
vonden, maar via bijstortingen door geïnteresseerde werk-
gevers de geidgever een hoger rendement opleverden.
Voorts aan de leningen, die de geidgever bevoordeelden
door hem eeniijdig de bevoegdheid te verlenen tot het ten
allen tijde eisen van aflossing. ,,Bedenkelijk” waren deze
vormen in het oog van de Regering en zeker ook naar de
mening van vele anderen.
Maar dezelfde boom droeg ook loffelijke vruchten:
leningvormen, die door een tot dusver ongebruikelijke
verschuiving der rentebetalingen naar de latere jaren, of
ook wel juist naar de beginperiode, tegemoet kwamen

aati de speciale beleggingsbehoeften van een deel der geld-
gevers. Verder de premieleningen, waaraan blijkens de
beurskoersen der weinige bestaande objecten een dringende

behoefte bestond, zij het misschien tot relatief bescheiden
bedragen. Voorts leningen, waarop de inschrijving ge-
koppeld was aan een spaarsysteem en die aldus een prikkel
tot sparen inhielden. En, uit de aard der zaak, de zuivere
,,burgerzin-lening” zonder bovenvermelde uitwassen.
Intussen werd deze ijver met een critische blik gadege-
slagen door de Regering, speciaal door het Ministerie van
Financiën, alwaar het inzicht veld won, dat één grote offi-
cieel genoteerde lening voor de woningbouw, waaruit
grote en kleine gemeenten gelaafd zouden kunnen worden,
de voorkeur verdiende boven de financieringschaos die aan
het ontstaan was. In de lange periode van voorbereiding
dezer grote lening werden de ,,uitwassen” door verbods-

bepalingen getroffen, terwijl Financiën trachtte de fiscale
voôrdelen der leningen van het Vlaardingen-Arnhem-type
illusoir te maken door zich op het standpunt te stellen, dat bij verkoop van dergelijke obligaties inkomstenbelasting-
plicht ontstond bij de verkoper, onafhankelijk zelfs van de
verhouding tussen zijn inschrijvings- of aankoopkoers en
de verkoopkoers. Vervolgens werd, enkele weken vôôr de
emissie der Bank voor Nederlandsche Gemeenten, een
volstrekte stopzetting der gemeentelijke leningsactiviteit
afgekondigd, zodat op dit zo rumoerige terrein plotseling
een stilte intrad, nauwelijks verbroken doordat nog een
enkele nakomer zich haastïg in veiligheid bracht.
De nationale woningbouwleningen, die tenslotte de
spanning verbraken, leverden in menig opzicht een ver-
rassing. Het rentegamma werd doorbroken en het maximum-.
percentage van 4 op
41/4
gebracht, ditmaal niet alleen ten
faveure van de belegger maar ook wel degelijk ten laste
van de geldnemer, d.i. in laatste instantie der gemeenten.
Wel verre van een vereenvouding te brengen, nam de grote
uitgifte de vorm aan van liefst drie nog onbekende lening-
typen tegelijk:

de rentespaarbrieveri, welker interest betaalbaar is tege-
lijkertijd met de aflossing van de hoofdsom;
de 4
1
/
pCt 25-jarige obligaties, welker uitloting pas na
16 jaren zou beginnen;

de 015110 pCt lening per 1974, zonder vervroegde aflos-
singsbevoegdheid.

Bij de rentespaarbrieven lag de keuze van aflossing of
voortzetting zeer overwegend aan de zijde der beleggers,
die in 1958, 1963, 1967 en 1971 vervroegde aflossing kunnen
eisen,
terwijl
de geldnemer dit alleen in 1967 en 1971 kan
doen. Terwijl voorts het bezwaar, tegen dit type altijd ge-
weest was, dat de belastbaarheid dergeaccumuleerde rente in het jaar van aflossing fiscaal nadelig was onder het pro-
gressieve inkomstenbelastingtarief, hakte Financiën voor
deze speciale gelegenheid de knoop door en verklaarde art.
48 van toepassing, dat de progressie buiten werking stelt’
en het maximum-belastingpercentage op 40 fixeert.
Opvallender nog was de beslissing, dat bij verkoop van
de 0/5/10 pCt obligaties generlei inkomstenbelastingplicht
zou ontstaan, een voorrecht, dat aan de nijvere uitvinders
van het Vlaardingen-leningtype nog steeds ontzegd werd.
De vraag rijst, of het niet eleganter geweest zou zijn de
weinigetot dusver verschenen leningen van deze aard maar
even goedgunstig te behandelen en dan desnoods de deur
voor verdere soortgelijke uitgiften te sluiten, vooral waar,
terecht of ten onrechte, de inschrijvers op de leningen
Vlaardingen en Arnhem meenden onder de bestaande wet-
geving reeds vrij te lopen van inkomstenbelasting bij ver-koop, en velen dat met hen nog steeds menen.
Tenslotte waren als speciale attractie aan de stukken der

19 Maart 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

205

drie woningbouwleningen kaarten verbonden, waarop de
inschrijver kenbaar kon maken aan welke gemeente hij
het door hem te storten bedrag wilde doen ten goede ko-
men. Deze als stimulans voor de inschrijving bedoelde
kaarten hebben volkomen aan hun doel beantwoord, maar
geen wonder: zij komen in wezen neer op twee van de
voorheen als ,,uitwas” beschouwde practijken. In de eerste plaats immers kunnen zij van de inschrijvers overgenomen worden door ondernemingen, die als werkgevers een groot
belang hebben bij de woningbouw in de gemeenten waar
hun bedrijven gevestigd zijn; hierdoor stijgt het inkomen
van de belegger met deovernemingsprijs, zonder dat dit
de gemeenten geld kost. In de tweede plaats wordt het niet
alleen mogelijk, maar zelfs onvermijdelijk, dat gemeenten
toezeggingen doen voor toewijzing van woonruimte op
voorwaarde, dat de gegadigde éen zeker aantal ,,voorkeurs-
kaarten” ten name van de gemeente levert.
In de praktijk is gebleken, dat de genoemde exceptionele
attracties ruimschoots opwogen tegen het toch altijd nog
ietwat krappe rendement, dat de nationale leningen voor
de woningbouw 1952 bij inschrijving a pari opleveren.
En wie de waarde van een methode afmeet aan haar succes,
behoeft over de mérites van de besproken uitgifte niet lang
meer na te denken. Maar ziet men iets verder, dan moet
men constateren, dat de Haagse Jupiter zich hier toch wel
erg veel veroorloofd heeft, dat de communale runderen
ontzegd was.

En dan ging het bij de gemeenten nog om de rare spron-
gen, die zij, in het nauw gedreven door een tegen wil en
dank opgelegd rentegamma, wel moesten doen. Heeft men
dit gamma zelf in de hand, dan staat men in de positie van
een geldnemer op een vrije kapitaalmarkt. Op zulk een Vrije
markt hebben zich in de historie voorrechten als belasting-
vrijstelling en opzegbaarheid ter keuze van de geidgever
alleen voorgedaan als de kapitaalnood tot het uiterste ge-
stegen was. En men mag met recht vragen of hiervan in
Nederland reeds sprake is; wie het oog richt op de succes-
volle uitgiften der provinciale electriciteitsbedrijven, die
44 percentsleningen plaatsten tot een heel wat hoger
totaalbedrag dan dat van de woningbouwleningen, ontkdmt
niet aan de vraag: zou een rente-offer van
1
/4
pCt uiteinde-
lijk geen goedkoper en zekerder middel geweest zijn dan
de zware concessies van principiële aard, die nu gedaan
zijn?

Het beantwoorden van deze vraag is van meer dan aca-
demisch belang; wel zijn wij voor 1952 gelukkig bevrijd
van de knellende zorg voor de gemeentelijke woningbouw-
financiering, maar deze zal in de komende jaren terug-
keren. En een leningsoperatie als de zojuist practisch
voltooide, met haar begeleiding van grootscheepse propa-
ganda en financieel-technische sensaties, kan niet al te
vaak worden herhaald.

Amsterdam.

J. E. VERWAYEN.

Hogere graanprijzen en de gevolgen

Hoewel in 1949 de vrije economische krachten in de landbouw een ruimer speelveld hebben gekregen, is de
invloed van de Overheid op de prijsvorming zeer aan-
zienlijk gebleven.
Dit prijsbeleid, beperkt zich niet tot het agrarische be-
drijf en is nog minder een exclusief landbouwbelang.
De betekenis er van ligt nI. voor een belangrijk deel in
de sfeer van voedselvoorzienings- en algemene loon- en
prijspolitiek.
Dat het voor de Overheid geen eenvoudige zaak is om
de vele tegenstrijdige belangen en doeleinden in evenwicht
te houden, blijkt weer eens uit de nieuwe problemen,
welke zijn ontstaan, of althans verscherpt naar voren
komen, door de plotselinge verhoging van de prijzen der
geïmporteerde granen. Deze verhoging bedroeg f7 per
100 kg, d.i. gemiddeld ongeveer 25 pCt.
Zoals bekend, is de import van brood- en voedergranen
geheel in handen van het Ministerie van Landbouw. De in
het binnenland verbouwde
tarwe
moet door de boeren
tegen een vaste prijs worden ingeleverd, waardoor een
sluitende broodgraanregeling mogelijk is. Voor de bin-
nenlandse verbouwde
voedergranen
bestaat echter een
volkomen vrije prijsvorming. Als gevolg hiervan kent de
voedergraanmarkt twee prijzen: een vrije prijs en een ,,bon”prijs. Alle importvoedergranen worden ni. in de
vorm van mengvoedertoewijzingen onder de verbruikers
gedistribueerd.

In één der voorgaande ,,E.-S.B.”-afleveringen schreef
Prof. Thurlings’) een korte beschouwing over de aan-
leiding tot bovengenoemde maatregelen, waarin hij verder
vooral aandacht schonk aan de problemen, welke met de
broodprijs samenhangen. Uit een oogpunt van direct
consumentenbelang en algemene loon- en prijspolitiek is
deze broodprijs ongetwijfeld belangrijk. De genomen
maatregelen zijn daarnaast echter ook zeer ingrijpend voor het gehele landbouwbedrjfsieven. Het is daarom de moeite
waard om hierop dieper in te gaan.

‘) Prof. Dr Th. L. M. Thurlings; ,,Verhoging van de broodprijs” in
van 13 Februari 1952.

De gevolgen voor de landbouw.

De granprijzen zijn van centrale betekenis bij de prijs-
vorming van de landbouwproducten. n.De akkerbouw-
bedrijven produceren rechtstreeks granen voor de markt,
terwijl op het gemengde bedrijf vooral. voedergranen
worden geteeld, welke niet worden verkocht, doch op het
bedrijf worden vervoederd en dus omgezet in dierlijke
producten. Tenslotte kennen wij in ons land ook een
groot aantal bedrijven met slechts een kleine oppervlakte
grond, welke hun bestaansbasis voor een belangrijk deel
vinden in de veredeling van niet zelf geproduceerde, doch
aangekochte voedermiddelen.

Het zal duidelijk zijn, dat de granen een teer punt
vormen bij deze -verhoudingen, temeer waar deze graan-
prijs min of meer bepalend is voor het prijsniveau van
andere soorten voedermiddelen. Het reeds labiele even-wicht is door de recente maatregelen wel enigszins ver-
stoord. Toch kunnen deze maatregelen moeilijk anders
worden gezien dan als een stap in de richting van een
noodzakelijke aanpassing aan de economisché werkelijk-.
heid.

De verhoudingen op de wereld zijn zo komen te liggen,
dat de voortbrenging van dierlijke producten zich na de
oorlog snel heeft âangepast aan de gestegen vraag. De
vôortbrenging van primaire Iandbouwproducten (i.c. gra-
nen) is echter blijkbaar minder snel toegenomen. Deze
ontwikkeling uit zich in sterk stijgende voederprijzen en
relatief minder sterk stijgende prijzen van,me1k, vlees en
eieren, waardoor de veredelingsmarge zeer klein wordt.
De prijzen, waarvoor graan wordt geïmporteerd, liggen
ook thans nog boven het nieuwe binnenlandse niveau,
hoewel de laatste gegevens duiden op een enigszins dalende
tendenz.

Deze dalende tendenz kan ook als een oorzaak worden
gezien van de zeer geringe reactie van de vrije graanprijzen
in het binnenland op de genomen maatregelen. Deze lagen
voorheen ni. belangrijk boven de ,,bon”prijs; thans is dat
niet het geval. De zeer grote voorraden bij de handel

206

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19
Maart
1952

en de afwachtende houding van de verbruikers spelen
hierbij ongetwijfeld ook een rol.
Het is uiteraard zeer moeilijk om ten aanzien van de
ontwikkeling der prijzen op de wereldmarkt voorspellingen
te doen; gezien echter ook de vele uitlatingen van over

heidszijde in dit opzicht, mag op belangrijke wijzigingen
in de situatie niet te veel worden gerekend.

Bij een Vrij economisch verkeer zou een aanpassing
kunnen plaatsvinden door uitbreiding van de primaire
landbouwproductie enerzijds en beperking van de vee-
stapels anderzijds.
Men kan er over van inzicht verschillen of de bestaande
verhouding van tijdelijke, dan van meer blijvende aard is.
Voor de Nederlandse landbouw kan ze echter ernstige
gevolgen hebben. Uitbreiding van de eigen bodem-
productie is hier veel moeilijker dan bijv. in de Ameri-
kaanse landen. Inkrimping va.n de dierlijke productie zal

Vooral een groot aantal gespecialiseerde veredelings-
bedrijfjes in hun bestaansmogelijkheden aantasten. Inkrim-
ping van de varkens- en kippenstapel kan bovendien met
zich brengen, dat niet kan worden geprofiteerd van een
eventueel herstel van het evenwicht.

De gevolgen van het doorgeven van de hoge import-
prijzen voor voedergranen aan de verbruikers kunnen als
volgt worden samengevat:

De reeds bestaande ongunstige verhouding tussen
de rentabiliteit van de akkerbouw enerzijds en die van
de veehouderj – speciaal van de varkens- en pluimvee-
houderj – anderzijds wordt er door vergroot. Een in-

krimping van deze laatste bedrijfstakken mag worden
verwacht, indien geen maatregelen worden genomen, welke
dit voorkomen. De rundveehouderj neemt hierbij een
aparte plaats in; Hiervoor zijn de gevolgen ni. minder
groot, daar de granen in de rundveevoeding slechts een
zeer bescheiden plaats innemen. Ook de onevenwichtigheid in het bouwplan van de

akkerbouwbedrijven neemt toe als gevolg van de relatief
grote winstgevendheid van de voedergraanteelt ten opzichte
van andere gewassen, vooral van tarwe. De momenteel
zeer hoge stroprijzen begunstigen bovendien de graanteelt
sterk t.o.v. de teelt van andere gewassen. Dit kan op de
duur o.a. ernstige consequenties hebben voor de werk-
gelegenheid in de landbouw, want de graangewassen
vragen relatief zeer weinig arbeid. De teelt van intensieve

gewassen geeft veel meer werkgelegenheid en tevens
– zeker nationaal-economisch gezien – veel hogere op-
brengsten. Privaateconomisch is het •risico van grote
marktfluctuaties bij ruwyoeders (aardappelen en bieten)
een remmende factor.

Teneinde de minder gunstige gevolgen van de hierboven
geschetste ontwikkeling zoveel mogelijk te beperken, zal
een actief landbouwbeleid gericht moeten zijn op:

het stimuleren van de verbouw van intensieve ge-
wassen in het binnenland;

hèt behoud van een redelijke veredelingsmarge bij
de dierlijke productie;

het scheppen van evenwichtige prijsverhoudingen in
de akkerbouw.

Standpunt van de Stichting voor de Landbouw.

Verwacht mag worden, dat over het te voeren landbouw-
beleid in de naaste toekomst overleg zal worden gepleegd
tussen Overheid en Stichting voor de Landbouw. Belang-

rijk is het in dit verband, dat het Hoofdbestuur van de
Stichting reeds een principieel standpunt heeft ingenomen,
dat a.v. is geformuleerd: het is noodzakelijk dat:

1. alle aandacht wordt geschonken aan het openhouden
van de exportmogelijkheden voor de eindproducten der
veehouderij;

een zo doelmatig mogelijke productie op de vee-
houderijbedrijven wordt bevorderd, met name ook door
zoveel mogelijk voer op eigen bedrijf te verbouwen;
het binnenlands kostenpeil beheerst blijft.
In verband met het laatste meent het Hoofdbestuur, dat,
wanneer de prijzen van de voedergranen een min of meer
redelijke grens overschrijden, maatregelen om deze prijzen

te beheersen dienen te worden overwogen. Het is op zichzelf opmerkelijk, dat de Stichting, waarin
in dezen toch zeer tegenstrjdige belangengroepen samen-
werken (akkerbouw, veehouderij, landarbeiders), tot een

dergelijk, zij het dan zeer voorzichtig geformuleerd stand-
punt heeft kunnen komen.

Welke maatregelen kunnen worden genomen.

in het kader van dit artikel is het niet doenlijk om hier alle mogelijke maatregelen in beschouwiiig te nemen.

De hier en daar geopperde mogelijkheid van een areaal-
heffing op voedergranen verdient echter,, de aandacht,
indien men er van uitgaat, dat de Overheid niet bereid is
om belangrijk hogere subsidielasten dan tot dusver op
zich te nemen. Het is trouwens gçmotiveerd om hiervan
uit te gaan, daar de verhoging van .de importgraanprijzen

juist is geschied om de subsidielasten te verminderen.
Met behulp van op deze wijze verkregen gelden zouden
– naar velen menen – verschillende van de gestelde
doeleinden kunnen worden bereikt. Een dergelijke heffing
zou – althans in directe zin – een afromen van de winst-
mogelijkheid in de akkerbouw betekenen. Dikwijls reeds
heeft de Overheid ten behoeve van haar loon- en prijs-
politiek in deze zin ingegrepen in de inkomensvorining
in de landbouw en zij doet dit thans nog.
Deze heffing zou op zichzelf reeds een gunstige werking
kunnen hebben ten aanzien van het bouwplan. De teelt
van andere voedergewassen zou relatief aantrekkelijker
worden: hakvruchten en mais (hoewel mais tot de granen
behoort, moet dit gewas, doordat het zeer veel arbeid
vraagt en aanzienlijk meer per ha opbrengt, tot de inten-
sieve voedergewassen worden gerekend; het zou daarom
ook onbelast moeten blijven).
Indien tevens een gedeelte van het met de areaalheffing
gevormde fonds zou dienen voor het optrekken van de
tarweprijs tot een relatief gunstig peil, zou, daarmede de
gewenste uitbreiding van het tarwe-areaal kunnen worden
verkregen. Dit zou dan worden bereikt, zonder dat het
een extra subsidielast voor het L.E.F. zou betekenen. Een
en ander zal echter eerst effect kunnen sorteren voor oogst-
jaar 1953.

De vergelijking met het Zuivelfonds is hierbij zeer
treffend. Met behulp van het Zuivelfonds wordt immers
de vastgestelde consumptiemelkprjs voor de veehouder
opgetrokken tot het vrije prijsniveau der zuivelproducten,
waarvoor dan gelden worden verkregen door een heffing
op alle verwerkte melk.

Met een dergelijk ,,graanfonds” zou o.a. de veredelings-
marge voor de varkens- en pluimveehouderij kunnen wor-
den gesteund. Dit laatste kan langs twee wegen geschieden
en wel door de subsidie op het importvoeder wederom
te verhogen of door de prijzen der eindproducten recht-
streeks te steunen. De eerste methode heeft als bezwaar,
dat het verschil tussen binnenlands prijspeil en import-
prijzen weer groter wordt. De tweede methode daarentegen is moeilijk door te voeren voor de pluimveehouderij, omdat
de eierhandel volkomen vrij is en ook moeilijk langs een centraal punt kan worden geleid. Een directe toeslag aan
de bedrijven zou hier – zij het een’ gebrekkige — oplos-
sing kunnen betekenen.

Als derde mogelijkheid yoor het gebruik van de ver-
kregen gelden is wel genoemd het direct stimuleren van
de intensieve voederbouw door premies op grasland-
scheuren, voeraardappelverbouw e.d.

19 Maart 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

207

De vraag rijst tenslotte, of ook de gemengde bedrijven
op zandgrond deze areaalheffing zouden dienen te betalen. M.i. moet hier het antwoord bevestigend luiden. Weliswaar
zou een uniforme heffing op de voedergranen door de
lagere opbrengst op deze lichte gronden onevenredig zwaar
drukken, doch de mogelijkheid om meer voederaard-
appelen te verbouwen is hier aanlokkelijk, daar deze
bedrijven minder behoeven te rekenen met de grillige
markt voor voeraardappelen. Zij verwerken deze immers
zelf via de varkensstapel. De kleine bedrijven kunnen
bovendien worden beschermd door het vrijstellen van een
zekere oppervlakte. Indien het fonds ook voor steun van
de tarweprijs jou worden gebruikt, zouden de lichte
gronden hiervan niet kunnen profiteren. Een compensatie
hiervoor is mogelijk door de rogge, het specifieke gewas

van de zandgronden, vrij te stellen.
Het zal zonder meer duidelijk zijn, dat er grote belangen
op het spel moeten staan om dergelijke sterk ingrijpende
regelingen aanvaardbaar te maken. De belangrijkste hin-
derpaal zou wel eens kunnen zijn, dat de ontwikkeling van
de graanprjzen op de wereldmarkt een onzekere factor
blijft, hoe somber de verwachtingen ook mogen zijn. Een
spoedige daling van de prijzen zou de gehele regeling
overbodig maken en zeker de akkerbouwers een moeilijk
weerlegbaar tegenargument geven. De hier besproken
regeling zou voor de Overheid verschillende van de door
haar gestelde doeleinden bereikbaar maken, zonder dat
hier overheidsgelden mede gemoeid zijn. De in het geding

zijnde belangen kunnen kort als volgt worden samengevat:

De bedreiging van onze export van vlees en eieren
is vooral op iets langere termijn zeer belangrijk. Men

denke hierbij ook aan het Engelse baconcontract.
Reeds jaren is door de Overheid intensivering van
de voederbouw gepropageerd; bovengenoemde regeling
zou een belangrijke stimulering kunnen betekenen.
Het werkgelegenheidsvraagstuk in de landbouw is
een belangrijk facet; in de eerste plaats in de uitgesproken
akkerbouwgebieden. Inkrimping van varkens- en kippen-
houderj zou evenwel ook dit probleem voor de kleine
gezinsbedrjven op de zandgronden – hoewel het daar
van andere aard is – weer verder van een oplossing

brengen.
Uitbreiding van de tarweteelt kan van belang worden geacht, o.a. uit een oogpunt van deviezenbesparing, hoewel

op dit moment
het prijsverschil tussen voedergranen en

tarwe op de wereldmarkt niet groot is.
Voor het gehele hierboven aangesneden vraagstuk, geldt

trouwens, dat het deviezenaspect een zeer belangrijk ele-

ment ervan vormt.

Moge bovenstaande uiteenzetting op vele punten nadere precisering behoeven en is niet ingegaan op de problemen,
welke de technische uitvoering van een ,,graanfonds”
ongetwijfeld aankleven, niettemin geeft zij, naar ik hoop,
een inzicht in de problematiek, waarvoor het huidige
landbouwbeleid zich gesteld ziet, en geeft zij enigszins de

richting aan, waarin de discussies binnen de georganiseerde
landbouw zich momenteel bewegen.

‘s.Gravenhage.

Ir C. M. FIUPKES.

De stop van Lobith en de vrije Rijn

De Hoge Raad heeft gesproken; de stop van Lobith
is niet meer. Zonder twijfel moet het arrest van’ons hoog-
ste Rechtscollege worden toegejuicht, maar zulks neemt
zeker niet weg, dat ook begrip kan worden getoond voor
de moeilijkheden, waarin de Nederlandse Rijnvaart na
de tweede wereldoorlog kwam te verkeren. Onze Rege-ring meende in verband met onze grote Rijnvloot, waar-
tegenover een sterk verminderd aanbod stond, in verband
ook met de moeilijkheid onze, op zelfstandigheid uiter-
mate gestelde, schippers tot samenwerking te brengen,
een poging tot ordening te moeten ondernemen. Zij vond
daartoe de bevoegdheid in het uit de bezettingstijd date-

rende Besluit Internationale Binnenvaart van 26 Novem-
ber 1940, dat kracht van wet heeft en voorshands geldt
tot 15 Februari 1953. Volgens dit besluit is het vervoeren
van personen of goederen met een in Nederland thuis-
behorend schip op de binnenwateren in Europa slechts
dan geoorloofd, indien de eigenaar van het schip is aan-
gesloten bij de Stichting Nederlandsche Particuliere Rijn-
vaart-Centrale of de Vereniging Centraal Bureau voor de
Rijn- en Binnenvaart en de verrichtingen geschieden in
overeenstemming met de door de Minister van Verkeer
en Waterstaat of door genoemde organisaties dan wel
door beide gezamenlijk gegeven voorschriften en richtlij-
nen. Steunende op deze regeling werd op 13 Mei 1948 een
ministeriële beschikking uitgevaardigd. Hierin werd voor-
geschreven, dat een eigenaar van één tot en met acht
in Nederland thuis behorende schepen, die zich buiten
de Nederlandse grenzen begeven, verplicht is zich aan te
sluiten bij de N.P.R.-C.,terwijl de eigenaar van meer dan
acht zulker schepen dit moet doen bij de Vereniging Cen-
traal Bureau voor de Rijn- en Binnenvaart. In artikel 10
werd bepaald, dat een schip aan de Nederlandse grens-
stations slechts mocht worden in- of uitgeklaard op ver-
toon van een door de desbetreffende vereniging (Centraal
Bureau of N.P.R. .C.) tn behoeve van de bij haar aange-

sloten eigenaar ondertekende verklaring, terwijl voor een
verklaring van de N.P.R.-C. nog was voorgeschreven, dat
zij tevens moest inhouden de goedkeuring dezer organisatie
voor de ondernomen reis of reizen. Bij overtreding kon
ingevolge artikel 4 van het Besluit van 1940 sanctie wor-
den toegepast. Hiertoe ging men echter niet aanstonds
over, vermoedelijk in het besef, dat deze regeling door de
rechter in verband met strijd met de Rijnvaartakte onver-
bindend kon worden geacht, en in de hoop, dat contrôle
op de naleving van de voorgeschreven aansluiting voldoen-
de effect zou sorteren. Dit laatste bleek niet het geval,
maar in plaats van tot sanctie-maatregeleri over te gaan,
wijzigde de Minister van Verkeer en Waterstaat op 28
Maart 1950 bovengenoemd artikel 10 in die zin; dat nu
de in- of uitkiaring van een schip van de Nederlandse

grensstations
kan
worden geweigerd, indien geen door of
namens het bestuur van een der bedoelde organisaties
ten behoeve van de bij haar aangesloten eigenaar van dit
schip ondertekende verklaring kan worden getoond of
niet blijkt, dat de volgens deze verklaring vereiste machti-

ging is verkregen
1
). In Mei 1950 weigerde de Nederlandse
douane te Lobïth schepen uit te klaren, toebehorende
aan eigenaren, die niet hadden willen toetreden tot de
N.P.R.-C. Ditzelfde geschiedde op 16 Juli 1950 met de
sleepboot ,,Tromp”, toebehorende aan Johannes Boon,
met in eerste lengte het Belgische sleepschip ,,Thilla
5″

toebehorende aan de ,,Société anonyme Chantiers Navals
de Rupel”, gevestigd te Boom in België.

Beiden hebben de Staat gedagvaard, omdat raar hun méning de weigering tot uitklaring een onrechtmatige
daad was, terwijl voorts gesteld werd, dat door het ge-
dwongen stilliggen, ten gevolge van de weigering tot uit-
klaring aan beiden schade is toegebracht en datbovendien

‘)Dat deze nie’jwe redactie zeker niet in staat is strijd niet de Rijnvaartakte
tevoorkomen, werd aangetoond in een artikel in de Nieuwe Rotterdamse
Courant van 29 April 1950.

208

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Maart 1952

aan de Chantiers Navals door een gedwongen voorziening
in andere sleepkracht voor de ,,Thilla
5″
schade is toege-bracht.

De Rechtbank in Den Haag oordeelde
2
), omdat België
niet behoort tot de Staten, die de herziene Rijnvaartakte
van Mannheim sloten, geen enkele reden aanwezig om
thans een Belgische onderdaan het recht toe te kennen
persoonlijk uit deze akte tegen Nederland te ageren, en
ve’klaarde mitdïen de Belgische vennootschap in haar
vorderingen niet ontvankelijk. Voorts oordeelde de Rechtbank, kennelijk aanleunende
tegen het arrest van de Hoge Raad van 28 Maart 1950,
waarbij bindende prijsvoorschriften van algemene aard
niet in strijd met de Rijnvaartakte werden beschouwd,
dat in de loop der tijden de economische omstandigheden
in de wereld dusdanig waren gewijzigd, dat de Regering
wel regelingen moest treffen, die verstrekkend en ingrijpend
zijn, maar daarom nog niet onrechtmatig kunnen worden
genoemd, en dat er geen reden is, waarom niet aan schippers
de eis van erkenning zou worden gesteld, ook voor hen die
op de Rijn varen, waarmede de vrije Rijnvaart niets te
maken heeft.

Het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage was van een andere
mening, in zijn arrest van 27 Juni 1951) overwoog het
allereerst, dat ook voor Belgische personen de bevoegd-
heid bestaat de Nederlandse Staat te dagvaarden wegens
schending van de verplichtingen, welke deze bij de herzie-
ne Rijnvaartakte op zich heeft genomen. Het wil mij
voorkomen, dat deze opvatting juist is, doch zonder twij-
fel betreft het hier een zowel belangrijke als moeilijke vraag,
waarbij echter te dezer plaatse niet nader kan worden stil
gestaan.

Ook het Hof maakt een buiging tegen het arrest van de
Hoge Raad van 28 Maart 1950 en verklaart, dat toegegeven
kan worden, dat
bij
het sluiten van bedoeld verdrag in
1868 de daaraan deel hebbende partijen zich geen duidelijk
beeld zullen hebben kunnen vormen van de toekomstige
maatschappelijke en economische ontwikkeling in de be-
trokken staten en dat wellicht bepaalde sindsdien algemeen
noodzakelijk gebleken maatregelen zoals sociale maat-
regelen, prijsbeheersing, economische ordening slechts als
noodzakelijke beperkingen van de contracteervrjheid
en niet als inbreuken op het in artikel 1 van bedoeld ver-
drag neergelegde beginsel zijn te zien
4
). Het Hof was echter
van oordeel, dat de bedoelde ministeriële beschikkingen
van 1948 en 1950 bedoelen de Nederlandse Rijnvaart te

dwingen zich te organiseren met als sanctie niet-inklaring
of niet-uitkiaring over de grenzen van Nederland en dat
zulki een inbreuk vormt op artikel 1 der Akte van
Mannheim.

Uiteraard tekende de Staat tegen dit arrest cassatie
aan bij de Hoge Raad en zo sprak ons hoogste rechterlijke
college zich opnieuw uit
5
) over de vrijheid van scheepvaart,
als bedoeld in artikel 1 der Rijnvaartakte. De Hoge Raad
verwierp het cassatieberoep van de Staat in een arrest,
waarin hij op bondige en duidelijke wijze zijn oordeel over drie belangrijke kwesties geeft.
1. De Hoge Raad overweegt allereerst, dat de door
artikel 1 van het Besluit van 1940 gestelde voorwaarde,
dat de eigenaar van een schip zich bij een der twee genoem-
de organisaties moet aansluiten, op zichzelf slechts mee-
brengt, dat deze eigenaar zich moet doen registreren,
en dat een werkelijke inbreuk op de vrijheid van de vaart op dit punt eerst zou kunnen zijn gegeven door de wijze, waarop de voorwaarden voor of de gevolgen van de aan-
sluiting worden geregeld.

Dit artikel schrijft verder voor, dat de verrichtingen moe-

‘)Bij vonnis van 29 November 1950.
‘)vonnis Rechtbank en Arrest Hof zijn opgenomen in Nederlandse Juris-
prudentie’ van 14 Juli 1951, no 437.
‘) \’gl. echter ,,EconomischStatistische Berichten” van 12 Juli 1950, blz.
55 55 58
‘) Bij arrest van 25 Januari 1952.

ten geschieden in overeenstemming met door de Minister
of door de organisaties gegeven voorschriften en richt-
lijnen. Daar echter, aldus de Hoge Raad, het artikel geen
nadere bepalingen geeft omtrent de voorschriften en richt-
lijnen, kunnen hier alleen bedoeld zijn dezulke, die
niet
met wet of tractaat in strijd zijn, zodat het geven van
andere
.voorschriften en richtlijnen in dit kracht van wet
hebbende Besluit van 1940 geen steun vindt. Aldus komt
de Hoge Raad tot de conclusie, dat dit Besluit op zichzelf
met de herziene Rijnvaartakte niet onverenigbaar is en
een conflict tussen het Besluit en het tractaat zich ten deze
niet voordoet.
Deze ganse redenering is om de conclusie begonnen.
Of de redenering wel geheel en al opgaat, is stellig een niet
eenvoudige vraag. De Hoge Raad merkt op, dat de eige-naar van een schip zich volgens artikel 1 van het Besluit van 1940 moet doen registreren. De Staat had echter bij
de door hem naar voren gebrachte cassatiemiddelen ge-
sproken van organiseren, terwijl artikel 1 aansluiting bij
één van de twee organisaties voorschrijft. Kan men een
verplichting tot aansluiting bij een vereniging, waardoor
men immers gebonden wordt aan baar statuten, reglement
en besluiten, eenvoudig registreren noemen?
Anderzijds zou men met de Hoge Raad kunnen zeggen,
dat uiteraard ‘de verplichtingen, welke de organisaties
haar leden opleggen, niet in strijd mogen komen met wet en tractaat.

in ieder geval is aldus de weg vrijgelaten voor het consta-
teren van strijd met een tractaat, zonder dat de Hoge Raad
behoefde te beslissen, of hij een tractaat mag stellen boven
een latere nationale wet. Onze Hoge Raad heeft een be-
slissing inzake dit moeilijke en netelige vraagstuk tot nu
steeds weten te vermijden door de wetten, die zij ter toet-sing aan tractaten kreeg voorgelegd, steeds aldus te inter-
preteren, dat strijd tussen wet en tractaat niet aanwezig
werd geacht. Ook in het buitenland is veelal dezelfde ge-
dragslijn gevolgd
6
).
.Dat een tractaat als een rechtsregel van hogere rechts-
kracht moet worden toegepast, ook wanneer een latere
nationale wet een andere regeling geeft, wordt tegenwoor-
dig weer .door vele volkenrechtsgeleerden, ook in Neder-
land, aangehangen
7
).
De in 1950 ingestelde Staatscommissie tot herziening
van de Grondwet had, opdat aan het twistpunt een einde
zou worden gemaakt, voorgesteld in de Grondwet de vol-
gende bepaling op te nemen: in geval van strijd met binnen
het Koninkrijk geldende wettelijke voorschriften hebben
de bepalingen van overeenkomsten (dat zijn mede: tractaten)
de voorrang. De Staatscommissie had deze bepaling,
zij het gewijzigd, overgenomen van de Commissie-Van
Eysinga, zo geheten naar haar voorzitter, die in zijn in
1906 verschenen proefschrift voor dit standpunt reeds was
opgekomen.
De Regering nam het voorstel niet over en zulk een be-
paling zal dus voorshands niet in onze Grondwet worden
opgenomen. in de Franse constïtutie van 27 October
19468) is in artikel 26 wel een zodanig voorschrift te vin-
den, en wel:
,,Les traités diplomatiques régulièrement ratifié5 et
publiés ont force de bi dans le casmêmeoü ilsseraient con-
traires á des bis internes françaises, sans qu’il soit besoin
pour en assurer l’application d’autres dispositions légis-
latives que celles qui auraient été nécessaires pour assurer
leur ratification”°).

‘) Zie uit de vele literatuur bovenal de prae-adviezen voor de vergadering
van de Nederlandsche Juristenvereeniging van 1937 van wijlen Teldera en
van verzijl.
‘)Naast het genoemde prae-advies van verziji zij hier gewezen op J.P.A.
François, Handboek van het volkenrecht, Eerste deel, tweede druk, Zwolle 1949, blz. 671 vlg. Zie het arrest van de Bijzondere Raad van Cassatie van
12 Januari 1949, N.J. 1949, no 87 (Zaak Rauler).
‘)J. 0. van 28 September 1946, blz. 9.166.
‘)Zie Julien Laferrire, Manuel de droil constitutionnel, 2e éd., Paris 1947,
blz. 1.000-1.001. Intussen is op 12 Maart bij de Tweede Kamer een amen.
dement in deze richting ingediend (Bijl. 1951-1952, no 2374-17).

19 Maart.1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

209

De Hoge Raad heeft – hetgeen overigens zeer begrijpe-
lijk is – de gelegenheid voorbij laten gaan om een arrest
te wijzen, dat met aanvulling van de grondwet op de boven-
aangegeven wijze zou gelijk staan. De advocaat-generaal
Mr Langemeijer heeft in een mooi en geleerd betoog de
Hoge Raad in deze richting willen doen gaan. Deze gaat er van uit, dat het Besluit van 1940 zich moeilijk anders
laat denken dan’bestemd om ook op Rijngebied te wer

ken, en daarom bespreekt hij de vraag, of de Nederlandse
rechter, wanneer hij strijd meent te zien tussen het Besluit
en artikel 1 van de Rijnvaartakte, het eerste dan wel het
laatste moet toepassen. Hij betoogt, dat het niet in de
aard van de wetgevende handeling ligt, dat
zij
bestemd
is tot elke prijs te gelden, ook wanneer achteraf blijkt,
dat zij een inbreuk betekent op het internationale recht.
Aan de nationale wetgevende handeling mag volgens de
advocaat-generaal niet eo ipso de strekking worden toe-
geschreven om voor het geval van strijd te gelden bij voor-
keur boven de verdragsregel; staan ouder tractaat en nieu-were wet. onverzoenlijk tegenover elkaar, dan brengen de
bijzondere eigenschappen van het tractaat in béginsel
deszelfs hogere waarde mede.
Hij komt ten slotte, voor ons’land, tot de volgende slotsom.
In die gevallen, waarin de gedachte kan opkomen van strijd tussen een nieuwere wet en een ouder tractaat en niet blijkt,
dat de wetgevende macht tegenover die strijd haar stand-
punt heeft bepaald, is de beslissing aan de rechter, die,
als de
strijd
inderdaad blijkt te bestaan, het tractaat zal
moeten laten voorgaan. Blijkt daarentegen, dat de wetge-
‘vende macht de kwestie grondig onder het oogheeftgezien en
is gekomen tot een bevestigend antwoord op de vraag, of
zij gerechtigd was tot hetgeen zij deed (bijv. bij twijfel of opzegging mogelijk was, bij de vraag of het tractaat
heeft opgehouden te gelden, bij
mogelijkheid
van nood-
toestand en derg.), dan heeft de rechter de nieuwe rege-
ling te eerbiedigen, zolang althans de overtuiging, waar-
door de wetgever is geleid, als een ernstige overweging
kan gelden. Daar waar de rechter zal moeten aannemen,
dat de wetgever niet in redelijkheid kon menen in zijn recht
te zijn, daar zal
hij
in ‘s wetgevers doen wederom moeten
zien een derogatie aan het tractaat, waartoe aan de wet-
gever de macht ontbreekt.

Na afweging van de ene en de andere mogelijkheid komt
de advocaat-generaal tot de conclusie, dat toetsing door
de rechter hier mogelijk is. Hij acht strjdigheid met arti-
kel 1 der Rijnvaartakte aanwezig.
2. Hiermede zijn wij aan de beide andere overwegingen
van de Hoge Raad gekomen. De uitwerking, die aan het Besluit is gegeven, komt volgens hem in strijd met de in
artikel 1 der herziene Rijnvaartakte toegekende Vrije vaart,
omdat van vrijheid van de vaart als daar bedoeld niet meer
kan worden gesproken, wanneer de eis van toestemming
van de organisatie, waarvan de geoorloofdheid’ van de
vaart afhankelijk wordt gesteld, de strekking heeft om een
vrachtverdeling tot stand te brengen. Dit standpunt had, de
Hoge Raad reeds te kennen gegeven in zijn arresten van
1934 ‘°), waarbij’ de wet evenredige vrachtverdeling niet
van toepassing werd verklaard op de Rijnvaart. In zo
verre lag de kwestie van de stop bij Lobith gemakkelijker
dan die van de wet op de evenredige vrachtverdeling, dat
het Beslisit van 1940 o.a. noemt het vervoeren van goede-
ren, terwijl de wet van 1933 spreekt van het inladen of
in lading nemen in een vaartuig van goederen voor ver-
voer”). Uitdrukkelijk werd onder vrije vaart, naast het
vervoer, het inladen en in lading nemen begrepen geacht. Anderzijds is ‘er een verschil, dat voor de toekomst van
groot belang is. Bij de arresten van 1934 ging het om het

‘•)
H.R. 17 December 1934, N.J. 1935, blz. 5 en II met noot van Taverne;
Weekblad van het Recht no 12.849 met noot van verzijl; zie ook Neder-
lands J’uristenblad van 19 en 26 September 1936.
“) Artikel 7 van de Wet van 5 Mei 1933, houdende tijdelijke maatregelen
ter bevordering van een zoveel mogelijke evenredige vrachtverdeling in de
binnenscheepvaart (S. 251).

in lading nemen in een binnen het Rijk gelegen plaats voor
vervoer naar binnen het Rijk gelegen plaatsen. De Hoge
Raad sprak als haar oordeel uit, dat het recht van vrije
vaart, zoals’ bedoeld in aitikel 1 der Rijnvaartakte, wordt
gegeven ‘aan alle schippers of scheepsbestuurders zonder
onderscheid, dus ook aan hen, die uitsluitend binnen het
grondgebied van het Rijk de vaart op de Rijn en zijn uit-mondingen beoefenen. Deze opvatting is vooral de ,laat-
ste tijd sterk aangevochten, waaraan wel niet vreemd
zal zijn geweest het verlangen om in de Wet Goederenver-
voer Binnenscheepvaart”) aan de Regering zo groot mo-
gelijke bevoegdheid te geven.
Het Besluit van 1940 had speciaal betrekking op de in-
ternationale binnenscheepvaart, zodat de vraag van het
zuiver binnenlandse verkeer op de Rijn niet aan de orde
was. Wanneer
,
de Hoge Raad in zijn jongste arrest dan ook
constateert, dat het hier gaat om een voorziening, welke
enkel bestemd, is voor de internationale binnenvaart,
meer bepaaldeljk – blijkens een naam der organisaties
(Nederlandsche Particuliere
Rijnvaart-Centrale)
– de in-
ternationale Rijnvairt, en welke niet zijdelings de voor-
waarden voor de vaart beïnvloedt, doch die vaart recht-
streeks raakt, dan wordt hiermede niets gezegd ten opzichte
van het zuiver binnenlandse verkeer. In hoeverre de Hoge Raad ook in dit opzicht zijn standpunt van 1934 zal hand-
haven; zal de toekomst moeten uitwijzen.
Laatstgenoemde opmerking had te meer niet de be-
doeling over die vaart binnen het eigen land te praeju-
diciëren, daar zij volgde op een overweging van gans an-
dere aard. Toegegeven werd nl., dat bij de vraag, welke
voorschriften verenigbaar zijn met de’ gewaarborgde vrije
vaart, niet buiten beschouwing kan blijven, dat sinds de
totstandkoming van de herziene Rijnvaartakte het recht
zich in het algemeen belangen heeft aangetrokken, welke
eertijds buiten ‘s wetgevers bemoeiing lagen, en een daar-
toe gevestigd rechtsregiem van algemene .strekking, al
doet de toepassing daarvan ook zijn invloed op de voor

waarden voor de Rijnvaart gevoelen, niet. zonder meer
met de gewaarborgde vrije vaart onverenigbaar behoeft
te worden geacht. Zo verwijst ook de Hoge Raad zelve
naar zijn arrest van 29 Maart 1950.
In dit arrest van 1950 was overwogen, dat onder vrije
vaart niet iedere beperking van de contractsvrjheid van
de schipper ten aanzien van het vervoer kan worden be-
grepen. Duidelijk blijkt uit het arrest van
1952,
dat met die
vrije vaart op de Rijn echter in strijd is een regeling, die
de strekking heeft om een vrachtverdeling tot stand te
brengen.

Ten slotte dient er op te worden gewezen, dat er ten
aanzien van de handhaving van vrijheid van scheepvaart
op de Rijn, zoals di in artikel 1 der Rijnvaartakte is voor-geschreven, een ernstig misverstand bestaat, waaraan na-
tionale politieke motieven niet vreemd zijn. Men gaat er
in Nederland in brede kring – naar mijn mening volko-
men terecht – van uit, dat ordening van onze Rijnvaart
met haar zeer bijzondere en moeilijke verhoudingen drin-
gend gewenst is. Men gaat er bovendien van uit, dat deze
ordening er niet zal komen zonder ingrijpen van de Over-
heid. Aan allen, die het wagen daartegenover een beroep
te doen op een internationaal tractaat, wordt dan yer-
weten er alleen op uit te zijn de zo noodzakelijke ordening
tegen te höuden.
Zo ligt de zaak toch geenszins. Naast, neen boven het
belang van een goede regeling van de Rij nvaart staat het
belang van het voldoen aan internationale verplichtingen.
Voor ons land,, dat velen zo gaarne het land van Grotius
noemen, moet toch eerst recht erkenning van het primaat
van het volkenrecht eerste,eis zijn. Voor een klein land
ligt zulks bovendien voor de hand. Te meer klemt dit bij
de Rijnvaartakte, die’ een dusdanige internationale rege-

‘) Van 1 November 1951, S. 472.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Maart
1952

ling voor de Rijn geeft, dat Nederland daarvan grote voor-
delen geniet. Dat betreft nu juist die vrijheid van scheep-vaart, voor ons land, waardoor slechts een klein gedeelte
van die rijke verkeersader vloeit, met een grote Rijnvloot

en een klein ladingsaanbod van het grootste belang.
Het behoeft zodoende allerminst te verwonderen, dat speciaal in Nederland de rechter juist over dat artikel 1

dier akte te oordelen krijgt
13
), terwijl zulks in het buiten

land niet het geval pleegt te zijn).

Amsterdam.

H. -Ï’ORTUTN.

“) Zie naast de genoemde jurisprudentie o.a. H.R. 8 Februari 1915, W. 9.792;
rechtbank Rotterdam 4 December 1947.
“) Vgl.
bijv.
Entscheid des Landgerichta Duisburg, Kammer für Handels.
sachen, van 5 December 1947, in het Zwitserse blad ,,Transport” van 25 No-
vember 1949 opgenomen.

Aspecten van de aardgasvoorziening in Nederland

De recente aanboringen van aardgas in Drentse en Over-
ijselse bodem hebben niet slechts in energiekringen, maar

ook
bij
onze Regering en bij leiders van industriële onder-nemingen de grootste belangstelling gewekt.
Zeer duidelijk kwam dit tot uiting, toen de Ministër
van Economische Zaken, Prof. Dr J. R. M. van den Brink,
op 18 December 1951 in de vergadering van de Tweede
Kamer, bij de behandeling van de begroting van Economi-
sche Zaken, het volgende opmerkte:
-‘

• ,,wat het aardgas betreft, is de sitpatie op het ogenblik deze, dat in de eerste
helft van het volgend jaar met de aflevering van aardgas zal kunnen worden begonnen. De totale ter beschikking komende hoeveelheid is weliswaar nog
niet groot, maar is toch van betekenis en het is inderdaad de bedoeling, dat
het aardgas in de eerste plaats aan het Noordoosten van het land Ier beschik-
king zal worden gesteld. M.i. kan het aardgas voor het Noordoosten van het
land gaan betekenen wat de gasvoorziening door de Staatsmijnen voor het
Zuiden van het land heeft betekend en thans nog betekent. Zoals gezegd
is de hoeveelheid, die volgend jaar ter beschikking zal komen nog niet groot.
Het is een hoeveelheid van 90 millioen kubieke meter per jaar, berekend op
basis van stadsgas, dat een lagere calorische waarde heeft dan aardgas. Deze
hoeveelheid komt overeen met 1/10 deel van het jaarlijks door de gasfabrieken
geproduceerde gas. Het is een eerste hoeveelheid, die waarschijnlijk niet
onbelangrijk zal kunnen toenemen. Juist dezer dagen heb ik besloten een
eerste leiding te laten leggen van de gasput in Tubbergen naar Twente,
waardoor enige Twentse steden van aardgas kunnen worden voorzien. Ook
in de omgeving van Zwolle, in wanneperveen, is een belangrijke hoeveelheid
aardgas ter beschikking gekomen. De toepassing van aardgas zal – en hier
ligt het verband met de regionale concentratie van de industrie – de ontwik.
kelingsgebieden in het Noorden van het land ten goede kunnen komen.
Het natuurlijke proces, waardoor olie en gas ontstaan, is nagenoeg hetzelfde
en aanvankelijk weet men niet of men gas en olie, dan wel alleen gas of alleen
Olie zal vinden. Het ziet er intussen wel naar uit, dat de huidige boringen uit-
sluitend ten behoeve van de exploratie en exploitatie van aardgas zullen
strekken. Het ligt in de bedoeling van de Nederlandse Aardoliemaatschappij
in 1952 voor 10 millioen te gaan boren, uitsluitend naar aardgas”.

Ons land is arm aan natuurlijke ènergiebronnen. Het is
dus verheugend vast te stellen, dat door inschakeling van
dè aardgasenergie in onze energiehuishouding, wij in staat
zullen zijn minder buitenlandse kolen dan tot nu toe te
importeren (deviezenbespari ng). –
Om enigszins de gedachten te bepalen is het goed na
te gaan, wat de mogelijkheden van aardgasproductie op

dit ogenblik zijn.
le. de gasput in Tubbergen 30.000 m
3
aardgas/8.400 cal./

etmaal;
2e. de gasput Wanneperveen 100.000 m
3
aardgas/8.400

cal./etm,aal.
De gezamenlijke jaarproductie bedraagt dan 45.000.000

m
3
aardgas.
De grote vraag doet zich nu voor, hoe en in welke sector
van de energiehuishouding het gebruik van aardgas op
de meest economische wijze toegepast zal kunnen worden.
Bij de beantwoording van deze vraag rijzen zeer vele moei-
lijkheden. De grootste moeilijkheid is rel, dat het Neder

landse aardgas in tegente1ling met het Amerikaanse, niet
wordt aangetroffen in goed poreuze zandgesteenten, die
als het ware een natuurlijke gashouder vormen, maar in
dichte kaiksteen of kleilagen. Hierdoor wordt een schatting
van de duur der gasproductie uitermate bemoeilijkt.
Een verdere moeilijkheid is het transportvraagstuk.
Zoals bekend verondersteld mag worden, liggen’ de vind-
plaatsen van aardgas tot nu toe in gebieden waar in de
naaste omgeving weinig of geen afzetmogelijkheden zijn. Om deze reden zal het aardgas door middel van
transport-

leidingen
naar de plaatsen gebracht moeten worden, waar
deze afzetmogelijkheden wel aanwezig zijn. Men weet,
dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij, waarin de

Standard Oil en de Bataafse Petroleum Mij op basis
50150

participeren, de concessie heeft voor de exploratie en ex-
ploitatie ‘van olievelden in Nederland. In deze coticessie is
bedongen, dat de Staat der Nederlanden eventueel te vinden
aardgas tegen een redelijke prijs zal overnemen. In wezen ligt de zaak dus zo, dat de Staat als verkoper optreedt van
aardgas en dus daarvoor tbepassingsmogelijkheden zoekt.
Het aardgas moet als een
edele
vorm van energie_worden
beschouwd. Het bevat geen ballaststoffen en de verbranding
er van kars dusdanig worden geregeld, dat deze volledig
is. Alleszins begrijpelijk is het, dat men zoekt naar toe-
passingsmogelijkheden, waarbij de eigenschappen van deze energie in edele vorm van doorslaggevende bete-
kenis zijn bij het behalen van een zo hoog moge-
lijke verkoopprijs. Het verstoken van aardgas als
vervanging voor tot nu toe gebruikte keteibrandstoffen
(industrie, electrische centrales), zou eerst in aanmerking
kunnen komen, wanneer een surplus aan aardgas ter be-
schikking zou kunnen komen en de prjsstelling dusdanig
zou kunnen zijn, dat de prijs loco industrie (dus mcl.
transportkosten) zou kunnen concurreren tegen de huidige kolenkosten plus de voordelen (als bijv. hoger rendement,
besparing op bediening), die verstoken van aardgas met
zich brengt.

De stookwaarde van steenkool op 7.800/cal./kg en de
kolenprijs op f 60 per ton aannemend, zou als keteibrand-
stof gebruikt, deprijs van 1 m
3
aardgas â 8.400 cal. zich om
de 7 ct bewegen. Wanneer de fabricageprijs van het stadsgas,
dat de Nederlandse gasfabrieken ten behoeve van de openbare
gasvoorziening produceren, onder de loupe genomen wordt,
blijkt deze prijs liet veelvoud van de vorengenoemd 7 ct/
8.400 cal. te bedragen. De edele vorm, waarin deze energie
geleverd wordt, in tegenstelling niet de ruwe energievorm
steenkool, is oorzaak van het prjsverschil. Gezien deze
constellatie is het geenszins te verwonderen, dat de Staat
als verkoper’ van aardgas geporteerd is voor de levering
van aardgas aan de bestaande stadsgasfabrieken. Deze
ontwikkeling valt tevens samen met de tendentie om de
tot op heden gewoonlijk gemeentelijke gasvoorziening te
verruimen tot een meer universele gasvoorziening analoog
aan de ontwikkeling van de electriciteitsvoorziening
1).

Het is vali belang op te merken, dat ook deze ontwikke-
ling, speciaal voor liet Noordoosten van ons land een stimu-
lans voor de toepassing van aardgas zal zijn. Een koppeling
van bedrijven of bedieningsgebieden ligt geheel in de lijn
van de aardgasvoorziening.
Een gedeeltelijke vervanging van het gas, daftot op heden
door de Nederlandse gasindustrie wordt geprodueerd, zal
uit de aard der zaak een vermindering met zich brengen van de import der dure buitenlandse kolen, hetgeen niet
anders dan toegejuicht kan worden. Echter mag niet over het hoofd worden gezien, dat door stopzetting van kolen-
verwerkende bedrijven, men ook de door die fabrieken ge-
produceerde gascokes zal missen. Het is niet onwaarschijn-
lijk dat dit manco dan weer door import vast buitenlandse
huisbrand aangevuld zal moeten worden. Aangenomen,
dat in een koolgasfabriek per verwerkte ton kolen 45 pCt volwaardige huisbrandstof wordt geproduceerd, betekent

‘)
Electrotechniek 1948, no 9, blz. 151

19 Maart
1952

ECONOMISCH-STA TISTISCWE BERICHTEN

211

dit, dat in het geval van aardgasvoorziening toch nog
45
pCt van de vroeger verwerkte ton kool in de vorm van
cokes als huisbrand op rekening der deviezenbalans komt.
De resulterende
55
pCt besparing gecombineerd met de
aantrekkelijkheid van de te behalen relatief hoge prijs bij
de verkoop van aardgas is de aanleiding geweest, dat niet
in de eerste plaats de industrie, maar wel de stadsgasdistri-
buerende bedrijven in aanmerking komen het aardgas te
verwerken. Nu deze ontwikkeling waarschijnlijk onvermij-delijk is, is het te begrijpen, dat men zich allerwege beraadt

over de organisatorische en technische methoden om dit
doel te verwezenlijken. De hoofdzakelijk gemeentelijke
gasbedrijven zien zich voor de taak gesteld op korte termijn
de technische consequenties, die aan de distributie van
aardgas verbonden zijn,. onder het oog te zien. Een der grootste moeilijkheden is het feit, dat de verbrandings-
eigenschappen van het aardgas in onbewerkte vorm grote
afwijkingen ertonen met het stadsgas, dat tot nu toe door
de gasfabrieken werd geproduceerd. Men staat dus voor de keus het aardgas te bewerken tot een gas met dezelfde ver-
brandingseigenschappen als het stadsgas of het aardgas
onbewerkt te distribueren, waarbij dan alle verbruiks-
toestellen door constructiewijziging of vervanging op de
verbrandingseigenschappen van aardgas dienen te worden afgestemd. De grootste moeilijkheid blijft echter, dat men
in genen dele verzekerd is van de contmuïteit van de aard-
gasproductie. Dé importantie van bovengenoemde moei-
lijkheden benevens de reeds gesignaleerde tendentie om
het systeem van gasverzorging van beperkte gemeentelijke
gebieden te doorb1eken en te verruimen, .zijn oorzaak ge-
weest, dat heden een intensief overleg gaande is om het
doel van een meer universele gasvoorziening te verwezen-
lijken. Daar de Staat in wezen als verkoper van aardgas
optreedt en een koppelnet tussen centra van distributie
nodig zal zijn, dringt zich de vraag op, of het niet voor de hand ligt juist nü de organisatorische opbouw van de gas-
voorziening in ons land te herzien. Gezien de moderne
opvattingen over de energievormen gas en e1ctriciteit en het kennelijk openbaar nut, dat de watervoorziening voor publiek en industrie heeft, is het niet te verwonderen, dat
men zich afvraagt of de tijd niet gekomen is, de openbare ntitsbedrijven gecombineerd te doen optreden in hun taak
voor de energie- en watervoorziening ).
Allerwege worden deze taken toch als overheidstaak
gezien. Men kan zich voorstellen, welke besparingen door
deze combinatie zouden kunnen worden bereikt. Verder, wat is aannemelijker dan dit systeem aan te sluiten bij de
logische functie, die de provinciale electriciteitsbedrijven
reeds vervullen? In deze provinciale organisatie zou een
redelijke plaats ingeruimd moeten worden voor de ver-
tegenwoordiging der lagere overheid i.c. de gemeenten.
De autonomie der gemeente zal door deze vertegenwoor-
diging en door het hebben van een plaatselijk technisch en organisatorisch hoofd van de energie- en watervoorziening
volledig gewaarborgd kunnen zijn (Provinciale Gasconimis-
sies Overijsel/Friesland).

Russen.

J.
J.
CAPELLE.

‘) Electrotechniek 1948, no 13, blz. 201.

INGEZONDEN STUK

Productiviteitsverbetering in de distributie

De heer B. J. Wijnbeek te Amsterdam schrijft ons:

Het naschrift van Drs D. E. Beutick bij mijn opmer

kingen in ,,E.-S.B.” van 13 Februari ji. raakt niet de kern van de zaak.
De heer Beutick acht het mogelijk en bewezen, dat de
kosten van de afzonderlijke artikelen in het assortiment
worden bepaald, en gaat uit van de stelling: ,,elk artikel
drage zijn eigen kosten”.

Mijnerzijds werd er op gewezen, dat bij het besproken
onderzoek in de kruideniersbranche de specifieke moeilijk-
heden waarvoor het detailhandelsbedrijf ons stelt niet
werden overwonnen. De gevonden kosten zijn m.i. wel
bruikbaar voor verdere vergelijkende bedrjfsanalyses;
zij vormen geen basis voor de prijsvaststellingen.
Ook de juistheid van genoemde stelling voor de detail-
handel wordt door mij ontkend. Ik wees o.a. op de eenheid
van het assortiment, welke oorzaak is, dat bezwaarlijk nog
kan worden gesproken van ,,eigen kosten”. Bij de prijs-
politiek zijn de kosten slechts uitgangspunt voor de bruto-
winst op het
tolale
assortiment. De marktverhoudingen
zijn verder beslissend voor de marges der afzonderlijke
artikelen. De handelaar in merkartikelen bijv. concurreert met het grootwinkelbedrijf, dat reeds in de productiesfeer
het assortiment vormt.
Het ging dus niet om ,,verfljningen” en om ,,een keuze
uit alternatieven”, doch om principiële tegenstellingen
rondom voor de detailhandel vitale vragen. Op hetgeen is opgemerkt met betrekking tot de ,,dis-cussievorm” welke ik zou hebben gehanteerd ga ik niet
in. Een zakelijker en de kern rakend antwoord had de
schrijver in zijn betoog meer gediend.

Naschrift.

De heer Wijnbeek ziet de specifieke moeilijkheden in de
kruideniersbranche in het feit, dat het assortiment een
zeer samengestelde eenheid vormt, én ,,dus” de eigen kosten
van ieder artikel niet kunnen worden bepaald en bijgevolg
uitsluitend de marktverhoudingen beslissend zijn voor de
prijsvorming.
Lang geleden nam men in een gecompliceerd industrieel
bedrijf op dezelfde gronden eenzelfde standpunt in. Maar
thans aanvaardt men algemeen in de industrie, dat de
kosten per product een belangrijke factor zijn naast koop-

kracht van de consument en concurrentieverhoudingen bij
de te voeren prïjspolitiek.

Waarom zou in de handel onmogelijk zijn wat in de
industrie wèl kan?

Amsterdam.

Drs D. E. BEUTICK.

LONDON LETTER

As Mr Butler’s Budget is primarily designed to redistri-
bute income, the Socialists are finding the broad outlines
hard to criticize. The Chancellor took away £ 334,550,000
of taxation, he added £
279,795,000,
leaving £ 54,755,000
in the pocket of the taxpayer. This sum will, however, be taken away by the change in the food subsidies. They are
to be reduced by £ 160 millions, leaving the taxpayer
about £ 105 millions down. This sum is represented by
the additional net revenue which will come from the new
excess profits levy. Thus private hidividuals as a whole
– apart from their interests in company profits — will
stand to come out roughly all square. The appearance that there has been no change in taxation is, however,
deceptive. Users of petrol will pay up another £66 millions;
some will be paid by those who own private cars, and the
Chancellor takes the view that if the car is owned by
a working class fellow, he must pay for his pleasures.
Some of the extra petrol tax will faIl on the shoulders of
the users of transport; fares might have to rise yet again
and new freight charges might increase the cost of goods
to the consumer. This additional burden will, however,
be offset in the main by the large reliefs granted to payers
of income tax. The rest of the changes are comparatively
small: telephones in houses will cost more, and some
postage rates are up, but this will rnostly affect the middie

212

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19 Maart 1952

classes, whose benefits from income tax should enable
thern to face these higher costs with equanimity.
The reductions in direct taxation give taxpayers the
opportunity to refuse to pay some of the increases in
indirect taxation. A greater flexibility is thus introduced
into the economy, even if no greater production is achieved. An increase in flexibility is not the only virtue which comes
from the new arrangements. The Chancellor has adjusted
the new income tax steps so that a married man with two
children wilt not pay the full standard rate of income
tax until his income exceeds £ 1,000 p.a. By this means,
overtime will seldom be taxed at the full rate. This is the
financial incentive which the Chancellor is giving to harder
work. Whether it is sufficient is another matter, for many
workers do not realise how much tax they are paying in
the aggregate nor their marginal rate. 1f the full benefits
of the concessions are to be harvested great publicity will
be needed. Not only must the workers pay tax at a low
rate, thèy must be fully aware of it. By the changes made,
some two million workers will be exempt from tax alto-
gether. That fact has to be rammed home, and kept there,
for each time food is’ bought, the purchasers will remeniber
that the food subsidies have been reduced. The reduction
in tax will sobn be forgotten.

The Socialists have started to worry about those – about
5,000,000 – who paid no tax before the Budget and who
cannot benefit from tax reductions but who will suffer
from the reduction in the food subsidies. Many of these
workers will receive higher family allowances if they have more than one child. Incidentally, it is hard to see whether
the second and subsequent child should receive the
allowance and not the first; my experience is that the first
child is the more expensive: a new cot, a pram, a layette
and so on. Even if the Chancellor is right and the increase
in household spending is ls 6d per head per week, a worker
paying no tax with two children will still be down
0fl
the

deal. On this showing, he is not square unless he bas four
children, when his extra allowances (three times three
shillings) will balance his additional outgoings (six times
one shilling and sixpence). It means that these workers will have to augment their present earnings, if they are
not to suffer a drop in their standard of living. This, to
the Socialists, is akin to the whip. But they can hardly
contend that it is the lash of real privation and lasting
hunger. It probably means that these workers have to
decide between bigger or better production and; say, ten
cigarettes in a week.

The trade union movement is likely to be severely split
over this question. The unskilled unions are likely to scream because their workmen are for the most part,
non-tax payers. The skilled unions will be more in favour, for their members will benefit both immediately and from higher productivity.

The whole concept of profits tax is being altered. Without
going mto details at the moment, company taxation will
be reduced if two conditions are fulfilled: one, that profits are no higher than they were in 1947, 1948 and 1949, and
two, if profits are not distributed. 1f a company begins
to earn profits above the standard established in those
three years and pays those earnings to shareholders, the tax authorities will come down heavily, taking just over
70 per cent of these excess profits. This will come down
on companies – that is to say, investors – heavily. After
allowing for the lessened tax bill, company taxation will
be £ 100 millions more than in the financial year just
ending. No wonder that the Socialists were knocked
speechless by a Tory Chancellor, who increases . the
incentive to the workers and soaks the capitalists of £ 100
millions.
The Chancellor has re-cast the purchase tax arrange-
ments. Under the new scheme, those who buy the better

grade Utility articles will now have to pay tax, but those
who purchase lower grade utility will not. The blow
therefore fails on those who buy the better utility; these
are the middie classes. But some relief will accrue to those
who buy non-utility, for the tax burden will be eased.
Once again the buyers will be middle class. Hence, the
change is
between
one set of the middie class and another.
Over the whole range of utility purchases, the Chancellor
does not expect to collect any more – or any less – tax.
Finally, the Chancellor proved himself very unorthodox
by changing the bank rate. This move is a result of the nationalisation of the Bank of England. And if the So-
cialists do not like the power of fixing the bank rate in the
hands of the Chancellor, they should not have put it there
six years ago. Quite whert this drastic change will cease to
have an effect cannot be seen now. But some of the con-
sequences arè immediate. Instead of offering three-eighths
of one per cent, the banks are now offering two per cent
interest. Other rates will have to be adjusted accordingly.
The incentive to save will be much greater, though the
fear of further depreciation in the value of money has not
yet been overcome. By taking control of the bank rate, the
Chancellor bas shown that he means tobe tough and that he will not wait until next Budget day to be tougher stijl
if the need should arise. The new Bank rate has, of course,
knocked the stock markets for six. And there is a pecu-
liarity: the Socialist Dr Dalton, with a song in his heart,
raised stock prices to remendous heights, and the Tory
Mr Butler bas caused the capitâlists to lose untold millions
of paper money.
The Chancellor has wrought so many changes that it is
stil too early to say how effective his measures will be.
And they are accompanied, presumably without design,
by outs on imports by Australia and South Africa. This
Budget differs from its immediate predecessors by its
boldness, its imaginative approach and its ingenuity.
It does not guarantee success; but it creates the conditions
in which success can come. Mr Butler bas not been wasting
much time since he assumed office, though the reserves
have been running out .fst. Instead of running down-hill,
we should now begin the long road back. The change over
from one movement to the other brings a critical moment
of inertia. That moment is now. And despite the shrill
threats of industrial unrest, the upward movement can
begin now, and gather momentum as time goes on.
Unfortunately, it will probably be accompanied by a period
of some unemployment and hardship. And this will be
blamed on to Tory cold bloodedness rather than Socialist
light-headedness.

London, March 14 1952.

HENRY HAKE.

GELD- EN IAPITAALMARKT

De geldmarkt.

Op de geidmarkt vond gedurende de verslagweek enige
verruiming plaats. De marktdisconto’s voor de kortere
termijnen daalden met ca 1/8 pCt; caligeld was ruimer
verkrijgbaar op een onveranderde notering van 1 pCt.
De middelen der banken werden vergroot door een
nieuwe aanwas van het Nederlandse deviezenbezit ad
.f 44 mln tussen 3 en 10 Maart, terugstroming van bank-
biljetten uit het verkeer ad f 54 mln tussen laatstgenoemde
data, terwijl voorts ook saldi van Franse banken weer naar
de handelsbanken werden teruggevoerd.
Het beroep, dat de vorige week op de centrale bank
was gedaan ter financiering van de grote onttrekkingen
aan de banken, die toen plaatsvonden, werd hierdoor deze
week weer grotendeels ongedaan gemaakt. Op de weekstaat

…,..i….•.-.

.

19 Maart 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

213

van De Nederlandsche Bank per 10 Maart bleken de
disconto’s en de voorschotten met resp. f2 en f20 mln
te zijn gedaald. Het trekt de aandacht, dat de hoeveelheid cailgeld, die
de Agent van het Ministerie van Financiën heeft opge-
nomen, de laatste tijd sterk is geslonken. Volgens de stand
van ‘s Rijks kas bedroeg zij op 23 Februari:
f45
mln,

op 29 Februari: f36 mln en op 7 Maart: f7,5 mln. In de
practijk was het echter voor de meeste geidgevers reeds
maandenlang onmogelijk cail bij de Agent te plaatsen.
Hoewel het op het eerste gezicht wellicht voor de hand
ligt, dat het Rijk opgenomen caligeld aflost, nu zijn kas-
positie de laatste maanden zozeer is verbeterd, en som-
migen dit zelfs als ,,gezonde financiering” prijzen, heeft
deze ontwikkeling toch een belangrijke schaduwzijde. Hier
valt ni. een der weinige grote ,,outlets” voor caligeld weg,
waardoor de elasticiteit van de geldmarkt vermindert.
Bij de grote verschuivingen, die zich – zoals verleden week bijv. bleek – plotseling op de geidmarkt kunnen
voordoen, vooral ook in verband met het éénrichtings-
verkeer, dat deze markt steeds kenmerkt, is de aanwezig-
heid van buffers van groot belang; dat er hiervan thans een, welke bijna een jaar lang een nuttige functie heeft
verricht, verdwijnt, is op zichzelf geen reden tot juichen.

De kapitaalmarkt.

Aan de langzame daling, die het koersniveau op de
aandelenmarkt de laatste tijd ondergaat, kwam gedurende
de verslagweek nog geen einde. Bij de huidige psychologie
der aandelenbeleggers maken gunstige berichten uit het
bedrijfsleven nu eenmaal minder indruk dan ongunstige,
en het is duidelijk, dat laatstgenoemde i.v.m. de afzet-
stagnatie en de tendentie tot prijsdaling in sommige
branches niet ontbreken. Wanneer men in aanmerking
neemt, dat volgens een becijfering van het C..S. bijv.
in 1950 het dividendbedrag
bij
361 Nederlandse onder

nemmgen, waarvan de aandelen ter beurze van Amsterdam
genoteerd waren, slechts 17 pCt bedroeg van de bruto
winst, dan schijnt dividendverlaging
bij
winstdaling over het algemeen niet onvermijdelijk te zijn. Of de leiding bij
die vele ondernemingen, waar het belang der aandeelhou-
ders niet het belangrijkste punt van overweging meer uit-
maakt, hierover in voorkomende gevallen inderdaad zo
zal denken; is echter nog een open vraag.
De stemming op de obligatiemarkt blijft nog steeds
gunstig. Het aanbod in 41/4 pCt obligaties Nationale
Woningbouwlening, dat werd verwacht uit hoofde van
verkopen van dfegenen, die slechts – hadden ingeschreven
met het doel bepaalde gemeenten aan briefkaarten – dus
aan prioriteit bij woningbouw – te helpen, bleek niet
dringend te zijn. De koers was slechts weinig onder pan
(995/), waarbij sommigen echter invloed van steunaan-
kopen meenden te constateren.

Aand. indexcijfers.

7 Maart 1.952 14 Maart1952
Algemeen

……………………………..
136,7
135,2
Industrie

………………………………
193,8
191,3
Scheepvaart

………………………..
162,5 160,4
Banken

………………………………..
117,2

Indon.

aand .

…………………………
43,9
43,2
Aandelen.
A.K.0 .

……………………………….. 147
145
Philips

………………………………..
1481,4
145½
Unilever

……………………….. ……
182’/2 178
H.A.L.

………………………………..

.
169½
150exd.
Amsterd.

Rubber

…………………
86½
82
H.V.A.

………………………………..
95%
91

34
Kon.

Petroleum

…………………..
290
291
31
4

Staatsfondsen.
2
1
/2

pCt

N.W.S .

…………………..
70
1
,4
70%
3-3%

pCt

1947

……………………..
85%
85½
3

pCt

Invest.

cert .

………………
91%
90%

pCt

1951

… …………………..
93%

3

pÇt

Dollarlening

………………
94
11
/j(;
951,4
Diverse obligaties.
3½ pCt Gem. R’dam 1937 VI
92%
94½
3%

pCt

Bataafsche

Petr.

……..
947/
s

95
3
1
/_
,

pCt

Philips

1948

………………
93
13
/ifl
94
1
,4
31,4 pCt Westl, Hyp. Bank
85%


86%

J.

C.
BREZET.

De Belgische geld- en kapitaalmarkt

in Februari 1952

De algemene toestand van de geidmarkt.

In de loop van de maand Februari was de geldmarkt
betrekkelijk ruim, doch de vervaldag bracht een sterke
vermindering van het volume der callgelden. De oorzaak
hiervan moet worden gezocht in de vrij zware vervaldag
einde Februari. Naarmate de toestand in verschillende
industriesectoren verder verslecht, zullen ook de verval-
dagen moeilijker worden. Deze terugloop van dé conjunctuur, gepaard aan de tra-
ditionele ophoping van stocks, had tevens voor gevolg dat een belangrijk gedeelte der acceptkredieten op hun
vervaldag moesten worden verlengd onder de vorm van
kasvoorschotten. Hierdoor ontstond een nieuwe drukking op de liquiditeitsreserves van de banken.
Zoals vorige maand reeds opgemerkt
1
), heeft het dif

ferentieel conjunctu urverloop tussen de typisch Vlaamse
en Waalse mdustrieën waarschijnlijk ook een weerslag
op het verloop van de deposito’s in beide landstreken.
Ondertussen werd de toestand op de geldmarkt opnieuw
verruimd door vluchtkapitaal dat uit Frankrijk, gedeel-
telijk via Luxemburg, is binnengekomen.

Kredietverlening van de banken aan de privaté economie.
(in millioenen franken)

Herdisconto

Totale
van de banken i Portefeuille

kredietverlening
bij de Natio- i handelspapier

der private
nale Bank en

van de Natio.

banken (ac-
de parastatale
1

nale Bank

cepten inbe-
_________________

instellingen
J ___________

grepen)
1945 Dec

4.168

5.171

23.117
1949 Dec

3.339

4.006

24.506

1950 Juni
3.696

4.082

26.582
Dec

8.543

10.110

27.739
1951 Maart

8.781

10.567

29.592
Juni

7.707

6.511

29.921
Oct………

5.767

6.793

31.225
Dec

7.526

6.703

33.364

1952. Jan

7.581


Febr

7.595

Einde Januari werd medegedeeld, dat de Nationale Bank
in het kader van de overheidspolitiek strekkende tot de
vermindering van ons boni op de E.B.U., zich bereid ver-klaarde haar visum te verlenen op accepten met een loop-
tijd van hoogstens twee jaar, getrokken ter financiering
van de invoer van productiegoederen uit de E,B.U.-
landen. Einde van de maand Februari werden verdere
details bekendgemaakt nopens het speciaal krediet, dat
de N.M.K.N. voor dezelfde doeleinden zal verlenen.
Door de tussenkomst van de Staat zal de.rentevoet op
3,50 pCt worden beperkt.

De toestand van de banken.

Pas begin Maart werd de gezamenlijke stand van de
banken op einde 1951 gepubliceerd. Zoals uit de tabellen
blijkt zijn de globale deposito’s in de loop van de maand
December met ca fr. 630 mln gestegen; te noteren valt, dat
de termijndeposito’s sinds einde October licht teruglopen.
Uit gedeeltelijke inlichtingen blijkt, dat de barikdepo-
sito’s in Januari nog wat verder gestegen zijn, doch in
Februari lijkt deze hausse tot staan gekomen te zijn en
in sommige banken is een terugloop zelfs niet onwaarschijn-
lijk.
Over het algemeen blijft de kredietopneming bij ‘de ban-
ken op een zeer hoog peil, vooral onder de vorm van kas-
voorschotten.
Rekening houdend met de huidige perspectieven van de
economische toestand, de export enz., verwacht men dat
de aangroei der bankdeposito’s ongeveer ten einde is,
en dat zelfs een zekere terugloop niet uitgesloten is. Het
publiek blijkt ook terug meer rentegevoelig te zijn ge-
worden, hetgeen bijv. blijkt uit het toenemend succes
‘) Zie ,,E.-s.B:” van 27 Februari 1952.

214

1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

19
Maart 1952

Toestand van de Belgische banken.
(in niillioenen franken)

Einde
,
Oct.
Nov.
Dec.
1950
1951
1951 1951

Actief
Kas, Nationale Bank, P.0.

……
2.275 2.205
3.448
Daggeld,- banken, holdings
6.524 6.850
7.420 6.860
Kredieten aan private economie

.2.853

27.739
31.225
32.614 33.364
6.845
10.030
10.251
9.498
Handelswissels

……………..
Prolongaties en voorschotten
tegen effecten

…………….764
675 718 773
Diverse debiteuren
…………..

13.996
13.964
14.267
14.958
6.556 7.378
8.135
Kredieten aan de Overheid
…….
34.856
39.431
39.230
38.951.
28.340
32.318 32.205
31.957
Genoteerde staatsfondsen
6.516
7.113 7.025
6.994

Accepten

………………….6.134

1.253 1.265
1.266

Speciaal

papier

……………..

Totaal

actief

………………..
87.137
89,241
90.363
Vastgelegde middelen

…………..1.215

Portef. van de
N.B.
en de parast.
.7
.8.085

insteli.

aan papier door banken
8.543 5.767
6.050 7.526
Passief

53.571
58.330
58.171
58.804

geherdisconteerd
……………..

47.693
52.189
52.286
53.143
Deposito’s en çrediteuren’

……….

Op meer dan 30 dagen
5.878
6.141
5.885
5.661
Zicht

……………………..

272 487
518
557
Obligaties en kasbons
……………
Eigen-middelen
……………….
5.064
5.521
5.527 5.629

van de beleggingen bij hypotheekmaatschappijen en spaar-

kassen, die een hogere rente vergoeden dan de banken.

De vrije goud- en deviezenmarkt.

In de ioop ‘an de maand Februari zijn de koersschom-

melingen op de vrije goudmarkt binnen zeer enge grenzen

gebleven.
Op de markt van de vreemde deviezen viel een lichte
verbetering van het papieren pond te nôteren, terwijl
de Franse frank een gevoelige baisse onderging, in aan-
sluiting met de financiële moeilijkheden in Frankrijk.
De Zwitserse frank en de dollar waren beiden zeer vast.
De gulden en r.le Duitse mark verbeterden lichtjes hun

koersen.

Noteringen op de vrije goud- en deviezenmarkt.

Oct.
1951
Nov.
1951
Dec.
1951
Jan.
1952
Feb”
1952

Niet officiële markt


Goud per gram
………..
74.375
73,75
72,50
71,625
72,50
675.125
670,-
657,50 662,50
661,875

Officiële
biljeitenmarkt
Papieren pond
126,50 128,50
130,50
126,-
127,50

Gouden pond

………..

Franse frank (100)
12,90
12,55
12,82 12,175
11,45
Zwitserse frank
12,55
12,60
12,45 12,50
12,675
55.125
55,-
54,25
54,70
55,40
Papieren

dollar

………..
12,90 13,20 13,20
13,125
1

13,15
Gulden

……………..
Duitse

mark

………….
10,45
10,80
10,80
10,95
II,-.

De obligatiemark.t.

In de loop van de maand Februari zijn de koersen op
de obligatiemarkt over het algemeen licht gestegen. Op-
vallend was daarbij, dat de koersverbetering ditmaal
zowel de langlopende fondsen – en inzonderheid de
geünificeerde schuld en de Bevrijdingsiening – betrof,

als de schatkistcertificaten. In deze laatste rubriek waren

het vooral de twee reeksen
1944
en de reeks
1943,
die hun.

koersen verbeterden. Alleen de schatkistcertificaten
1948

boekten een kleine koersdaling.
Deze vaste stemming op de ob1îgatiemarkt vindt haar oorsprong blijkbaar gedeeltelijk in de zwakke stemming
van de aandelenmarkt, die zelf aanleunt bij de minder

gunstige conjunctuurperspectieven op tlit ogenblik. Als
karakteristiek mag evenwel de relatief sterke hausse van
enkele Kongolese schatkistcertificaten worden onderlijnd.
Tegenover de onzekere perspectieven van vele Kongolese’
aandelen, heeft het publiek zijn verlangen naar een geo-
grafische risicospreiding blijkbaar gedeeltelijk op de Kon-

golese obligaties overgedragen.
Bij de fondsen van de gemeenten en provincies was de
stemming eveneens wat vaster, doch op de markt

van de private obligaties was de tendentie uiteenlopend. In de loop van de maand Februari werden o.a. een
300

millioen lening van de stad Brussel en een
1,5
milliard

lening van het Gemeentekrediet op de markt gebracht.
Beide leningen waren van het
4,50
pCt type, uitgegeven

tegen
96
pCt en terugbetaalbaar op 10 jaar door jaarlijkse
uitlotingen.
Rentestand op de obligariernarkt
1
).
(in pCt per einde maand)
1
1
Aug. t Juni
1
Jan.

Febr.
Looptijd

1948
1
1950
1
1952
1
1952

Staatsobligaties
langlopende
4,77 4,38
4,61
4,59
Schatkistcertificaten
7 8

8 j.
4,83 4,63
4,90 4,93
Kasbons steden
5 8

6
j.
5,07
4,49
5,26
5,29
Kasbons parastalale
instellingen
ca

9 j.
– –
5,24 5,20
Private instellingen
10 Is

12 j.
6,06
5,43
5,88 5,73

‘) Reële rendementen

rekening gehouden met agio en diaagio tegenover
terugbetalingaprijs.

De aandelenmarkt.

Van einde Januari tot einde Februari zijn de koersen
op de aandelenmarkt te Brussel gemiddeld met
6,13
pCt

gedaald. Zoals uit önderstaande cijfers blijkt was de baisse
vooral belangrijk in de koloniale rubriek (-10 pCt),

(de glasrubriek
(-8,2
pCt), de gat- en electriciteitstrusts

-7,8
pCt) en de brouwerijen
(-7,5
pCt). Deze baisse

strookt met het algemeen kader van de huidige conjunc-
tuurperspectieven, doch werd wel enigermate geaccentueerd
door technische factoren. Hieronder vallen vooral enkele verplichte verkopen te vermelden, uitgelokt door krediet-
beperkingen. –
Beurs te Brussel.
(indices 1936138 = 100)
Banken
1896
1888
-043
Portefeuille

……………………….
164,5 154,5

6,08
136,-
125,4

7,80
Trusts

…… ……. ………. … ..

….
Gas

&

Electr.

……………………..
.241,1
230,2

4.53
Metaalnijverheid

…………………….
262,8
251,-

4,50
Scheikundige

prod.

………..
…………
224,3 209,3

6,69
220,6
209,-

5,26
Spiegelglas

….. . ………………….
76,2

5,23
.

94,2 90,2

8,15

Steenkolen

………………………..

Bouwnijverheid

……………………

..

.80,4

187,3

3,56
Glasblazerijen

………………………98,2

235,4

..

223,-

5,27
494,2
444,6
-10,04
voeding

…………………………..
112,6
108,7

3,47
255,2

..

238,3

6,63

Textiel

…………………………….
Koloniale
.
………………………….

78,4

7,55
verscheidene
………………………..
Brouwerijen

………………………..84,8
Papiernijverheid

……………………
348,2

..

329,5

5,38
351,-
339,2

3,37
Grootwarenhuizen

…………………..
Algemeen

………………………….
249,6
234,3

6,13

Deze koersdaling ging gepaard met een aanmerkelijke
vermindering van de omzetten. De baisse had anderdeels
voor gevolg, dat het gemiddeld netto rendement van
75

leidende genoteerde aandelen klom van
3,62
pCt einde
Januari tot
4,05
pCt einde Februari.
Brussel.

Dr L. DELMOTTE.

GRAFIEKEN

Indexcijfers van groothandelsprjjzen van illustratiedruk-

papier t/m December 1951
1
)
(1939 lO0)

900

Itt

700

tol

505
400
300

900

100

39 ’45 ’47 ’48 ’49

1950

1951

‘)
Bron:
C.B.S.

BELANGRIJKE INDUSTRIËLE

ONDERNEMING

in het Oosten van het land zoekt een

INTERN ACCOUNTANT

In aanmerking komen uitsluitend

krachten die over een gedegen bedrijfs.

ervaring beschikken en voldoende inzicht

hebben om over belangrijke kwesties te

adviseren. Aanvangssalaris t. 10.000 8

12.000 pet jaar. Candidaten zullen even-

tueel worden uitgenodigd voor een

psychologtsch onderzoek.

Eigenhandig
(niet met ballpoint)
geschreven
brieven met
volledige
inlichtingen over
leeftijd, opleiding en practijk en verge-
zeld van twee recente pasfoto’s (van
voren en opzij) vÔÔr 29 Maart as, aan de
Nederlandsche Stichting voor Psycho-
techniek, Wittevrouwenkade 6. Utrecht,
onder nummer E.S.B. 190184.

S

19 Maart 1952

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

215

STATISTIEKEN

DE NEDERLANDSCIIE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden guldens)

‘0

‘S
‘0
0•.1i

1
2
=M
o0
0
u’

0

1
3′

I..90
5.
n

0

I-

.0
0

u
E
oonu

00
o
>
1.213.778
7.033
278.999
iT]T2
18 Febr. ’52
1.219.633
931.269
3.023

1
279.454
!1L421
25 Febr. ’52
1.218.237
1.000.254 3.584
287.700
113.181
3 Mrt

’52
1.218.338 1.005.548
4.067

1
286.486
117.476
10 Mrt’52
1.217.955
1.011
2.466
.1
301.417
97.261
17 Mr!

’52
1.217.585
1.062.332
2.824
299.575 97.718

Saldi in rekening courant
-o

ij
-ft
0
>e.0
•-o.’0o

idS

iTFebr. ’52 ..
2.843.074
2.338.693 i

.387
121.144
TïiT02
18 Febr. ’52 ..
2.835.461
2386.280
169.750
.730.2561

92.775
110.499
25 Febr. ’52 ..
2.86626!
2.457.677
240.033
l.778.306

91.176
110.980
3 Mrt

’52 ..
2.938.705
2.401.309
265.194

111.730.2561

1.778.306f

98.082
111.581
10 Mrt

’52 ..
2.884.983 2.453.210
306.154
1.778.3061

96.805
111.213
17 Mrt

1
52 ..
2.849.755 2.532.626
319.162
1.778.3061

100342 110.877

Fa. NANNINGS EN KRUIJER

NIEUWE HAVENWEG 13 – ARNHEM

TEL. 20581

*

GROOTHANDEL IN:

• NON FERRO METALEN

• OUD IJZER

• TEXTIEL AFVAL

• OUD PAPIER

DE JAVASCHE BANK.

(Voornaamste posten in duizenden rupiah’s)

‘0.
.
.

Data
’00
.C’
0
00,..
cco
e’0.
3…
.2
Q0’0
0

‘S’0•
.0
J
0

00
.

6 Febr. ’52
1.438.080
405.286
1.564.168
527.009 1.440.114
13 Febr.

’52
1.438.081
386.994
1.586.880 581.192 1.401.074
20 Febr.

’52
1.438.081
403.729
1.590.045
600.336
1.530.660
27 Febr.

’52
1.438.081
385.325
1.648.656
604.756
1.635.931
5
Maart’52
1.438.081
403.431 1.637.047
630.976
1.754.582

90
Rekening courant
saldi

c.-coI
Data
.050
8
P
.
ni

1
>-

.

6 Febr.

’52
3.133.815
930.274
.-

878.405
13 Febr.

’52
3.157.169
944.961


925.192
20 Febr.

’52
3.158.706
978.231

-.

1
914.001
27 Febr.

’52
3.136.807
1.037.665

1
860.977
5
Maart ’52
3.150.375
1.077.007

1
832.551

Muntbiljettencjrculatie per 6 Febr. 1952 Rp. 335.961.748,50
Muntbiljettencirculatie per 13 Febr. 1952 Rp. 337.226.009
Muntbïljettencjrculatje per 20 Febr. 1952 Rp. 337.908.609,50 Muntbiljettencirculatie per 27 Febr. 1952 Rp. 336.974.171,50 Muntbiljettencirculatie per 5 Maar! 1952 Rp. 335.478.826

..$.,.
t•••6••4•••••••••
.•..

.

.

HANDEL-MAATSCHAPPIJ

:

H. Albert de Bary & Co. N.V. ‘

AMSTERDAM – C. • HEERENGRACHT 450

.

.

:

Alle Bankzaken

:

,

.

.
• •

KAPITAAL EN RESERVES F. 25.000.000

.
.

t
.

.

.
••.•.••.•••••…•…..••••••.•..••..••.•..••.•.••…••

Diversen
PIJGEOT,
type 203, ’49. Mooie gave
wagen, wordt onder garantie
vesk. Prijs
f
3900.-. Ilooy-
berg, De Rijp, Tel. K 2997-
431.

SCHAKEL

DE E.-S.B. IN

Verlangt U de GUNSTIGSTE voorwaarden

bij het verzekeren van de pensioe en-

voor Uw

Ste1/Udan\in verbinding met 63272

I

zal U die geven.

N.V. AMSTERDAMSCHE MAATSCHAPPIJ VAN LEVENSVERZEKERING

Nieuwe Spiegeistraat 17

Amsterdam • Telefoon 63272

ECONOMISCH-

CHEMICAL FUND, INC.

(Opgericht in 1938 onder de wetten van de Staat Oclaware)
gevestigd te New York,
39
Broadwcry

Ondergetekenden berichten, dat zij van Woensdag,
19
Maart
1952
af ter beurze van Amsterdam zullen ver-
handelen Certificaten aan toonder voor vijf en tien gewone aandelen van nominaal $ z.— in bovengenoemde vennoot-
schap, uit te geven door het Administratiekantoor ,,Inter-
land” N.V., gevestigd te Amsterdam, op de voorwaarden,
vastgesteld bij akte van
21
Januari
5952,
verleden ten overstaan van de Notaris W. Straub te Amsterdam.

Deze voorwaarden houden om, in, dat de originele aan-
deelbewijzen in New York blijven berusten in een depot
ten name yan voornoemd administratiekantoor bij de
Guaranty Trust Company.

De eerste koers zal worden vastgesteld op basis van de
koers van afgifte te New York d.d.
18
Maart
5952, 55.00
uur New Yorkse tijd. Voor de eerste
io.000
aandelen zal
het hierbij in aanmerking te nemen agio voor Amerikaanse
waarden vier procent lager worden gesteld dan het ter
beurze van Amsterdam geldende percentage; ingeval het
dollaragio 4 % of minder bedraagt, zullen de eerste
io.000
aandelen zonder agio worden afgegeven. De koers
van afgifte te New York bedroeg op so Maart
$
23.35.
De opneming van de certificaten onder Rubriek II in de
Prijscourant van de Vereeniging voor den Effectenhandel te Amsterdam is aangevraagd.
Exemplaren van een Bericht en afdrukken van de Admini-
stratievoorwaarden zijn verkrijgbaar ten kantore van on-
dergetekenden, alwaar ook een exemplaar van het laatste
jaarverslag en van de statuten van Chemical Fund, Inc.
ter inzage liggen.
D. W. BRAND
J. HOUTHAKKER
H. HORJUS
Amsterdam,
52
Maart
5952.

STATISTISCHE BERICHTEN

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam

Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
14, Universiteitstraat, Gent.

Abonnementen: Pieter de ?foochstraat 5, Rotterdam (W.).

Ei

Abonnementsprjjs, franco per Post, voor Nederland en de Uniegebieden en
Overzeese Rijksdelen (per zeepost) f 26,—, overige landen f28,— per jaarS
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.

Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).

ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma H. A. M.
Roelants, Lange Haven 141, Schiedam
(Telefoon
69300, toestel 6). Advertentie’
tarief f 0.43 per ntm. Contract-tarieven op aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures”
en ,,Beschikbare krachten” f 0,60 per mm (dubbele kolom). De administratie
behoudt zich het recht voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te
weigeren.

Losse nummers 75 cents.

Auteur