ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
36E JAARGANG
WOENSDAG 21 NOVEMBER 1951
No 1801
Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
COMMISSIE VAN 4D1’IES VOOR BELGIË
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. Vandeputze; F. Versichelen.
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
– Dezer dagen
99
pCt; vor het eerst waren
ih
October op de handels-
balans in- en uitvoer vrijwel in evenwicht. Wij zijn haast
zo trots als met de eerste stappen van de eerste zoon; moge
de laatste wankeling nog verdwijnen.
Intussen, dit is geen puur Nederlandse zaak. Wanneer
men de uitkomsten van de Europese Betalingsunie beziet,-
dan krijgt men voor een aantal deelnemers de indruk van
een keerdans, waarbij om beurten een groep oploopt en
weer terugtrekt. Voor deze laatste rol schijnen thans Grbot-
Brittannië en Frankrijk aan de beurt te zijn. Het blijft daar-
bij de vraag, in hoeverre dit, althans voor Frankrijk wat
de saldering betreft, berust op het beloop van het handels-
verkeer dan wel op het tempo der bestellingen en betalin-
gen, brider speculatie op de houdbaarheid van de Franse
franc.
De Franse Regering maakt zich daar ook zorgen over
en heeft derhalve een voorstel ingediend om de Franse
economie terug te brengen binnen het looprek. De ruimte
voor dollarsvergende aankopen is gelimiteerd. Het is een
kil vooruitzicht, temeer daar juist een staking in de kolen-
mijnen is uitgebroken, terwijl het tekort aan steenkool in
Frankrijk één van de dollars vragende importen is. De
Franse nationale vergadering heeft het programma in de
vorm van de vertrouwensquaestie in het kabinet voor-
gelegd gekregen; het eerste antwoord is een haperendja.
Neemt men in de vergadering der Verenigde Naties
een loopje met elkaars voorstellen of zullen de landen,
die bevreesd zijn voor een wereld met twee gereedstaande
machtskernen, de zaken nog een andere loop kunnen
geven? Zij hebben de bemiddelende rol op zich genomen;
hoezeer de Engelse Minister van Buitenlandse Zaken ook
op kiese woordkeus heeft aangedrongen, de zachtmoedige
sfeer van Speenhoif: ,,let us make a loopie in the silvery
moon” ligt niet in het verschiet.
Wij gaan dus voort vrees en druk in onszelf te verwerken,
onderwijl het construeren van toekomstplannen voort-
zettend. Zo gaat het in Brazilië, dat een ontwikkelingsplan
opstelde, zo gaat het ook voor Suriname, waarvoor de
Regering een tienjarige bijdrage in het Welvaartsfonds
vastlegde. Hoe gaat het met de hulp aan de teruggebleven
gebieden, waar de loop beslist niet uit mag raken, wil men
werkelijk constructief zijn op langere termijn?
Nederland blijft bouwlustig. De Tweede Kamer heeft
de Regering aanbevolen een jaarprogramma voor de bouw
van
50.000
woningen gelijke prioriteit te geven als de
andere doelwitten der regeringspolitiek: defensie, be-
talingsbalans, industrialisatie. De economist is ,,neutral
between ends”; hij kan in eerste ronde volstaan met
constateren. Voor degenen, wier taak het is de vele doèl-
einden, die deze week her en der werden gesteld, te reali-
seren, moet men respect hebben, al halen zij zelfs de
99
pCt
* niet. Tenzij de substitutie van doeleindén een bezigheid
op zichzelf, wordt.
COMMISSIE VAN REDACTIE
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
INHOUD
Blz.
Churchill
door Mr K. P. van der Mandele 856
Industrialisatieproblemen van de gemeente Em-
men (II) door Dr J. Winsemius …………858
Waardebepaling voor heffing van invoerrechten
door Drs A. Roin Coithojf …………….861
De jongste ontwikkeling van de bloembollen-
export door Dr A. J. Verhage …………..863
Ingezonden stuk:
Beperkte toepassingsmogelijkheden van de
berekeningen van het nationaal inkomen
door J. C. Wijnrnaalen
met naschrift van
Drs J. H. van Ho/the tot Echten ……..866
A a n t e k e n i n g:
Onze uitvoer naar Engeland ……………
868
Geld- en k’iipitaalmarkt ………………..
869
Statistieken:
Bankstaten ………………………..
869
Maandcijfers van de grôte banken in Neder-
land
…………………………..
870
Enige indexcijfers van de industriële productie
in Nederland ………………………
870
Interim-indexcijfers van groothandelsprijzen
in Nederland …………………….
870
Recente economische publicaties …………
871
beschikbare
DOCTORAAL •STUDENT ECONOMIE,
bedrijfseconomisch iichtin
met4r administiatieve ,eraring
ZOJ6K hEM PASSENDB WBRRIiRIN&
in Centrum of westen des lands. Br. onder no..
E.-S.B. 47-1,
bur. v., d. bi., Postbus 42, Schiedan.
–
H
I-R.’MEESUÔøNEN
ANNO 1720
Bankiers &
Assurantie-Makelaars
——–
Wij vragen een administratieve medewerker,
.die na grQndie inwerking in slaat is, als
assistent
vcin de directie
in de leiding van onze hoofdadministratie
te worden opgenomen en daarin t.z.t. een
zelfstandige positie te bekleden.
Deze verantwoordelijke en veelzijdige taak
vereist een grondige kennis van en enige
jaren practische ervaring in moderne be-
drijfsadministratie, in het bijzonder op
het gebied van budgettering en\kosiprijs-
berekeniiig, a
i
lsmede bekendheid met de
behandeling van fiscale vraagstukken.
Academische vorming (bedrijfseconomie of
accountan(y) is zeer gewenst.
Leeftijd tot ± 30 jaar.
Eigenhandig geschreven brieven met uitvoerige
inlichtingen over opleiding en ervaring en met ïerme1ding van leeftijd en relerenticadressen,
worden gaarne ingewaht bij de personecis-
afdeling, Westzijde 103, Zaandam.
Op enveloppe en brief vermelden E.S.B 271.
KONINKLIJKE VERKADE FABRIEKEN N.V.
•
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, Vlaardingen,
Amsterdam (alleen Assurantie)
Nationale Handelsbank, N.V.
Amsterdam
–
Rotterdam
–
‘s-Gravenhage
s
Alle Bank- en Effectenzaken
De Geldersch-Overijselsche Bond van Coöperatieve Zuivelfabrieken te Zutphen vraagt een
adjunct-Secretaris
Algemene kennis van de Ned. landbouw is
‘
vereist.
Bij voorkeur ac. opleiding (bv. landbouwk. ingenieur,
zo mogelijk zuivelrichting, Ec. drs). De ‘Werkkring heeft
een organisatorisch karakter. Naast begrip voor de ver-
houdingen in een op vrije samenwerking gebaseerde
organisatie is kennis van of gevoel voor economische
en technische aangelcgenheden wenselijk.
Sollicitaties te zenden aan het kantoor van de Zuivel-
bond, Nieuwstad 69, Zutphen.
“Kôninklijke
Nederlandsche
BoekdrukkeriJ
H. A. M. Roelunts
Schledam
854
,.,..,
HANDEL.MAATSCHAPPIJ
H. Albert de Bary & Co.
N.V.
AMSTERDAM – C. • HEERENGRACHT 450
•
,
•
Alle Bankzaken
.-
•
•
KAPITAAL EN RESERVES F. 25.000.000
•
•
.
•
–
• •
.
21 November 151
ECONOMISGH-STATISTISGHE’BERIGITÈN
855
DE ARTIKELEN VAN DEZÈ WEEK
Mr K. P. VAN DER MANDELE Churchill.
Het nieuwe Engelse Kabinet zal beslist met grotere
kansen op succes met de Russen weten te praten dan de vroegere Labour-regering. Door hun positieve, lijnrecht
tegen het Marxisme ingaande, levensbeschouwing zijn zij
volkomen immuun voor de Moskouse ideologie, zodat
beide partijen a priori weten waarover zij niet behoeven
te polemiseren. Wij moeten niet verrast zijn, wanneer
Churchill tot het beproefde recept der ,,splendid isolation”
terugkeert en alléén voor héél concrete belangen van zijn
,land opkomt. Realisten als Churchill en Stalin hebben
hun gemeenschappelijk belang stellig begrepen. Het gehele..
Duitse industriepotentieel, ongebreideld op West of Oost
losgëlaten, zal op de duur tot dezelfde rampen leiden
als 1914 en 1939 en daarom zal men tot de haast parâdoxaal
klinkende conclusie komen, dat de economische eenheid
van Duitsland voor Oost en West een groter gevaar op-
levert dan de politieke, onder welke ideologie dan ook.
Het compromis zal daarom gevonden moeten worden in
de bepaling van de hoeveelheid der Westerse productie,
die voor de opbouw van het Oosten zal dienen. Door de
uitslag der verkiezingen.zijn ook de binnenlandse ver-
houdingen duidelijker geworden. De liberalen zijn prac-
tisch verdwenen en daarmede is Engeland weer tot zijn
twee-partijen-stelsel teruggekeerd, maar de oude ,,eenheid
der tegenstellingen” is helaas nog niet hersteld. Er zijn
echter nu al aanwijzingen, dat zich ook hierin een ver-
andering voltrekt, die van het allergrootste belang voor
het behoud van onze Westerse cultuur zal blijken te zijn.
Dr J. WINSEMIUS, Industrialisatieproblemen van de
gemeente Enmen (II).
De industrialisatie, die in Emmen na 1945 heeft plaats
gevonden, heeft zich in hoofdzaak voltrokken door middel
van vestiging vanfilialen van eldersbestaandeindustrieën.
In Emmen heeft men een klassiek voorbeeld van het feit,
dat, indien de vestigingsfactoren maar voldoende goed
zijn, de ondernèmers en het kapitaal zo nodig van elders
aangetrokken worden in het geval deze in eigen streek
niet te vinden zijn. De na-oorlogse industrialisatie in
Emmen kan men onderscheiden in een tijdperk van 1945
t/m 1949 en dat na 1950 (ontwikkelingsplan van Z.O.’
Drenthe en de vestiging van de Enkalonfabriek in het
centrumdorp Emmen). Aan beide tijdvakken wordt aan-dacht geschonken. Naast de pogingen tot regionale con-
centratie in het dorp Emmen is in de gemeente ook een
streven waar te nemen om de overige industrie met uit-
sluitend ongeschoolde arbeiders te reserveren voor de
buitendorpen in het veen. Bij een bescheiden uitvoering
en bij beperking van de toepassing totde voornaamste
buurten is dit wellicht tot op zekere hoogte te verant-
woorden. Voor Emmen is het stimuleren van een stadskern
geboden, opdat deze voldoende levenskracht krijgt voor
het vervullen van een centrumfunctie.Bij een ongebreidelde
groei in Emmen dreigt nl. een nederzetting te ontstaan
met kilometers lange tentakels van lintbebouwing. De te
verwachten grootte van de bevolking van Emmen en de
eventuele functie van Emmen tot buiten de provincie-grenzen maakt dit probleem van meer dan plaatselijke
betekenis.
Drs A. ROM COLTHOFF, Waardebepaling voor
heffing van
invoerrechten.
De Studiegroep voor de voorbereiding van een even-
tuele Europese douane-unie heeft een conventie voor-
bereid betreffende een uniforme definitie van de waarde,
die de basis zal vormen, waarop de invoerrechten zullen
worden geheven. De Internationale Kamer van Koop-handel, die zich tot de tolk van het bedrijfsleven heeft
gemaakt, heeft ernstige bezwaren tegen deze conventie,
in hoofdzaak gericht tegen het feit, dat de definitie voor-
schrijft, dat als basis moet worden genomen de zgn.
,,normale marktprijs”, welke voor de goederen op het mo-
ment en ter plaatse van de inklaring zou knnen worden
bedongen bij verkoop in de Vrije concurrentie tussen een
koper en een verkoper, die onafhankelijk van elkaar zijn.
In plaats dus yan de handelsfactuur als grondslag te aan-
vaarden, zal gezocht worden naar een ,,normale prijs”
op het moment van inklaring. Het gevolg hiervan kan zijn,
dat in tijden van sterk schommelende prijzen, zoals wij de
laatste jaren kennen, de berekening van het verschuldigde
invoerrecht verhuist naar het terrein der speculaties.
Dr A. J. VERHAGE, De jongste ontwikkeling van de bloem-
bollenexport.
In dit artikel wordt de ontwikkeling van de bloem-
blienexport naar de belangrijkste afzetgebieden tussen
1948 en 1950 nagegaan. Uit de vermelde gegevens blijkt,
dat een voortschrijdende liberalisatie van het handels-
verkeer — waarvan in de sierteeltsector in de eerste plaats de bloembollen profijt trekken – een zeer gunstige invloed
heeft op de ontwikkelingsmogelijkheden van de afzet van dit
product. Een eérste voorwaarde voor een vergroting van
deze afzet is dan ook, dat de afwerende handelspolitieke
maatregelen, welke nog in tal van landen bestaan, zoveel
mogelijk worden geslecht. Een conclusie, die ‘voor een
product als bloembollen zeer voor de hand liggend is,
maar die toch wel sterk bëvestigd wordt door de gegeven
cijfers over de laatste jaren. Vervolgens wordt de vraag
besproken, of de p?ijs- en productiepolitiek ongewijzigd
dient te blijven en de aandacht gevestigd op het belang van
collectieve reclame. –
— SOMMAIRE —
Mr (. P. VAN DER MANDELE, Churchill.
Le nouveau Cabinet anglais aura plus de chances de
succès dans ses pourparlers avec les Russes que le gouver-
nement Labour. Tout le potentiel industriel allemand
lâché sans frein conduira, â la fin, aux mémes catastrophes
qu’en 1914 et 1939. C’est pourquoi on arrïvera s la con-
clusion que l’unité économique de l’Allemagne constituera
un danger plus grand et pour l’Ouest et pour 1’Est-que
l’unité politique n’irnporte soûs quelle idéologie qu’elle se
réalise. Le compromis réside dans la détermination,quanti-
tative de la production occidentale nécessaire au redresse-
ment de l’Est.
Dr J. WJNSEMIUS, Les problèmes d’industrialisation de
la commune d’Emnmen (II).
On poursuit l’examen des différents problèmes d’indus-
trialisation de la commune d’Emmen dans la province
de Drenthe aux Pays-Bas.
Drs A. ROM COLTIIOFF, Détermnination de la valeur pour
établir les droits cl’entrée.
Le comité d’étude pour préparer 1’Union douanière
européenne éventuelle a rédigé une convention relative
â la définition uniforme de la valeur qui constituera la
base sur laquelle on établira les droits d’entrée. La Chambre
Internationale de Commerce qui sert de porte parole
du secteur privé a formulé des objections sérieuses contre
cette convention. L’auteur traite, dans cet article, de ces
inconvénients.
Dr A. J. VERHAGE, L’évolution récente de l’exportation
des oignons
ti
fleurs.
On examine le développement de l’expoitation néer
–
landaise entre 1948 et 1950 des oignons â fleurs vers les
plus importants débouchés. Ensuite on traite du problème
si la politique actuelle de prix et de production doit être
maintenue; enfin on souligne l’importance d’une publicité
collective. –
856
‘ECONoMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
Churchill
Vele maanden geleden vroegen wij een kenner van de
Engelse politieke verhoudingen en tevens kenner van de
Engelse psyche: ,,Wanneer komen de Conservatieven aan
het bewind?” en het typische’ antwoord luidde: ,,Wanneer
met de Russen gepraat zal worden”. Aan dit gesprek moes
;
ten wij denken toen de uitslagen ‘der ‘Britse verkiezingen
bekend werden en toen’ als een der hoofdpunten een ge-
sprek met Stalin op het regeringsprogramma van Churchill
vermeld werd.
Bekijken wij de mannen, die het nieuwe Engelse Kabihet
vormen en hun antecedenten, dan kunnen wij hen stellig
niet voor ,,fellow-travellers” uitmaken en toch zullen deze
mannen beslist met grotere kansen op succes met de Russen
weten te praten dan de vroegere Labour-regering. Door
hun positieve, . lijnrecht tegen het Marxisme ingaande,
levensbeschouwing zijn zij volkomen immuun voor de
Moskouse ideologie, zodat’ beide partijen a priori weten
waarovei zij
niet
behoeven te polemiseren.
Voor de realist Churchill bestaan geen g3e’de of slechte
Russen, bestaat geen edele of laaghartige Stalin, echter
slechts heel concrete meningsverschillen en belangen-
tegenstellingen, die niet gemakkelijk in het voordeel van
het Westen opgelost zullen kunnen worden, omdat
deze
ronde, zoals Churchill zelf heeft toe moeten geven, door
de Russen gewonnen zal wordën of, beter gezegd, reeds
gewonnen is. –
Maar…. het is nooit de laatste Fonde en alleen een.
Engelsman
van het formaat van Winston Churchill zal
op een gegeven ogenblik in staat zijn om met een verbijs-
tering- en ontzagwekkend gebaar een verlies te nemen,
waardoor voor vriend en -vijand een geheel nieuwe, en
misschien volkomen onvoorziene, situatie ontstaat.
Het is zéér te betreuren, dat van Labour-zijde in de verkie-
zingspropaganda de leuze is gebruikt: ,,de Conservatieven
betekent oorlog”. Nietzo zeer om de verwarring, die dez&
veronderstelling onder het Engelse publiek heeft teweeg
gebracht, maar omdat deze insinuatie opnieuw in de
kaarten van Stalin speelt.
Wij hebben reden om aan te nemen, dat niemand beter
weet dan Churchill en de zijnen, dat gewapende conflicten
totaal verouderde en ondoelmatige strijdmethodes zijn en
dat deze ronde juist daarom aan de Russen verloren is,
omdat het Westen de oorlog in Korea niet heeft weten te ofhzeilen en het beroep, dat het China van Mao Tse
Tung op het Westerse kapitaal en de Westerse know-how
heeft gedaan, onbeantwoord liet.
Wij kunnen ons nog heel goed herinneren, dat de Ame-
rikaanse leuze: ,,to’ make the world safe for democracy” nog al aarzeling dn tegenstand onder de Engelse Conser-
vatieven verwekt heeft, omdat deze lijnrecht tegen hun
levenshouding der ,,splendid isolation” indruiste. Zij zijn
– daarom allerminst verrast, dat Rusland nu ,op zijn beurt
de wereld ,,safe for communism” denkt te maken en wij,
van onze kant, moeten niet verrast zijn, wanneer Churchill
tot het béproefde recept der ,,splendid isolation” terug-
keert en nergens voor vage begrippen en ideologieën zal
vechten en alléén voor héél concrete belangen van zijn land
– ‘
opkomt.
–
,,Waarover zal het gesprek Churchill-Stalin gaan?” Dat
is de vraâg, die allen bezig houdt, want het gesprek, dat
Churchill met Stalin op hoog niveau denkt te voeren,
heeft hoogstwaarschijnlijk niets uit te staan met het laatste
– . voorstel van President Truman en zal eerder om het Duitse
vraagstuk met al zijn implicaties draaien.
S
De’ meestverspreide mening is – en de Engelse ,,Eco-
nomist” vân 27 October ji. heeft dit in een uitmuntend
ârtikel ,,Rhine or Elbe?” met grote duidelijkheid uiteen-
21 November 1951
gezet -, dat de Russen
onder alle omstandigheden
een
verenigd’Duitsland wensen om:
ae Westerse integratie te-verhinderen;
de Amerikaanse en Engelse troepen uit Duitsland
te verwijderen;
S
5
de weg voor een Duitse communistische satelliet
•staat te effenen.
– Dit klinkt’ erg aannemefijk, maar of het ook met de
‘,werkeljjke
en
uiteindeljjkë
bedoelingen’an Moskou strookt
valt nog te bezien. ,,Kan een hoog ontwikkeld en soms
tot vervelens toe ,,tüchtig” volk van 67 millioen ooit een’
satelliet van Oost of West worden? Zal het niet eerder, een
derde macht in Centraal Europa worden,, die voortdurend
Oost en West tegen elkander uitspeelt?”
Wat Churchill hierover denkt, heeft hij al meermalen
duidelijk uiteengezet. Engeland heeft niet tot tweemaal
toe, de wapens tegen Duitsland opgenomen om ‘dezelfde constructie te herstellen, die tot twee wereldoorlogen ge-
leid heeft. Wat Stalin denkt weten wij niet, maar wat hij
gedaan huift en nog dagelijks doet om de hereniging van
Duitsland, die toch niet tegen te, houden is, tot een irre-
levant feit te maken, beseft men in het Westen o.i. nog
veel te’ weinig.
S
–
Door de oprichting van het ,,Huettenkombinat”, het
grootste continentale ijzer- en staalwerk, is een super-
ideologisch
orgaan ontstaan, dat al lang, voordat het’ super-
nationale Schuman-plan van kracht wordt, het ene Ruhr-bedrijf na het andere in zijn actie-radius weet te trekken.
In de Poolse en o’ok in de Silezische mijnen werken tot,
nu toe 200.000 Chinezen om aan het kolentekort (zelfs
van bepaalde Westduitse industrieën) tegemoet te komen.
Dit alles realiseert zich de Engelsé, van huig uit conser-
• vatieve, kolen- en staalwereld en de schoonzoon van
Churchill heeft onlangs, naar aanleiding van het Perzische
olieconflict, openlijk bepleit, om met de Russen tot een
verdeling van de
economische
invloedsferen te komen,
resp. om met hen over een gemeenschappelijk opbouw-
plan voor de onontwikkelde gebieden te praten. Niet de
‘kanonnen met de soldaten, maar de tractoren’ met de tech-
nici; die Oost
of
West kunnen leveren, ‘zullen de wereld
veroveren en iedere dag talmen versterkt de Russische
economische aanvalskracht, want de Ruhr vindt een af-
zetgebied van de Oder tot aan de Pacific een buitengewoon
aanlokkelijk aanbod, vooral omdat geen vooruitziend
industrieel zich van harte, op oorlogsieveranties instelt,
daar deze hem a priori van de mededinging op de wereld-
markten uitschakelt.
Realisten als Churchill en Stalin hebben hun gemeen-
schappelijk belang stellig allang begrepen. Het
gehele .
‘Duitse industrïepotentieel, ongebreideld op West of Oost
losgelaten, zal op de duur tot dezelfde rampen leiden als
1914 en 1939 en daarom zal men tot de haast paradoxaal
klinkende conclusie komen, dat de
economische
eenheid
van Duitsland voor Oost
en
West een groter gevaar op-
levert dan -de
politieke,
onder ,’eIke ideologie dan ook.
Het compromis zal daarom gevonden moeten worden in de bepaling van de hoeveelheid der Westerse productie,
die voor de opbouw van het Oosten zal dienen.
Dit is een compromis, dat niet ‘over de hoofden der
Duitsers heen met de Russen gesloten
kan
en
mag
worden,
maar dat- stellig aanvaard zal worden, vooropgesteld, dat
het Westen geen enkele
politieke
discriminatie tegen Duits-
land meer t
6
epast, en 66k om de eenvoudige reden, dat
Oost en West
economisch
op elkander zijn aangewezen.
Alle leveranties van het Westen aan Rusland zijn voor
/
— /
21 November 1951
ECONOMISCH-STA TISTISCHE BERICHTEN
857
het
Westen
uitsluitend
zakentransacties,
die echter in hoge
mate tot de verdere ontwikkeling van liet Russische in-
dustrie-apparaat en de Russische maêhtsontplooiing
zullen bijdragen.
Dit dilemma, waaraan op het ogenblik niet te ontkomen
valt, kân alleen gecompenseerd en gesublimeerd worden,
waiineer het Westen,
Duitsland
inbegrepen, zijn nieuw
missiegebied gevonden heeft, waarmede het niet alleen
zaken kan doen en geld verdienen, maar waarheen het
het beste kan uitdragen, wat aan scheppende krachten
en gedachten in zijn millioenen en millioenen zelfstandig-
denkende individuen leeft. Deze voorsprong, vooropge-
steld dat wij hem niet
zelf
teniet doen door steeds verder
gaande besnoeiiig van het privé-initiatief, kan’ Rusland in geen generaties inhalen en met dit appèl aan de vrije
wereld heeft Churchill de volgende ronde ingeleid, die wij
in alle ,,fairness” met de Russen wensen uit te vechten.
•Deze nieuwe goodwill voor het Westen, deze politieke’
bate op hoog niveau, zoekt Churchill zoals vanzelf spreekt
in de eerste plaats in het Gemenebest, maar stellig evenzeer.
in de ,,Atlantïc Community”, want de Atlantica is nu een-
maal het ,,mare nostrum” der Westerse Christenheid ge-
worden.
Ook de binnenlandse verhoudingen zijn door de uitslag
der verkiezingen duidelijker geworden. De Liberalen zijn
practisch verdwenen en daarmede is Engeland weer tot
zijn twee-partijen-stelsel teruggekeerd, maar de oude ,,een-
heid der tegenstellingen” is helaas nog niet hersteld.
Er zijn echter nu al aanwijzingen, dat zich ook hierin een
verandering voltrekt, die van het allergrootste belang voor
het behoud van onze Westerse cultuur zal blijken te zijn.
De Engelse partijen waren niet op een
beginsel-
maar
op een belangentegenstelling gebaseerd,j reden waarom
naar buiten, wanneer het beginsel op het spel stcind, de
gehele natie het automatisch eens was. Over
beginselen
valt niet te twisten en te schipperen;
belangen
daartegen-
over veranderen door omstandigheden en kunnen met an-
dere in overeenstemming worden gebracht. Zij zijn dus
bij uitstek het terrein van het compromis.- Met de intrede
van het Marxisme, met het opkomen van Labo’dr kwam
meteen ook een tegengesteld
beginsel
naar voren, zodat
van een eenheid in verscheidenheid
geen sprake meer kon
zijn. Deze beginseltegenstelling heeft niet alleen in Enge-
land, maar in het gehele Westen, een gespletenheid teweeg
gebracht, die soms voor de ,,ondergang van het avondland”
doet vrezen. Onze
beginselen
kunnen nu eenmaal
niet in
een bepaalde, invloedsfeer liggen en onze
belangen
in
een andere. Tijdens de oorlog, ônder bedreiging van een
gemeenschappelijk gevaar van buiten af, raakte dezeprin-
cipiële tegenstelling tijdelijk op de achtergrond, maar
alleen om na de overwinning des te feller naar voren te
komen.
Vragen wij ons af, wat feitelijk nog de principiële tegen-
telling tussen Labour en de andere partijen is (want
dogmatisch-marxistisch is het overgrote deel van Labour
eigenlijk nooit geweest of is het althans niet meer), zo ko-
men wij tot deze conclusie.
Voor de Engelsman heeft de Staat lang niet die be-tekenis, die deze bijvoorbeeld voor ons continentalen
heeft. In de gedachtenwereld der Engelsen is de natuur-
lijke volgorde
individu-gemeenschap-Staat,
e’n dat de laatste
de gemeenschap of het individu van
boven af zou
moeten
beïnvloeden, is ten enenmale onaanvaardbaar voor iedere
Engelsman. De directieven wordeh steeds van’
onder af
gegeven en een vooruitlopen of wettelijk opleggen van iets,
wat zich in de practijk nog niet voltrokken heeft, is met
de empirisch-concreet te werk gaande Engelse volksaard
onverenigbaar.
Dat men de staalindustrie zoider aanwijsbare en proef-
ondervonden noodzaak nationaliseerde en van plan was
systematisch nog andere bedrijfstakken te: laten volgen,
drûist tegen de’natuurlijke volgorde der dingen in. De
publieke ôpinie hoorCaan de regeringswil
vooraf
te gaan,
zodat maatregelen, die genomen worden, steeds’door de
gemeenschap voorbereid zijn.en daardoor reeds een evo-
lutie ,achter de rug hebben, waardoor zij mentaal bezit
en kapitaal konden worden van de leden der voljcsgemeen-
schap. Hierop past in waarheid het woord ,,self-govern-
ment”, dat nu door een leger van ambtenaren bedreigd.
wordt, die, wanneer wij juist zijn ingelicht, wat trouwens
natuurlijk is, allen op Labour hebben gestemd.
Hoewel men zou menen, dat de uitslag def verkiezingen
wezenlijk niet veel veranderd heeft (alleen het tegenover-
gestelde beeld gebracht), zal het o.i. in de
practijk
heel
anders lopen.
Attlee spreekt meer tot het verstand, tot de intellectuelen,
Churchill daartegenover appelleert aan het instinct en
aan de ,,common sense”. Door de Labour-partij kreeg de
abstracte
Staat meer betekenis, waardoor de
traditionele
waarde-hierarchie: individu-gemeenschap-Staat, verbroken
werd. De Conservatieven wenden zich weer tot de
concrete
gemeenschap, die de Engelsen in alle rangen en standen.
door de eeuwen heen gediend hebben, want nergens ter
wereld vindt men zo veel onbezoldigde bestuursfuncties
als in Engeland. –
Dat de vakverenigingen, de-organen, die het belang
der arbeiders behartigen, het eerst zullen omgaan, d.w.z.
zich niet tegen de maatregelen der nieuwe Regering zullen
verzetten, blijkt nu al, vooral omdat sedert lang iets leeft
én voorbereid is in de maatschappij, dat nu dient opgelost
te worden, namelijk het aandeel van de arbeidèis in de
productiemiddelen, resp. in de nieuwe kapitaalvorming.
Dat het de Conservatieven ernst is met hun ,,property-
owning campaign” valt niet te betwijfelen, want in tal
van bedrijven zijn aan de arbeiders stemgerechtigde aan-
delen uitgekeerd en het is te verwachten, dat de ontnaas-
ting van de staalindustrie gepaard zal gaan met een ver-anderde vorm der bedrijven, een vorm, waarin allen ac-
tieve en passieve deelnemers zullen zijn in dienst van de
gemeenschap.
Wanneer het Churchill mocht lukken de fûneste en alles
ondermijnende beginse/tegenstelling weer in een gezonde
en nooit te vermijden belangentegenstelling te veranderen,
dan heeft deze ,,radical Tory” de continuiteit onzer be-
schaving verzekerd, waarvoor hem niet alleen Engeland
maar de gehele Westerse wereld dankbaar zal zijn. Dan
zullen wij de Labour-periode als een noodzakelijke phase
onzer ontwikkeling bschouwen waarvan wij het kwade
overboord gegooid hebben en het goede als een waardevol
element in onze vooruitgang opnemen.
Rotterdam.
K. P. VAN ‘DER MANDELE.
858
ECONOMJSCII-STATJSTJSCHE BERICHTEN
21
November 1951
Industrialisatieproblemen van de gemeente Emmen
Jildustrialisatie van 1945-1949.
De industrialisatie, die in Emmen na 1945 heeft plaats
gevonden, heeft zich in hoofdzaak voltrokken door middel
van vestiging van filialen van elders bestaande industrieën.
In Emmen heeft men een klassiek voorbeeld van het feit,
dat, indien de vestigingsfactoren maar voldoende goed zijn,.
de ondernemers en het kapitaal zo nodig van elders aan-
getrokken worden in het geval deze in eigen streek niet
te vinden zijn (zie eerste tabel ondraan de blz.).
Ter vergelijking: steden, waar het bedrijfsleven sterk
afhangt van een enkel industrieel bedrijf (zie tweede tabel
onderaan de blz.).
Reeds na een korte aanlooptijd zijn, naar uit onder-
staande tabel blijkt, dorpen als Nieuw Weerdinge en
Emmer Compascuum voor een belangrijk deel voor hun
economische grondslag afhankelijk geworden van deze
eerst onlangs hier gevestigde industriële
bedrijven,
in ieder
buurtschap een tweetal. Het Aantal inwoners hier vermeld,
geeft bovendien een misleidend en te gunstig beeld. De
wijken omvatten de kilometerslange lintbebouwing, die
ongemerkt in andere ,,wijken” overgaan.
In steden met een zeer eenzijdig bedrijfsleven, dat bijkans
geheel door een enkel industrieel bedrijf wordt beheerst,
stijgt dit percentage zelden boven 10 (Vlissingen en Eind-hoven volgens beroepstelling 1947) tegen in Nieuw Weer-
dinge en in Emmer Compascuum ongeveer 6 – 5. Daarbij bedenke men, dat de begrenzing van deze buurtschappen
zeer ruim is genomen, hetgeen bij deze lange lintbebou–
wing niet anders mogelijk is.
Bij nederzettingen, wier economische grondslag uitslui-
tend door een enkel stuwend bedrijf wordt bepaald, ge.
steld dat dit mogelijk ware, zou dit percentage liggen
tussen 124 (bij uitsluitend volwassen mannelijke kost-
winners als arbeidskrachten) en 20 (bij eenzelfde aandeel
vrouwelijk personeel als in de beroepsbevolking van het
Rijk). Hierbij is uitgegaan van de veronderstelling, dat
gemiddeld één persoon (man of vrouw)’ in het stuwende
bedrijfsleven de bestaansbasis vormt, van gemiddeld één
persôon (man of vrouw) in de verzorgeiide sector.
Men kan de na-oorlogse industrialisatie in Emmen
onderscheiden in een tijdperk van 1945 t/m 1949 en dat
na 1950 (ontwikkelingsplan van Z.O. Drenthe en de ves-
‘)
Het eerste deel van dit artikel werd gepubliceerd in ,,E.-S.B.” van 7
November 1951.
tiging van de Enkalonfabriek in het centrumdorp Ernmen).
In het
tijdperk
vlak na de tweede wereldoorlog werd de
drang tot decentralisatie zeerin de hand gewerkt door de
heersende woningnood, waardoor ongeschoolde arbeids-
krachten in de traditionele productiegebieden – centra
van immigratie! – schaars waren geworden en vele onder-
nemers gedwongen waren hun bedrijf te verplaatsen naar
streken, die voorheen nog min of meer agrarisch waren
gebleven. Door de werkloosheid in de veendorpen werd
in dit
tijdvak
gepoogd ,,de fabriek naar de (werkloze)
arbeidskrachten te brengen” om zodoende ook de veen-
dorpen te veranderen in de industriedorpen van de toe-
komst. Als een gevolg hiervan stimuleerde men de ver-
spreide bouw van fabrieken over de kleine veenkoloniale
dorpen, zodat – gelijk de tabel van de nieuw-geves-
tigde bèdrijven ende kaart op blz. 859 aangeven — de
industrie als het ware over het platteland werd uitgesmeerd.
De fabrieksgebouwen rijzen soms zo uit de akker op naast
de eindeloze lintb’bouwing: Hoewel men een goedgekeurd
uitbreidingsplan had, werd hiervan onder verwijzing naar
de
nijpende
noodzaak om nieuwe industrieën te verwerven
veelvuldig afgeweken. Het centraal gelegen dorp Emmen,
waar ook het raadhuis ligt, zag men meer als algemeen
verzorgingscentrum voor de omliggende veendorpen in
de gemeente en verder ook als woonoord voor de bedçijfs-
leiding van de fabrieken en als algemeen recreatie-oord
der bevolking. –
De
wijken,
waaruit de gemeente Emmen bestaat, hebben
het volgende aantal inwoners
Aantal inwoners
Verhou.
dingsgetal
1930
1947
Centrumdorp: Emmen
7.327
12.425
170
Twee voornaamste buurtschappen
Emmercompascuum
7.248
8.922
123
5.657 6.959
123
Overige wijken:
Klazienaveen
……………
2.798
4.373
156
2.302
3.412
148
Nw Amsterdam
………….
Zwartemeer
…………….
2.676
3.281
123
Nw Dordrecht
………….
Barger Compascuum
2.308
2.806
122
4.388
5.095
116
3.778
4.050
107
2.253 2.380
106
Nw weerdinge
.
…………..
Erica
………………….
Roswinkel
………………
226
.
398 176
Niet ingedeeld
…………….
Gehele gemeen
40.961
54.101
132
Nieuive industrieën (filialen)
in Emmen gevestigd na 1945.
Bedrijf
Vestigingsplaats binnen de gemeente Emmeri
N sam
Hoofdvestiging
elders
Aard werkzaamheden
en product
Arbeidersaantal op t Juli
1950 (afgerond)
Naam
In percentage v. inwoner-
tal (inw.tal op 1 Juli ’50)
Gero
.
Zeist
tafelgerei
‘
>
100
Nw weerdinge
.
6
Spanjaard
Borne
weverij
>
100
idem
flendien ‘)
Almelo
textiel
>
500 (meisjes)
.
Emmen
5,4
Textiel md. Emmen ‘)
–
textiel
–
>
100 (meisjes)
idem
N.V. v/h Hazemeyer
Hengelo
electrische
apparaten
<
50
Emmer-Compascuum
5,2
N.V. Aku-
Arnhem
conerij
<
500
idem
Heemaf
}{engelo
wikkelafdeling
<
100 (meisjes)
Zwatemeer
2,2
Rademakers
Rotterdam
–
ijzergieterij
.
<
50
Barger-Oosterveen
1,4
1)
Vestiging v66r 1945, daarna echter uitgebreid.
‘) Geen filiaal, wel kapitaal en directie van elders.
(Beroepstelling
.
(inwonertal op 31 Mei
31 Mei 1947)
1
1
1947)
De Schelde
Vlissingen
scheepsbouw
2.107
Vlissingen
10,4
Philips
Eindhoven
gloei- en radiolampen enz. 13.304 (meisjes)
Eindhoven
9,9
Hoogovens
Velsers
hoogovens enz.
3.761
Beverwijk-Velsen
5,6
21 November 1951
ECONOMISCH-STATiSTISCHE BERICHTEN
859
BEVOLKINGSVERSPREIDING IN DE GEMEENTE EMMEN
OP 31 MEI 1947
SPOORLJN
VOORNAAMSTE KANALEN
*
VOORNAAMSTE VERBINDINGSWEGEN
S
S
00 INWONERS
•
S
[”
J
ZAND
[
]
VEEN
INDUSTRIETERREIN
.
6
•*.
•
S
NW WEERDINGE
.
S
RO5WINKEI.
S
S
,
S
•
m
S 4MMER-COMPASCUUM
•
1*
*
S
•
S
S
•
0
S
S
ee
0
*1
.***•
*
••
•e,,
•
MMEN
*
*
S
:
•S,
5
BARERCOMPASCUUM
0
S
•
S
.’
•
*
S
WW DORDRECHT
0
\\
**•
•
S
*
___
•
:5
• •
•ZwARTEMEER
*
•
•
•S
*
S
*
1
*
S
WW AMSTERDAM
ERICA
*
S
*
1
0
•
•
*
S
ee
*
*
S
S
•
S
860
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 November 1951
Het centrumdorp Emmen groeit thans dus reeds sneller
dan de rest. De wijken buiten het centrumdorp Emmen
telden naar inwoners in 1930 en 1947 respectievelijk
33.631 en 41.676 personen met een groei weergegeven
door een gemiddeld verhoudingsgetal van 124 tegen
een getal van 170 voor het hoofddorp. De natuur-
lijke voordelen als gevolg van de centrale positie, der
loop van het wegenstelsel en de ligging op de zandrug
(lagere kosten ‘van het bouwrijp maken .van de grond)
liggen o.a. tengrondsiag aan de opkomst van het centrum-
dorp. –
Industrialisatie na 1950.
Onlangs heeft de Aku-directie de vestiging van haar
Enkalonfabriek in de gemeente afhankelijk gesteld van
de voorwaarde, dat deze zeer’bepaaldeljk in het centraal
gelegen dorp Emmen zou worden gebouwd. Deze grote
fabriek heeft in eerste aanleg 750 arbeidskrachten nodig,
welke behoefte later tot 2.500 personen kan uitdijen. Alleen
reeds met het oog op dit grote aantal zou vestiging in een
achterafgelegen klein landelijk dorp in strijd zijn geweest
met het bedrijfsbelang. Het dorp Erhmen telt op het ogen-
blik niet alleen de meeste bewoners, maar kan doôr de
loop van het wegenstelsel bovendien over de werkkrachten
beschikken uit de veendorpen, die in een krans om dit
centrumdorp liggen. Men bedenke, dat uiteindelijk met
het benodigde aantal verzorgers en bijbehorende gezins-
leden hier op den duur de hiiisvesting van een bevolkings-
groep van een orde van grootte van 15 â 16.000 riensen
gemoeid zal zijn. De vele toepassingsmogelijkheden van
nylon en de voorshands ruime gelegenheid tot afzet maken
een dergelijke snelle en grote groei niet onwaarschijnlijk.
Ook de behoefte aan geschoolde arbeidskrachten stelt
als voorwaarde de aanwezigheid vân een grotere verste-
deljkte kern. De verwachting van regelmatig bezoek van
buitenaf en het bezit van een uitgebreide staf deed verder
de Aku-directie de voorkeur geven aan het grotere cen-
trumdorp met zijn goede verkeersverbindingen naar de
aangrenzende strekén .(o.a. per spoor en over de rijksweg).
en omringende veengebieden. De ligging van het dorp
Emmen op het heuvelachtige uiteinde van de zandige
Hondsrug is bovendien fraai, de omgeving (met o.a. de
Emmerdennen in de onmiddellijke nabijheid van de woon-
wijken) is aantrekkelijk. Een ander voordeel is, dat ‘de bouw-
kosten op het zand lager zijn dan op het afgegraven veen,
hetgeen zowel een voordeel is voor de ondernemer ten aan-
zien van de fabriek als voor de gemeenschap ten aanzien
van de te bouwen woonhuizen.
De vestiging van de Enkalonfabrieken luidt met de ove-.
rige industrialisatie voor de ontwikkeling van Emmen
een nieuw tijdperk in van versnelde groei, voornamelijk
van het centrumdorp. HieÈdoor staan op korte termijn
allerlei veranderingen in grondgebruik te wachten.
Het is in verband met deze vestiging thans het ogenblik
om zich op de komende veranderingen te bezinnen en
zich rekenschap te geven van wat er gebeuren gaat en wel-
ke maatregelen in verband hiermede getroffen dienen te
worden. Dit mag met te meer reden worden verlangd,
omdat de nu te nemen beslissingen consequenties zullen
hebben tot in lengte van dagen. Het grondgebruik, dat
uit de te volgen politiek zal voortvloeien, kan eerst doel-
matig en verantwoord worden geacht, indien hieraan ten
grondslag ligt een weloverdacht afwegen van de hierbij
betrokken vaak tegenstrijdige belangen in het, kader van
een goedgekeurd uitbreidingsplân. Eerst dan is de rèchts-zekerheid ook voldoende gegarandeerd.
Naast de pogingen tot regionale concentratie in het
dorp Enimen is in de gemeente ook een streven waar te
nemen om de overige industrie met intsluiténd ongeschool-
de arbeiders te reserveren voor de. buitendorpen
in
het veen. Bij een bescheiden uitvoering en bij beperking van de
toepassing tot de voornaamste buurten is dit wellicht tot
op zekere hoogte te verantwoorden. Maar reeds spoedig
dreigen de overheidsuitgaven zonder strikte noodzaak
ongemotiveerd te
stijgen.
Bij industrialisatie bestaat bo-
vendien steeds de mogelijkheid, dat kleine vestigingen gaan
uitgroeien, al zal een bij uitstek gunstig milieu hiertoe
eerder aanleiding geven.
Het streven tot een vergaande industrialisatie van de
veendorpen gaat tenslotte van de onjuiste veronderstelling•
uit, dat ieder dorp binnen de gemeentegrenzen min of
meer dezelfde productiemogeljkheden biedt, hetgeen
hier echter niet het geval is. Indien de vestigingsplaats
teleurstelt, zal het bedrijfsleven daar minder bloeien dan
op de gunstiger plaatsen. Bovendien beslist in laatste in-
stantie de ondernemer nog steeds of hij een bepaalde ves-
tigingsplaats voldoende aantrekkelijk vindt en er voldoende
winstmogeljkheden aanwezig acht om er zijn bedrijf te
stichten. Indien de gemeente deze mogelijkheden onvol-
doende,biedt – om welke redenen ook – betekent dit,
dat industriële bedrijven zich niet in de gemeente Emmen,
maar elders zullen vestigen. Als waarchuwend voorbeeld
mogen de voorwaarden gelden, die de Aku-directie bij
de vestiging van de Enkalonfabriek heeft gesteld. Het
aantrekken van industrieën is bovendien slechts de eerste
stap op het gebied van de industrialisatie. Het is minstens
even belangrijk, dat er een gunstig milieu aanwezig is,
waarin deze bedrijven zich verder kunnen ontwikkelen.
Het succes van industrialisatie wordt uiteindeljic niet be-
slist door het aantal nieuw gevestigde
bedrijven,
maar
door hun verdere ontwikkeling.
Thans zal in ieder gval als gevolg van de vestiging van
de Enkalonfabriek ook vaq gemeentewege meer aandacht
.moeten worden besteed aan het centrumdcirp. Zodoende
kan hier in de centrale kern een gunstig industrieel milieu
worden geschapen, dat de voordelen biedt van de veen-
dorpen zonder de nadelen daarvan. Door de mogelijk-
heid arbeiders uit alle omringende veendorpen aan te trek-
ken als gevbl van de ligging in het hart van het verkeers-
wegennet, doen de specifieke voordelen van de veendorpen
“- de ruime arbeidsmarkt – zich in het centrumdorp
zelfs in versterkte mate gevoelen.
Het bovenstaande lijkt in eerste instantie meer van
gemeentelijk belang, maar hiermede zijn toch ook alge-
mene landsbelangen gemoeid. Een zo gunstig mogelijke
standplaats werkt dè algemene ‘industriële ontplooiing
in de hand en is bijv. ook van betekenis mt het oog op
de concurrentie met het buitenland. Ten slotte maken
de zo grote sociale noden vestiging van nieuwe industrieën
hier op zich zelf bijzonder nodig. De Regering poogt
daarom door het verstrekken van rijkssteun de gemeente
Emmen als vestigingsplaats voor deze industriële productie
doelmatiger te maken en het is dus een zaak van het alge-
mene belang, dat deze geschiktheid ook inderdaad zo groot
mogelijk wordt gemaakt tegen overigens zo gering moge-
lijke uitgaven. Het is in wezen voor de gemeenschap
onverschillig te wiens laste deze uitgaven komen: van de
gemeente, provincie, Rijk of de tegenwaarderekening van
de Marshall-hulp. Van het te volgen overheidsbeleid
hangt het echter wel mede af
in
hoeverre de in de gemeente
Emmen aanwezige kansen ook efficiënt worden benut.
Speciaal bij de oriëntering op arbeidskrachten is het vtn
belang waar de woonplaats is en waar de nieuw te bouwen
huizen komen. In achterafgelegen buurten in het veen
worden van gemeentewege nieuwe huizen gebouwd,
grotendeels op rijkskosten. Hçt motief is op zichzelf nobel:
de sociale nood ook op het gebied van de volkshuisvesting
is het grootst in dè venen. Indien men nu voor ieder nieuw
gebouwd huis een krot zou opruimen, zouden de wan-
toestanden hier daadwerkelijk worden bestreden. In de
practijk geschiedt het afbreken in feite niet en kan ook met
het oog op de algemeen heersende woningnood niet geschie-
den. Het resultaat is dan echter, dat de bevoikingsaanwas
wordt gehuisvest op ongunstige vestigingsplaatsen, waar-
S
21 November 1951
ECOi’TOMISCH-STA TIS’TISCHE BERICHTEN
861
door deze bij stijgende wèrkloosheid het eerst vodr ont-
slag in âanmerking komt. Met rijksgeld bouwt men zo-
doende in feite woningen voor ‘potentiële werklo’zen en’
doemt de nieuwe bewoners voor ‘de to’ekomst het eerst
tot het lot van werkloosheid.
Nieuwe stedeljjke functie.
Iedere stedelijke bevolkingsaggiomeratie van een be-
paalde grootte heeft op den ‘duur behoefte aan èen stads-
kern, uitgerust mt verzorgende bedrijven in de zin van
gespecialiseerde winkels, bankinstellingen, inrichtingen
voor vertier. Bij de van ouds bestaande steden fungeert
hiervoor de oorspronkelijke stadskern, die een zekere
stedelijke sfeer oplevert. De eerst kortelings uit dorpen
gegroeide ,,steden” missen vooralsnog deze stedelijke
kern, terwijl door hun jeugdig karakter, de verzorgende
sector pleegt achter të blijven bij de snelle groei van de
overige stadswijken. Op den duur zal, naar men mag aan-
nemen, het verzorgende deel van het bedrijfsleven de ach-
terstand inhalen bij het ouder worden van het stadsorga-
nisme. De treffende voorbeelden van dit soort jonge steden:
Eindhoven, Enschede, Tilburg en Apeldoorn bieden geen
aantrekkelijke voorbeelden van stedebouwkundige bnt-wikkèling: een rommelige bebouwing met fabrieken te-
midden van woonwijken. Bij Emmen heeft men nog de
kans om een dergelijke onordelijke groei te voorkomen.
De stad Eindhoven, waar door de snelle grbei van de
industrie reeds bestaande dorpen door lintbebouwing
aan het centrale dorp zijn vastgegroeid, heeft hierdoor
thans het aanzien van een spin gekregen. Door de veel
grotere omvang van de lintbbouwing in de veenstreken
en de kleinere kern bestaat in Emmen de vrees voor een stedebouwkundige ontwikkeling, welke Eindhoven naar
afmetingen verre overtreft. Bij een ongebreidelde groei in
Emmen dreigt een nederzetting te ontstaan met kilometers
lange tentakels van lintbebouwing. Juist daarom is bij
Emmen nog meer het stimuleren van de kern geboden,
opdat deze voldoende levenskracht krijgt voor het vervul-
len van deze centrumfunctie.
Gezien de te verwachten bevolkingsaanwas en de ves-
tiging van de Enkalonfabriek in het kerndorp mag in het
huidige dorp Emmen (met aangrenzende gehuchten thans
14.000 bewoners; het dorp zelve telt nog geen 9.000 in-woners) op een toekomstig bevolkingsaantal worden ge-
rekend van omstreeks 25.000:35.000 inoners, dit is
een stad van de grootte van Kampen, Assen (25.000 be-
woners), Beverwijk (27.000), Bergen op Zoom (30.000).
Bussum, Helmond, Den Helder (34.000) of Gouda (39000).
Er is echter nog een oorzaak, waarom het probleem van
de stadskern van Emmen van verderstrekkende betekenis
is dan de gemeentegrenzen.
Door een eventueel slagen van de industrialisatie moet
men voor de toekomst rekenen, dat meer mensen in het
noordoostelijke deel van ons land zullen worden vastge-
houden, die voor een belangrijk deel gehuisiest zullen
moeten worden in kleine steden als Hoogeveen, Assen
en Coevorden; Ter Apel en Stadskanaal; Heerenveen en
Drachten; Hardenberg en Gramsbergen. Tussen de steden
van het industriële Twente met de stad Zwolle in het zui-
den en de stad Groningen in het noorden, zal dan de be-
hoefte bestaan aan _een grotere stedelijke agglomeratie,
zoals Eindhoven die vervult in de geïndustrialiseerde pro-
vincieNord-Brabant. Dit stedelijke centrum zou in ver-
band met de geografische ligging waarschijnlijk niet Assen
zijn (te dicht bij de stad Groningen) en evenmin Meppel
(te dicht bij de stad Zwolle). Eerder zullen hiervoor in
aanmerking komen gemeeiten als Hoogeveen, Coevorden
en Emmen. Naar het zich laat aanzien zou voor een der-
gelijke stedelijke functie een gemeente als Emmen in ver-
band met de resultatenvan de industrialisatie voorshands het
meest in aanmerking komen. De toekomstige stad Emmen
zal dus niet alleen een functie uitoefenen voor het direct aan-
grenzendé Drentse gebied, maar zal ook haar invloed
doen gelden over de aangrenzende delen van de prdvincies
Groningen en Overijssel. De te verwachten grootte van
de bevolking van Emmen en de eventuele fui\ctie van Em-
men tot buiten de provinciegrenzen maakt het probleem,
van meer dan plaatselijke betekenis.
De eventuele ontwikkeling van de kern van Emmen
tot een dergelijke stedelijke vestigingsplaats zou ook de
nabijgelegen dorpen in de gemeente ten goede komen,
terwijl de algemene niogelijkheden voor industriële pro-
ductie hierdoor zouden toenemen. Het is te hopen, dat
door eendrachtige samenwerking van de betrokken over-
heden, gepaard aan ‘eén wijs inzicht, de potentieel aan-
aanwezige kansen voor een doeltreffende industrialisatie
van deze landstreek . voldoende benut zullen worden.
Leiden.
J. WINSEMIUS.
Wiardebepa1ing voiir heffing ‘van invoerreciten
De te Brussel zetelende Studiegroef voor de voorberei-
ding van een eventuele Europese douane-unie, aarin
16 Westeuropese Marshall-landen vertegenwoordigd zijn,
heeft verleden jaar een drietal conventies voorbereid, die
de grondslag beogen te bieden voor een dergelijke douane-
unie. Zij betreffen: een uniforme douanenomenclatuur, de
instelling van gemeenschappelijke uitvoeringsorganen en
tenslotte een uniforme definitie van de waarde, die de basis
zal vormen, waarop de invoerrechten zullen worden ge-
heven.
Helaas zijn’ deze conventies opgesteld zonder het be-
drijfsleven, dat daarmede toch zéér intens in aanraking
zal komen, op voldoende wijze té raadplegen; althans in
Nederland is daar geen ‘sprake van geweest en het blijkt,
dat ook in andere landen nu stemmen opgaan, waaruit
bezwaren tegen
.
die ontwerpen blijken.
De Internationale Kamer van Koophandel heeft zich
tot de tolk van die bezwaren gemaakt; op haar congres te Lissabon in Juni 1951 zijn terzake een aantal zeer. spre-
kende resoluties aangenomen.
Waar het bedrijfsleven in het bijzonder bezwaren tegen
heeft is de Conventie inzake de waardedefinitie. Een moei-
lijkheid is, dat deze Conventie reeds door de 16 West-
europese regeringen is getekend en dat in 3 van die landen
Engelarid, Noorwegen en Griekenland) de parlementen
ze zelfs reeds hebben geratificeerd. De Conventie zal echter
pas in werking treden wanneér zij door minstens zeven
– landen is geratificeerd; een prdcedure voor eventuele
wijziging daarna is in het verdrag geregeld.
Niettemin heeft de Internationale Kamer,.yan Koop-
handel haar studiecommissie inzake douaneformaliteiten
opdracht gegeven voort te gaan met bestudering van’dit
probleem en daarbij doet zich het gunstige feit voor, dat
de Brusselse studiegroep (subcommissie voor de waarde-
bepaling) zich bereid verklaard heeft alsnog overleg over
deze zaken met de commissie van de Internationale Kamer
van Koophandel te willen plegen. Dit heeft het voordeel,.
al kan het niet op korte termijn tot wijziging van de Con-
ventie leiden, dat de materie toch rijp gemaakt wordt en
dat men de opvattingen van het bedrijfslevn tenminste
– zij het wat laat – zal begrijpen en misschien ook zal
waarderen. ‘
Zich baserende op een jarenlange studie, heeft de Inter-
nationale Kamer van Koophandel op haar congres te
862
ECONOMISGH-STATISTIScHE BERICHTEN
21 November 1951
Lissabon nog eens bevestgd op welke beginselen de waarde-
bepaling moet zijn gegrondvest:
het systeem der waardebepaling moet in zijn uit-
voering niet als een middel tot willekeurige heffing kunnen
worden gebruikt;
uitgangspunt moet zijn de overgelegde handels-
factuur, tenzij er gegronde reden is tot het vermoeden van
fraude of tot een te lage aangifte, mogelijk gemaakt door.
een speciale relatie tussen koper en verkoper. (In laatst-
bedoeld geval zou de normale groothandeisprjs, onder
Vrije concurrentie tussen onafhankelijke partijen ontstaan,
kunnen worden genomen). Maar het bestaan van een
zekere relatie mag op zichzelf geen aanleiding zijn om
a priori te veronderstellen, dat de factuurprijs onbruik-
baar is;
de bepalingen moeten duidelijk aangeven, welke
kosten binnen en welke buiten de belastbare waarde vallen;
conform het ,,General Agreement on Tariffs and
Trade (GATT)” moeten binnenlandse heffingen in het
land van export, waarvan de uitgevoerde goederen..zijn
vrijgesteld, bij invoer in een ander land niet tot de belast-
bare waarde worden gerekend.
Hoewel nu de Internationale Kamer van Koophandel het
streven naar standaardisatie, uitgaande van de Brusselse
Studiegroep, toejuicht, heeft zij, uitgaande van- boven-
genoemde beginselen, ernstige bezwaren tegen de ont-
worpen waardedefinitie. –
In hoofdzaak is dit bezwaar gericht tegen het feit, dat
de definitie van Brussel voorschrijft, dat als basis moet
worden genomen de kgn. ,,normale marktprijs”, welke
voor de goederen op het moment en ter plaatse van de
inklaring zou krmnnen worden bedongen bij verkoop in de
Vrije concurrentie tussen een koper en een verkoper, die
onafhankelijk van elkaar zijn. In plaats dus van de handels-
factuur als grondslag té aanvaarden, zal gezocht worden
naar een ,,normale prijs” op het moment van inklaring.
Wel wordt in een interpretatieve noot erkend, dat, wan-
neer sprake is van een bonafide verkoop,
-kan
worden
uitgegaan van de ,,betaalde of te betalen prijs” (dus de
factuurprijs). Maar deze noot is niet wettelijk bindend, en
er staat niets van die aard in de verdragstekst.
Nu is uit het nader overleg met de Brusselse Studiegroep
wel gebleken, dat dit laatste als het normale geval wordt
beschou’wd dat voor 80 pCt of meer van de aangiften zal
gelden; maar de handel vraagt zich af waarom dan niet
dat normale geval in de. definitie is vooropgesteld. Nu loopt
men het’risico, dat bij de uitvoering met de factuurprijs
nauwelijks of gèen rekening zal worden gehouden en in
plaats daarvan door de douane-ambtenaren steeds naar
die ,,normale prijs” zal worden gezocht, met alle moeilijk-
heden daaraan verbonden
1).
In de praktijk hebben nu eenmaal alleen internationaal
verhandelde massagoederen een marktprijs, maar niet het
overgrote aantal eindfabrikaten. De handel weet, dat de
normale prijs in
tijden
van prijsdaling inderdaad lager
kan zijn dan de factuurprjs, maar praktisch speelt dit alléén
bij sterk fluctuerende wereldmarktprijzen voor grondstoffen
een rol; dit
,
extra vbordeeltje weegt in elk geval niet op
tegen het nadeel van onzekerheid en kans op willekeur,
dat verbonden is aan het steeds zoeken ‘naar de normale
prijs. Het is noodzakelijk, dat meii, als een koop wordt
gesloten, ook niet zekerheid’weet welk invoerrecht daarop
zal drukken en dat men niet het risico 1oopt, dat de douane
op het moment van inklaring – dat maanden later kan
liggen – over een geheel andere en misschien hogere
,,marktwaarde” invoerrechten zal eisen. Dit moge in sterk
protectionistische landen een aanlokkelijke praktijk zijn,
voor de ontplooiing van de internationale handel is zij
niet bevorderlijk.
‘) Ook het Bcnclux-tarieU kent het begrip ,,normale prijs”, dat wordt
toegepast als de factuurprijs lager is. Maar bij ons is de douancpraktijk van
oudsher zé soepel, dat geen ernstige klachten daarover bestaan.
Het gevolg van de aanvaarding van de ;,normale prijs”
op het moment van inklaring, zoals de definitie van Brussel
voorschrijft, kan zijn, dat in tijden van stérk schommelende
prijzen, zoals wij de laatste jaren kennen, de bereke-
ning van het verschuldigde invoerrecht verhuist naar
het terrein der speculaties. Dit geldt ook ten aanzien
van de omrekening van in vreemde valuta afgesloten
prijzen in de nationale munt van het land van invoer
op het moment van inklaring; een inmiddels plaatsgevon-
den koerswijziging kan alle berekeningen doorkruisen.
Blijkbaar
,
heeft bij het kiezen van het systeem van. de
,,normale prijs” op het m
6
ment van inklaring de gedachte
voorgezeten, dat de douane de taak zou hebben elke im-
porteur met de invoerbelasting gelijk te treffen, daarmede
tevens de bescherming, die vele invoerrechten beogen,
effectief op gelijk niveau handhavende. Het wil ons echter
voorkomen, dat door dit stelsel de importeur, die door
goed koopmanschap er in slaagt voordelig in te kopen,
onnodig gestraft wordt
.
door hem op dezelfde voet te
belasten als zijn collega, die minder handig is. En dat de
bescherming door de invoerrechten niet voldoende zou
zijn, is een kwestie voor de wetgever om te beoordelen,
maar dit mag niet door manipulaties van de douane worden
bereikt.
Bij wijze van nadere uitwerking geeft de Conventie van
Brussel in een tweede amtike1 een aantal criteria, waaraan
een koop ,in Vrije concurrentie tussen onafhankelijke
partijen” moet voldoen om aanvaardbaar te zijn. Deze
tekst gaat echter zè ver, dat volgens de letter genomen bijna
geen geval overblijft, waarin niet van een zekere relatie
sprake zou zijn. Ook hier’ zal de praktijk bij een goed-
willende douane-administratie ongetwijfeld wel meevallen,
maar bij geschillen zal de rechter zich toch op de tekst
beroepen en op welke grond kan de importeur zich dan- –
verweren?
Ook de interpretatieve noten bij dit verdragsartikel gaan
nog véél te ver en eveneens het commentaar, dat’ de Brus-selse Studiegroep voor de douane-administraties heeft ge-
schreven.
Men krijgt de indruk, dat de ontwerpers der Conventie,
allen behorende tot het corps der douane-ambtenaren, met
behulp van slimme juristen- gezocht hebben naar een
zodanig waterdichte tekst,.dat alle fraudeurs en al degenen,
die doôr de mazen van het net trachten te glippen, gevangen
kiinnen worden. Maar het gevolg is, dat de normale handel
het slachtoffer dreigt te worden en voor tal van moeilijk-
heden geplaatst kan worden.
Tenslotte bevat de Conventie een onduidelijk artikel III,
zeggende dat bij artikelen, vervaardigd volgens een bepaald
octrooi of voorziën van een handelsmerk, in de normale
prijs de licentierechten voor dat octrooi of dat merk
moeten zijn begrepen. De bedoeling is blijkbaar om te
voorkomen, dat een artikel van zeker fabrikaat, dat altijd
met een bepaald merk in de handel is en deswege een
zekere prijs waard is, wordt ingé’voerd zonder dat merk tegen lagere prijs, om daarna door de afnemer het merk
er op te laten aanbrengen. Dat men deze vorm van ont-
duiking tracht tegen te gaan is accoord, maar dan niet
met een zo algemeen geredigeerde wetstekst, dat het de
schijn heeft, alsof de douane de waarde-aangiften van alle
octrooi- en merkartikelen met een willekeurige margé
zou mogen verhogen. Ook hier bedreigt men, om de enkele
ontduikers te vangdn, alle bonafide handelaren maar wist met een strafmaatregel, waartegén zij zich, als zij er mee
in aanraking komen, slechts met de grootste moeite zullen
kunnen. verdedigen tegenover een rechter, die zich een-
voudig aan de wetstekst houdt.
Wij hebben in het bovenstaande uiteraard slechts op de
hoofdzaken kunnen wijzen; het betreft hier een ingewik-
kelde materie, waarover nog véél meer te zeggen zou zijn. De Nederlandse Organisatie der Internationale Kamer van
Koophandel heeft intussen door een summier onderzoek
21 November 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
863
bij het bedrijfsleven hier te lande kunnen vaststellen, dat
de critiek, die reeds op de Bruselse Conventie is geuit,
algemeen wordt gedeeld. Zo is het ook in andere landen.
Het stemt daarom tot verheugenis, dat het overleg tussen
de Internationale Kamer en de Brusselse Studiegroep
(ubcommissie voor de waarde) wordt Voortgezet en men
kan slechts hopen, dat daardoor op den duur nog enige
wijziging ten goede zal worden verkregen.
‘s.Gravenhage,
Drs A. ROM COLTHOFF.
De jongste ontwikkeling van de bloembollenexport
In eèn artikel in dit blad van 31 Augustus 1949 werd
de naoorlogse ontwikkeling van de bloembollenexport
geschetst, waarbij ingegaan werd op de prijs- en productie-
politiek, welke in de eerste na-oorlogse jaren werd gevolgd.
Zoals in dit artikel werd uiteengezet, kwam dit hierop
neer, dat getracht werd door bindende ,niinimumprijzen
prijsbederf en vooral goedkope na-offertes na het eigen-
lijke exportseizoen zoveel mogelijk te voorkomen. Hier-
door werden de klachten van buitenlandse afnemers zoveel
mogelijk ondervangen. Hiernaast speelde de actieve ver-
kooppolitiek, welke zich ook uitte in een onpersoonlijke collectieve reclame voor dit product, een belangrijke rol om deze export zoveel mogelijk op te voeren. in het jaar
1948 werd voor dit doel ongeveer f1 mln uitgegeven.
Als toekomstig beleid werd in dit artikel gesteld, dat
het van groot belang is klachten van directe afnemers in
het buitenland over de gevoerde verkoop- en prijspolitiek
te blijven voorkomen. Dit beleid, dat in het genoemde
artikel werd uitgestippeld, is door het vaststellen van’
minimumexportprijzen door het Bedrijfschap voor Sier-
teeltproducten ook inderdaad gevoerd en niet zonder
succes: Dit moge blijken uit de navolgende exportcijfers,
welke volledigheidshalve van 1945 af worden opgenomen
(gegevens B.V.S.):
1945
11.670.260 kg
‘f
27.778.130
1946
26.083.650
54.496.300
1947
28.959.370
70.738.920
1948
30.843,683
,,
74.470.866
1949
38.134.595
82.727.657
1950
43.648.610
•
113.748.332
Deze ontwikkeling gaat voort, hetgeen moge blijken
uit de vergelijking van de export in deperiode van 1 Januari
tfm 21 October 1950 en 1 Januari t/m 20 October
1951:
1/121/10/50
39.967.650 kg
f 102.383.630
1/1-20/10/51
‘ 45.643.726 ,,
,, 121.205.749
Daar de cijfers voor 1951 uiteraard nog niet bekend
kunnen zijn, lijkt het ons dienstig de ontwikkeling van
de export tot en met 1950 wat nader te bezien. Een
vergelijking van de tot’ nu toe beschikbare cijfers over de
jaren 1950 en 1951, welke hierbovep in totaal werden
vermeld, leren ons, dat tot deze stijging in hoofdzaak de
export naar Engeland heeft bijgedragen, welke in dç ver-
gelijkbare perioden als volgt is verlopen:
1/1-21/10/50
11.722.447 kg
f 23.022.236
1/1-20/10/51
17.633.710
,, 38.798.629
Deze zeer belangrijke vooruitgang is een gevolg hiervan
dat de import van bloembollen in Engeland ‘met ingang
van 1 Mei van dit jaar werd geliberaliseerd. Hiertegenover
voerde Duitsland weer een contingentering in, nadat deze
producten in 1950 Vrij konden worden geïmporteerd, het-
geen tot een teruggang in 1951, vergeleken met 1950,
van 1.786 ton en f5.126.000 leidde.
Ook in andere landen zien wij een grotere afname
van bloembollen, maar deze verschuivingen zijn’ niet op-
zienbarend, zodat wij ons in het Vervolg van dit artikel,
zoals hierboven reeds gezegd, zullen beperken tot de
beschikbare cijfers tot en met 1950. Wel moet hieraan
de opmerking voorafgaan, dat de tot nu toe bekende
cijfers het vermoeden wettigen, dat de totale blôembollen-
export dit jaar weer f20 â 25 mln hoger zal zijndan in
1950 het geval was.
De exportontwikkeling tussen 1948 en 1950.
In deze jaren bleven de Verenigde Staten van Amerika
belangrijke afnemers van bloembollen. De waarde van de
export daarheen is nog sterk verhoogd door de devaluatie’
van de gulden ten opzichte van de dollar. Dit brengt ons tot
een punt, dat in de gevoerde prijspolitiek na 1948 grote
moeilijkheden heeft veroorzaakt, welke moeilijkheden door
overleg tussen de betrokken organisaties en regeringsinstan-
ties in Nederland en de Verenigde Staten van Amerika
uiteindelijk tot wederzijdse tevredenheid zijn geregeld.
Toen op 17 September 1949 de koersverhouding tussen
dollar en gulden zich wijzigde, kwamen er direct dringende verzoeken van de vertegenwoordigers van de Amerikaanse
belanghebbenden en met name van hun toporganisatie,
de ,,Society of American Florists”, om de prijzen in dollars –
ôngewijzigd te laten, m. a. w. de prijzen voor de Amerikaan-
se markt in guldens te verhogen. In allerlei besprekingen is naar Voren gebracht, dat het inwilligen van een derge-ljke wens alleen zou kunnen gelden voor de buitenlandse
minimumprjzen, uitgevaardigd door het Bedrijfschap
voor Sierteeltproducten en dat’ op dat deel van de ver
–
koopprijzen, dat in het verleden boven deze minimum-
prijzen uitging, weinig invloed kon worden uitgeoefend. Dit standpunt werd van Amerikaanse zijde geacceptèerd
en in de moeilijke besprekingen, welke hierop volgden,
werd een compromis bereikt, waarin overeengekomen werd,
dat de minimumexportprijzen voor de Verenigde Staten
en Canada overeenkomstig de devaluatie van de’gulden
zouden worden verhoogd, doch alleen voor tulpen, hyacin-
ten en narcissen. Deze drie artikelen vormen de hoofdscho-
tel van onze export naar Amerika, doch de toch ook be-
langrijke andere artikelen, zoals crocussen, gladiolen e.d.,
werden buiten deze regeling gehouden, behalve dat voor
het eerste jaar voor gladiolen een overgangsmaatregel
werd getroffen. Toen deze afspraken gemaakt waren,
verklaarden deAmerikaanse orgarisaties hun oorspron-
kelijk standpunt, n1. dat zij te lage bloembollenprjzen
als dumping zouden aanmerken en dienovereenkomstig
stappen bij hun regering zouden doen, te laten vallen.
Van Nederlandse zijde stond men nu voor de moeilijk-
heid, dat door deze belangrijke verhoging van de mini-
mumexportprijzen in guldens de exporteurs op Amerika,
‘grote voordelen zouden genieten, welke onjuist werden
geacht, daar deze extra voordelen via publiekrechteljke
regeluigen zouden worden verkregen. In overeenstemming
met de vertegenwoordigers der exporteurs werd daarom
een regeling getroffen, dat 75 pCt van dit extra voordeel
zou worden ,,afgeroomd”, en de Regering stemde er in
toe de opbrengst van deze afroming te benutten voor we-
tenschappelijk onderzoek, collectieve reclame ed., zodat
alle bedrijfsgenoten hiervan de voordelen zouden genieten
en onbillijkheden tussen de bedrijfsbeoefenaren in Neder-
land zouden worden voorkomen. In 1950 zijn door de toenemende vraag naar dit artikel’
de prijzen op de binnénlridse markt sterk gestegen, in
het bijzonder ook voor die soorten, welke in hoôfdzaalc
naar Amerika worden geëxporteerd. Om nu het onrenda-
864
–
ECONOMICH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 November-1951
bel worden van deze export, ten gevolge van deze afroming,
te voorkomen, is voor de jaren, waarin deze prijsstijging
zich handhaaft, de afroming teruggebracht tot wat wij een
symbolische afroming kunnen noemen, nI. -.pCt van de
mini mumexportprij s. Deze regeling heeft er toe geleid, dat
de rust op de Amerikaanse markt is teruggekeerd en uit dit
voorbeeld kan men zien, dat gezamenlijk overleg, waarvan
het resultaat via een publiekrchtelijke Organisatie wordt
vastgelegd, stabiliteit in de afzet ten zeerste kan bevorderen.
Een tweede klacht van de Amerikaanse organisaties
betrof de export van afgesneden tulpen en narcissen naar
de Verenigde Staten, waarbij van die
zijde
het standpunt
wordt ingenomen, dat Nederland eerst de grondstof,
ni. bloembollen, levert en daarna de afnemers van deze
grondstof beconcurreert met het eindproduct, iii. de af-
gesneden bloemen. Dit zeer eenvoudig stellen lost de moei-
lijkheid in Nederland niet op, daar de leveranciers van deze
beide producten tot verschillende, zij het verwante, be-
drijfstakken behoren. Ondanks deze
moeilijkheid
is sinds
1946 een regeling gemaakt, waarbij de afgesneden bolbloe-
men slechts naar Amerika kunnen worden geëxporteerd
tegen minimumprjzen, welk&een dergelijke hoogte hebben,
dat ook ,de Amerikaanse broeiers bij verkoop tegen deze
prijzen een bestaan moeten kunnen vinden. In de jaren
na 1948 kwamen er klachten van de S.A.F., dat op ver-
schillende wijzen met dezé minimumprijzen de hand werd
gelicht, waarna deze maatregel in het voorjaar van dit
jaar verscherpt is, waarbij afgewacht moet worden of de
klachten van Amerikaanse
zijde
hiermede zijn ondervangen.
De export naar Engeland heeft zich in de na-oorlogse jaren ook gunstig ontwikkeld. In geld uitgedrukt is dezë
export gestegen van f 7.200.000 in 1945 tot f 24.130.000
in 1948. In 1949 en 1950 is voor ongeveer f 25 mln naar
dit land geëxporteerd. Dit was voornamelijk een gevolg
van de vergroting van de contingenten, welke in de han-
delsverdragbesprekingen met Engeland konden worden
verkregen. De Engelse organisaties van belanghebbenden
lieten een actie tegen deze vergroting achterwege onder
het beding, dat de gestelde minimumexportprijzen voor
Engeland niet al te concurrerend zouden zijn voor de eigen cultures, welke in dit land niet zonder betekenis zijn. Qver-
eenkomsten met de Engelse organisaties in dit opzicht
hebben tot deze aanmerkelijke uitbreiding van de export
kunnen leiden. Uit de
exportcijfers,
welke tot en met 20
October 1951 beschikbaar zijn, blijkt echter, dat de Engel-
se markt aanzienlijk meer kan opnemen dan in de vroegere
handelsverdragcontingenten was vastgelegd. Dit behoeft
niet te verwonderen, daar het exportkwantum in 1949 en 1950 slechts ongeveer de helft was van wat in de laatste
vooroorlogse jaren naar Engeland werd uitgevoerd. Nu
Engeland deze impoft heeft geliberaliseerd, liggen er op
deze markt grote mogelijkheden tot ontwikkeling van deze
afzet, welke door de bloembollenexporteurs zeker zullen
worden benut. Hier dreigt het gevaar, waarvoor de Engel-
se organisaties nu reeds vrees koesteren, dat in deze ge-
liberaliseerde import ongewenste verschijnselen zullen
optreden, zoals import door speculanten en financieel
-weinig solide importeurs. Wanneer deze verschijnselen
zich inderdaad zouden voordoen, zou, na gezamenlijk
overleg, publiekrechtelijke verschèrping van bijv. leverings-
en, betalingsvoorwaarden deze uitwassen in een gelibera-
liseerde handel kunnen voorkomen. Dit ii reeds geschied
met de export naar de Kanaaleilanden, die tegelijk met
Engeland dit artikel op de liberalisatielijst plaatsten. Hier is door scherpe betalingsvoorwaarden en bepaalde afwij-
kende minimu,mprijsregelingen een grote speculatieve
ôvervoering van de markt voorkomen. Dit laatste werd in
dit op zich zelf niet onbelangrijke afzetgebied zeer ge-
vreesd.
Ook in een geliberaliseerd handelserkeer kan daarom
voor een normale ontwikkeling van de afzet ‘een publiek-
rechtelijke regeling zeer veel ‘waarde hebben, wanneer
deze in overeensterrfming met de belanghebbenden hier
en in het buitenland wordt getroffen. Dat een dergelijke
regeling de uitbreiding van dé export op zich zelf niet
behoeft te verhinderen moge hieruit blijken, dat tussen
1 Juli en 21 Octôber 1950 – toen de Kanaaleilanden
deze import nog hadden gecontingenteerd – voor f910.948
naar deze gebieden is geëxporteerd en in dezelfde periode
van 1951 – toen de import was geliberaliseerd, maar
onder de hierboven genoemde -verscherpte bepalingen –
voorf 1.100.000.
Na de eerste export van ,bloembollen naar Duitsland
in 1948 voor nog geen millioen gulden, ontwikkelde dit
afzetgebied zich zeer en nam in 1949 voor ruim f 6 mln
en in 1950 voor bijna fl6 mln af. Dit was een gevolg van
de liberalisatie van de invoer in Duitsland voor verreweg
de meeste producten, in het kader van- het toenmalige
Duits-Nederlandse handelsverdrag. De waarde van deze
grote export in 1950 is, dat aangetoond is, dat ook dë hui-
dige Duitse markt een groot kwantum bloembollen kan
verwerken. Helaas heeft Duitsland zijn importpolitiek
moeten wijzigen en te verwachten is, dat bij de-huidige
importpolitiek, die Duitsland voert, deze export met ver-scheidene millioenen zal teruglopen. Wanneer het Duits-
Nederlandse handelsverkeer weer in’ meer normale banen
geleid wordt, liggen er op deze markt nog belangrijke
mogelijkheden. Het huidige systeem van toekenningen van
importvergunningen bezorgt de import van b1oembol1en
ook belangrijke administratieve belemmeringen. Deze
belem’meringen verstoren ook de normale handel tussen
de Nederlandse exporteurs en die categorie afnemers,
die deze producten van ouds importeren. Regelmatig wordt
overleg gepleegd met de Duitse bedrijfsorganisaties om
deze marktverstoringen zoveel mogelijk ongedaan te ma-
ken, doch dit zal eerst lukken, wanneer’van het huidige
administratieve systeem zal worden afgestapt.
Ook Zweden heeft sinds 1 Januari 1950 de import van
dit artikel gelibéraliseerd en het gevolg is geweest, dat
in plaats van de f 8 ii 10 mln, waarvoor Zweden in de na-
oorlogse jaren bloembollen importeerde, in 1950 voor ruim
f 13,5 mln kon worden verzonden. De belangrijke stijging
van het exportkwantum deed vrezen, dat -de Zwéedse
markt overvoerd zou zijn en inderdaad heeft die markt_
verschijnselen van die aard te zien gegeven. Desondanks
zal Zweden in 1951 nog iets meer importeren. Ook hier
zal het wellicht op een gegeven moment noodzakelijk zijn
om – in overleg met de Zweedse organisaties – maatre-
gelen te treffen, welke uitwassen, die’in eën geliberaliseerd
handelsverkeer na vele jaren van contingentering kunnen
optreden, kunnen voorkomen.
Frankrijk heeft eveneens in 1950 de import van bloem-
bollen vrjgegeven,-zij het met de beperking, dat boven
een’ bepaald kwantum het – invo’errecht drastisch wordt
verhoogd. Ook dit,land bleek aanzienlijk meer bloembol-
len te kunnen opnemen dan in vroegere handeisverdragen
was vastgelegd. In 1950 bedroeg de export daarheen
‘f8.175.000. Ondanks deze liberalisatie waren ook de ad- –
ministratieve ‘moeilijkheden bij deze import onnodig groot
en ook hier bestaat er aanleiding te vermoeden, dat deze
moeilijkheden de import nog afremmen. Een verdere
ontwikkeling van de export naar Frankrijk is te ver-
wachten.
Het zou ondoenlijk zijn de problemen, welke alle andere
afzetgebieden voor bloembollen opwerpen, hier te behan-
delen. Voorshands vermelden wij, ‘dat dé afzet naar Zwit-
serland zich verheugend ontwikkelt, – evenals die naar
Italië, Finlard, Canada en vele andere van de overige
73 landen, waarheen bloembollen worden geëxporteerd.
Te vermelden valt de ontwikkeling van de afzet naar
België. De export naar dit land is in het Bene1ux-veband
niet meer gebonden aan de voor alle andere landen gel-
dende minimumexportprijzen. Hier is één markt gemaakt
en de Belgische bloemist kan zijn bloembollen onder pre-
21 Novenber 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
865
1
,
cies dezelfde voorwaarden betrekken als de Nederlandse
bibemist. Hiertegenover ‘heeft België de verplichting op
– ‘zich genomen her-export van Nederlandse’ bloembollen
te verhinderen. Toen de minimumexportprijzen voor
België in• 1949′ werden’ afgeschaft, bestond in de kringen
van bloembolleriexporteurs de verwachting, dat België
minder zou gaan afnemen, daar de Belgische bloemisten
in ditzelfde verband concurrentie zouden gaan onder
–
vinden ‘van in Nederland getrokken bolbloemen. Deze
verwachting is niet uitgekomen. In 1949 bedroeg de export
f 2,1 mln; in 1950 bijna,f 2,5’mln, terwijl verwacht mag
worden, dât de export naar België dit jaar opnieuw een
stijging, zal vertonen.
Uit deze zeer summiere gegevens-over de ontwikkeling
van de.export naar de belangrijkste afzetgebieden moge
in de eerste plaats ‘blijken, dat een voortschrijdende li-
beralisatie van het handeisverkeer – waarvan in de sier-
teeltsector in de eerste plaa6 de bloembollen profijt trek-
ken – een zeer gunstige invloed heeft op de ontwikkelings-
mogelijkheden van de afzet van dit product. Een eerste
voorwaarde vooreen vergroting van deze afzet is dan ook,
dat de afwerende handelspolitieke maatregelen, welke
nog in tal van landen bestaan, zoveel mogelijk worden ge-
slecht. Een conclusie, die voor een product als dit zeer
voor’de hand liggend is, maar die toch dk wel sterk be-,
vestigd wordt door de gegeven cijfers over de laatste jaren
Dient de prijs- en productiepolitiek ongewijzigd te blijven?
Een voortschrijdende liberalisatie van het handelsver
–
keer brengt de vraag naar voren, of het bloembollenbedrijf
de tot nu toe gevolgde koers ten aanzien van prijspolitiek
en productiebeheersing zal dienen te verlaten. Deze poli-
tiek werd in de eerste plaats gevoerd om de weerstand
van belanghebbenden in het buitenland
1
tegn de,import
van deze artikelen in het kader van handeisverdrag-con-
tingenten zoveel mogelijk te verzwakken. Wanneer de
import van deze producten wordt vrijgegeven, zou men
op het eerste gezicht geneigd zijn de conclusie te trekken,
dat de maatregeIen welke deze koers tot grondslag hebben,
kunnen wegvallen. ‘Wanneer men zich in de ontwikkeling
van deze handel verdiept, lijkt de tegenovergestelde con-
clusie meer aanvaardbaar. Het is niet in’ de eerste plaats
vai betekenis of de bloembollenexport ehkele jaren met
geweldige sprongen zou kunnen vooruitgaan, maar daarna
door overvoering van de buitenlandse markten, met alle
begeleidingsverschij nselen daarvan, weer aanzienlijk zou
terugvallen. Van groot belang, zowel voor de individuele
bedrijfsbeoefenaren ‘als voor ‘de ontwikkeling van deze
export op wat langere termijn bezien, is ten zekëre sta-
biliteit in deze ontwikkeling. Zonder meer kan de mening
• worden uitgesproken, dat er nog belangrijke ontwikkelings-
mogelijkheden voor de afzet van dit product naar het
buitenland zijn. Wanneer voorkomen wordt,, ook in een
geliberaliseerd, handelsverkeer, dat er grote onrist op de buitenlandse markten ontstaat door scherpe prijsconcur-
rentie en vooral door het.voor de oorlog uit het buiten-land sterk becritiseerde doen van goedkope na-offertes
aan het einde van het verkoopseizoen, zal dit een regel-
• matige vergroting van deze export ten goede komen.
Dit is van veel groter, belang dan een zeer snelle stijging
met een terugval later, welke ook voor de verhoudingen in het bedrijf zelf schadelijk zou zijn.
Wanneer men de. voorkeur geeft aan deze laatste ont-
wikkeling, zal een, in overleg met de buitenlandse belang-hebbenden, gevoerde politiek van, minimumexportprijzên
en een zekere productiebeheersing, in welke vorm dan ook,
noodzakelijk zijn om het gestelde doel te bereiken.
Hierbij dient men zich voor ogen te stellen, dat publiek-
rechtelijke minimumprijsregelingen slechts ten doel zullen
kunnen hebben, een verstoring in de afzetgebieden zoveel
mogelijk te voorkomen. Nimmer zal langs deze weg be-
reikt kunnen worden, dat de exporteurs zo hoog mogelijke
verkoopprijzen kunnen ,bedingen. Het is echter iedere
exporteur geoorloofd, verkoopprijzen te bedingen, welke –
boven deze minimumexportprijzen uitgaan; dit is zelfs
de bedoeling van de nu gestelde minimumexportprijzen:
Dit betekent,”dat iedere exporteur zelf zijn vrkoôpprijzen
moet bepalen, in verband met de door hem te leveren soor-
ten en de aard van zijn afiiemers. Van exporteurszijde
wordt nu getracht om, verder gaande dan de minimum-
exportprijzen, onderlinge prijsconcurrentie te ondervangen
door onderlinge prijscontracten. Dit experiment is voor enige belangrijke afzetgebieden aan de gang en is in de
aanvang zeer goed gelukt, waarbij niet uit’het oog verloren
mag worden, dat de hoge binnenlandse prijzen dit zeer
‘in de hand -hebben gewerkt. Wanneer bij een prijsdaling’
op de binnenlandse markt, bij hetvaststel1en van onder-
linge verkoopprijzen geen rekéning zou worden gehouden
,met de ontwikkeling van de binnenlandse
prijzen
en-ge-
tracht zou worden langs deze weg te hoge winsten voor de
exporteurs veilig te stellen; is het zeer de vraag of bij de
grote onderlinge concurrentie dergelijke contracten ge-
handhaafd kunnen worden. Op zich zelf zitten er voordelen
in dergelijke onderlinge prjscontracten, wanneer öok
hierover overleg met de afnemersorganisaties gepleegd
wordt. Zodra men echter teveelzou willen, zou deze nieuwe
ontwikkeling wel eens spoedig een einde kunnen neme’n.
Collectieve reclame.
Ten slotte moge er de aandacht op worden gevestigd,
dat door .het bloembollenvak in steeds toenemendemate
de verkoop wordt, bevorderd door een collectievé reclan(e
voor dit product, welke vooral in de belangrijkste ‘afzet-
gebieden, die hetzij dé invoer gelibéraliseerd hebben,
hetzij een redelijk handelsverdrag-contingent hebben vast-
gesteld, wordt gevoerd. Werd in de naoorlogse jaren on-
geveer f 1 mln voor collectieve reclame besteed, voor het
jaar 1951 zal volgens de opgestelde begroting,bijna f 2,2 mln voor dit doel worden uitgegeven. Een belangrijk ge-
deelte van dit bedrag wordt in Amerika uitgegeven, ni.
bijna f1 mln in de Verenigde Staten ei Canada tezaiiien.
Verder ‘wordt reclame gevoerd in Engeland, Frankrijk,
,Zweden, België, Zwitserland en Italië. De reclamemiddelen
zijn voor de diverse landen in hun toepassing wel wat
verschillend, doch komen steeds hierop neer, dat door
advertentiereclame in het verkoopseizoen, het verspreiden
van folders en handleidingen, het verstrekken van propa-
gandamateriaal aan wëderverkopers en het onder de aan-“dacht van het publiek brengen door beplantingen en ten-
toonstellingen, dit’ ‘product stee& meer gepopulariseerd
wordt. Daarnaast wordt een aantal persartikelen onder,
de dagblad- en tijdschriftredacties verspreid en worden
regelmatig uit een belangrijk filmarchief films voor allerlei
vertoningen beschikbaar gesteld.
Dat deze collectieve reclame succes heeft moge hieruit
blijken, dat er’ in het bloembollenvak practisch geen be-
zwaren meer worden gehoord tegen hét bijeenbrengen van
deze grote bedragen, welke voör twee derde door de pro-
ducenten en voor één derde door’de exporteurs worden ge-
fourneerd. In dit verband is nog belangrijk te vermelden,
dat het bijeenbrengen dezer bedragen dwingend geschiedt
door het Bedrijfschap voor Sierteeltproducten, doch dat
de reclame’zelf, wordt gevoerd door het Centraal Bloem
bollen Comité, waarin alle vakorganisaties zich voor dit, doel verenigd ‘hebben. Uiteraard, wordt, door voormeld.
Bedrijfschap toezicht geh’uden o de besteding dër gelden,
terwijl een vriendschappelijk contact’ de mogelijkheid biedt
ook over de reclame zelf overleg te plegen. Het voeren der reclame heeft de publiekrechtelijke Organisatie echter niet
als haar taak gezien. ‘
Wanneer handelspolitieke moeilijkheden dit niet zullen
verhinderen, zal het bloembolTenbedrjf ook in de komende
jaren een zodanige activiteit ontwikkelen, dat de export
dezer producten vergroot zal worden. Naast alle middelen,
866
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21
November 1951
welke aangewend kunnen worden om dit te stimuleren,
zal het volgen van een bepaalde koers hierbij uiterst
waardevol
zijn,
ook al zal van die koers hier en daar pm
redenen van opportuniteit wel eens wat moeten worden
afgewekei.
‘s-Gravenhage.
Dr A. J. VERHAGE.
INGEZONDEN STUK
Beperkte toepassingsmogelijkheden van de berekeningen
van het nationaal inkomen.
De heer J. C. Wij nmaalen te Delft schrijft ons:
Onder bovenstaande titel laat Drs J. H.- van Hoithe tot
Echten in een artikel in Economisch-Statistische Benchten
van 3 October jI. een waarschuwend geluid horen tegen
het gebruik• van verdelingscijfers afgeleid uit het totale
nationale inkomen, bijv. over de groepen loontrekkers en
zelfstandigen. De schrijver licht de moeilijkheden, die zich
daarbij kunnen voordoen, toe aan de hand van een door
mij geschreven artikel
1).
De bedenkingen, die tegen mijn artikel worden aange-
voerd, concentreren zich – afgezien van enkele kwesties,
waarop ik in het slot van dit stuk zal ingaan – op twee
hoofdpunten:
Als minder juist wordt aangemerkt, dat ik er van
ben uitgegaan het ondernemersinkomen te berekenen door
op het nationale inkomen, dat is berekend als gemiddelde
van de uitkomsten, verkregen via de objectieve methode
en de subjectieve methode, in mindering te brengen de
loonsom, de kostprijsverhogende belastingen en de rente
en winst van de Overheid en van pensioen- en verzekerings-
fondsen.
Het zou niet juist zijn het inkomen van loontrekkers
(loonsom inclusief sociale lasten) te vergelijken met het
totale onderneniersinkomen inclusief de ingehouden winst.
Onder totaal ondernemersinkomen dient te worden ver-
staan het ondernemersloon en de huren, renten en pachten.
Het ondernemersinkomen goed berekend?
Over de vraag, of het ondernemersinkomen al of niet
als restpost mag worden berekend uit het totale nationale
inkomen door aftrek van de componenten, genoemd onder
punt 1, het volgende. –
Het nationale inkomen kan worden bepaald langs drie
wegen, nl.:
de objectiev&methode (productiekant);
de subjectieve methode (inkomertskant);
uit de nationale bestedingen.
De methoden a en c zijn ”oor de na-oorlogse periode
gecombineerd toegepast en daardoor heeft het totale
nationale inkomen een redelijke graad van betrouwbaar-
heid. De subjectieve methode is na de oorlog niet toegepast
dit als gevolg van achterstand in belastinggegevens.
Waar nu alle componenten van het nationale inkomen
met uitzondering van het ondernemersinkomen recht-
streeks en met voldoende zekerheid zijn te bepalen, mag
het toch een geoorloofde methode worden genoemd het
ondernemersinkomen als restpost te berekenen. Het loon-
inkomen bijv. is vrij nauwkeurig te berekenen uit cijfers
betreffende de opbrengst van de vereveningsheffing.
Vergelijking totaal-inkomens loontrekkers en zelfstandigen
geoorloofd?
Ten aanzien van punt 2 dient het volgende te worden
opgemerkt. De door mij gegeven inkomensverdeling is een
functionele en niêt een personele. Wel kan men aannemen,
‘)
,,De verdeling van ons nationale inkomen” in ,,E.-S.B.” van 25 Juli
1951, blz. 552 t/in 554.
dat het functionele inkomen van loontrekkers nagenoeg
gelijk is aan het personele inkomen van deze groep; voor
de groep zelfstandigen geldt dit echter niet, omdat daar-
onder begrepen zijn alle min of meer verzelfstandigde
ondernemingen. Bij een verdeling van het nationale iii-
komen over de groepen loontrekkers enerzijds en zelf-
standigen (ondernemers en kapitaalverstrekkers) anderzijds
– als door mij gebezigd – moet men naar mijn oordeel –
de reserveringen, waaruit investeringen zijn gefinancierd,
toerekenen aan de groep zelfstandigen. Zulks is dan ook
gedaan. Hieruit volgt, dat ook de ingehouden winsten
van de onderneming bij het inkomen van zelfstandigen
is inbegrepen. Dit als gevolg van het feit, dat de groep
zelfstandigen hierover het eigendomsrecht heeft verkîegen.
Het zou interessant zijn te weten, welk gedeelte van het
inkomen toevloeit aan personen efi welk gedeelte aan
verzelfstandigde lichamen. Dergelijke gegevens zijn echter,
als gevolg van het ontbreken van statistische gegevens, niet
beschikbaar. Niettemin blijft het nuttig te onderzoeken
welk gedeelte van het totale nationale inkomen in eerste
instantie en uiteindelijk toevloeit aan de groep loontrek-
kers. Een dergelijke verdeling’van het nationale inkomen
heeft niet alleen een sociale, doch ook een economische
betekenis.
Is de verschuiving inzake de verdeling slechts vermeend?
Aan het slot van zijn artikel plaatst Van Holthe tot
Echten de volgende opmerking: ,,Wij achten het gevaarlijk
voor het land, indien de mening mocht post vatten, dat
op grond van een
vermeende
verschuiving in de verdeling
van het nationaal product ten nadele van de loontrekkers
loonpolitieke maatregelen nodig zöuden zijn om de ver-
houdingen ten gunste der loontrekkers te wijzigen” (cur-
sivering van mij; W.).
Het is naar aanleiding van deze opmerking, dat in het
hiernavolgende aan de hand van verschillende berekenin-
gen betreffende het reële inkomen van loontrekkers zal
worden aangetoond, dat de verschuiving ten nadele van
loontrekkers geen vermeende verschuiving is, doch een
realiteit.
Het volgende staatje geeft een inzicht in de ontwikkeling
van de aantallen loontrekkers en de ontwikkeling van de
aantallen zelfstandigen, werkzaam in bedrijven (exclusief
bverheidsdiensten en onderwijs).
TABEL 1.
Ontwikkeling van de actntallen loon trekkers en zelf-
standigen werkzaam in bedrijven.
Onsshrijving
1938
1947 1948
1949
J
1950
1
–
Loontrekkers
……………
Zelfstandigen
+
niedewer-
kende echtgenoten
2.140
780
2.420
810
2.600
815
2.677
813
2.735
820
Totaal werkzaam in bedrijven
2.920
1
3.230
3.415
3.490
3.555
Tndexcijfers 1938 = 100
Loontrekkers
……………
100
113
.122
125
128
Zelfstandigen …………..100
. 104
104
104
105
Voor een berekening van deze cijfers is, wat de loon-
trekkers .betreft, gebruik gemaakt van de Ongevallen-
statistiek van de Rijksverzekeringsbank betreffende de ont-
wikkeling van het aantal type-arbeiders en van ,,Statis-
tische en Econometrische Onderzoekingen” van 1949,
aflevering no 4, wat betreft het personeel werkzaam in de
landbouw en het ,huishoudeljk personeel.
De ontwikkeling van de aantallen zelfstandigen is ge-
raamd aan de hand van de Volks- en Beroepstelling 1947
en met behulp van de Ongevallenstatistiek van de Rijks-
verzekeringsbank betreffende het aantal vestigingen. Uit
21 November 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
867
tabel 1 blijkt, dat het aantâl loontrekkers sterk is toe-
genomen .en dat de groep zelfstandigen vrijwel constant
is gebleven. Deze ontwikkeling -geldt dus niet alleen voor
de jaren in en kort na de tweede wereldoorlog – zoals
Van Holthe tot Echten beweert -, maar zet zich ook
daarna regelmatig voort.
Om te komen tot een indexcijfer van het reële inkomen
per loontrekker moet men een inzicht hebben in de ont-
wikkeling van de kosten van levensonderhoud. Op basis
1938 = 100,vindt men voor 1947: 188, 1948: 196, 1949:
207, 1950: 225. –
De indexcijfers zijn berekend uit gegevens van het
Centraal Bureau voor de Statistiek. Om tot bovengenoemde
cijfers te komen is het meetkundig gemiddelde genomen
tussen het prijsniveau van een vooroorlogs pakket en het prijsniveau van een na-oorlogs pakket. –
De noininale inkomens van loontrekkers en zelfstan-
digen ni inkomensoverdrachten verdiend in bedrijven, zijn
samengebracht in onderstaande tabel.
TABEL 2.
Nominaal inkomen., na inkomenso verdrach ten van loon-
trekkers (cxci. pensioen- en steuntrekkers) en zelfstandigen
verdiend in bedrjjven.
Omschrijving
1938 1947
1
1948
1
1949
1
1950
(in mrd guldens)
1,93
4,44 4,98
5,29
5,76
Loontrekkers
……………
zelfstandigen (ondernemers
+
kapitaalverstrekkers)
…….
1,73
3,73
4,56
5,14
5,91
Indexcijfers 1938
=
100
100
230 258
274
298
Loonlrekkers
……………
Zelfstandigen
……………
100
216
1
264
1
297 342
Zie mijn artikel: ,,De verdeling van onsnationale inkomen” in„E.-5.B.”
van 25 Juli 1951; voor loontrekkers: tabel 2, voor zelfstandigen: tabel 4.
Met gebruikmaking van de reeds berekende gegevéns
is het thans mogelijk de ontwikkeling van het reële inkomen
per loontrekker te bepalen.
TABEL3.
1
0
–
Reëel inkomen van loontrekkers (werkzaam in bedrijven)
per
hoofd
in
indexcijfers
1938 = 100.
Omschrijving
–
1938
1947
‘1948
1949
1950
Nominaal inkomen nâ inko-
n,ensoverdrachten
100
230 258
274
298
Kosten van levensonderhoud
100
188
196
207
225
Reëel inkomen van loontrek-
100
122 132
132
132
Aantallen loontrekkers
. . .
100 113
122
125.
128
kers
als groep
………..
Reëel inkomen p. loontrekker
100 108 108
106
103
Een directe vergelijking van de ontwikkeling van het
reële inkomen per loontrekker met de ontwikkeling van
het reële inkomen per zelfstandige is op grond van de in
het voorgaande genoemde overwegingen niet mogelijk.
Wel zijn gegevens beschikbaar over het reële nationale
inkomen per hoofd der bevolking. Voor een eerste be-
nadering zijn in onderstaand staatje met elkaar vergeleken
het reëel inkomen per loontrekker en het reëel nationaal
inkomen per hoofd der bevolking.
1938
1947
1948
1949
1950
Reëel inkomen p. loontrekker
100 108 108
106
103
Reël nalionaal inkomen per
–
hoofd der bevolking
1)
….
100
93
101
107 109
1) Statistisch Bulletin CBS. 1950, no 37, voortgezet met nieuwe reeks 1948.
Uit een vergelijking van deze twee cijferreeksen blijkt duidelijk de relatieve teruggang in het reële inkomen per
loontrekker.
Bij het beoordelen van het reële inkomen van loon-
….trekkers moet nog rekening worden gehouden met het
feit, dat in de totale loonsom veidiend in
bedrijven
mede-
gerekend zijn alle sociale lasten door werkgevers voor
deze groep betaald. Dit impliceert, dat onder het loon-
inkomen is medegeteld een deel van de collectieve be-
sparing&n, die anders zouden worden geboekt op de
rekening van de pensioen- en verzekeringsfondsen. In het
inkomen van loontrekkers is dus opgenomen een deel
inkomen, waarover deze groep eerst in de toekomst de
beschikking krijgt. Voor een berekening van het huidige
reële inkomen zou hiervoor dan nog een correctie moeten
worden aangebraêht. Dat deze correctie niet is aange-
bracht betekent, dat ook voor de loontrekkers een deel
van het inkomen in bedrijven blijft, evenals dit bij de
groep zelfstandigen met de ingehouden winsten het geval is.
Thans rest mij nog in te gaan op een opmerking van
Van Holthe totEchten, ni. dat het vreemd is, dat bij de
verdeling van het nationale inkomen het hoogste punt
voor loontrekkers in 1947 valt, terwijl indices van’ het
reële arbeidsinkomen November 1948
2)
als topjaar te
zien geven. Dit is echter geenszins vreemd. De grootste
stijging in het reële arbeidsinkomen is tot stand gekomen
van October 1946 tot October 1947, nl. van 109 op 115.
Dit komt tot uiting in de verdelingscijfers van het nationale
inkomen. Van 1947 op November 1948 bleef
–
het reële
arbeidsinkomen gehandhaafd op een peil van 115. Dat als
gevolg daarvan de loonquote lager ligt in 1948 dan in
1947, is dan ook niet ,bevreemdeii’d. Immers, het ttale
nationale inkomen is in die periode sneller gestegen dan
de loonsom. –
Naschrift.
.
.
‘
–
De niëuwe berekening van de heer Wijnmaalen, welke
dient om âan te tonen, dat de door hem geconstateerde
verschuiving in de verdeling van het nationaal inkomen
ten nadele van de loontrekkers geen vermeende verschui-
ving is, doch een realiteit, heeft mij niet overtuigd. Hiervoor
zijn verschillende redenen. In de eerste plaats zou ik
willen opmerken, dat onder invloed van de prijsontwik-
keling, de prijzen der productiemiddelen— machines
en grôndstoffen – sterker zijn gestegen dan het arbeids-
loon. Het ten gevolge hiervan relatief kleiner worden
van de loonsom ten opzichte van het,nationaal inkomen
kan er wel op, maar behoeft er niet op te wijzen,
dat een verschuiving ini de verdeling van het natio-
naal product ten nadele van de loontrekkers heeft
plaatsgevonden. De gevolgtrekking, dat inderdaad een
verschuiving ten nadele van de loontrekkers is opge-
treden, zal dus nader moeten worden bewezen. Een der-
gelijk bewijs kan echter m.i. op grond van de verdelings-
cijfers van het nationaal inkomen thans niet worden ge-
leverd, omdat deze ingevolge de beperkte mogelijkheden
der statistische methoden te onnauwkeurig zijn, te globaal
zijn en op essentiële punten lacunes vertonen. Een dezer
lacunes – de heer Wijnmaalen erkent dit – is, dat een
belangrijk deel van het ondernemersinkomen niet tot
uitkering komt, maar wordt gereserveerd en wordt omgezet
in investeringen, die in feite eigendom zijn van wat de
inzender met een lelijk, maar zinrjk woord noemt, de
verzelfstandigde lichamen. Ook in een latere fase komen
de vruchten van deze investeringen slechts voor een gering
deel als dividend of koerswinst ten gunste van de aandeel-
houders,
3
).
De inzender constateert op grond hiervan terecht, dat
.voor de zelfstandigen geen personele inkomensverdeling
kan worden gegeven, welke kan worden vergeleken met de
‘) ,,De ontwikkling van het reële arbeidersinkomen in Nederland” door
DrJ. E. van Dierendonck, in ,,E.-S.B.” van 20 September 1950, blz. 752.
3)
,,De tegenwoordige positie van het aandeel in Nederland”, door Prof.
Ch. Glasz ,,E.-S.B.” in van 6 Decembr’r 1950.
T
868
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
–
21 Ndvember 1951
personele inkomenverdeling der loontrekkenden. Hij slaat
dus in afwijking van de methode,.gevolgd in zijn artikel.-
in ,,E.-S.B.” van
25
Juli’ ji., een ardere weg in. Thans
tracht hij in een nieuwe berekening het veriQop van het
reële inkomen per loontrekker door indexcijfein aan té
geven, om deze vervolgens voor een eerste benadering te
vergelijken met, de ontwikkeling van het reële nationale
inkomen per hoofd van de bevolking. Op deze .wijzewordt
echter in beginsel dezelfde fout als in het artikel in ,,E.-S.B.”
van 25 Juli ji. gemaakt, aangezien in het.reële nationale
inkomen per hoofd van de bevolking de bedragen der
eerdergenoemde investeringen zijn verwerkt.
Voorts geven enkele details van de berekening aanleiding
tot opmerkingen. Er bestaat mi. bezwaar tegen het be-
rekenen van het reële inkomen per loontrekker uit de
loonsom, omdat daarmede voorbij wordt gezien aan het
feit, dat binnen de’ groep der loontrekkers in de loop der
jaren aanmerkelijke verschuivingen zijn opgetreden, in die
zin, dat de inkomens der hoger gesalarieerden veel ‘minder
dan die der overige loontrekkers zijn verhoogd. Op deze
wijze wordt de aansluiting gemist op het indexcijfer voor
de kosten van levensonderhoud, dat berust op het loon
van een ongeschoolde gehuwde arbeider met twee kinderen.
Het valt op, dat de voor de uitkomsten belangrijke cijfers
betreffende het aantal loontrekkers (tabel T) gedeeltelijk
op schattingen moeten berusten. De betréffende gegevens
zijn immers o.a. ontleend aan de aantallen type-arbeiders,
genoemd in de Ongevallenstatistiek van de Rijksverzeke-
ringsbanic, ofschoon de gegevens over 1950 nog niet bekend
zijn. Evenmin is nauwkeurig bekend hoeveel arbeiders
werkzaam zijn in de land- en tuinbouw, in welke bedrijven
grote aantallen seizoenarbeiders werken: In verband hier-
mede kan ik mij thans nog geen oordeel vqrmen of de
mededeling van de inzender, dat het aantal loontrekkers
nog steeds meer toeneemt dan het aantal zelfstandigen,
juist moet worden geacht.
Tenslotte kan worden opgemerkt, dat de uitkomsten
van de theoretisch opgezette en moeilijk te beoordelen
berekening van de heer Wijnmaalen parallel lopen met
de daling van het reële arbeidsinkomen in 1948/49/50, berekend in het rapport van de S.-E.R. inzake de loon-
en prijspolitiek voor bepaalde
groeten
geschoolde en
ongeschoolde arbeiders. Het is m.i. ook niet aan twijfel onderhevig, dat in die jaren een daling van het reële ar-
beidsinkomen heeft plaatsgevonden. Of in diezelfde periode
een daling, respectievelijk stijging van het reële inkomen
der zelfstandigen is opgetreden, blijft mi. een open vraag,
waarop de berekening geen aannemelijk antwoord heeft
kunnen geven. Om deze ieden heb ik gemeend te moeten
waarschuwen tegen het gebruik van een suggestieve cijfer-
reeks, welke uitdrukking geeft aan een m.i. vermeende
verschuiving in de verdeling van het nationaal inkomen
ten nadele van de loontrekkers en ten gunste van de zelf-
standigen, maar die bij juiste interpretatie van het cijfer-
materiaal de toets der kritiek niet kan doorstaan.
Amsterdam.
J. H. VAN HOLT}{E TOT ECHTEN.
AANTEKENING
Onze uitvoer naar Engeland
Zoals bekend, is de Engelse Regering met het oog op
‘s lands precaire betalingsbalanspositie, van plan op de
uitgaven in het buitenland voor een bedrag van £
350
mln
per jaar te bezuinigen. Deze bezuinigingen komen, kort
samengevat, neer op:
beperking van de particuliere invoer van voedingsmiddelen
£100 z’nln
beperking van de particuliere invoer van grondstoffen en eind-
producten
…………………………………….
…
£
30
beperking van de voedselaankopen door het ,;Ministry of Food” £ 60
‘bizuiniging op de voôrraadvorming door de Overheid . . . . ,.. 100
verlaging van de toegestane uitgaven voor toerisme in ‘het
–
buitenland
……………………………………..
£
15
bezuiniging op het gebruik van buitenlandse schepen en over-
heidsuitgaven in het buitenland
…………………….
£ 45
Totaal
……………………………………….
£ 350 mln
Zoals bovenstaande samenvatting doet zien, valt de
nadruk op beperking, van de voedingsmiddeleninvoer.
Volgens ,,The Economist” van 10 dezer zijn de belang-
rijkste goederen, die door deze restricties worden getroffen:
bacon in, blik, ham, cacao, chocolade, suikerwerk, vruch-
tensappen, gekookt vlees; vlees in blik, worst, eetbare
noten, groenten, groenten in blik en fruit (behalve sinaas-
appelen en bananen). Een belangrijk product, dat niet
onder de restrictiemaatregelen valt, is kaas.
Van de grondstoffen en eindproducten, die ondr de
restricties vallen, kunnen als voornaamste worden ge-
noemd: vluchtige oliën, grondstoffen voor de papier-
bereiding, Ieder, papier en karton, enkele houtsoorten,
houten meubelen, glaswerk, messen en scharen, schoeisel,
speelgoed, sportartikelen, bezems en borstels, papier- en
lederproducten, enkele drogerjen en medicijnen.
Met het ‘oog op deze bezuinigingsplannen is het van
belang om na te gaan, welke plaats Engeland bij onze
uitvoer inneemt en welke producten hierbij een belang-
rijke rol spelen. –
Van oudsher is het Verenigd Koninkrijk één van Neder-
lands’belangrijkste handelspartners. In de jaren 1935 t/m
1939 en’ook in enige voorgaande jaren was dit land, ge-
rekènd naar de waarde van de Nederlandse uitvoer, onze
grootste afnemer. Gedurende de eerste jaren na-di’ oorlog
was de Belgisch/Luxemburgse Economische Unie onze
eerste afnemer; in 1949 en gedurende de eerste acht maan-
den van 1951-daarentegen bevcad Engeland zich in dezen
weer op de eerste plaats.
S
Aandeel van
Engeland in
onze
totale
export in ‘pCt
1).
(berekend naar de waarde).
1935
…………….
21,2
1946
…………
. …
11,2
1936
…………….
22,3
1947
……………
‘.
12,9
1937
…………….
21,7′
,
1948
…………….
14,3
1938
…………….
22,7
1949
…………….
16,2
1939
…………….
23,4
1950
…………….
14,8
1951 le 8 mnd
‘
16,8
1)
Ontleend aan of beserkt aan ite hand van gegevens van het C.B.S.
Uii het bovenstaande kan reeds worden afgeleid, dat Engeland als afzetgebied voor een groot aantal Neder-
landse producten van zeer grote betekenis moet zijn..
Beziet men onderstaande tabel, waarin voor een aantal
artikelen -. hoewel de tabel geenszins op volledigheid
aanspraak maakt bevat zij, naar waarde gerekend, voor
1950 en de eerste acht maanden vad 1951 ca 62 pCt van
de totale export ‘naar Engeland – de export naar het
Verenigd Koninkrijk wordt vergeleken met onze totale
export dezer producten, dan blijkt eens te meer, welke
belangen yoor ons land betrokken zijn bij de invoer-
beperkende maatregelen van Engeland, waardoor naar
schatting
1/
â
i/
van onze totale huidige uitvoer naar dat
landwordt gedeliberaliseerd.
21 November 1951
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
S
869
Export naar Engeland van enige artikelen
1),
1950
1951 le 8 mnd
Waarvan naar Waarvan naar
Totaal
Engeland
Totaal
Engeland
abso-
in pCt
abso-
111
PCI
luut luut
Gezouten bacon
47,3
47,3
100
68,1
68,1
100
Verse
zeevis (behal-
ve haring)
10,6
5,4
51
8,6
4,1
48
Boter
257,7 42,3
16
137,2
22,5
16
Kaas
162,6
13,6
8
106.6
14,5
14
Bloembollen
111,9
27,5
25
26,2
10,2
39
Tomaten
30,7
15,2
50
44,2
21,5
49
Uien, ajalotten,
knoflook
29,9
11,4
38 13,8
7,2
52
Sla
13,1
2,4
18
15,4
4,0
26
Komkommers
12,8
3,2
25
16,0
3,6
23
Peren en kweeperen
16,5
11,4
69
2,3
1,1
48
Aardappelzetmeel
57,6
18,8
33
29,9 20,4
68
Prod. bereid uit of
met vlees
97,7
57,0
58
142,0
95,3
67
Suilcergoed 90,6
77,8
86
86,1
76,6
89
Chocoladewerk
58,1
36,8
‘
63
35,4 26,7
75
Banketbakkerswerk
17,5
11,4
65
3,6
3,1
86
Verduurzaamde ver-
pakte groenten
20,8
11,2
53
12,4
6,3
51
Verduurzaamd fruit
17,2 16,2
94
19,9
19,2 97
Vruchtensap
8,8 6,6 75 2,6
1,5
58
Jam, gelei, vruchten-
tenpulp, e.d.
17,0
7,8
46
15,0
11,1
74
Benzrne
(geen bun-
kermateriaal)
89,8
38,5
43
117,1
30,3
26
Karton
36,6
25,1
69
55,3
35,7
65
Totale Ned. uitvoer
1
5.287,8
1
781,2
1
15
14.584,3
1
770,0
1
ïT
‘) Bron: C.B.S.
GELD-. EN KAPITAALMARKT
De geldmarkt.
De geldmarkt bleef gedurende de verslagweek ruim met t.o.v. de vorige week onveranderde disconto’s. Wat betreft
de vraag, of deze situatie nog veel langer zal voortduren
moet rekening worden gehouden met de kans, dat de
geldverruimende krachten minder sterk zullen worden.
Het bedrag aan vervallend schatkistpapier, dat nieuwe
liquide middelen aan de geld marktinstell ingen toevoert,
is in de komende periode geringer dan de afgelopen maan-
den het geval was. Voor zover het Nederlandse betalings-
balansoverschot – een tweede geldverruimende factor –
gevolg was van seizoeninvloeden is ook daarvan binnen af-
zienbare tijd een daling te verwachten. Een derde mogelijk-
heid tenslotte is, dat in vetband met de grote emissies op
de kapitaalmarkt, bij de banken t.a.v. de geldruimte onder
–
linge verschillen zullen optreden, waardoor de huidige
eenzijdige vraagcoristellatie zal worden doorbroken. Tegen-
over dit alles staat, dat er grote liquiditeitsreserves bestaan,
welke verschuivingen althans in eerste instantie zullen
kunnen opvangen. De grote omvang dezer reserves wordt
geïllustreerd door het saldo van banken bij De Nederland-
sche Bank ad f65 mln per 12 November ji. en door het
bedrag cali o/g van de Agent van het Ministerie van Fi-nanciën ad f72 mln per 7 November1951.
De kapitaalmarkt.
De beleggers in aandelen bevinden zich wederom in de
onaangename situatie, dat zij door de emitterende onder-
nemingen gedwongen worden op zeer korte termijn, in
een tijd van geldschaarste, ettelijke tientallen millioenen
guldens op tafel te leggen.
Verkoop van andere fondsen met grote verliezen is
het alternatief voor diegenen, die onvoldoende liquide
reserves bezitten. Het algemene indexcijfer daalde hierdoor
bijna reeds 10 punten beneden het niveau van 3 weken
geleden (16 Nov. 142,9 tegen 152,3 op 26 October). Dat
officiële kringen niet gerust zijn op de verdere ontwikke-
ling, blijkt uit het toestaan van prolongatiecrediet voor
inschrijving op nieuwe emissies. Deze stap mag opmerkelijk
orden genoemd, indien nien bedenkt, dat de Regering
zich na de bevrijding steeds met hand en tand tegen het
herstel van het prolongatiesysteem heeft verzet, ook in
tijden, dat er nog van geen beperking van het bankcrediet
sprake was.
De ongerustheid t.a.v. de emissiemarkt is vooral be-
grijpelijk, indien men er rekening mede houdt, dat nog
een grote kapitaaivraag boven de markt hangt uit hoofde
van te verwachten emissies, verkopen van het Beheers-
instituut en verkopen uit het manco bij de Effectenregis-
tratie.
Op de obligatiemarkt had een tweede 44 pCt electrici-
teitsemissie, ni. van f10 mln obligaties Provinciale Gel-
dersche Electriciteits-Mij, succes. De weerstand, die de
obligatiemarkt vertoont, is aanleiding, dat de emissie-
stroom op déze markt steeds aanhoudt. Hierbij overheerst
het 44 pCt type; de A.K.U., die thans f20 mln 44 pCt
obligaties emitteert, verbindt hieraan voorts nog het recht
van conversie in gewone aandelen.
9 Nov. 16 Nov.
1951
1951
Aand. indexcijfers.
Algemeen
………………..
145,9 142,9
Industrie
……………….
208,0 204,0
Scheepvaart
……………..
174,9
169,6
Banken
………………….
119,6 117,9
Indon. aandelen
…………..
47,2
46,3
Aandelen.
A.K.0.
………………….
15l’/
4
150/
4
Philips
………………….
164a/
4
162
Unilever
………………..
l99’/
1821/
4
H.A.L
……………………
l76
175
Amsterdam Rubber
………..
95’/
4
H.V.A.
…………………
l03’/
101
1
L/
Kon. Petroleum
………….
289h/
285
1
/
Staatsobligaties.
24 pCt N.W.S
……………..
71
1
/
16
70/
4
3-34 pCt 1947
…………
86/
8
85
11
/
16
3 pCt Invest. certif
…………
89
87
13
/
16
34pCt 1951
.94
94
3 pCt Dollarlening
…………
98’/
97’/
J. C. B.
STATISTIEKEN
DE NEDERLANDS CIIE BANK.
(voornaamste posten in duizenden guldens).
‘
.0
0
e-.o0
0
8..L
1
o
,se_
eoe0
oE
0
o
0
0
•
i
.°•
as
O
E
o’5
o
>
>.
15 Oct. ’51
1.195.268
929.545
7.113
304.340
223T807
22 Oct.
1
51
1.201.088
826.569
7.679 297.117 214.088
29 Oct.
1
51
1.201.241
893.676 8.038 295.547
217.264
5
Nov. ’51
1.201.316 908.138
8.480 293.335
222.076
12 Nov.’51
1.201.432
980.900
5.822
306.623
220.338
19 Nov. ’51
1.201.449
819.305
6.484 297.077 219.807
0
Saldi in rekening courant
.-0
.
E
0
0,
0
>e
e
11
‘5
0
.
2
0
•
5O
‘5
…
0
.-
,5
e,_
0.0O
0
111
.BVlO
15
Oct.
’51
2.778.919 2.285.299
131T
1.722.261
253.55!
112.958
2.765.627 2.256.209
47.103
l.745.367
220.173
113.563
92
Oct.
’51
2.840.583 2.239.709
1.252
1.745.366
237.825
113.415
22
Ccl.
’51
……
5 Nov.
1
51
2.844.175 2.286.035
44.342
1.745.366
231.058
113.622
12 Nov.’51
2.806.237 2.340.529 39.170
1.745.366
234.106
113.570
19 Nov.’51
2.807.007
2.299.490 40.902
1.745.366
209.662
113.238
870
‘ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 November 1951,
DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste posten in duizesden guldens)
0
0000
a
0
0,s
,,..
2)
‘ .0
0 .
0
o
Data
,
.e’vJ
VQO
>
‘)O
0
0
.0
31Mrt
’47
477.080
35.363
542.245
343.235
255.201
17 Oct.
’51
1.248.563
286.385
633.851
.
603.975
1.334.342
24 Oct.
’51
1.437.878
289.237
514.644
629.594
1.232.082
31
Oct.
’51
1.437.878
283.365
528.150
637.819
1.238.109
7 Nov. ’51
1.060.171
290.470
500,596
788.755
1.088.909
Rekening courant
0
0
’03
,
saldi
o
.0•8
.O
cn
c2
.2
.
Data
0
.-.%n
>
0
fl 11rt’47
453.816
268697
‘
–
1
–
895.911
17 Oct.51
2.944.320
290.605
–
1
–
738.290
14 Oct. ’51
2.946.842
276.943
–
1
–
–
752.209
II Oct.
’51
2.918.203
279.074- /
–
777.038
7 Nov. 51
2.937.188
282.604
–
–
731.525
ENIGE INDEXCIJPERS VAN DE-INDUSTRIËLE PRODUCTIE IN
NEDERLAND
1)
/
1938
100
1948
1949
1950
g
Algem. , produc-
tie-index van de
industrie
. . .
113
126
139
145
143
133
138
140
Steenkolen
82
87
91
89
93
92
93
90
Electriciteit,
af-
geleverd
aan
het net …….173
196
229
215
202
204
217
236
.
Stikstofmeststof-
Gas
………..120
124
138
142
130
134
133
135
Ruw
ijzer……
165
162
170
188
180
199
205
204
Walsproducten
van
ijzer
en
fen ………..82
88
154
206
199
203
199
210
staal
2)
.210
270
302
369
385
357
346
381
Rijwielen
…….122
153
185
195
158
129
116
119
Metselatenen
93
104
114
110
118
122
126
119
Rubber (gehele
Cement ………129
124
130
139
161
169
162
155
industrietak)
288
261
330
369
323
277
286
316
Deuren ………110
109
139
157
164
121
148
150
Courantenpapier
81
84
90
110
99
89
110
Katoen-
en
lin-
nenweverijen
71
79
87
100
105
85
112
Tricotage.indus
Schoeisel
(excl
.
.
trie………107
134
167
169
148
88
119
pantoffels)
137
137
– 148
182
150
97
122
138
Sigaren’) …100
114
101
91
92
87
88
89
Sigaretten’)
….
100
115
143
175
177
158
16911
163
Boter
70
83
92
129
121
112
107
83
lvlargarine
149
203
244
1
233
248
273
239
Kaas ………..77
102
97
155
172
162
158
136
Bron: CBS.; betekent: de gegevens ontbreken.
1940 = 100.
8
)1948 = 100.
–
4)
Voorlopige gegevens.
– INTERIM-INDEXCIJFERS VAN GROOTHANDELSPRIJZEN
IN NEDERLAND
1) 2)
1948 =’100
1949
1950
Mei
Juni
Juli
Aug.
19
Voedingsmiddelen:
plantasrdige
….
99
122
151
153
143
136
Grondstoffen voor:
chem. producten
100
115
145
.
147
150
150
totaal
…………101
112
123
123
118
1.19
textielwaren
106
154
215
195
179
163
dierljke
……….103
103
98
98
97
104
houtwaren….. …
.94
115
169
170
174
177
leerenieerwaren ..
116
152
205
193
183
170
metaalwaren
….
105
112
191
189
185
185
hulpstoffen
115
129
1,54
157
157
167
papier
…………83
102
200
200
226
226
&fgewerkte prod.
glas, aardewerk,
totaal
………..108
128
176
173
170
172
houtwaren
98
100
110
111
111
111
chem. producten ..
105
110
138
139
141
142
.
textielwaren
108
136
179
169
164
155
leer- en rubberwa-
enz.
……….
..104
107
126
126
127
127
papierwaren
98
107
186
187
189
190
metaalwaren
….
103
116
148
148
148
149
gefabriceerde vogd.
ren
………..109
123
168
163
160
156
en
genotmiddel
105
113
133
133
133
134
overige producten
95
98
137
138
– 137
134
totaal
………..104
116
147
145
144
143
Ugemeenindexcijfer
104
117
146
145
142
142
13 Bron: ,,Statistisch Bulletin CBS.”.
2)
De wegingscoëfficiënten zijn vastgesteld overeenkomstig de verhoudingen
in 1948.
–
Abonneert U op de E.-S.B.
Muntbiljettencirculatie per 31 Mrt 1947 f646.830.979
Muntbiljettencirculatie per 17 Oct. 1951 f342.713.196
Muntbiljettencirculatieper 24 Oct. 1951 f341.520.956
Muntbiljettencirculatie per 31 . Oct. 1951 f339.9
2
9.
7
73
Muntbiljettencirculatie per 7 Nov. 1951 f338.954.254
GECOMBINEERDE MAANDSTAAT VAN DE DRIE NEDERLANDSE
GROTE BANKEN EN VAN HET NEDERLANDSE BEDRIJF VAN DE
NEDERLANDSCITE HANDEL-MAATSCHAPPIJ
–
S
Nederl. banken
Nederl. banken
en Nederi.
Handel-Mij
t
(in millioenen guldens)
31
30
31
30
Aug.
Sept.
Al
Sept.
1951
1951
1951
1951
Activa:
Kas, kassiers en daggeldleningen
115
136
143
193
Nederlands schatkistpapier
1.577
1.564
2.129 2.120
1.692
1.700
2.272
2.313
Ander overheidspapier …………
.92
84
117
114
Wissels
…………………….10
II
16
17
Bankiers in binnen- en buitenland
1
.50
157
205
198
Prolong. en voorsch. tegen effecten
54
53
72 i
69
306
305
410
‘1
Debiteuren
………………….828
830 . 1.017
1.022
Effecten en syndicaten
43
43
50
49
Deelnemingen
(mci.
voorschotten)
19
18
29
27
890
891
1.096
1.098
Gebouwen
………………….4
4
7
7
Diverse rekeningen ……………
..-
–
8
7
Belegde besteshmingsreserven
1
1
1
1
2.894 2.900 3.794 \3.823
. Passiva:
L
Crediteuren ………………….2.124
2:128
2.757
2.780
Wissels ……………………..25
22
26
23
Deposito’s op termijn …………352
370
541
562
Kassiers en genomen daggeldleningen
83
84
83
84
Diverse rekeningen …………….72
60
72
60
Bestenimingsreserven …………..1
1
1
1
2.657
2.665
3.480
3.510
Aandelenkapitaal
…………….160
160
214
214
Reserve ……………………..77
77
100
100
.
‘:9:
–
1
2.000
11.704
3.823
2)
In verband met afrondingers behoeft de som der afzonderlijke posten niet
met het eindtotaal overeen te stemmen.
21 NoVeniberl95l
*
ECONOMISCH-STA TISTISCHE ‘BERIcHTEN
. – ..
871
:Ffenc,franc between world wars T and II.. Clumbia
Univ. Press 1951, 229 blz.,.f 14,60:, .
Government and co/lective bargâi,ing
(Unitéd Sates),.cioor
F. Witney. Lipingcott 1951, .174f ‘l1z., f 37,2Ö.
Methods of wage p’ayment in British industty,
door N. C.
Hunt. Pitman’ 1951, 160 blz., f11,70.
Banker and customer,
door W. W.Wood. Blackwood 1951,
72 blz., f1,75.
Invesiment analysis and management,
door L. U. Plum and
J. H. Humphrey. Irwin 1951, 677 blz., f32,35.
R.ECENTE:EcoNoMIscHE •
PUBLICATIES
,.,..
.Bedrjfseconomische verkenningen.
Rede iteproken bij
de aanvaarding van het aibt van ’66itengewon :
hoogleraar aan de Ndei
–
1ands6e &6romische
Hoogeschooi te Rotterdam. op 30 November .1950,
door. J. Brands. Van der Wiel& Co 1951/f 1,90.
Het cerlificatensysteein in Indonesië,
door Dr A. Kraai.
W. van Hoeve 1951, f195.
De structuur der Naanloze Vennootschap,
door Mr W. C.
van der Grinten. W. Bergmans 1951, f1,60.
Ordening en rechtsstaat,
door Mr C. H. F. Polak. Tjeenk
Willink 1951, f1,15.
Derde nota inzake de industrialisatie van Nederland.
Staâts-
drukkerij 1951, [0,60.
Hoe leid ik een vereniging?,
door R. Beumer.
J.
M. Meu-
lenhoff 1951, f3,90.
Verbruikscoöperat ie,,
door A. Kruithof. Hét Wereidvenster
1951,
f3,60.
De philosophie der acIountancy,
door Mr Dr H. D. M.
Kn6l. Delwel 1951, f1,50.
De algemene banken in Nederland,
door Prof. Dr F. de
Roos. A.-Oosthoek, 2e druk 1951, f6,90.
De mens in de Organisatie van de arbeid,
door Dr L. Horn-
stra Sr. N.-FIoll. Uitg.-Mij. 1951,
f8,50.
De vakbeweging en haar ‘probletnen,
door C. Lammers
De Arbeiderspers, 2e herz. druk 1951, f6,90.
Sources of business information,
door E. T. Coman. Prentice
Hall 1951, f26,40.
European’ Payments Union.
First annual report of the
managing board. Published by the O.E.E.C. Paris
1951, f3,55, .
Intra-European investments.
Ari 0.E.E.C. study. Published
by the O.E.E.C. Paris 1951. f2,85
The cold chain in the U.S.A.
Report of a group of European
expérts. Part. T. Pûbl. by the O.E.E.C. Paris 1951,
f4,25.
O.E.C.E., l’évolution de la situation économique et ses
perspectives.
1951, 184 blz., f5,70.
Full einployment objective in relation to the problem of
European co-operalion.
Hansard 1951, f1,40.
The impact of the Union; eight economic theorists evaluate
the labor union inovement.
Editor D. McCord Wright.
A report of the institute on the structure of the labor
market held at the American University (Washington
DC.) on May 12 and 13, 1950. Harcourt 195.1, 414
blz., f18.
The French franc between the wars 1919-1939,
door
Wolfe. Tracing the factors in the changes in the
– purchasing power and the éxchange value of the
Indusirial administration and mandgement,
door F. L
Meyenberg. Pitman 1951, 387 blz., f22,05.
Guide to coinpany balance sheets andprofit and loss accounis,
dôor F: H. Jones. Heffer 1951, 4th irev. ed.,,418blz.
1
f 15,75.
Opportunities in niarket research,
door
3.,
H: .Platter.
Grosset 1951, 112 blz., f4,75.
Retailing, principle.t and methods,
door D. J. Duncan and
C. F. Philips. Irwin 1951, 746,blz., f32,35.
Crops in peace and war: the yearbook of agriculture 1950-
’51.
Articles reporting on research in the use of farm
products during the wartime emergency and under
regular peacetime conditions. Washington D. C.
Govt. Pr. 0ff. 1951, 942 blz., f11,85.
Das internationale Flüchtlingsproblem 1919-1950,
door
P. Frings. Verlag Frankfurter Hefte
1951,
245 blz.,
[15,95.
Das sovjetisçhe Vorbild in der Wirtschaftseniwicklung der
Osisiaaten.
Duncker und Humblot 1951, 36 blz., f3,35.
Die Europaische Zollunion; ihre Möglichkeiten und Grenzen,
door F. K. Liebich. Deutscher Bundes Verlag 1951,
79 blz., f5,90.
Die Gewinnbeteiligung der Arbeiinehmer.,
ErweiteterSon
derband’ Zeitschrift für BetriebswirtschaftT Gabler
1951, f6,90. *
Aligemeine Grundzüge des Inusribetriebes, door Funcke-
Blohm. Girardet 1951, 104 blz., f6,20.
Grundfragen
der
Wiischaftsjlitik,
door R. Büchner.
Duncker und Hurnblot
.1951,
48 blz., f2,85.
Grundlagen und Technik des Veririebés,
door W. Koch.
Ein Lehr- undHandbuch de Vertriebes mit zahi-
reichen – Beispielen aus der
,
Praxis. Finanz Verlag
1951, Band 1 723 blz., f21,40. Band II 531 blz.,
f16,05.
Leitfaden für Organisation und Revision,
door K. Fechtner.
Girardet
1951,
224 blz., f7,45. –
Verlusiquellen in der Industrie,
door F. Henzel. Gabler
1951, 183 blz.,
f15,55..
Die Betriebsunterbrechungsversicherung,
door K. Hax.
Westdeutscher Verlag 1951, 364 blz., f16,90.
/
–
– Diversen –
Aangeb. door part. grote 6
pers.
FoTd
1
47,
2-deurs; 8 cyl.
60.000 km gel. B. Steenhuis,
.Anholtseweg
41,
Gendringen.
RECTIFICATIE
In de annonce van de Wes-
terboekhandel (E.-S.B.
14-11-
’51) stond aangekondigd
Prof. Dr
H. J.
Witteveen,
Crises der Conjunctuur, bit
moet echter zijn Crisis der
Conjunctuurpolitiek. Prijs
f
1.50.
• LEVER BROTHERS & UNILEVER N,V.
gevestigd le Rotterdam.
UITGIFTE
van nominaal
f
43.004.000,-
/Gewone Aandelen groot
f 1000
aan toonder
en/of
Certificaten van Gewone Aandelen groot f 1000
of
f 100
aan toonder,
gerechtigd totihet volle dividend over het boekjaar 1952 en volgende laren,
tot de koers van
133
pCt.,
uitsluitind voor houders van Gewone Aandelen en/of Certificaten van Ge-
wone Aandelen, in dier voege dat het bezit van nom.
f4.000
aan Gewone
Aandelen en/of Certificaten van Gewone Aandelen (resp. oom.
f400
aan
Certificaten van Gewone Aandelen) recht geeft op toewijzing van een nominaal
bedrag van
f 1000
aan nieuwe Gewone Aandelen of nieuwe’ Certificaten
van Gewone Aandelen (resp. -nom.
f 100
aan nieuwe Certificaten van Ge-
wone Aandelen), een en ander op de voorwaarden in het prospectus van
heden omschreven, –
De ondergetekende bericht, .mede namens het Nederlandsch Admini-
stratie- en Trustkantoor te Amsterdam, dat de inschrijving zal zijn open-
gesteld op
/
DINSDAG 4 DECEMBER 1951,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags
4
uur,
te
ROTTERDAM ten leantore van cle
–
ROTTERDAMSCHE BANK N.V., NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPiJ, N.V., AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,
te AMSTERDAM ten kantore van dc
ROTTERDAMSCHE BANK N.V., –
Heren PIERSON & CO.,
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V., AMSTERDAMSCHE BANK N.V.,
t
‘S-GRAVENHAGE ten kantore van dc
ROTTERDAMSCHE BANK NV..
NEDERLANDSCHE HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V..
–
AMSTEEDAMSCHE BANK N.V
bieren H€LDRING 8 PIERSON,
alwaar prospectussen en
‘
inschrijvingsbiljetten verkrijgbaar zijn.
Rotterdam, 19 November 1951,
LEVER BROTHERS 0 UNILEVER N.V.
1
1
Nederlandsche
HandeI-Maatschappij,
N.V.
DE VIEZ EN BAN K
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzelstraat 32
‘Meer dan 100 kantoren
In
Nederland, Azië en Oost-Afrika
New York
Londen
HANDELSBEMIDDELING
‘FINANCIERING VAN IM- EN EXPORTTRANSACTIES
ECONOMISCH-
–
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANOSCH ECONOMISCH INSTITUUT
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraoi
s,
Rotterdam (W.)
Telefoon Redactie en Administratie
38040.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam,
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Ekonomie
-,
1
4, Universiteitstraal, Gent.
Abonnementen:’ Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban que de Commes-ce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f 26,— per jaar,
voor België/Luxemburg
/
28,— per jaar, te voldoen door storting van
de legenwaarde in Belgische francs bij de Banque de Commerce te
Brussel of op haar Belgische postgirorekening no
26 0.34.
Uniegebieden en Overzeese Rijksdelen (per zeepost) 126,—, overige
Landenf s8,— per jaar.
Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
Aangetekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzeedijk,
Rotterdam (W.).
ADVERTENTIES.
Alle correspondentie betreffende advertenties te richten aan de Firma
H. A. M. Roetants, Lange Haven
z41,
Schiedam (Telefoon
69300
j
toestel
6). ‘ A
dvertentie-tarief f
0,43
per mm. Contract-tarieven op
aanvraag. Rubrieken ,,Vacatures” en ,,Beschikbare krachten” f
o,6o
per mm (dubbele kolom). De administratie behoudt zich het recht
voor om advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
Losse nummers 75 cents,’ resp 10, B. francs.
FjI.1sfl
Blz.
De teugels gevierd
door Dr Ir B. Bölger ……
876
Prod uctiviteitsverbete ring
in
de
distrihutie
door
Drs
D.
E.
Beutick
…………….
877
Transformatie van risico-mijdend vermogen en
dekking van het geidwaarderisico
door W.-
Hessel
met naschrift van
Prof.
Mr J. G.
Koopmans
…………………………
878
Is Nederlands traditionele rol van kapitaal-
exporterend land uitgespeeld?
door Mr G. W.
baron van der Feitz
…………………..
882
Mededelingen voor economisten…………884
Geld- en kapitaalmarkt ………………..884
De Belgische geld- en kapitaalmarkt in October
1951 door Dr L. Delmotte …………..
885
Sta t is t ie ken:
Bankstaten
……………………….887
Interim-indexcijfers van groothandeisprijzen
in Nederland
……………………887
Werkloosheid en werkverruiming in Neder-
land…………………………..887
ECONOMISCH-
STATISTISCHE BERICHTEN
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITU.UT
36E
JAARGANG
‘WOENSDAG 28 NOVEMBER 1951
No 1802
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
bezer dagen
zijn de afgevaardigden van de strijdende partijen in Korea
tot eenstemmigheid gekomen over .de dernarcatielijn.
Hoewel hiermee de wapenstilstand nog niet is bereikt, –
verheugt nen zich, omdat wellitht deze Kerstmis zonder
openlijk oorlogsgeweld zal voorbijgaan.
De benarde veste is daarmede niet gered: een wapen-
stilstand zal een verwoest land achterlaten. Zal het worden
vergeten onder de zwaardere druk, die geleidlijk aan
in Europa weer wordt gevoeld: De vergadering der Ver-
– enigde Naties te Parijs gaat ijvèrig voort met het uitstallen
van bekende standpunten; de vergadering van de North
Atlantic Treaty Organisation te Rome heeft besloten tot
meer manschappen en meer wapens in 1952. De politiek
• van het evenwicht der machtsmiddelen is vrijwel mono-
polist.
Veel draait thans om de positie van West-Duitsland,
waarover, naar verluidt, thans een accoord zou zijn bereikt.
Wie Duitsland noemt, brengt Frankrijk mede ter sprake. Zwaar wordt daar thans een tegenzin voelbaar tegen die
plannen, die op enig gebied integratie ‘in Europa met
Duitse pariteit nastreven.
Onder deze politieke deining gaat de structuurverande-
ring van het economisoh leven voort. De Engelse conser-
vatieve Regering – in principe gekant tegen de nationa-
lisatie van de ijzer- en staalindustrie, doch geenszins
bereid tot een terugkeer naar hetvolledig private initiatief
in deze bedrijfstak – heeft een wederinvoering van de meest
strikte staalrantsoenering niet kunnen nalaten. Tegelijk
werd bekend dat met de Verenigde Staten een ruiltrans-
actie is afgesloten, waarbij Canadees aluminium ter be-
schikking wordt gesteld in ruil voor Amerikaans staal.
Kleine bereidwilligheden onderhouden de vriendschap.
Kan men dit ook zeggen van het in Nederland genomen
besluit om de werkgevers aan te bevelën de statistisch vastgestelde overschrijding van de voorgenomen con-
sumptiebeperking te ,compenseren door een bescheiden
uitkering ineens? Of zal het voorstel het lot ondergaan
van zovele voorstellen, die op pure redelijkheid berusten
en die daarom als oplossing niet vermogen te boeien? De triomf der statistische methode schrijdt voort: ook
in de Verenigde Staten ziet men een reeks loonsverhogingen
tegemoet, omdat het indexcijfer van de kosten van levens-
onderhoud het punt heeft bereikt, waarop Toonbewegingen’
op grond van wat daar de ,,escalâtorclause” wordt genoemd,
ingaan. Het nationale inkomen blijkt intussen in het derde kwartaal ongeveer stationnair te zijn gebleven. In de strijd tussen degenen, die een inflatie zien en deze willen beteu-
gelen, en hen, die imenen, dat het zo’n vaart niet
zal lopen – een strijd naar karakter tussen rekkelij ken en
preciezen – hebben de preciezen op korte termijn waar-
schijnlijk een stuk verloren.
Onder deze symptomen echter ligt de strijd.,om het
behoud van evenwicht in het economisch leven; een even-
wicht zal, zeker voor Europa, moeten worden gevonden,
wil het nieûwe internationale politieke evenwicht, dat men
zoekt, niet öp drjfzand rusten.
COMMISSIE VAN REDACTIE
‘
Ch. Glasz; H. W. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries; C. van den Berg (secretaris)
Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
S
Assistent-redacteur: J. H. Zoon.
S
COMMISSIE VAN AD VIES VOOR BELGIË
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen;
R. Vandeputte; F. Versichelen.
S
R. MEES & ZOONEN
ANNO 1720
‘t
AD
Bankiers & Assurantie-Makelaars
1
SLIKKERVEER
DYNAMOS MOTOREN INSTALLATIES
/
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering-Mij, op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Aanpassing
– –
van ondernemingspensioen. en
spaarfondsen aan de (komende)
nieuwe wettelijke bepalingen •
Kantoor: Bellevuestraat 2, Dordrecht, Telefoon 01850 5346
KONINKLIJKE
ZWAVELZUURFABRIEKEN
voorhâen
KETJEN N.V.
gevestigd te Amsterdam
UITGIFTE
van 4565 gewone aandelen,
elk groot f 750,— nominaal,
aan toonder (desgewenst op’naam), ten volle
delende in de resultaten van liet boekjaar1952
en volgende boekjaren.
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrij-
ving op bovengenoemde aandelen, uitsluitend –
voor houders van claims van gewone aandelen,
openstelt op
VRIJDAG, 30 NOVEMBER1951
Van. des voormiddags 9 uur tot des na-
middgs 4 uur,
bij haar kantoren”te
Amsterdam, Rotter-
– dam en
‘s-Gravenhage,.
TOT DE KOERS VAN 110 pCt.
Prospectussen en inschrijvirgsformulieren
zijn bij de kantoren van inschrijving ver-‘
krijgbaar.
IE TWENTSCHE BANK
N.V.
Amsterdam, 21 November 1951.
ROTTERDAM
‘s-Gravenhage, Delft, Schiedam, .Vlaardingen,
Amstérdam (alleen Assurantie)
Béricht
Wij vestigen de aandacht van onze dona-
teurs, leden en abonné’s op bijgesloten schnj-
ven en vertrouwen, dat zij, die beschikken
over een rekening bij de Nederlandse Post-
cheque- en Girodienst, hun medewerking
zullen verlenen om aan ons verschuldigde be-
dragen autoniatisch van hun rekening op onze
rekening no 8408 te doen overschrijven.
Het machtigingsformuller G 69 kan daar-
toe in bijgaande ,,betaald ant.voord”-enveloppe
worden teruggezonden. –
Fa. A. 0. Beuth WUn
Te koop voor industrievesti-
Wickevoort Crommelin
gitig te Duesburg een buiten
gebruik te stellen
Corns. v. d-. Llndenstraat 22
Amsterdam-Z.- Tel.
25410
Schoolgebouw
S
Onufh. Verzekeringsadv.
LOD. S. BEUTH
(6 lokalen, gang, w.c.’s, kan-
toortje, oppervlakte plm. 470
deskundige ier zake van:
rn) voorzien van centrale
Pensioen-voorzieningen
verwarming, gas, water en
electr. plus ongeveer 700 m
voor staf en personéel
betege’lde speelplaats. Zeer
Organisatie Ondernemings.
gunstig gelegen.
en Bedrijfs-Pensioenfondsen
Direct aanvaardbaar. much-
tingen verstrekt Dir. Gem.
Aanpassing aan nieuwe wet
Werken Doesburg.
Pensioen-en Spaarfondsen
Dt’ieven met uitvoerige in-
Q
lichtingen (op zegel van f2)
om,
bevattende gegevens
omtrent te vestigen bedrijf,
referenties en geboden prijs,
vÔôr 1 Januari as, te zenden
aan het gemeentebestuur van
Doesburg.
* Adverteer in dit blad ‘*
j
874
-.