Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1267

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 10 1940

10 APRIL 1940

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.

Economi*sch~Statistische

Beri*chten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25 JAARGANG

WOENSDAG 10 APRIL 1940

No. 1267

COMMISSIE VAN REDACTiE:

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARK’.
P. Lief tinck; N. J. Polak; J. Tinbergen;

De koersschornrnelingen in Ponden zijn in de ver-
11. M. E. A. van der Valk; F. de Vries.

1-
—-
,

JI. F. J. Cool – Secretaris van de Redactie.

Redactie-adres.- Pieter de T!oochweg 122, Rotterdam.

Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaa.tweg.

Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.

Advertenties voorpagina f 0,50 per regel. Andere pagi-

na’s f 0,40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens

tarief. Administratie van abonnementen en advertenties:

Vijgh 4 oan Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam, A’n-

sterdom, ‘s-Gravenhage. Postchè qua- en giro-rekening

Yo. 145192.

tbonnementsprjs voor het weekblad franco p. p. in

Nederland f 16,—. Abonnementsprijs Economisch-Statis-
tisch 41 ao.ndbericht f5,— per jaar. Beide organen samen

f 20,— per jaar. Buitenland en Koloniën resp. f 18,—,

f 6,— en f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-

teurs en leden van het Nederlandse/t. Economisch Instituut

ontvangen het weekblad en het Maand bericht gratis en

genieten een reductie op de verdere publicaties.

INHOUD:

BIz

Mogelijkheden en wegen voor verdere industrialisatie

in Nederland door
Dr. Ir. J. G. Schlingamann ……. 268

Het Sterling mysterie door
Dr. F. A. G. ICeesirg …..269

Eet verbruik aan grondstoffen voÖr de voortbrenging
van alcoholhoudende dianken door
H. W. Lambers 271

De verwerkingscapaciteit der wereld-petroleumindustrie

door
Dr. W. Mautner ……………………….274

35 jaar Nederlandsche Kamer van Koophandel voor

Duitschland door
Dr. Th. M. Metz …………….. 278

Het groote Deensche voedingsexperiment van
1917-1918

door B. U. Wentink…………………………
279

AANTEEKENINGEN:

De weekstaat van De Nederlandsche Bank na her-

waardeering van den goudvoorraad …………
280

Ch na’s contact met de buitenwereld door lucht-

lijnen in stand gehouden………………….
281

BOEItBESPREKINGEN:

W. Steigenga: Werkgelegenheid en werkloosheid in de agrarische productie, bespr. door
J. Horring.. 281

IIAANDOIJFERS:
Hypotheekrente in Nederland ………………..
282

ONTVANGEN BOEKEN ………………………….
282

STATISTIEKEN:

Groothandelsartikelen …. . …………………………
284-285 Oeldkoersen-Wusselkoersen-Bankstaten —————-
283, 28

slag-weeK wei min oi meer tot stilstand gekomen. Wel-
iswaar kwamen nog fluctuaties voor, al naarmate
0
1)
een gegeven moment vraag of aanbod overheerschencl
was, maar per saldo bleef toch de koers om en nabij
het aan het eind van de vorige week behaalde peil.

Het feit, dat onder de huidige omstandigheden een
,,zwarte markt” zoo betrekkelijk uitgebalanceerd is,
heeft zelfs aanleiding gegeven tot den indruk, dat
misschien de Engelsche monetaire autoriteiten in-
direct geïntervenieerd hebben. Nog steeds is er in de
Engelsche vakpers veel rumor in casa over de groote
marge tusschen officieelen Pondenkoers en de notee-
ring in de Vrije markt, en talloos zijn de voorstellen,
die in verband daarmee zijn gelanceerd. Steeds weer
duikt ook het advies op, om de buitenlandsche beleg-
gingen in Engeland, die de bron van alle ellende in
dezen zijn, te blokkeeren, omdat daarmee het pro-
bleem tot een oplossing zou zijn gebracht. Het is ech-
ter zeer de vraag of deze conclusie niet blijk geeft van
een te oppervlakkige analyse van de situatie. Immers,
de vrije Pondenmarkt ontleent geenszins al het aan-
bod aan kapitaalverschuivingen; een zeer omvangrijk
deel van den goederenhandel wordt in vrije Ponden
afgewikkeld. En daarom is ook de oplossing, clie door
anderen weer aan de hand wordt gedaan: nl. de vraag
naar vrije Ponden geheel doen opdrogen door den
heelen Engelschen export te vatten onder de bepa-
lingen van den Order in Counil van 8 Maart, niet
uitvoerbaar en niet ter zake dienende. Voorloopig is,
zooals gezegd, de vrije markt min of meer gestabili-
seerd op een peil, dat rond 11 pCt. beneden den offi-
cicele Pondenkoers lig-t. Groote omzetten zijn overi-
gens in den laatsten tijd niet voorgekomen; van een
formeele vlucht uit het Pond was geen sprake meer;
de handel bleef binnen betrekkelijk enge grenzen.

Overigens leverde de wisselmarkt weinig stof tot
opmerkingen. Slechts zij gereleveerd, dat Belga’s, die
geruimen tijd zeer vast gestemd vare, iets luier wa-
ren. Het omgekeerde was het geval met Zwitsersche
Francs, die tijden lang onbewogen waren geweest en
voor het eerst eenig koersavans konden boeken. De
Gulden bleef ten aanzien van den Dollar onveranderd
op 1.88%, het Egalisatiefonds moest af en toe in de
markt komen om in de vraag naar Dollars te voor-
zien, maar de omvang van deze transacties bleef be-
trekkelijk beperkt.

Op de discontomarkt liepen de noteeringen nog iets
verder terug, een verschijnsel, dat wij in ons vorig
overzicht reeds voorzagen in verband met de ten uit-
voerlegging van de goudherwaardeering. Driemaands-
schatkistpapier ging op % pOt., zesmaandspapier op
1% pOt. De prolongatienoteering, die trouwens reeds
sedert lang geen juist beeld meer geeft van de situa-
tie op de markt, omdat op de bestaande noteering
geld nauwelijks te plaatsen is, is ook vat afgebrokkeld.

De beleggingsmarkt heeft in de verslagweek weinig wijziging ondergaan, het koerspeil der meeste soorten
bleef nagenoeg onveranderd.

268

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1940

MOGELIJKHEDEN EN WEGEN VOOR

VERDERE INDUSTRIALISATIE IN

NEDERLAND.

Het was omstreeks
1932,
dat in Nederland voor het

eerst stemmen opgingen om de werkloosheid te be-strijden door middel van industrialisatie, waaronder

men verstond vergrooting van ons industrieele ap-
paraat door Overheidshulp. Eendeels zou dit indi-
rect kunnen geschieden door handelspolitieke maat-regelen, waarover wij het verder niet zullen hebben,
anderdeels direct, door te helpen bij uitbreiding van
bestaande of oprichting van nieuwe bedrijven.
Dit laatste zou op tweeërlei wijze kunnen plaats
vinden. Ten eerste door een economische exploratie
en daarnaast door financiering in het bijzonder met
lang loopende cred ieten voor investeeri ngsdoeleinden.
Het wa,s Prof. Gelisseti, die het initiatief nam om
in Limburg het eerste Economisch-Technologische

Instituut te stichten (1.932), drie jaar later gevolgd
door de oprichting van de Industriehank in Limburg.
Daarna zijn er nog verschillende Provinciale Ee.
Techn. Instituten opgericht, doch hoewel zulks oor-
spronkelijk wel de bedoeling was, zijn daarnaast geen provinciale industriebanken. ontstaan.
Toen Prof. Gelissen namelijk Minister van Han-
del en Nijverheid werd, liet hij de regionale mdce-
ling los en richtte een centrale industriebank op, de Mij. voor Industriefinanciering (1936), waarvan de

aandeelen,
01)
één na, geheel in handen zijn van den

Staat.
Reeds voordien had het Werkfonds 1934, hoewel
liet bij zijn oprichting daarvoor niet was bestemd,
zich reeds in beperkte mate op liet gebied van de
financiering der industrie begeven, voornamelijk juist
ter verstrekking van het lange crediet, zoodat men
terzake over eenige ervaring beschikte. Daarnaast
werd, geheel naar analogie van de Provinciale Insti-
tuten, op het Dep. van Economische Zaken een Cen-
traal Instituut voor Industrialisatie opgericht.
Naast de Mij. voor Industriefinanciering werd in 1939, speciaal voor de kleinere credieten (beneden

f
5.000), die een bijzondere behandeling behoeven,
door de Overheid een lichaam in het leven geroepen,
om deze z.g. Werktuigencredieten te verstrekken.

Klachten over te geringen voortgang.

Men kan dus niet zeggen,. dat de Overheid op het
gebied der industrialisatie in de laatste jaren heeft
‘stil gezeten. Niettemin verneemt men ook thans nog
steeds klachten; klachten, dat de industrialisatie te
langzaam vordert en dat er meer moest worden ge-
daan, om de werkloosheid langs dezen weg te bestrij-
den. Kijkt men naar de werkloosheidscijfers – en

laten
wij
de oorlogsomstandigheden daarbij buiten
beschouwing – dan w’aren deze in Augustus 1939
nog steeds hoog, hoewel sterk dalende.

In het bijzonder richten de klachten zich tegen dc
Maatschappij uoor Industriefinanciering, die tdveel
op zakelijken grondslag zou werken, te weinig risico
zou willen loopen en daardoor niet aan de verwach-
tingen kan voldoen. Het is van, belang eens na te
gaan, in hoeverre deze bewering juist is.
Indien wij de betreffende statistische gegevens
over het jaar 1939 uit het laatste jaarverslag der
Mij. voor Industriefinanciering, die wij hieronder
laten volgen, bezien, dan zou men geneigd zijn aan
te nemen, dat deze instelling zeer selectief werkt.

Aantal projecten

In behandeling op
1
Januari
………….
25
Nieuw ‘ingediend
……………………
71
Totaal behandeld

…………………..
96
Nog in behandeling op 31 December
……
8
Dus behandeld
……………………..
8S

Waarvan toegestaan
…………………
12
Ingetrokken of afgewezen
……………
76
Waarvan zonder onderzoek werden afgewezen

33

Beoordeeling.

In 1939 zijn dus slechts 12 credieten toegestaan. en
76 aanvragen afgewezen, doch hiermede is niets ge-
zegd omtrent de beteekenis dezer projecten. Daarvoor
is een nadere analyse noodig, die voor de 71 in 1939
ingediende credietaanv.ragen luidt:

Aantal projecten, dat ‘is doorgegaan
…………..
16
waailvan:
‘door Mij. v. Jud. Fin. gefinancierd
…………
(3
van toezaggi ug geen gebruik gemaakt, doordat
elders geld
kou
worden verkregen
………..
3
nog vÔÔr de beslissiag op andere wijze gefinan-
cierd
………………………………..
7
Nog niet afgehandeld
………………………
17
waarvan:
nog in bewerking
………………………..
8
tijdelijk

deponeei’d

……………………..
9
Vervallen

…………………………………
8
Voor de indusirialisatie van geen beteekenis
…..
22
Om andere redenen van te weinig beteekenis
……
8

Deze cijfers leeren, dat verreweg het grootste aan-
tal (D + E) binnengekomen projecten (30 van de
71) de industrialisatie toch niet zou bevorderen.
Hieronder vallen om. die aanvragen, die geen werk-
verruiming, maar slechts werkverplaatsing tengevol-

ge zouden hebben, projecten van vrijwel uitsluitend
commercieel karakter, fantastische projecten, zoowel

technisch als financieel.
Daarnaast komen er nog eenige (8) vor, die zijn
vervallen, omdat dc aanvragers er vanaf zagen. Ook zijn er eenige (9) tijdelijk gedeponeerd, omdat

hij’. de technische uitkomst nog onbevredigend is of
omdat de aanvragers eerst hun administratie moeten
verbeteren, om een inzicht in
kostprijs
en kapitaal-

positie te kunnen verkrijgen; een 8-tal is nog in be-

werking.
Van de projecten, die zijn doorgegaan, kon een aan-
tal (7) meestentijds door de tusschenkomst der Mij.
voor Industriefinanciering op andere wijze worden
gefinancierd, bijv. door een werktuigenerediet.
Het aantal toezeggingen bedroeg 9, waarvan ach-
teraf een 3-tal van het crediet geen gebruik maakte,
omdat men door (leze toezegging een particulier be-

reid vond om het crediet te verstrekken.
Hieruit mag men zeker niet concludeeren, dat in-
dien de Mij. voor Industriefinanciering wat soepeler

was in haar c.redietpolitiek, een grooter aantal ere-
dieten zou zijn verstrekt.

De kern van de zaak.

Veeleer is de oorzaak, dat de kwaliteit der projec-
ten onvoldoende was. De vraag rijst, wat daarvan de
oorzaak is en wij meenen daarop’als antwoord te kun-
nen geven, dat in Nederland de ontwikkeling en uit-
breiding der industrie voor het grootste deel nog
steeds met particuliere geldmiddelen kan i’orden ge-
financierd. Zij, die destijds gemeend hebben, dat voor
een industriebank een onmetelijke taak was wegge-
legd, waardôôr de werklöosheid zienderoog zou ver-
minderen, hebben de onbevredigdo behoefte aan lang
industrieel crediet overschat. Doch ook zij hebben
zich vergist, die van oordeel waren, dat voor een in-
dustriebank geen reëele taak was weggelegd en dat

het een stroppenhank zou worden.
Het is van belang om na te gaan, of de kleinere
Industriebank in Limburg dezelfde ervaring opdeed
als de Mij. voor Industriefinanciering. Deze instel-
ling bestaat nu reeds bijna 5 jaar en heeft de beschik-
king over
f
412.000 kapitaal. Tot 1 Januari 1940 is
men er echter niet in gnslaagd voor meer dar pl.m.

f
225.000 credieten te geven. Had deze instelling
eên groot aantal goede projecten ontvangen, dan zou
zij deze zeker hebben gefinancierd en uit het feit,
dat zij nog slechts iets meer dan haar halve aandee-
lenkapitaal heeft kunnen uitzetten, blijkt vel, dat
ook haai .de goede projecten hebben ontbroken.

10 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

269

Bavorderim-j der indnstrialisatie van overheids-
wege.

Til

men cle industrialisatie van Nederland bevor-
deren, dan moet men dit niet alleen en zelfs niet in
cie eerste plaats zoek-en in een soepeler credietmoge-lijkheid, doch dan moet men bevorderen, dat er goede
projecten ontstaan. Wie in de gelegenheid is om ge-
regeld met het bedrijfsleven in aanraking te komen
weet, dat er in Nederland nog steeds een groote on-
derneniingsgeest bestaat, die echter wel afgeremcl
wordt door de grootc moeilijkheden, waarmede men
als ondernemer heeft te kampen, terwijl tegenover
groote verlieskansen over het algemeen geringe winst-
mogelijkheden staan. Van deze winst trekt de fiscus
nog een deel tot zich en het is niet onwaarschijnlijk,
dat dit in de toekomst nog grooter zal worden.

Wil men van Overheidswege de ondernemers tot
grooter initiatief stimuleeren., dan kan men dit het
beste doen door de kansen op een rendabele productie
te vergrooten. Wij denken daarbij niet aan handels-
politieke bescherming, aangezien dit veelal een twee-sn.ijclend zwaard is. Wij zouden het meer willen zoe-
ken in het vermijden van maatregelen, die remmend
werken op de ontwikkeling der industrie en in posi-
tieven zin in het geven van service.

Wat dit laatste betreft, is reeds door de Regeering
het ecu en ander gedaan en wij rekenen daaronder
ook de oprichting der Mij. voor Industriefinanciering en het beschikbaar stellen van werktuigencredieten.

Indien men echter van oordeel is, dat dit nog niet
voldoende is geweest om de industrialisatie te bevor-
deren, dan zou men een stap verder kunnen gaan,
door den ondernemer te ontlasten van een deel van
het risico, bijv. door ieder die een nieuw product gaat
vervaardigen in de aanloopkosten of in de verliezen
der eerste jaren tegemoet te komen, in den vorm van
een subsidie. Een dergelijke maatregel heeft voor de
Regeering dit voordeel, dat zij van te voren weet,
waar zij aan toe is en dat haar verhouding tot liet
bedrijf een zuiver zakelijke blijft. Het zou dan ech-
ter niet ofll)illijk zijn, dat de Overheid het recht kreeg
van een winstuitkeering, indien het bedrijf zich
goed blijkt te ontwikkelen. Vermoedelijk zal dan wel een stroom van projecten worden ingediend,
waarvan slechts een klein deel voor realiseering in
aa±iinerking komt, waarbij men twee dingen moet be-
denk-en –
In de eerste plaats is liet tij dsverloop tussehen het
oogeublik, waarop men een project op papier ter
hand neemt en het oogenblik waarop het bedrijf in
werking wordt gesteld, zeer lang. hiervoor moet men
1 a 2 jaar rekenen.
In de tweede plaats moet men de werkverruiming,
die er door ontstaat, niet overschatten. Voor het te-
werk-stellen van één arbeider is een kapitaal noodig,
dat voor projecten van eenigen omvang op
f 6000
kan worden gesteld. Voor de grootere projecten kan
dit tot
f 10.000
en zelfs voor de zeer kapitaal-inten-
sieve bedrijven zooals bijv.
– in de chemische nijver-
heid tot
f 20.000
stijgen. Om dus 50.000 man in het
bedrijfsleven in nieuwe industrieën aan werk te hel-
pen is een investeering van de orde van grootte van

f
300 millioen noodig.

Mochten van de zijde der ondernemers ondanks een
dergelijke prikkel geen aanvaardbare projectefi wor-
den uitgewerkt, dan zou de Overheid zulks kunnen
doen, doch dan komt men voor de moeilijkheid, dat
men naderhand op zoek moet gaan naar een onder-nemer en naar het noodige particuliere kapitaal.
Voorts zou de Staat, als men op deze wijze ook nog
te weinig bereikte, nog een stap verder kunnen gaan
en zelf een deel van de geldmiddelen verstrekken,
hetzij als kapitaal, hetzij als crediet en tenslotte zou
de Staat ook nog alle geldmiddelen kunnen fournee-ren, doch dan sticht men een Staatsbedrijf.
Wij hebben deze oplossingen niet beschreven, om-
dat wij voorstander van het een of andere systeem

zijn, doch alleen om eenige wegen en mogelijkheden onder- de aandacht te brengen, en te trachten terzake
van dit onderwerp bestaande onjuiste denkbeelden uit –
den weg te ruimen.

De behoef te aan geschoolde arbeiders.

Aannemende echter, dat men er inderdaad in zou
slagen op niet te langen termijn een belangrijke
industrialisatie te verkrijgen, dan blijft er nog een
moeilijkheid bestaan, en deze is de volgende.
Heden – ten dage verlangt de industrie goed ge-
schoolde arbeiders, die niet alleen vakbekwaam zijn,
doch bovendien het huidige arbeidstempo kunnen
volgen en nu is het een niet te loochenen feit, dat er
onder de werk-boren en vooral onder de ouderen wei-
nig zijn, die aan deze eischen voldoen,
terwijl
men
met herscholing niet voldoende blijkt te kunnen be-
reiken. Toen er in 1938 en 1939 een opleving was
in het Nederlandsche bedrijfsleven, vernam men van oudernemerszijde in bijna alle takken van nijverheid,
dat men ondanks de nog groote werkloosheid een
gebrek aan arbeiders had, aangezien men alleen goed
geschoolde kon gebruiken. Bij een eenigszins gefor-
ceerde industrialisatie zou men ongetwijfeld weder-
om: voor deze moeilijkheid komen te staan, die alleen
op te lossen is door jongeren een langdurige oplei-
ding te geven in het bedrijf zelve, doch de cijfers
toonen aan, dat de werkloosheid onder de jeugd ge-
ring is. Het bedrijfsleven heeft ook in de achter ons liggende jaren
bij
uitbreiding zijn arbeidskrachten
reeds uit de jongere groepen moeten putten en deed
-dat niet omdat deze goedkooper waren. Deze om-
standigheid speelde geen of een secundaire rol.
liet vraagstuk der industrialisatie zien wij dan ook
als één van geleidelijke ontwikkeling, die men wel
eenigszins ken verhaasten, deels niet kan forceeren
en van primair belang achten wij het, dat de Over-
heid er i’oor zorg draagt, dat. het ondernemersschap
zijn aantrekkelijkheid behoudt.
Dr. Ir.
J. G. SOHLÏNOEMANN.

HET STERLING MYSTERIE

liet Pond Sterling blijft de gemoederen bezig hou-
den. De commentaren op de monetaire politiek van
Engeland worden dagelijks talrijker, zonder dat noch-
tans van eensgezindheid nopens de interpretatie der
getroffen maatregelen kaii worden gesproken. Met
name valt het op, dat de uitiegging, die in de Brit-
sche pers wordt gegeven, in het algemeen sterk af-
wijkt van de strekking, die men buiten Engeland aan
de hanteering van het deviezenrégime toekent. De
Britsche regeering zelve hult zich in een geheinizin-
nig stilzwijgen en laat vriend en vijand gissen naar
haar beweegredenen.
Buiten Engeland wint de opvatting veld, dat de
koersdaling van liet vrije Pond moet worden toege-
schreven aan den wensch der Regeering om door een
hernieuwde en ditmaal verkapte devaluatie den Brit-
schen export een hoog nood igen stimulans te geven
(vgl. het artikel van den heer Klaasse in de E.-S.B.
van 3 April). 1-let kan, bezwaarlijk worden ontkend,
dat de daling van het vrije Pond het concurrentie-
vermogen van den Br i tschen ui tvoerhandel verhoogt.
In dit verband is het bijvoorbeeld symptomatisch, dat
in de Vereenigde Staten reeds stemmen opgaan om
de z.g. ,,escape clause” van het Britsch-Amerikaan-
sche handelsverdrag, die betrekking heeft op valuta-
dumping, van toepassing te verklaren. Bij een nadere
beschouwing wordt het niettemin twijfelachtig of hier
van een weloverwogen export-offensief sprake is.
De conimentaren in de Biitsclie pers
zijn
van een
ander karakter. Tot voor kort gaf men er de voorkeur
aan om de vrije Stëriingnsarkt voor te stellen als een
– quaisti’tatief onbelangrijk bijproduct van de omstan-
digheid, dat buitenlandsche Sterling-bezitters de vrij-
heid bezeten onhelemmerd over hun tegoed te beschik-
ken. De Britsche neiging om de vrije markt als

270

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1940

onbelangrijk te beschouwen, is niet geheel onverklaar-
baar. Voor iederen ,,resident” van het Sterlingbiok is
deze markt immers een instelling, waarmede hij de
jure niet in contact kan komen. Voor den Engeisch-
man is een Pond onder alle omstandigheden een
Pond; voor zoover hij Sterling in valuta omzet, of
omgekeerd, heeft hij slechts te maken met de offi-
cieele noteering. Voor den buitenlander echter geldt
precies het omgekeerde. Wanneer deze over Sterling spreekt, interesseeren hem slechts de Ponden, die hij
op de vrije markt kan koopen of verkoopen; het off i-
cieele Pond heeft voor
hem
geen beteekenis. Tusschen
de Britsche en de niet-Britsche beschouwingswijze be-
staat dus reeds bij voorbaat een zekere tegenstelling.
Dit argument is belaigrijk, maar het is niet af-
doende. Er is reden om aan te nemen, dat de eenigs-
zins smalende commentaren op de ,,black market”
(welke benaming, zooals bekend, ten onrechte wordt
gebezigd) eveneens een propagandistische strekking
bezitten en misschien in de eerste plaats voor binnen-
landsch gebruik waren bestemd. Uit de meer recente beschouwingen in de Britsche pers blijkt een onmis-
kenbare bezorgdheid omtrent den gang van zaken,
een bezorgdheid, die men niet zou verwachten, wan-
neer de Regeering in den haar toegeschreven opzet tot
valuta-dumping zoo snel en vlot was geslaagd.

Het belang van den vrijen Pond enkoers.

Allereerst moet de vraag onder oogen worden ge-zien of de vrije markt inderdaad zoo onbelangrijk is
als sommige Engelsche bladen wilden doen gelooven.
liet tegendeel blijkt welhaast uit den aandrang, die
op de Regeering werd uitgeoefend om dit ,,lek” in
het deviezenrégime te stoppen Qualitatief is de vrije
noteering zeker niet van beteekenis ontbloot. Zelfs
wanneer de omzetten op de vrije markt inderdaad
minimaal zouden zijn, moet toch een écart van om-
streeks 11 pCt. tusschen de officieele en de vrije Pon-
dennoteering voor het Britsche prestige als zeer on-
gewenscht worden beschouwd. Zoolang de vrije Pon-
dennoteering bestaat, zal het buitenland, terecht of
ten onrechte, den koers op de vrije markt als bepa-
lend beschouwen voor Engeland’s financieele kracht.
Het publiek heeft aan de hand van een langjarige
ervaring geleerd om den officieelen koers, dien een
Regeering slechts aan haar eigen onderdanen ver-
mag op te leggen, te zien als iets kunstmatigs. De
Britsche stelling, dat in dit speciale geval het tegen-
deel waar is, zal in het buitenland weinig indruk
maken. Ieder handelsvoordeel, dat Engeland langs de-
zen weg zou kunnen verkrijgen, is dus per se duur
gekocht.

Er bestaat echter eveneens reden om aan te nemen,
dat ook de
omvang
der omzetten op de vrije markt
mindêr beperkt is dan somtijds wordt verkondigd. ,,The
Economist” taxeerde kort geleden, dat 10 á 15 pOt. der valutatransacties via de vrije markt wordt afge-
wikkeld. Dit cijfer lijkt echter wel zeer aan den lagen

kant.

De koersdaling niet uit weggevallen vraag, maar
uit een gestegen aanbod te verklaren.

Wanneer men deze bewering van ,,The Economist”
wenscht te verifieeren, moet men zich afvragen hoe
het denkbaar is, dat een zoo groote spanning tusschen Vrije en officieele noteering voortbestaat. In zijn bo-
venvermeld artikel betoogde de heer Klaasse, dat het
Pond sedert den ,,order in council” van 8 Maart jl.
een semi-geblokkeerde valuta is geworden en dat het
écart tusschen de beide noteeringen rechtstreeks
voortvloeit uit het verdwijnen van de marginale vraag
(in casu de vraag naar
vrije
Ponden voor de betaling
van uit. Eng4and geöxporteerde tin, jute, rubber,
bont en whisky). Deze verklaring lijkt echter niet
toereikend. Een geblokkeerde valuta kan slechts wor-
den gebruikt voor een beperkt aantal aanWezn

doeleinden. Voor het vrije Pond geldt echter het om-
gekeerde: het is onbeperkt bruikbaar, behoudens voor
de betaling van een klein aantal exporten. De corn-
mercieele vraag naar Vrije Ponden is ongetwijfeld in-
gekrompen, maar niet in een mate, die een zoo steile
koersdaling verklaart. Sterker, wanneer de vrije markt
inderdaad zoo klein was als ,,The Economist” onder-
stelde, zou een eenigszins belangrijke daling van het
vrije Pond tot de onmogelijkheden behooren.
Wat immers is het geval? Wanneer de vrije markt zoo klein is, dat het aanbod slechts aan een deel van de vraag naar Ponden voor de betaling van Britsche
exporten kan voldoen, moeten de koersen van het
vrije en het officieele Pond nagenoeg gelijk zijn. De
vraag, die, bij gebreke aan voldoende aanbod van vrije
Ponden, noodgedwongen op de officieele markt te-
recht moest komen, zou bij een geringe daling van
den vrijen koers onmiddellijk naar de vrije markt
worden overgeheveld. Zoolang de vrije markt niet
aan de volledige vraag naar Sterling voldoet, bestaat
er steeds een reserve-vraag, die den koers hoog houdt.
Uit de omstandigheid, dat er thans reeds sedert we-
ken een belangrijk verschil bestaat tusschen de beide
noteeringen, moet men a coutrario opmaken dat al
diegenen, wien het geoorloofd is in vrije Ponden te
betalen, hun vraag door het aanbod op de vrije markt
volledig bevredigd zien. De snelle daling van het vrije
Pond vloeit niet in de eerste plaats voort uit het ver-
dwijnen van een gedeelte van de vraag, maar uit
een
toeneming van het aanbod.
De vrees, gewekt door den
,,order in council” van 8 Maart, dat het Pond eer-
lang volledig zou worden geblokkeerd, heeft vele
bezitters van Sterlingfondsen (wo. vooral van Fund-
ing-loans) aanleiding gegeven zich inderhaast van
hun bezit te ontdoen en de opbrengst via de vrije
markt te repatrieeren.

Hoewel het uiteraard niet mogelijk is deze con-
S

clusie met cijfers te staven, leert een nadere beschou-
wing, dat zij geenszins als onwaarschijnlijk moet wor-
den gequalificeerd. In een vijftal landen, t.w. Neder-
land, Nederlandsch Oost-Indië, Vereenigde Staten,
België en Zwitserland, hebben importeurs de vrijheid
om hun Sterlingbehoeften naar believen op de vrije
of op de officieele markt te dekken. Met al deze lan-den heeft Engeland een sterk passieve handelsbalans
(in 1938 importeerde Engeland uit deze landen voor
ruim £ 180 mili., terwijl het in totaal slechts voor een
bedrag van bijna £ 49 mill. exporteerde). Zelfs wan-
neer slechts een betrekkelijk gering deel van den Brit-
schen import in Ponden wordt gefactureerd, is het
commercieele aanbod, tezamen met het aanbod, voort-
spruitende uit kapitaalterugtrekking, reeds spoedig
in staat de geheele commercieele vraag te bevredigen.

,,Muddling”, niet: geraffineerde monetaire techniek.

Wanneei men den gang van zaken sedert het be-
gin van de vorige maand reconstrueert, lijkt de vol-
gende verklaring daarom het meest waarschijnlijk.
De Britsche autoriteiten zagen met leede oogen, dat
de export naar de weinige overgebleven landen met sterke deviezen geen of bijna geen valuta opbracht.
Zij wenschten daarom een regeling voor te bereiden,
die, zonder Sterling definitief te blokkeeren, aan de
Bank of England een grootere deviezenontvangst
zou garandeeren, en die tegelijkertijd den Britschen
handel de mogelijkheid zou openlaten in Sterling te
factureeren. Deze regeling heeft kennelijk haar doel
voorbij geschoten.

Wanneer men het complex van Britsche deviezen-
maatregelen overziet, krijgt men eerder den indruk
dat de recente depreciatie van het Pond moet worden
toegeschreven aan ,,muddling”, dan, zooals de heer
Klaasse meende, aan een geraffineerde monetaire
techniek. De ,,order in council” van 8 Maart werd en
wordt in Engeland algemeen slechts beschouwd als
een eerste stap tot beperking van de aanwendings-
mogelijkheid van Vrije Ponden. De Britsche autori-

10 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

271

teiten deden het voorkomen, alsof zij van plan waren
de vraag naar vrije Ponden drastisch te beperken; zij
verzuimden echter tegelijkertijd het aanbod te mani-
puleeren. Het gevolg was de koersdaling, die mis-
schien niet onverwachts kwam, doch wier consequen-ties geenszins volledig waren voorzien.

Het geheele beeld der Britsche monetaire maatre-
gelen is uitermate verward. Het bestaan van de Vrije
Sterlingmarkt berust niet op een wettelijke regeling,
maar op een leemte in die regeling. De wetgever loopt
bij voortduring achter de feiten aan; de maatregelen,
voor zoover zij bestaan, worden haifsiachtig uitge-
voerd. De Financial News beklaagt zich erover, dat
de beschikbare sancties onvoldoende worden toege-
past en dat boeten, die bij gebleken overtreding wor-
den opgelegd, in geen verhouding staan tot de win-
sten, die door ontduiking worden opgeleverd. De

clearing-regeling met Zweden heeft gedurtnde een
aantal weken in het geheel niet gefunctionneerd, door-
dat de Bank of England verzuimde de banken in-
structies toe te zenden. De ,,order in council” van
8 Maart bewerkte in eerste instantie, dat de Londen-
sche tinprijs scherp daalde, terwijl de bonthandel zich
onmiddellijk verplaatste van Londen naar Britsch-
Indië en Britsch Zuidwest-Afrika, voor welke gebie-
den de regeling niet gold.
In het algemeen koestert men in Engeland zeer
geringe verwachtingen van de mogelijkheid om den
export door een hernieuwde ongediscrimineerde de-preciatie te forceeren. Bijgevolg toont men zich om-trent de jongste ontwikkeling slechts weinig enthou-
siast. Toen de ,,order in council” van 8 Maart werd afgekondigd, werd de Britsche export, voor zoover
deze via de vrije markt werd afgewikkeld, betaald
tegen een Dollarkoers van $ 3.94. Thans brengt een
vijftal producten $ 4.03 op, terwijl het overgroote ge-
deelte het niet verder brengt dan een koers van om-
streeks $ 3.50. De Financial Times vraagt zich af, wat
het nut is van ,,this extraordinary process of robbing
Peter to pay Paul”.
Terwijl men voor den export weinig heil verwacht,
ziet men scherp de nadeelen, die voor den import uit
de huidige situatie voortvloeien. Het lijdt weinig
twijfel, dat de kosten van levensonderhoud in Enge-
land thans reeds meer gestegen zijn dan de regeering
lief is. De daling van het vrije Pond heeft de nei-
ging deze prijsstijging nog verder in de hand te
werken.

Verdere beper1ingen rtrgenl.

De recente commentaren in de Britsche pers heb-
ben dan ook vooral de strekking de verdere beperking
van de aanwendingsmogeljkheid van vrije Ponden te

bepleiten. Men dringt er bij de regeering op aan niet
langer toe te laten, dat een belangrijk gedeelte der
deviezentransacties zich aan haar contrôle onttrekt,
met gevolgen, waarvan men de schadelijkheid inziet.
De consequentie van een stringente regeling zou zijn,
dat de vrije markt wordt afgeschaft, hetgeen tevens
inhoudt, dat Sterling-saldi van ,,non-residents” moe-
ten worden geblokkeerd. Men kan zelfs verder gaan
en constateeren, dat een dergelijke maatregel nog
slechts uitvoerbaar is, wanneer hij spoedig wordt ge-
nomen. Het was aanmerkelijk gemakkelijker voor den
geheelen export een uniformen koers van $ 4.03 voor
te schrijven op het oogeublik, dat het écart tusschen
de beide noteeringen 2 pOt. was, dan thans nu het
tot omstreeks 11 pOt. is gestegen.
Welken weg de Britsche autoriteiten zullen inslaan,
kan moeilijk worden voorspeld. Of eventueele verdere
maatregelen aan de bestaande complicaties een einde
zullen maken, blijft echter te bezien.

Dr. F.
A.
G. KEESING.

HET VERBRUIK AAN GRONDSTOFFEN
VOOR DE VOORTBRENGING VAN

ALCOHOLHOUDENDE DRANKEN.

Zou het aanbeveling verdienen, de voortbrenging
van geestrijke dranken te beperken in verband met
de voorraden voedingsmiddelen en veevoeder hier te
lande aanwezig? Deze vraag werd in een voorgaand
artikel ‘) aan de orde gesteld. Wij kwamen bij deze
beschouwing tot de conclusie, dat tegen een dergelijk
ingrijpen zeker belangrijke bewijsgronden waren aan te voeren, doch dat deze op den achtergrond moesten
verdwijnen voor de beslissende vraag – welke alleen
de Regeering kan beantwoorden -, in hoeverre de
voedselsituatie besparingen noodzakelijk maakt.
In het hiernavolgende zullen wij thans trachten na
te gaan, hoe groot de besparing ongeveer zou zijn.

De bierindustrie.

Aan de hand der accijnsopbrengsten kan men met
behulp van een door Dr. Jo1 opgesteld schema
2)
be-
rekenen, dat het verbruik van de voornaamste grond-

stof mout in 1938 het aequivalent van pl.m. 21.000
ton gerst, in 1939 van pl.m. 22.500 ton gerst bedragen
heeft. Hierbij is de pl.m. 20 pOt. afval, welke als
veevoeder bruikbaar is, reeds als zoodanig verrekend.
De opgegeven hoeveelheid, welke dus het netto-
verbruik van grondstof voor de voortbrenging van
bier vertegenwoordigt, bedraagt ongeveer 0.6 pOt. van
het binnenlandsch graanverbruik en pl.m.
1
/o
van onze
binnenlandsche voortbrenging van gerst. Deze uit-
drukking in onze binnenlandsche voortbrenging is
als middel van vergelijking daarom ten deele gerecht-

vaardigd, omdat de Nederlandsche gerst, dank zij
speciaal daartoe tewerk gestelde organen ‘),.de laatste jaren van steeds grooter beteekenis voor de brouwerij
geworden is. Anderzijds dient er echter de aandacht
op gevestigd te worden, dat de brouwerijen belang-rijke hoeveelheden brouwgerst en mout op voorraad
geïmporteerd hebben, zoodat zij op een belangrijk ge-
ringer deel der Nederlandsche voortbrenging dan de
bovengenoemde hoeveelheid van
i/o,
aanspraken zul-
len doen gelden. Inzonderheid zal dit het geval kun-
nen zijn, doordat de herkomst dezer grondstoffen de mogelijkheid van voortzetting van den aanvoer over
land openlaat. Zoolang ons land zich dus kan permit-
teeren de brouwerijen te laten doorwerken, verkeeren
deze in een aanmerkelijk gunstiger positie dan in de
jaren 1917/1919. De onlangs verschenen jaarverslagen van Heineken’s en de Zuid-Hollandsche Bierbrouwerij
merken eveneens op, dat de voorraadpositie der brou-
werijen niet ongunstig is.
Hetzelfde zal vermoedelijk gelden voor een tweede
belangrijke grondstof, nl. hop. Deze ingevoerde
grondstof zal, gezien de ligging der landen van her-
komst, waarschijnlijk wel ter beschikking blijven. Het
beloop van het verbruik is dus meer van belang voor
onze betalingsbalans, dan voor de grondstofpositie. In

Vgl. E.-S.B.
van 20
Maart
1940, his. 226.
Naar aan-
leiding van een tweetal opmerkingen in dit artikel, ge-
maakt in verband met een artikel van Dr. W. K. H.
Feuilletau de Bruyn in E.-S.B. van
14
Febr. jl. deelde
deze mij het volgende mede.
Bij de berekeningen, aangaande de oogstopb1’engsten in
Nederland is uitgegaan van den oogst
1937,
in plaats van
den grooteren
oogst 1938,
daar de moge1ijkhid bestaat,
dat het oogstrendement in oorlogstijd terugloopt.
Wat betreft de zinsnede ,,brouwerijen, gistiabrieken,
jeneverstokerijen, enz.”, hieronder
is ook
begrepen het
verbruik van ongepelde rijst en het verbruik van grond-
stoffen voor grutterswaren. Hier heeft dus een misver-
stand, veroorzaakt door onvoldoende omschrijving van de
pest, plaats gehad.

Dr.
G. Z.
Jol: ,,Ontvikkelin.g en organisatie der
Nederlandsche brouwindustrie”, pag.
11;
Publicatie No.
6
van het Nederlandsoli Economisch Instituut.
Gecentraliseerd in het Nationaal comitd voor brouw-
gerst. (acobrouw).

272

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Aprili 1940

verband hiermee zij vermeld, dat de ingevoerde hop
in 1939 een waarde vertegenwoordigde van 866 dui-
zend gulden. Daar de invoer in 1939 t.o.v. 1938 ook
naar gewicht aanzienlijk gestegen is, van 345 op 444
ton, zal hier, naast toeneming van het verbruik, even-
eens een zekere vocrraadvorming plaats gehad hebben.
Vervolgens wordt in de J’aarcijfers 1938 onder het
hoofd ,,vrijdom van accijns” nog vermeld een hoe-
veelheid van 1.005′ ton suiker voor de vervaardiging
van bier. Gezien de totale productie van suiker in
Nederland van pim. 220 millioen ton, is deze hoe-

veelheid
vrijwel
te verwaarloozen.
Indien de noodzaak daartoe dwong, zou het grond-
stofverbruik der bierindustrie technisch op relatief
eenvoudige wijhe besnoeid kunnen worden door het
verlagen van het stamwortgehalte
4).
Het feit, dat een
dei-gelijke maatregel productie-technisch wei door-
voerbaar zou zijn, moet er niet toe leiden, dat men de
oogen sluit voor de omvangrijke commercieëie nawer-
king van een zoodanig ingrijpen. In het vervolg van
dit artikel komen wij op deze economische zijde van
het vraagstuk nader terug. Allereerst dient echter
nagegaan te worden, hoe het bierverbrui,k gedurende
de laatste jaren was samengesteld, daar hierdoor de
mogelijkheid tot besparing
01)
grondstof bepaald

wordt. Het blijkt dan, dat in den loop der jaren een
steeds verdergaande verschuiving in het verbruik
heeft plaats gevonden naar bieren met een lager
stamwortgehalte.

Binnenlandsohe afzet van bier “), naar zwaarte

gesplitet in pOt. ‘van het verbruik.

Jaar

Bookihier

Pilsener

Lager
Stout Münchener
1923 ……….1.93

57.31

40.70
1929 ……….1.05

56.86

42.09
1933 ……….0.81

54.49

44.70
1938 ……….0.97

49.72

49.31
1939 ……….0.99

48.34

50.67

) Bron: Puhiieatics van het C.]3.S.; de cijfers btreffen
90-95
pot. van den totaldil sbinnenlandschen afzet. Door
een verandering in het aantal .rapporteereinde brouwerijen
zijn de percentages vOOr en na het jaar
1933
niet geheel
vergelijkbaar.

Het blijkt, dat het verbruik van zware biersoorten
(van 17Y2 pOt. stamwortgehalte) relatief slechts een
gering deel van het verbruik vormt; in 1938 niet
meer dan 0.97 pOt., in 1939 pi.rn. 1 pOt. Afschaf-
fing van de zeer zware biersoorten, op het eerste
gezicht zeer aanlokkelijk, zou dus tot de besparing
niet veel bijdragen.
In 1929 vormde het verbruik van bier met een
stamwortgehalte van 9-934 pOt. 42.1 pOt. van het
totale verbruik, in 1938 daarentegen 49.3 pOt. Vol-

gens voorloopige gegevens lieef t deze ontwikkeling
ook in 1939 verderen voortgang gevonden.
Verder kan nog opgemerkt worden, dat verlaging

van het stamwortgehalte in den oorlog 1914-1918
ook reeds werd doorgevoerd. In Juni 1917 werd het
z.g. ,,00rlogsbier” ingevoerd met een stamwortgehalte’
van 5 á 6 pOt., waarna in April 1918 nogmaals een
vermindering plaats had
5).

Dit brengt ons tot de vraag, hoeveel men eventueel
zou kunnen besparen, indien men wederom overging
tot een ,,00rlogsbier” van bijv. 6 pOt. stamwortgehal-
te. Een dergelijke berekening is begrjpelijkerwijze
zeer speeulatief, daar men niet weet, hoe liet verbruik
zich onder de qualiteitsvermindering zal houden.
Dat men echter rekening zal hebben te houden met
een teruggang in liet verbruik, welke met de geleide-
lijke afbrokkeling sedert 1930 niet vergeleken zal
kunnen worden, mag wel als vaststaand worden aan-
genomen. Zooals reeds in ons vorig artikel werd op-
gemerkt
1),
brengt een zoodanige maatregel dan ook

Het stmwortgehalte drukt de verhouding uit van
water en de daarin opgeloste bestand.deelen van het n’iout
vSÔr de vengisting.
Dr. G.
Z.
Jol, l.c., pag. 66.

zeer ernstige consequenties mee voor liet hierbij nauw
betrokken hotel- en restaurantbediijf.
Men zou een dergelijke vermindering wellicht gelei-
delijk plaats kunnen laten vinden, bij voorkeur in de
zomermaanden. Voor het geval, dat men bevreesd zou zijn voor ernstige klachten over de kwaliteit, werpt de
volgende mededeeling van Duitsche zijde, een merk-
waardig licht op de zaak. De daar dooi-gevoerde
verlaging van het gehalte, welke échter niet zoo in-
grijpend was, heeft voor een gedeelte niet op den ofi-
cieel bekend gemaakten datum, 1 Januari 1940, doch
reeds per 1 December 1939 plaats gevonden. Niet al-
leen is dit zonder groote schokken voorbijgegaan, doch
zelf s is een zekere hoeveelheid van dit bier geham-
sterd, daar men het nog als liet ,,oude zware bier”
beschouwde
8).

Daarenboven zal een dergelijke maatregel zeker
niet genomen worden zonder in uitwerl.ing vergelijk-
bare maatregelen ten aanzien van het gedistilleerd. De
hieruit voortvloeiende verminderde concurrentie van
een vervangingsproduct zal wellicht het derven van
afzet als ‘gevolg van de qualiteitsvermindering ten
deele kunnen compenseeren. Van liet gezichtspunt,
waaruit de maatregel getroffen wordt, zou een zooda-
nige vérdere teruggang van het verbruik als gevolg
van het qualiteitsveriies bovendien een extra winst be-
teekenen. Een winst, welke echter niet gemaakt mag
worden, daar zij zou berusten op verkeerde calculatie
en dus, op verspilling van – dan zeer noodige –
voorraden!
Als uitgangspunt der berekening is het jaâr 1938,
alles tezamen genomen, waarschijnlijk wel bruikbaar.
Nemen, wij aan, dat liet grondstofverbruik ongeveer
proportioneel is aan het stamwortgehalte, dan is de
genoemde hoeveelheid van 21.000 ton gerst als volgt
te verdeelen: voor hier van pl.m. 1734 pOt. pl.rn. 360 ton, voor bier van 1134 pOt. pl.m. 10.500 ton en voor
de biersoorten van lager gehalte pIm. 10.000 ton.
‘T
er
d dit alles teruggebracht tot bier van 6 pOt., dan
zou hieruit een winst aan gerst overblijven vn pl.m.
9000 ton, indien het verbruili even, groot zou blijven
als in
1938. Dit is echter niet zeer waarschijnlijb, zelfs
indien men ten vollè met de factoren als meegaa»d-
heid vn liet publiek en compensatie rekening houdt.
Om een benadering der betrokken getallen te g,even, schatten wij de totale besparing uit de verlaging va,n
het gehalte als bovengenoemd, op ongeveer 11.000 ton,
dat is ongeveer 3 a 4 scheepsiadingen van gemiddel-
de grootte. Van de totale behoefte aau veevoeder
vormt het berekende bedrag slechts ongeveer 34 pOt.
Het lijdt geèu twijfel, (lat om deze besparing te
bereiken, een aanzienlijke verstoring zoowel in pro-‘
ductie als in afzet ‘aanviiard zou moeten worden.
Onder de huidige omstandigheden i§ de te bereiken
betparing voor een dergelijk offer nog veel ‘te gering.

De voortbren.ging van gedistilleerd.
,

Bij dezen bedrijfstak is van statistisch gezichtspunt
de positie juist het omgekeerde van die in de bier-
industrie.
Eenerzijds
zijn hier officieele gegevens be-
k’end over de totale hoeveelheid verbruikte grond-
stoffen:

Verbruik van grondstoffen voor de bereiding Van

gedistilleerd
1)
(in tonnen).

Andere grondstoffen
2)
Graan en meel

Melasse

in ton

in hI.
1913 .. 43.905

58.531

‘ – ‘

.


1929 .. 44339

77.789

2.503

63.869
1935 .. 31.521

• 68.829

3.583

2.556
1938 .. 28.904

70.331

4.017

‘) Ontleend voor het jaar
1913
aan”de Statistiek der
Rijksf.in’anciën, ‘voor de everige jaren aan thet Mjaandschrifrt
C.B.S.
°) De in ton uitgedrukte hoeveelheden betreffen vnl.
kienen en zemelen, die in hl aardappelen.

8)
H. Fezer: ,,Brauereien passen sich an”, ‘in .,Der deut-
sche Vo1.kwirt”, 1 Maart
1940.

10 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

273

Allereerst tieft de sterke teruggang van het ver-
bruik vin graan, zoodat dit momenteel niet meer dan
pim. 1 pCt. van liet totale verbruik aan granen uit-
maakt. Ook bij deze industrie blijkt dus de invloed

0
1) het totale graanverbruik zeer gering.
Daarnaast blijkt echter een aanzienli;jke hoeveelheid
andere grondstoffen gebruikt te worden, welke alle
eveneens geschikt zijn als veevoeder. Daar juist onze
veevoederpositie naar verhouding de meeste moeilijk-
heden schijnt op te leveren, lijkt dus hier het
nemen van beperkende maatregelen althans de over-
weging waard.
her doet zich echter (Ie moeilijkheid voor, waar-op wij hoven doelden. In tegenstelling tot de brou-
werij, welke als bedrijfstak, zoowel door de eenzijdige
aanwending van haar eindprocluct als genotmiddel,
als door de sterke concentratie, een zekeren bedrijfs-
economischen eenvoud vertoont, is de distilleerderij
zeer gédifferntieerd. Naast basis voor genotmiddel
is de voortgebrachte en verwerkte alcohol tevens hulp-
stof en halffahrikaat voor talrijke verder verwerkende
industrieën en anderzijds slechts bijproduct van in
hoofdzaak geheel anders georiënteerde nijverheid.
Hierbij kan hijv. gewezen worden op de noodzakelijke
voortbrenging van gist voor de bakkerijen. Volgens
liet jaarlijksch overzicht van liet ‘CBS.
8)
stond in
1938 tégenover een veraecijnsde hoeveelheid van
126.893 hl (met inbegrip van de voor dit onder-
werp onder dezelfde categorie vallende reuk- en toilet-
waters 133.824 bi) een vrijgesteld verbruik voor di-
verse industrieën van 149.895 hi.
Dit zal eventueel cle oplossing dezer kwestie in de
praetijk zeker niet eenvoudig maken. Ook hier ccli-ter hebben eenige groote bedrijven het leeuwendeel
der alcoholproduetie in handen, hetgeen in zoovere
een regeling zou kunnen vergemakkelijken.
Hiermede is echter de geheele toestand nog niet
overzien: de totale voortgebrachte hoeveelheid bedroeg
in 1938 nl. 546.517 bi. Dit brengt een ander aspect van dc zaak naar voren, dat wij tot nog toe, om het
probleem niet nog ingewikkelder te maken, buiten
beschouwing hebben gelaten, nl. dat der hetalings-
balans. Zooals uit een vergelijking (er voorgaande
gegevens blijkt, was tusscheu de 45 en 50 pCt. van
de totale voortgebrachte hoeveelheid gedistilleerd voor
den uitvoer bestemd. Onze totale uitvoer van hier,
spiritus en gedistilleerd vertegenwoordigde in 1938
en in 1939 een waarde van ongeveer
f
7.5 millioen.

In- en uitvoer van spiritus en alcoholhoudende dranken
1938
en
1939
(waaide
in
f
1.000; gewicht in 1000 liters).

1938

1939
Invoer

Uitvoer

Invoer

Uitvoer
waarde gew. waarde gew. waarde gew.

waarde gew.
Bier..

379 2.576 2.813 11.161

364 2.473 2.910 10.981
Spirit.

124 1.672 1.692 25.558

107 1.429 1.396 19.599
Gedist.
745 3.314 2.681 2.955 1.036 3.573 3.121 3.295
Wijn

3.845 10.489 205

563 3.957 11.710 148

188

Totaal
5.093 18.051 7.391 40.237 5.464 19.185 7.575 34.063

Bron: Statistiek van den in-, uit- en doorvoer. Bij ht
gedistilleerd is clait met vrijdoni van accijns ingeslagen in
brainderijen en distilleerderijion inbegrepen.

Het uitvoeroverschot, door deze industrieën opgele-
verd, is dan ook aanzienlijk. Dit is op het oogenhlik zeer zeker een punt van bijna even vitaal belang als

de eigenlijke voed in gsmiddelenpositie. Gezien de druk,
waaraan onze betalingsbalans onder de huidige om-
standigheden toch reeds is blootgesteld, is het bui-
ten kijf, dat de uitvoer in stand gehouden, ja eer-
der uitgebreid moet worden. De marge, beschikbaar
voor grondstofhesparing, wordt hiermede echter verder
beperkt en wel in belangrijke mate. Hoewel liet ons on-
mogelijk is een schatting te geven van de grondstofhe-
sparing, welke te verkrijgen zou zijn op het binnen-
landseh verbruik alleen, lijkt het toch niet geraagd
om te stellen, dat deze, dus na verzekering der export-
(iuoteii, wellicht even gering zou blijken als bij het
bier. Een iets grooter resultaat zou misschien ten

S)
Maandsehrift CBS., April
1939,
pag.
651.

aanzien van cle ,,andere grondstoffen” te verwachten
zijn.

Een andere moOcl’ijkheid: opvoering der produti-
viteit?

Dit laatste ,,misschien” brengt ons tot hetgeen
wij als motiveering dezer artikelen zouden willen aan-
voeren. De verhoudingen in de besproken industrieën
zijn, wat het grondstofverbruik betreft, door de mo-
gelijkheid van onderlinge vervanging, zeer ingewik-
keld gebleken. Het nemen van maatregelen als het
ware
01)
het oogenblik, dat men zich gedwon-
gen ziet elke mogelijke besparing, ondanks de
offers, doör te voeren, zou tot ernstige ontwrich-
tiugen leiden. Het is daarom, dat een tijdig onderzoek
van deigelijke vraagstukken uitermate gewenscht is.
Het zou hijv. zeer wel mogelijk kunnen blijken, dat
door een onderlinge verschuiving in de taakverdee-ling van verschillende ondernemingen grondstofbe-
sparingen tot stand gebracht kunnen worden ten koste
van relatief geringere offers. Hiertoe is het eisch,
dat op liet moment, dat zoodanig optreden wensehelijk
geacht wordt, slechts de meest efficiënte bedrijven
doorwerken. Het is echter evenzeer noodig, dat dan
reeds een stelsel uitgewerkt is, waarbij de op deze
wijze aan bepaalde bedrijven toevallende extra baten,
door een systeem van compensaties worden overge-
bracht naar de in liet nationaal belang uitgesehakel-den. WTii een zoodanige regeling tot de reëele mo-
gelijkheden hehooren, dan dient zij van te voren
uitgewerkt te zijn.
Het is bovendien zeer wel mogelijk, dat in deze
bedrijfstak de concentratie en de opvoeiing der tech-nische productiviteit reeds zoover zijn voortgeschre-
den, dat besparingen langs dezen weg niet meer te
verwezenlijken zijn. Zelfs hij een, dergelijk negatief
resultaat is echter liet tevoren nagaan der mogelijk-
heden van belang, daar men dan – altijd v66r den
eerder vermelden noodtoestand – andere maatrege-
len zal moeten overwegen.
Hierop de aandacht te vestigen, is de bedoeling
dezer artikelen geweest. Het is vanzelfsprekend on-mogelijk in dit korte bestek een volledige uiteenzet-ting der positie te geven.

Conclusie.

In feite blijkt de geheele kwestie nog meer afhanke-
lijk van de ontwikkeling der voorraadpositie, dan van
den liuidigen stand der voorraden. De juiste positie
van het oogenhlik leent zich m.i. niet voor openbare dis-
cussie. In de huidige omstandigheden is niemand ge-
baat hij een, licht tot misverstanden aanleiding ge-
vend, verschil van meening over gegevens, waarover alleen de Regeering behoort te beschikken.
Anderzijds rust daardoor op de Regeering des te
zwaarder verantwoordelijkheid. Zij is verplicht voort-
durend elke mogelijkheid tot besparing te bezien.
Uiteraard zal de Regeering bij haar inventarisatie
der Nederlandsehe economie deze bedrijfstak dan ook
niet buiten beschouwing hebben gelaten.
De conclusie uit het geheel der beschikbare gege-
vens kan o.i. zeer kort zijn. De conjunetureele toe-
stand, de verandering der levensgewoonten en de ver-
betering der techniek hebben de heteekenis dezer
reserve – naar wij meenen gelukkig – reeds, zeer
doen afnemen. Een zekere zij het kleine – reserve,
welke zoo noodig aangesproken moet worden, is ech-
ter nog aanwezig. Op het oogenblik overwegen d
daaruit voortvloeiende bezwaren nog verre ten op-
zichte van de eventueel te bereiken besparing. Zooals
wij herekenden, beliep deze besparing niet meer dan
6-1 pCt. van het totale verbruik aan veevoeder.
Deze hoeveelheid is zeker zoo gering, dat de voor-
raadpositie zeer aanmerkelijk slechter zou moeten
worden, voordat een dergelijk ingrijpen, dat. zoowel
werkgelegenheid als kapitaalinvesteeringen ernstig
aântast, verantwoord zou zijn.
H.
W. LAMBERS.

274

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1940

DE VERWERKINGSCAPACITEIT DER

WERELD-PETROLEUMINDUSTRIE.

Voor de juistebeoordeeling der beteekenis en pres-
taties van de wereldpetroleumindustrie is een al-
thans globaal inzicht in de capaciteit van de raffi-
nage-industrie even onontbeerlijk als in de verhou-
dingen die in de aardolie-winning bestaan. Evenzoo
is de raffinage-capaciteit één van de maatstaven,
waarmede de beteekenis der verschillende petroleum-
concerns en -maatschappijen althans bij benadering
kan worden gemeten.
Terwijl de winningscijfers van ruwe olie geregeld
jaarlijks en zelfs maandelijks worden gepubliceerd,
zijn de gegevens betreffende de aardolieverwerking
veel schaarscher en hoogstens eens •per jaar – en lang niet voor alle ondernemingen – beschikbaar.
De capaciteit der verwerkingsinstallaties wordt echter
nog veel zeldzamer gepubliceerd, en, al munten de
cijfers nu niet bepaald door volledigheid en nauw-
keurigheid uit, zij zijn in elk geval betrouwbaarder
dan de
cijfers
van de petroleumreserves van de ver-
schillende maatschappijen (en van de wereld), die – behalve in de Vereenigde Staten – eveneens slechts
sporadisch worden gepubliceerd, en dan voor het over-
groote gedeelte op ramingen berusten.
Voor een berekening van de
wereidraffinage-capa.-
citeit
stonden vroeger, behalve de jaarlijksche publi-
caties van het U.S. Bureau of Mines betreffende aan-
tal en capaciteit der raffinaderijen in de Vereenigde
Staten, ook de van tijd tot tijd verschijnende, van
het U.S. Department of Commerce (Bureau of For-
eign and Domestic Commerce) gepubliceerde ,,Trade
Information Bulletins” ter beschikking, waarin (voor
zoover ons bekend voor het laatst in No. 784) het
onderwerp ,,Petroleum Refineries in Foreign Coun-
tries” werd behandeld.
Het bekende orgaan ,,National Petroleum News”
heeft een aantal jaren geleden eveneens een overzicht
over dit onderwerp gegeven, terwijl het leidende
Amerikaansche petroleumweekbiad ,,The Oil and Gas
Journal” sinds jaren een overzicht van de Amen-
kaansche raffinaderijen met vermelding van de capa-
citeit publiceert. Kort geleden heeft dit blad gepoogd,
om ook een dergelijk overzicht over de raffinaderijen
in andere landen samen te stellen, welhaast gelijk-
tijdig met een soortgelijke poging van het meer in-ternationaal georiënteerde maandblad ,,World Pe-
troleum”.

Verwerkings-instcsllaties.

Bij de volgende beschouwing gaan wij over het al-
gemeen van gegevens uit, die wij aantroffen in het
,,Oil and Gas Journal”; om twee redenen: ten eerste
zijn deze gegevens, wat de Vereenigde Staten en wat
de overige landen betreft, op dezelfde manier samen-
gesteld, en ten tweede geeft het ,,Oil and Gas Jour-
nal”, in tegenstelling tot ,,World Petroleum” ook de
kraakcpaciteit van de verschillende raffinaderijen
aan.
Deze laatste
cijfers
zijn eveneens onmisbaar. Stip-
pen wij daarbij even aan, dat het woord ,,raffinadenij”
(en ,,raffinage”) in dubbele beteekenis kan worden
gebruikt.
Ten eerste als het geheel van installaties, waar
(ruwe) petroleum in de strikte beteekenis van het
woord ,,geraffineerd” wordt, en ten tweede, in de rui-
mere beteekenis, als het totaal van alle installaties,
waar ruwe petroleum en zekere petroleumproducten
geraffineerd en/of verder verwerkt worden. Tot deze
verwerking behoort vooral het kraken, d.w.z. het ver-
anderen, meestal bij hoogen druk en bij hooge tem-peratuur, en al dan niet met gebruikmaking van een
catalysator, van groote, zware moleculen in kleinere,
lichtere.
Maar men
zki
voorts ook de in de allerlaatste jaren
meer en meer gebruikelijke modernste procédé’s, zoo-
als polymerizatie, alkylatie enz. met eenigen goeden
wil onder het begrip ,,raffinage”, en de daarvoor be-
stemde installaties onder het begrip ,,raffinaderj”
kunnen doen vallen; het Nederlandsche woord ,,ver-
werking” en ,,verwerkingsinstallaties” drukt – om-
dat het niet, zooals het woord raffinage, ook op een
speciaal procédé toepasselijk is – eigenlijk beter dan
het woord ,,raffinage” uit, wat bedoeld wordt.
,,Raffinaderjen”, die behalve de voor de eigenlijke raffinage bestemde installaties ook kraak-installaties
omvatten, nemen in aantal en beteekenis voortdurend toe. Men kan echter niet de raffinage-capaciteit en de
kraakcapaciteit bij elkaar optellen. Eerstgenoemde
heeft uitsluitend betrekking op de verwerking van
ruwe olie; de kraakinstallaties kunnen voor ruwe olie bestemd zijn, maar verwerken dikwijls, ja vooral tus-
schenproducten, bijv. gasolie of residus, tot de begeer-
de benzine.
Er zijn – een enkelen keer – ook ,,raffinade-
rijen”, die in het geheel geen ,,raffinadenijen” in de
meest strikte beteekenis zijn, maar die alleen uit
kraakinqtallaties bestaan. Men vindt dergelijke instal-
laties in Californië (waar bijv. de Koninklijke-Shell
groep een dergelijke ,,raffinaderij” bezit), en in Sov-
jet-Rusland.

Gecombineerde belangen bij een. verwericingsinstal-
latie.

Nog zijn wij niet aan het einde van onze inleidende
opmerkingen. Meer en meer werd het in de laatste
jaren gebruikelijk, dat verschillende groote concerns
samenwerken, gemeenschappelijk in één onderneming
participeeren. Het bekendste voorbeeld is waarschijn-
lijk de Iraq Petroleum Co., waarvan Koninklijke-
Shell, Anglo-Iranian, Compagnie Française des Pé-
troles en Near East Development Corp. elk 23
9
/4
pOt.
van de aandeelen bezitten; 5 pCt. zijn in het bezit
van de Participations & Investments Ltd. (Gulben-
kian).
Aan de Compagnie Française des Pétroles par-
ticipeeren naast den Franschen Staat een groot aan-
tal Fransche ondernemingen, terwijl in de Near East
Development Corp. thans, nadat andere Amerikaan-
sche maatschappijen haar participaties aan de Stan-
dard Oil Co., New Jersey, en aan de Socony-Vacuum
hebben overgedragen, slechts deze twee maatschap-
pijen deelgenoten zijn. De Texas Corp. werkt met de
Standard Oil Co. of California in de Oost samen,
en met de Socony Vacuum in Columbia. Of, om
dichter bij huis te blijven: Standard Oil Co., New
Jersey, en Socony-Vacuum hebben haar belangen in
de Verre Oost in de Standard Vacuum Oil Co., ver-
eenigd, en in de Nederlandsche Nieuw Guinea Petro-
leum
Mij.
waren oorspronkelijk de Bataafsche (Ko-
ninklijke-Shell) en de Nederlandsche Koloniale (Stan-
dard Oil Co., New Jersey) elk met 40 pCt. en de Ne-
derlandsche Pacific Petroleum Mij. (Standard Oil
Co. of California) met 20 pCt. deelhebbers.

Als gevolg van de eenmaal tot stand gebrachte ver-
eeniging der belangen in de Oost van de Standard
Oil Co., New Jersey, en de Socony Vacuum, parti-
cipeert nu ook deze in de N.N.G.P. Mij., en door het
samengaan van Texas Corp. en Standard Oil Co. of
California, is ook de Texas Corp. indirect bij de
de N.N.G.P. Mij. geïnteresseerd. Koninklijke-Shell en
Anglo-Iranian, die op tal van gebieden zeer nauw
samenwerken, bezitten samen de nieuwe groote raffi-
naderij te Haifa.

Bij aantreffen van dergelijke gevallen moesten, wil-de men dubbeltellingen voorkomen, de gemeenschap-
pelijk gecontroleerde raffinaderijen en haar capaci-
teit onder de controleereude maatschappijen verdeeld
worden. Dit leidt tot de – schijubare – paradox,
dat aangegeven wordt, dat een maatschappij bijv.
,,25%” raffinaderijen bezit. (D.w.z. zij kan bijv. 24 raffinaderijen alléén, en van 3 raffinaderijen elk de
helft bezitten).
.. –
Verdere moeilijkheden, die een volkornen -correct

10 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

275

overzicht in den weg staan, zijn, dat de gegevens bij
sommige maatschappijen buitengewoon uiteenloopen,
en dat bij anderen wel de – dikwijls nogal gemuti-
leerde – naam, echter geen capaciteit wordt vermeld, en tenslotte, dat talrijke lacunes in de gegevens wor-
den aangetroffen. Beperken wij ons tot Nederland:
,,World Petroleum” vermeldt bij de raffinaderij van
de Bataafsche te Rotterdam een dagelijksche ruwolie-
verwerkingscapaciteit van 5700 barréls, terwijl het
,,Oil and Gas 3ournal” 15.000 barrels raffinage- en
12.500 barrels kraakcapaciteit aangeeft. Beide vak-
bladen vermelden echter niet de Vlissingsche Mme-
raalolie- en Asfalt-Raffinaderij. Zooveel mogelijk heb-
ben wij, waar ons betrouwbare gegevens ter beschik-
king stonden, met deze de lacunes• aangevuld of on-
juiste gegevens trachten te verbeteren; wij vleien ons
niet met de hoop, dat dit steeds gelukt is. Het ont-
breken van data voor de raffinagecapaciteit heeft tot
gevolg, dat de totale wereld-capaciteit iets hooger zal
zijn dan in de volgende samenstellingen vermeld.
Zéér
belangrijk kan echter het verschil niet.zijn.

Een punt, dat afzonderlijk aandacht verdient, is
het voorkomen van een aantal raffinaderijen, waarvan
het bedrijf is stop gezet. Dit kan een tijdelijke maat-
regel zijn, maar het kan ook de voorbode zijn van het
slopen van de betreffende installaties. In dit laatste
geval zouden noch de raffinaderij, noch haar capaci-teit langer in de statistieken mogen verschijnen, maar
het is onmogelijk te zeggen, wat een stopzetting uit-
eindelijk te beteekenen heeft.

De wereld-verwericingscapaciteit van ruwe olie en
derivaten.

Aanvaardt men al deze voorbehoudefl

en dit zal
men, gezien de weinige gegevens, die de petroleum-
maatschappijen over haar raffinage- (en kraalc-)capa-
citeit verstrekken, nolens volens moeten doen – dan
kan, voor de geheele wereld, ongeveer de volgende
ra.f

finage- en icraaiccapaciteit –
voornamelijk op gege-
vens van het ,,Oil and Gas Jouriial” gebaseerd –
worden vastgesteld:

De wereld-raffinage-capaciteit (barrels per dag)

Land

Aantal Raffinage- Kraak-
Capaciteit

Europa:

België …………….
7
12.175
2.300
Denemarken………..
1
500

Duitschiand (rnetøosten-
rijken Tsjecho-Slowak.)
64
71.520 7.290
Frankrijk
.

…………
19
151.550
72.900
Hongarije .

…………
7
11.670 350
Ierland .

…………..
2
10.600

Italie ……………..
10
41.300
14.600
Letland .

…………..
1
200

Nederland………….
2
16.200
12.500
Noorwegen ………..
1
1.200

Polen……………..
29
23.050
2.300
Portugal…………..
1
4.000
1.500
Roemenie.

…………
28
238.300
45.800
Spanje…………….
1
L500

U. S. S. R…………..
19
637.500
178.500
Ver. Koninkrijk …….
21
128.350
20.500
Zuid-Slavië ………..
3
4.800

Zweden .

…………..
1
3.500 2.700

18
landen……..
217
1.357915
361.240

Azië:

Bahrein ……………
1
32.500
12.000
Britsch-Indië ………
1
10.000

Burma…………….
7
37.000
10.600
Iran ………………
3
333.000
155.000
Irak

……………..
2
4.000

Japan ……………..
17
52.600
16.250
Mandjoekwo
.
……….
1
3.000
850
Nederl. .Oost.Indië …..
7
170.000
36.500
Palestina

………….
1
40.000 20.000

t.9

liiden……..
40
82.100
251.200

Afrika:

Belgisch-Congo………
1

250

150
Canarische eilanden

1

5.000

4.100

Egypte ……………
2

17.000

4.100
Unie van Zuid-Afrika

1

1.000

4
landen……..
5

23.250

8.350

Amerika:
a
Noord-Amerika.
Canada
.

…………..
48
203.000
85.500
Cuba .

…………….
1
4.200 2.100
Mexico…………….
13
98.100 29.100
Ver. Staten…………
560
4.461.120 2.108.025

4
landen……..
622

4766.420

2.224.725
b)
Zuid-Amerika
(mci.
Trinidad).
Argentinie ………….

16

102.555

36.650

Bolivia ……………
2

725


Brazilie ……………

2

3.960


Britsch West-Indië

(Trinidad)
.
………..
7

49.300

28.350

Chili ……………..
3

.

535

Columbia ………….
2

14.500

Ecuador……………
3

2.350

Nederl. West-Indjo……
3

495.000

338.200

Peru ……………..
3

22.000

6.800

Uruguay …………..1

5.000

2.000

Venezuela………….
6

54.900

22.800

11
landen …….
48

750.825

434.800

Australië ……………
3

4.100

Samenvatting

Continent Raffinaderijen

Raffinage-

Kraak- Capaciteit
Aantal %

barrels

barrels

%

Europa…
217 23.21 1.357.915 17.89

361.240 11.01

Azie …….
40

4.28

682.100

9.00

251.200

7.66

Afrika…..
5

0.54

23.250

0.31

8.350

0.26 Âmerika-N.
622 66.52 4.766.420 62.85 2.224.725 67.82
11

-Z.
48

5.13

750.825

9.90

434.800 13.25
Austraiië..

3

0.32

4.100

0.05

Wereld..
935 100.00 7.584.610 100.00 3.280.315 100.00

Geografische spreiding der raffinc.ge- en icraaicca-

paciteit.

Reeds een vluchtige beschouwing der bovenstaande
gegevens onthult tal van opvallende bijzonderheden:
dat het zwaartepunt van de .petroleumverwerking
evenals bij de petroleumwinning •in de
Vereenigde
Staten
ligt, was alleen maar te verwachten; dat ech-
ter, na de Vereenigde Staten en Sovjet-Rusland,
Ne-
derlandsch-Wes t-Indië
de derde plaats onder alle
petroleum-raffineerende landen inneemt, zal voor
sommigen misschien een verrassing zijn, evenals het
feit, dat de verwerkingscapaciteit voor ruwe olie al-
daar welhaast driemaal zoo groot is als die in Neder-
landsch-Oost-Indië, en de kraakcapaciteit zelfs negen
maal zoo groot.
De aangetroffen
drie grootste ra.ffinaderijen
van
de wereld zijn die van Abadan (Iran) van de Anglo-
Iranian, op Aruba (N.W. Indië) van de Lago Oil
(Standard Oil Co., New Jersey) en op Curaçao van
de Curaçaoëche Petroleum Industrie Mij. van de Ko-
ninklijke-Shell.
Duitschiand
(met Oostenrijk en Tsje-
cho-Slowakije) bezit een zeer groot aantal raffinade-
rijen met gemiddeld een geringe capaciteit – de
zeer moderne fabrieken voor de fabricage van syn-
thetische benzine zijn hierin niet begrepen. Daaren-
tegen is het aantal raffinaderijen van de pas een
dozijn jaren oude moderne
Fransche
petroleuinraffi-
nage-industrie Vrij gering; de capaciteit per eenheid
groot. Tusschen beiden in staat
Groot-Brittannië,
dat
voor zijn voorziening nog steeds meer op den aan-
voer van eindproducten over zee, dan op diên van
ruwe olie en de verwerking in het ]and zelf rekent.
Indien wij mogen aannemen, dat de berichten, . die
wij, in een vaktijdschrift aantroffen, juist zijn, dan
zal Groot-Brittannië binnenkort de eerste geheel on-
deraardsche petroleum-raffinaderij ,,ergens” in het
UnitedKingdom rijk zijn, die dan misschien als voor-

276

ECONOMISCJI-STATISTISCHE
BERICHTEN
10
April 1940
beeld voor anderen zal kunnen dienen. Tenslotte zij
Raffinaderijen

en

raiinage-

en
kraakcapaciteit
van

de

er de aandacht op gevestigd, dat het aandeel van
groote, in 2 oï meer landen
werkzame, petroleum-maat-
Noord- en Zuid-Amerika in de’ kraakeapaciteit pro-

schappijeit (barrels)
centueel hooger is dan dat in de ‘raffinage-capaciteit,
terwijl bij

de overige continenten het tegenoverge-
raffinage

stelde het geval is.


Land/Concern

Aantal
capaciteit

De

totale

raffinage-capaciteit

met

ongeveer

7.8
ai Standard Oil Co. N. J.
millioen barrels per dag ligt ver hoven de dagelijksehe
winning van ruwe olie, die 5.0 millioen barrels be-
Argentinië ………
Brazilië …….
…..
4
1
.18.775
2.160
10.300

loopt, een feit, dat op zichzelf niet verwonderlijk mag
Canada ………….
S
101.600
49.700
heeten, gezien de omstandigheid, dat de feitelijke win-
Columbia………..
1
14.000

ning van ruwe olie belangrijk lager is dan de poten-
.
Cuba……………
1
4.200
2.100
tieele. Aangezien echter een gedeelte van de gewon-‘
Duitschiand ……..
6 l< (2)
11.250

nen ruwe olie als stookolie wordt verbruikt en dus
Frankrijk ……….
2
24.000
12.000

niet wordt geraffineerd, is het verschil tusschen raf-
Irak

…………..
X

(1)
175

finage-capaciteit en productie eerder nog grooter dan
alleen deze twee cijfers aantoonen.
(2)
22:750 9.000
Nederl.-West-Indjë
1
285.000
240.000
Noorwegen. ……..
1
1.200

De verdeelcng over de producen.ten.
Peru……………
1
20.000
6.800
.
Polen

………..
‘1

1.200

De

dagelijksche

raffinage- en kraakcapaciteit van
oemenie

………..
1
20.

de

groote

petroleumverwerkers

het

aantal

landen
Ver. Koninkrijk…..
2
12.00
7.000

waar zij raffinaderijen bezitten, en het aantal raffina-
Ver.

Staten………
12
479.100
322.720
Venezuela

……….
3
36.800

‘–
22.800
derijen zelf blijken uit de volgende tabel:

iS

landen ……
47% (5)
1.057.210 690.420
De

dagelijksche

raffinage-

en

kraakcapaciteit der groote

petroleum-verwerkers (barrels).
b)
Koninklijke-Shell

Werkt

Aantal
Argentinië ………
1
20.006
14.400
in

Raffina-

Raffinage-

Kraak-
No.

Verwerker

landen

derijen

capaciteit
US
ra ie
.
.
1.00

1 Standard 0fl. N. J…..18

47%

1.057.210

699420
Canada

…………
Duitschiand ……..
2
7y21
2

10.500 12.400
e.500

2 Koninklijke-Shell …..21

44%

862.325

391.050
Oostenrijk ……
1
.000
750
3 U. S. S. R………….1

19

637.500

178.500
Egypte………….
1
15.000
4.100
4 Anglo-Iranian-Burrnah
Fr.iikrijk ……….
2
25.000
14.000
Oil ………………

S

15%

452.125

189.600
Uongarije ……….
1
3.850

5 Socony-Vacuum …….14

29%

395.975

139.625
Irak ……………
y
(1)
375

6 Texas Corp…………6

26%

383.250

219.700
Italië …………..
1
5.000 4.000
7 Standard Oil of Indiana

1

11

277.100

144.960
Nederland ………
1
15.000
12500
8

,,

Oilof California

2

3%

241.250

147.000
Nederl.-Oost-Ïndie…
5
114.500
10:500
9

Gulf

Oil…………..2

9

217.500

85.500
Nederl.-West-Indië ..
2
220.000

.
98.200
10 Consolidated 011…….1

10

190.000

137.000
P’tlestina
1-

tl
2

20.000
10000
11 Richfield Oil *)

1

4

147 000

69600
Roemenie
46000
14.000
12 Tide Water Associated

1

4

124.500

63.500
Serawak
1
20.000

13

Cities Service………1

8

122.000

54.400
Trinidad .

……….
1
40000
10000
14 Union Oil of California

1

5

108.200

15.600
Venezueh
2
16600

15 Atlantic Refining. ….

1

2

107.000

26.000
Ver. Koninkrijk..:::
3
35:0
00
1.500
16

Sun OH ……………

1

6

89.000

75.000
Ver. Stiten
8
237.100
190.600
17

Pure Oil ……………

1

.,

6

86.000

60.800
Zuicl-Slavië
1
2000
18 Phillips Petroleum

1

3

64.000

25.500
19 Standard Oil of Ohio

1

4

53.500

24.300
21

landen ……
44% (4)
862.325
391.050
20 Continental Oil…….1

10

48.100

21.900
21 Mid Continent Petr.

1

1

40.000


22 Ohio Oil…………..1

4

22.500

8.500
0)
Ânglo-lranian-l3urmah
Oil

)
Woedt ‘door de Cities Service en de Coasol’idated Oil
Australië ……….
1
2.000

.gccortroleerd.

.
Britsch-Indie.

……
4

32.500
9.600
Frankrijk ……….
2
13.000
5.000

B3 deze samenstelling komt de
Ko
n.in,khjke-S heil-
Irak……………
1
%
(2)
2.875

groep er iets minder gunstig a± dan ‘bij een andere
Iran……………
Palestina ………..
3

333.000
20.000


155.000 10.000
manier van berekening het geval zou zijn. Wij hebben
Roemenie ………..

9.250
2.000
immers met het feit te rekenen; dat haar Mexicaan-
Ver. Koninkrijk…..
3
39.5.00


8.000
sche bezittingen

en zij stond in Mexico wat pro- ductie en verwerking betreft verreweg op de eerste
8

landen ……
15%(5) 452.125
189.600
plaats

onteigend werden. Al trof hetzelfde lot ook de Standard
Oil Co.
(New Jersey) en de Consolidated
d) Soeony.Vacu’uni
Oit Co. Oil
Corp. (Sinclair)

haar verliezen bleven tot raff i’-
-.


naderijen met resp. 20.000 en 16.000 barrels capaci-
Argentinie
.

……..
%
(1)
2.950
1.300

teit beperkt, terwijl de Koninklijke-Shell-groep zich
Columbia
Dutschland..::
1

500

het bezit van raffinaderijen met meer dan 100.000
Oostenrijk ……..
1
1.500

barrels raffinagecapaciteit zag ontnemen. Haar aan-
Tsjecho.Slovakije
1
1.800

deel in de wereld-raffinagecapaciteit zou inclusief de
Frankrijk. ……….
3
17.500
7.800
onteigende bezittingen 12.7 pCt. in plaats van 11.4
Hongarije ………..
1

3.800

pCt. beloopei. De Standard Oil Co., New 3ersey, trof
Irak……………
%
(1)
175

het -lot ‘der onteigening ook in Bolivia, maar hier
Italie

………….
1
5.500
4.000

ging

het

slechts

om

twee

installaties

met

luttele
Nederl. Oost-Indie
. .
1

(2)
2.750
9.000

honderden barrels capaciteit.
Polen…………..
1

1.600
300
Roemenië ……….
1

750


Voor die
co?lcemn.s of on.dern.eniing’en., die in meer
Ver.

Staten………
17

334.900
117.225
dan één- land wer1izaann zijn.,
vifldt men de verdeeling
Zuid-Slavie.

……..
1
2.250

der raffinaderijen naar landen in de volgende samen-
stellingen:
14 landen,,…..
29%(4)
.395.97,5
139.625

Argentinië

.
Bahrein
………..
België
………….
Columbia
………..
Frankrijk
……….
Ver. Staten
………

Bahrein
………..

X (1)

16.250

6.000
Ver. Staten
………
3

225.000

141.000

2 landen
……
3X

241.250

147.000

Venezuela
……….
Ver. Staten
……..

Noot: Cijfers tusscheu haakjes geveti het aantal aan,
waarin geparticipeerd wordt; dus beteekent bv. ,,1 (2)”
2 raffinaderijen, waarin voor cle helft wordt deelgenomen
2
x 0,5 = 1.

Verdeelt men de grooto verwerkers van petroleum
over clezelf cle
groepen.,
als wij in ons artikel ,,ETet
aandeel der groote concerns in de wereldpetroleumin-
dustrie” deden
1),
dus Koninklijke-Shell, Anglo-Ira-
nian-Burmah Oil, Standard Oil Co. (New Jersey),
vroeger door cle Standard Oil Co., New Jersey gecon-
troleerde maatschappijen, z.g. ,,onafhankelijken” en
Sovjet-Rusland, dan blijkt het aandeel van elk dezer
groepen als volgt te zijn:

]hnffinage- en kraakcapaciteit der groote groepen (Concerns,
maatschappijen enz.)
1930
(mill. barrels)

Groepen en Maatschappijen
Raffinage-
Kraak-
capaciteit
Koninkljke-Shell (1)
…………….
314 7
142.7
A.nglo-Iraiviaa .J3urmah
Oil (II)

……
165.0 69.2
,Standard Oil Go, N. J. (III)

……….
385.0
255.3
Vroeger door $t. 0. Y. J. gecontroleerd
(1V)
Atlantic

Refining

……………..
39.1 9.5
OhioOil
……………………..
8.2
3.1
Socony Vacuum
………………
144.5
51.0
St. 0. of California

…………..
88.1
53.7
St. 0. of Indiana
………………
101.1
52.9
St.

0. of

Ohio

………………..
19.5 8.9
Tide Water Associated
…………
45.4
23.2

Onafhankelijke Maatschappijen. (V)

Cities Service
………………..
Consolidated Oil
………………
Continental Oil. …………….

Gulf Oil

……………….
lUid Continent Petroleum . ……..
Phillips Petroleum
…………….
.
l’ure Oil
…………………….
Riclifield Oil

………………..
Si.ïn Oil
……………………..
TexasCorp
………………….
Union Oil Co. of Calii
………….

Totaal (I-_V)
…………..
S. S.
R.
(VI)
…………………

Het percentage,
waarmede de afzonderlijke groepen in de wereld-raffinagecapaciteit en in de wereld-kraak-
capaciteit participeeren, vindt men in het volgende
tahelietje.

Terwijl het aandeel der concerns in de wereldpro-

ductie van ruwe olie zonder Rusland 55.0 pOt. en met
Rusland 65.4 pct. bruto en resp. 48.5 en 58.9 pOt.
netto beliep, bereikt het aandeel in dc raffinageca-
paciteit zonder Rusland 07.1 pOt. en met Rusland in-
begrepen 75.5 pOt.

1-let is, hij alle groepen afzonderlijk, hooger clan haar
dandeel in de productie; Sovjet-Rusland is een uit-
zondering, die echter ook uit het feit kan worden ver-
klaard, dat aldaar een groot gedeelte der productie
als stookolie wordt verbruikt, en niet wordt gcraf-
fineerd.

Gezamenlijk beschikken cle groote petroleurngroe-
pen over 79.3 pCt. van de kraakcapacitcit, en, telt
men Sovjet-Rusland – dat in dit opzicht onderaan
staat – erbij, over 84.7 pOt.

Men kan uit een en ander de zeker gerechtvaar-
digde conclusie trekken, dat – zooals de raffinage in
veel sterker mate door de groote en kapitaalkrachtige
ondernemingen wordt beheerscht dan de productie
van ruwe olie – liet bezit van kraakinstailaties nôg
sterker in de handen der over groote middelen he-
schikkende maatschappijen is geconcentreerd. Gezien
de kosten van kraakinstallaties en het feit, dat de
raffunage in haar eenvoudigsten vorm veel minder
aan een minimuni-hoeveelijeicl is gebonden clan het
Icraken, kan dit geenszins verrassen.
Het is dan ook alleszins begrijpelijk, dat men zich
in de kringen van de minder kapitaalkrachtige maat-
schappijen afvraagt, of zij, door de groote lcostcn,
waarmede het oprichten van installaties voor de
incest mbderne procédé’s tot fabricagei’an vlieg-
tuighenzine enz. verbonden is, en ook door de
groote kosten van het bijkomtige ,,research work”,
niet een kwade Icans loopen, de winning van deze
producten geheel aan de ,,rijke lui” onder cle petro-
leummaatschappijen te moeten dverlateu. Volkomen
ontkennen kan men deze rnogelijldieid niet, al mag
mcii er aan toevoegen, dat juist ih ddn allerlaatsten
tijd gewag geniaalct wordt van procédé’s, clie rnincle.r
kostbaar zijn en, op minder groote schaal gciixpioi-
teerd, in de practijk rendabel kunnen worden toe-
gepast.

Aandeel der groote groepen in de Raffinage- en Kraai
capaciteit,
1939
(in
0
/0).
Groepen en Maatschappijen

Raffinage-

Kraak-
capaciteit
Koninklijke Shell (1)
…………….
11.4

11.9
Anglo-Iranian-Burmah Oil (II)

5.9

5.8
Standard Oil Co., N. J. (III)
……….

14.0

21.3
Vroeger door St. 0. N. J. gecontrol. (IV)

16.1

16.9
Groote onafhankelijken (V)
……….
19.7

22.9

Totaal (I-V)
………….
U.S.S.R.
(VI)
………..

Omtrent de toepassing van deze verschillende nieu-
we procédé’s bestaat nog geen statistiek; dus moeten
wij volstaan met cle bovenstaande, alleen op het raf-
fineeren en het kraken – waardoor in de Vereenigde
Staten thans meer benzine wordt gewonnen dan door
raffinage – betrekking hebbende gegevens en uiteen-
zettingen. Maar, misschien blijven deze desondanks
interessant genoeg, om de poging te rechtvaardigen,
die wij voor liet eerst te dezer plaatse . meenden te
mogen ondernemen, om oolc eens deze zijde van de
wereldpetroieuminclustrie te belichten.

278

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1940

35 JAAR NEDERLANDSCHE KAMER VAN

KOOPHANDEL VOOR DUITSCHLAND.

Groei der organisatie.

Op den dag van het verschijnen van dit nummer
is het juist 35 jaar geleden, dat A. Hendrix in Dus-
seldorp een vergadering van Nederlandsche kooplie-
den presideerde, waarop het besluit werd genomen
tot de oprichting van een Nederlandsche Kamer van
Koophandel voor Duitschiand.
De eerste negen jaren van het bestaan van de
nieuwe instelling verliepen zeer kalm. Het uitbreken van den oorlog bracht in 1914 hierin evenwel veran-
dering; voor het jonge lichaam was een groote taak
weggelegd. Hendrix nam toen met vooruitzienden blik
een besluit, dat de besturen der andere Kamers pas
jaren later hebben durven nemen. Begrjpend, hoe-
zeer het gewenscht was, dat men in dezen tijd be-
schikte over iemand, die zich geheel en al aan de
Kamer kon wijden, benoemde hij een academisch ge-
vormd secretaris, die in het werk bij de Kamer zijn
bestaan vond.
In dien eersten tijd van den oorlog moest de or-
ganisatie worden opgebouwd in een periode, waarin
de taak om van den bestaanden handel te redden,
wat gered kon worden, zeer veel tijd en aandacht
in beslag nam. De groote moeilijkheid was hierbij bo-
vendien, dat men op dit terrein nog geenerlei erva-
ring bezat. In 1915, toen
schrijver
dezes zijn militai-
ren dienstplicht moest vervullen, nam Mr. A. E. D.
von Saher de taak bij de Kamer van hem over, en
bracht het werk van de Kamer verder tot ontwik-
keling.
De vrede, die op den oorlog volgde en nieuwe op-gaven stelde, trof een bloeiende Organisatie aan, die
onder de eminente leiding stond van een voorzitter
van groot formaat, Mr. H. 0. Dresselhuys. Het kan-
toor en de zetel van de Kamer waren in 1915 naar
Den Haag verplaatst, terwijl in Berlijn en Dusseldorp
bijkantoren waren gevestigd. In de na-oorlogsche
jaren ontstonden in Duitschland evenwel nog ver-
schillende andere Nederlandsche Kamers van Koop-
handel van regionaal karakter. Zoo werd in Hamburg een Kamer voor het Noorden, in Berlijn één voor het
Oosten, in Keulen één voor het Westen en in Frank-fort één voor het Zuiden van Duitschland opgericht.
De ontwikkeling der verschillende regionale Kamers
was zeer verschillend en enkele slaagden er niet in
zich financieel te bedruipen. Dientengevolge nam de
Kamer te Frankfort, waar schrijver dezes toentertijd
secretaris was, het bestuur van de andere Kamers
achtereenvolgens over en maakte hen in

samenwer-
king met het intusschen naar Amsterdam verplaatste
hoofdbureau tot suborganisaties van de Kamer.
Na het overlijden van Mr. H. 0. Dresselhuys nam
C. J. A. Begeer het voorzitterschap op zich. De orga-nisatie zelve werd toen in verband met de veranderde
behoeften gewijzigd. Het Centraal-Bureau werd bij
wijze van proef met het bureau van de Frankfortsche
districtskamer vereenigd, terwijl de secretaris van ge-
noemde districtskamer nadien deze functie in de
totale organisatie vervulde. Mr. Von Saher werd lid
van het bestuur, waar hij onmiddellijk een belang-
rijke plaats innam. Terwijl het Centraal-Bureau van
de Kamer dus naar Duitschland werd verplaatst, ble-
ven de zetel der organisatie, het hoofdbestuur en een
bijkantoor van de Kamer in Nederland gevestigd.
Hoewel deze regeling er veel toe heeft bijgedragen
om de organisatie in Duitschiand te versterken, voel-
de men het op den duur als een gebrek, dat het con-
tact met het economisch leven in Nederland hier-
door verslapte. Toen het steeds toenemende ingrijpen
in het economisch leven van overheidswege nauwer
contact met de Nederlandsche regeeringsinstellingen
noodig maakte, kwam men aan deze leemte in de
organisatie tegemoet, door het Centraal-Bureau weer
naar Nederland terug te brengen (in 1933 naar
‘s-Gravenhage) en de leiding in Duitschland weer te

doen berusten bij de intusschen tot krachtige licha-
men uitgegroeide districtskamers in Frankfort, Ham-
burg en Keulen, welke bij hun werkzaamheden wer-
den gesteund door het opbouwen van een stelsel van
correspondentsehappen. De Kamer is op het oogen-blik op deze wijze in vijftien Duitsche plaatsen ver-
tegenwoordigd.

Toen schrijver dezes in 1931 in Nederlandseh-Indië
vertoef de, kon hij aldaar te Batavia éveneens een oor-
respondentschap voor de Kamer oprichten, dat in-
tusschen belangrijke diensten heeft bewezen aan het
Nederlandsch-Indisch-Duitsche handelsverkeer. Ten-
slotte is de vertegenwoordiging van de Kamer in
Berlijn in 1939 in een
bijkantoor
van het Centraal-
Bureau te ‘s-Gravenhage omgezet.
De geschiedenis van deze Kamer van Koophandel toont wel duidelijk, hoe zich bij een levenskrachtige
Kamer dikwijls omstandigheden kunnen voordoen, die het raadzaam maken in een bestaande Organisatie wij-
zigingen aan te brengen, teneinde een optimum aan
efficiency bij het waarnemen der aan haar toever-
trouwde belangen te kunnen bereiken.
De huidige Organisatie van de Nederlandsche Ka-
mer van Koophandel voor Duitschland is aldus: dat
in Den Haag, waar een nauw contact met de Neder-
landsche regeeringsinstellingen mogelijk is, de groote
lijnen voor het werk worden bepaald en de leiding
over het dagelijksch werk uitgeoefend wordt. Hier-
nevens is evenwel aan de districtskamers in Duitsch-
land een zekere zelfstandigheid gelaten, die het hun
gemakkelijk maakt zich bij hun werk door persoonlijk
contact met de autoriteiten en vooraanstaande koop-
lieden ter plaatse op de hoogte te stellen van nooden
en wenschen van den wederzijdsehen handel.

Taak en arbeid.

Het werk der Kamer kan men in hoofdzaak in drie categorieën indeelen, te weten: het eigenlijk Kamer-
werk, dat in het algemeen belang wordt verricht, de
waarneming van particuliere belangen en tenslotte
het publiciteitswerk. De eerste twee categorieën val-
len vaak samen, en het werk der Kamer concentreert
zich in de laatste jaren vooral op alles, wat met
clearing, deviezen’regelingen
en
transfer
samenhangt.
De Kamer is op deze gebieden tot een zeer speciale
autoriteit geworden.

Van het verdere werk van de Kamer dienen ge-
noemd te worden vooral haar strijd voor een
vrije
Rjjnvaart
en voor
verlaging van invoerrechten,
haar
streven naar een overeenkomst ter
voorkoming van
dubbele belasting,
en de bijstand die zij aan cliënten
inzake belastingmoeiljkheden heeft verleend. Voorts
heeft de Kamer steeds al het mogelijke gedaan om be-
staande handelsbelemmeringen uit den weg te rui-
men en ook heeft zij steeds voor een vrij toeristen-
verkeer gestreden. Van de werkzaamheden van de
Kamer in de moeilijke jaren na den wereldoorlog
valt in het bijzondertevermelden hoe de Kamer in
1923
tijdens de Ruhrbezetting
met veel succes haar
tusschenlcomst
in vele gevallen heeft verleend tot
het vrijgeven van Nederlandsche goederen in het Rijn-
gebied. Ook moet het bureau voor
handels geschillen
worden genoemd, dat aan de Kamer is verbonden en
hetwelk in den inflatietijd en ook later eenige dui-
zenden geschillen heeft behandeld en in verreweg de
meeste gevallen tot een voor den handel tussehen
beide landen gelukkige oplossing heeft weten te
brengen. Ook in vele valorisatiegevalleri bereikte de
Kamer een goed resultaat. Wat de actie van de Ka-
Mér in de lâatste jaren betreft, moeten voorts de po-
gingen, die gedaan zijn om voor Düitsche rekening
in grooten getale binnenschepen en kustvaartuigen
in Nederland te laten bouwen, worden genoemd en
tenslotte het bevorderen van den ruil van jonge koop-
lieden.
Zeer bijzondere
waarde hecht de Kamer ook aan
haar publiôiteitswerk, waaronder begrepe de geor-
ganiseerde ièzingen. Zij geeft twee organen uit)de

10 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

279

,,Mededeelingen” voor haar leden in Nederland, die
om de veertien dagen verschijnen en een geheel zelf-
standige Duitsche serie ,,Mitteilungen”, die om de
drie weken verschijnen en aan de leden in Duitsch-
land worden toegezonden. Bovendien verstrekt de
Kamer persberichten van belangrijke maatregelen,
zooals bijv. van alle nieuwe of gewijzigde Deviezen-
bepalingen, die in Duitschland worden afgekondigd, voor zoover zij voor Nederland van belang zijn. Ge-
regeld publiceert zij opstellen in tijdschriften van
beide landen.

Ook op cultureel gebied heeft de Kamer veel werk
verricht. Het Hollandsch Instituut te Frankfort is
bijv. mede door de Kamer opgericht, terwijl de Kamer
nauwe relaties onderhoudt met het ,,Niederlhndische
Institut” aan de Universiteit te Keulen. Voorts orga-
niseerde de Kamer in Duitschiand vele tentoonstel-
lingen.

Vraagt men zich af, wat het geheim is geweest,
waardoor deze organisatie tot een dergelijken groo-
ten bloei is gekomen, dan is dit eenerzijds groote con-
tinuïteit ten aanzien van het personeel, doch ander-
zijds groote elasticiteit ten opzichte van de inrichting
der Organisatie. Dr. Th.
M.
METz.

HET GROOTE DEENSCHE VOEDINGS-

EXPERIMENT VAN 1917-1918.

De economische omstandigheden van Nederland en
Denemarken loopen, zooals bekend, niet ver uiteen
en ook in de oorlogsomstandigheden is er een groote
overeenkomst tusschen de beide landen. Immers, beide
hebben een belangrijke agrarische productie en beide
zijn èn voor de voeding der bevolking èn voor die
van den veestapel, aangewezen op aanvoer van bui-
tenaf, in feite van overzee.

Gedurende den wereldoorlog 1914-1918 was dit
eveneens het geval. Stagneert de invoer of wordt hij
sterk beperkt – zooals toen vooral vanaf het jaar
1917 het geval was – dan zal ook nu in Denemarken
en in ons land de voedselvoorziening in de klem zit-
ten. Dit maakt het van belang de te t.reffen maat-
regelen wèl te overwegen, teneinde ook wat betreft
de hoedanigheid, d.w.z. de voedingswaarde der levens-
middelen, zoo goed mogelijk uit te komen.

De ervaringen, die men in Denemarken opdeed in
den wereldoorlog zijn in dit opzicht ook voor ons van
beteekenis. In 1917, toen dus de afsluiting van de
buitenwereld vrijwel volkomen werd, en ook reeds
daarvoor, liet men er ongeveer de volgende overwe-
gingen gelden:

Varkens en kippen worden voor het grootste deel
gevoed met stoffen, die ook den meusch als voedsel
kunnen dienen, ul. de graansoorten. Het rundvee
daarentegen kan gevoed worden met stoffen, die de
meusch niet kan gebruiken, dat zijn: gras, in den
winter in den vorm van ingekuild gras of hooi, en
verder veekoeken, zooals cocos-, grondnoten- en lijn-koeken, die het overschot uitmaken van oliehoudende
zaden, welker olie weer dienen kan als menschelijk

voedsel. Wij eten deze olie- en vetsoorten in den vorm
van plantenvet, bak- en braadvet en margarine. Aan
den anderen kant leveren de koeien (melkkoeien) de,
reeds in normale omstandigheden belangrijke, melk en haar producten natuurboter en kaas.

Men slachtte dus in 1914-1918 de varkens (en
kippen) en gaf de menschen de daardoor vrijkomend.
plantaardige voedingsmiddelen; de melkveestapel liet
1

men zooveel mogelijk intact. Hetgeen hier nu verder• volgt kan men noemen een onopzettelijke bewijsvoe-
ring, want het is ontleend aan mededeelingen, die
in het geheel niet ten doel hebben een bepaalde stel-
ling als boven aangegeven, te steunen. De boven
aangeduide stelling vloeit veeleer uit die mededee-
lingen voort. Zij zijn ni. ontleend aan een artikel van
de hand van Dr. mcd. 3ohanne Ohristiansen, privaat-..

docente aan de Universiteit van Kopenhagen
1)
van
drie jaar geleden, dat handelt over de voedingsmetho-
de volgens Hindhede en waarin zij stelling neemt
tegen die methode ), en wel o.a. aan de hand van de
door de statistiek onomstootelijk vastgestelde getallen.
Wij kunnen hier verder deze kwestie laten rusten;
al is het dan op andere gronden dan Hindhede meen-
de, de methode, die men in Denemarken naar zijn
aanwijzingen volgde, blijkt de juiste geweest te zijn.
Wij zullen nu enkele gegevens uit de statistiek aan-
halen.

Bij het beschouwen der getallen moet in het oog
gehouden worden, dat tot rantsoeneering werd over-
gegaan in den herfst van 1917, de tijd dus toen ook
in ons land de ernstige moeilijkheden begonnen van-
wege de blokkade.


….

MEEMENNE

%’5!55J35?øSWflh7
0

25
1
25
IS IS
22 25
22 22
22
£5 25 17 23
23
.0 2′ J235J5

De verbruikscijfers van 1917, vergeleken met die
van 1918, zien er, wat de voor ons belangrijke levens-
middelen betreft, als volgt uit:

Per hoofd der bevolking werd verbruikt in 1917 in 1918
visob,

…………………………… 10.9kg

16.5 kg
rund- en kalfsvleesch ……………….16.1 ,,

29.9.,
natuurboter

………………………9.9 ,,

14.5

Bij deze levensmiddelen deed zich dus een aanmer-
kelijke stijging voor. Daling vertoonden de volgende
voedingsmiddelen:
in 1917 in 1918
margarine

……………………..11.2 kg

0.4 kg
reuze!

…………………………2.29

0.83
varkenevleesch en spek …………..40.6

18.4
eieren

…………………………5.9

,,

4.2
tarwebloem en suiker …………….77.— ,,

77.5

Het verbruik van tarwebloeni en suiker samengeno-
men bleef gelijk en vertoonde alleen onderling eenige
wisseling: bloem daalde van 39.8 kg op 36.5 kg, suiker steeg van 37.2 op 41 kg.

Het gevolg van de Regeeringsmaatregelen was dus,
dat het verbruik van visch, rund- en kalfsvleesch en
natuurboter steeg, terwijl dat van margarine, wegens stopzetten van den invoer der grondstoffen hiervoor,
door de blokkade ophield. De varkensstapel was in de
voorafgaande jaren reeds sterk ingekrompen, zoodat
ook het gebruik van varkensvleesch en spek, zooals
wij zagen, aanzienlijk daalde. Het gevolg van een en
ander voor de volksvoeding was, dat de opgenomen
hoeveelheid eiwit
per hoofd der bevolking bedroeg:

in 1916 ………………5.7 kg
1917 ………………9.2
1918 ………………10.9

en de opgenomen
hoeveelheid vet
per hoofd der be-
volking:

1)
Archiv für Hygiene 1937, Band 118.
) Het zal wellicht opvallen, dat deze publicatie over
feiten, die toen bijná twintig jaar geleden reeds gebeurd
waren, pas in 1937 het licht zag. De schrijfster verklaart
de reden: de beroemde Deenso.he stabisticus Prof. H. Wes-
tergaard had in den oorlogstijd ten onrechte zijn naam
verbonden aan bepaalde principes. Zijn jongere collega’s
wilden uit deferentie het onomstooteljk bewijs van hun
!eermeesters verkeerd inzicht, dat uit de verbruikseijfers
af te leiden zou zijn, liever laten rusten. Na den dood van
Prof. Westergaard in 1936 heeft echter op instigatie van Dr. Christinnsen liet Deensehe Bureau van Statistiek de
berekening van de verbruikscijfers ter hand genomen.

5,
5,

25

es,

280

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Apri1 1940

iU
1916
……… . ……. .38.5kg
1917
………………
42.4
1918 ………………23.7

De opgenomen hoeveelheid vet was dus in 1918
veel kleiner, maar….een grooter deel ervan, ni. 61
pCt., was
natuurboter.
Dit werd verooizaakt doordat
het hoterrautsoen 35 gram per persoon per dag be-
droeg, waarbij gevoegd moet worden 5 gram, welke
uit den vrijen handel kwamen, dus het totale ‘boter-
verbruik bedroeg gemiddeld per dag 40 gram.
Voordat tot rantsoeneering was overgegaan (en
uiteraard in den normalen tijd daarna) was’ het ver-
bruik vrij, doch dat wilde voor het jaar 1916, dus
al in oorlogstijd, zeggen, dat gemiddeld per persoon
per dag 9 gram natuurboter werd gebruikt; in dc
practijk was het natuurlijk zoo, dat alleen de welge-
stelde klassen die boter gebruikten.
Bij de Regeeringsmaatregelen, waardoor, zooals wij
zagen, het verbruik van visch, rund- en kalfsvleesch en natuurboter toenam, sloot aan, dat men de kinde-
ren een hoog meikrantsoen heeft toegemeten, ni. kin-
deren tot 3 jaar 1 liter per dag, en van 3 tot 6 jaar
YL
. 1 liter. Dit beteekende een groote stijging van
het gebruik van melk. Hoe heeft de bevolking zich nu onder dit voedings-
régime gehouden? Uit de statistieken is gebleken, dat
het sterftecijfer zeer laag was; 1918 was in Denemar-
ken een ,,gezondheidsjaar”. Het sterftecijfer der zui-gelingen bedroeg 6.9 pOt., in 1914 en daaraan voor-
afgaande jaren was het 9.8 pOt. Het algemeen sterfte-
cijfer was van October 1917 tot October 1918 10.4
per duizend, in 1914 bedroeg het 12.5 per duizend.
Dit zijn dus zeer gunstige uitkomsten, al zullen ook
andere oorzaken hiertoe meegewerkt hebben. Ook de
ziektetoestand was goed, bepaald gunstig zelfs voor
sommige ziekten, waarop de voeding speciaal invloed
heeft. Ook de griepepidemie van het najaar 1918—
1919 schijnt in Denemarken een milder verloop gehad
te hebben dan in andere landen.
Toch waren de beperkingen, en de ouderen onder
ons herinneren zich maar al ie goed, dat het in ons
land ook zoo was, groot. En hoe is nu, uit voedings-
oogpunt het gunstige resultaat van, de, maatregelen
dei Deensche Regeering te verklaren? .Sarnenvattend
kan men zeggen:
doordat’ in het dag.rantsoen een redelijke hoeveel-
heid, ook clierlijk eiwit voorkwam, en
doordat een zeer gunstigé hoeveelheid vitamine A
(en D) aamvezig was
Immers visch, vleesch en melk bevatten veel (dier-
lijk) eiwit en melk, natuurhoter en visch vbel vitame
A (en D). In de producten, van het varken afkom-
stig, ontbreken deze vitaminen vrijwel geheel. ‘Wil
men het essentiecie verschil tusscheu 1916 en 1918
duidelijk stellen, dan kan men zeggen: wanneer in
1916′ 500 calorieën beschikbaar waren uit vetrijke,
doch eiwit- en vitarninen-cmrme levensmiddelen, dan
waren in 1918 360 calorieën beschikbaar uit vitami-
nen- en eiwitrjjko levensmiddelen. In het voedsel was
dus het beschikbare aantal calorieën verminderd,’
doch de kwalifeit ervan was verbeterd. ‘Tooral in het
zuigelingensterftecijfer kwam dit duidelijk uit. Men
heeft zich, toen al, gehouden aan algemeen erkende
voedirigsprincipes, zooais die ook in 1936 door de
Hygiënische Commissie ‘an den Volkenhond gesteld

zijn.
Het resultaat van ,,het g.roote Deensche voedings-
experiment van 1918″ kan, men aldus onder woor-
den brengen: Men ken bijna niet duidelijker be-
wijzen, hoe belangrijk de melk is in de voeding van
een volk,, dat in de gematigde luchtstreek leeft. Zou
men de varkens hebben laten leven en de koeien
(melkkoeien) in overmaat hebben geslacht, dan had
men niet zulke gunstige resultaten bereikt.
B. H.
WIdN’I’INK.

AANTEEKENINGEN.

De weekstaat van De Nederlandsche Bank na

herwaardeering van den goudvoorraad.

De herwaardeering. van den goudvoorraad van De Nederlandsche Bank, waartoe- op 23 Januari ji. door
dien Minister van Financiën een wetsontwerp hij dle
Tweede Kamer werd ingediend, heeft hij de afsluiting
van het boekjaar ‘der Bank op 31 Maart haar beslag
gekregen, zij het, wat cle verdeeling van de boekwinst
betreft, op een ietwat andere wijze dan oorspronke-
lijk door den Minister was voorgesteld.
Tot 31 Maart ,verd cle voorraad gouden munt en
gouden muntmateriaal gewaardeerdi tegen den ouden
aankôopprijs van
f
1047.50 per kg fijn; thans wordt
zij geboekt op basis van en ‘depreciatie van den Gul-
den met 18 pOt., d.w.z voor J 2009. per kg fijn.
Sinds medio December heeft de voorraad een omvang
van circa 615 ‘duizend kg fijn, hetgeen overeenkomt
met bijna
f
1014 millioen
teSen
den ouden goudprijs en met ruini f1235 millioen- tegen den thans gelden-
den offieiéelen prijs. Hieruit resulteert ‘een boek-
winst van ruim f 221 millioen.
De verdeeling van deze winst had de Minister zich
blijkens het oorspronkelijke ontwerp als volgt voor-
gesteld. Aan den Staat en De Nederlandsche Bank
zou de winst ten goede komen ontstaan door herwaar-
deering van den voorraad.goud, welke de Bank bezat
ten tijde van h’t loslaten van den gouden standaard
op 299
September 1930. Deze gouclvoovraad bedroeg
bijna
f
670′ mihliben; herwaardeeririg hiervan levert
een winst op van ongeveer
f
146.4 millioen. De-hoek-
winst ad
f
75 millioen, ontstaande ,door herwaardee-
ring van het overige goud der Nederlandsche Bank – goud, dat sinds Septeniber 1936 door het Egalisa-
tiefonds aan de,Bank ‘is overgedragen – zou worden
uitgekeerd aan het Egalisatiefonds als compensatie
voor de yerliezen, welke dit fonds op de goudove-
drachten aan De Noderlandsche Bank (tegen ‘den
ouden prijs van
f
1647.50 per kg) heeft geleden.
Deze verdeeling van de boekwinst tusschen het
Egalisatiefonds eencrzijds, den Staat en De Neder

landsche Bank anderzijds, is door de beide Kamers
der Staten-Generaal aanvaard. Niet onaangetast bleef
echter de regeling, die dc Minister had ontworpen
voor de verdere, verdeehing van de winst op. den
,,ouden” goudvoorraad. De Minister had van de

f
146.4 millioen een bedrag van
f
29.9 millioen ten
goede willen laten kwTlen aan De Nederlancische Bank
ter volledige dekking van het in September 1931 ge-
leden verlies op het bezit aan Pondetc Sterling, met
dien verstande, dat
f
7.0 millioen zouden worden:
aangewend ter a.fboeking yan het nog « als orde-
ring öp dan Staat – op de balans paraisseerende ge-
deelte van dit verlies, terwijl de overige
f
22.3 mii-
lioen aan de reserves zouden worden gedoteerd. Voor
den Staat zou derhalve
f
146.4
– f
29.9
= f
116.5
milhioen beschikbaar blijven, welk bedrag ten hate
van het in te stellen Leeningfonds zou strekken.
De behandeling van het wetsontwerp in de Tweede
Kamer leidde tot amendeering van de geschetste rege-
ling in dien zin, dat slechts
f
13.9 milhioen aan De
Nederiandsehe Bank wördt uitgekeerd (dus slechts

f
13.9
f
7.6
= f 0
:
3 millioen ter versterking der

reserves) en derhalve
f
13.5 millioela aan den Stast.
Deze gewijzigde verdeeling is ook door de Eerste
Kamer aanvaard.

De invloed van de’ lterwaardeerin.g ‘op den wak elijk..
sch en, ban1cstaai …-.”’

Hoe hebben nu de herwaardeering van: den goud-
voorraad ‘en de verdeeling der boekwinst zich weOr-

spiegeld
in:
de door De Nederlandsche Bank gepubli-
cerde weëkstaten?
1)
…., , .

i) ])e laatste- w’enkstaat vOÔr.de’herw’aardeering’ (die’ per
26 Maart) ïs opgenoii’mn in -dc E.-S.B. ‘van 27-3-’40
1
bir.
350,
de eerste weekstaat na de harwardeering (dié per
1 April) in de E.-S.B. van 3-4’4&, blz. 266. ‘

10 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

281

De g6udvoorraad
2
),- die
01)
26 Maart tegen
f
1647.50
per kg fijn voor
f
1013.6 m:iliioen te boek stond, het-
geen overeenkwam. met een voorraad van 615.2 dui-
zend kg
fijn,
zou
bij waardeering tegen
f
2009 per kg
een boekïinst hebbe:n opgeleverd van
f 222.4
mii-
lioen. De weekstaat per 1 April vermeldt echter een
goudvoorraad -van
j
1235.3 millioen, hetgeen t.o.’.
26 Maart een toeneming beteekent met
f
221.7 mil-
lioen. ilet verschil ad
f
0.7 millioen kan zoowel zijn
oorzaak vinden
in
kleine correcties als in een geringe
goudoverdracht aan: het Egalisatiefoiids.
De uitkeering van
f
75′ millioen aan het Egalisa-
tiefouds weerspiegelt zich waarschijnlijk ten deele in
de mutaties van den post ,,Beleeningen op effecten,
euz.”, welke met
f
55.2 millioen daalde.
De
f
132.5 millioen, welke aan den Staat ten goede
zijn gekomen, z.ijn in den weekstaat van 1 April nog
slechts voor
f
63.7 millioen als stijging van het reke-
ning-courant-saldo van het Rijk terug te vinden;

f
69.8 millioen werd derhalve reeds door het Rijk
opgenomen. ilierbij dient bedacht te worden, dat het
Rijk per 1 April zoowel voor rente en aflossing op
verschillehde leeningen ils voor aflossing van schat-
kistpapier aanzienlijke bedragen noodig had.
Alleen de uitkeeririg van het resteerende gedeelte
der boekwinst
(f
13.9 rhillioen) aan De Nederland-
sche Bank komt volkomen duidelijk in de mutaties
in de weekstaten tot uitdrukking. De Post ,,Staat der
Nederlanden (Wet van 27/5/32, S. No. 221)”, die het
nog niet afgeboekte saldo van het in 1931 geleden
Pondenverlies representeerde, is uit den weekstaat
verdwenen. De overige
f
6.3 millioen blijken voor

f
3.3 millioen te zijn toegevoegd aan het statutaire
rcservefonds, dat daardoor van
f
4.3 op
,f
7.6 mil-
lioen steeg en voor
f
3 miliioen aan cie bijzondere
reserve, die een toeneming van
f
7.8 tot
f
10.8 mii-lioen vertoonde.

2)
‘De goudvoorraad wordt sinds 1 April 1.940 in de
veektaten niet meer gesplitst in gouden munt en gouden
iie utm at.e ri aal.

China’s contact met de buitenwereld door lucht-

lijnen in stand gehouden.

Over dit onderwerp ontl’eenen wij aan de ,,Far
Eastern Survey” van 6 December 1939 het volgende:
Nu de J’apansche troepen de laatstë directe ver-
binding van China met de zee pogen af té snijden, is een algeheel isolement voor dit land niet slechts een
denkbeeldig gevaar.

De Chineesche autoriteiten, zich ten volle bewust
van de noodlottige gevolgen, die een dergelijke situa-
tie zou kunnen inhouden voor het handhaven van de Chineesche zelfstandigheid, stellen alles in het werk
om het contact met de buitenwereld te behouden. De
dreigende afsnij ding van de .verbind.ingswegeu te wa-
ter en te land, dwingt China het verkeer zooveel
mogelijk te beperken tot de luchtvaart, die dienten-
gevolge uitbreiding moest ondergaan.

Een nieuwe luchtljn Tsjoengking—Birma werd
geopend, terwijl met Rusland nog besprekingen wor-den gevoerd over een mogelijke verbinding Tsjoeng-
king—Alma-Ata, de hoofdstad van Kzakhstan, aan
de Turksib gelegen.

De diensten op het buitenland maakten tot Dec.
1039 deel uit van- de vhiegroutes der groote Euro-
peesche en Ainerikaansche luchtvaartmaatschappijen.
Het Pan American Airways System voerde weke-
lijks een vlucht uit van San Francisco naar- Hong-
kong, die evenals de diensten op de South ‘Pacific en
Australië, waargenomen door de Imperial Airways,
Air France en K.N.I.L.M., meestal in samenwerking
met elkaar, nog steeds regelmatig worden uitgevoerd.
De vluchten op – Europa daarentegen konden niet
ongehinderd voortgang vinden. De Imperial Airways
hebben, na een aanvankelijke inkrimping, het aantal
vluchten weer op het oude peil terug kunnen ‘bren-

gen, zoodat weer twee vluchten Londen—Rangoon—
hongkong per week worden uitgevoerd. Een groot
nadeel werd echter de geringe vérvoerszekerheid voor
de passagiers, daar regeeringsambtenaren in alle ge-
vallen voorgaan. ‘Dezelfde moeilijkheid doet zich voor
bij de Air France, op de route Parijs—Saigon. Hier-
door krijgt de K.L.M., die reeds een zeer belangrijke
plaats inneemt, een voorsprong, door de opening van
den nieuwen aansluitencien dienst Burma—Rangoon,
nog vergroot.

Wil China profiteeren ian deze buitenlandsche
luchtlijnen, dan is een aansluitend binnenlandsch
luchitnet een eerste vereiscl1tc. De nationale dien-
sten worden onderhouden door twee maatschappijen,
de China National Association Corp. en de Eurasia
Aviation Cy. Eerstgenoemde is een Chineesch-Ame-
rikaansche maatschappij, opgericht in 1029; de Eura-
sia is in 1931 tot stand gekomen met hulp van de
Lufthansa.

De C.N.A.C. exploiteert de lijn Tsjoenking—Hong-
kong, die nog steeds wordt bevlogen, zij het dan niet
op vastgestelde tijden sinds een der grootste passa-
giersvliegtuigen door Japansche jagers is neerge-
haald. Bovendien opende zij een nieuw,en dienst,
Burma—Rangoon, op 2 November 1039.
Zag de C.N.A.C. kans haar diensten uit te breiden,
de Eurasia daarentegen werd door de Europeesche
oorlog gedwongen, haar vluchten op Hongkong te
staken, in verband met het feit, dat al haar piloten
van Duitsche nationaliteit waren en dus in Hong-

kong geïnterneerd zouden kunnen worden. Men treft
maatregelen om hen te vervangen door Chineesche en
Amerikaansche piloten, teneinde de diensten te kun-
nen hervatten.

De uitbreiding van het luchtverkeer in China heeEt
op dit oogenblik voornamelijk een politieken en mili-
tairen achtergrond.
Blijvende beteekenis zal men er aan kunnen toe-
kennen, als de plannen om de goudvelden van Tibet
te exploiteeren met het snelste transportmiddei ver-
werkelijkt zuilen worden.

BOEKBESPREKINGEN.

l4ïerkgelegenhiejd en werkloosheid in
de agrarische productie, door W. Stei-
gen ga.
Academisch proefschrift. (Utrecht
1940; Uitg. Mij. Kemink & Zn. N.V.
Prijs ingen.
f 4.—,
geb.
f
5.—).

liet komt gewoonlijk een onderwerp ten goede,
als deskundigen met uiteenloopende opleiding er hun
licht op laten vallen. Toepassing van verschillende
begrippen en denkschema’s kunnen zeer vruchtbaar
zijn. Was Quesnay, de man van het ,,tableau économi-
que”, niet arts van beroep? ileeft Marsliali voor zijn
visie op het economisch leven niet veel te danken
gehad aan zijn natuurwetenschappelijke opleiding?
Bôvendien kan een ervaringsonderwerp als zooda-
nig nooit object zijn van één speciale wetenschap.
Elke wetenschap belicht een bepaald aspect, een be-
paalden samenhang. Zoo kan ook het vraagstuk van
de verkloosheid onder geheel verschillende aspecten
worden bezien.

De sociale geografie is een nog vrij jonge weten-
schap. Min, of meer moet zij zelfs nog haar bestaans-
recht bewijzen. Het behoeft dus niet te verwonderen,
dat wij met meer clan gewone verwachting dit boek
van een sociaal-geograaf over het vraagstuk van de
werkgelegenheid en de werkloosheid in, de agrarische
productie ter hand hebben genomen.

Het boek begint met ,,een inleiding in de sociaal-
geografische methode, meer in het
bijzonder
met be-
trekking tot de werkloosheid”. In twee monografieën,
betreffende de gemeenten Finsterwoide en Snelre-
waard, geeft de schrijver ons dan een proefje van dle ideale uitwerking van deze sociaal-geografische me-
thodiek.

282

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April, 1940

Daar deze werkwijze om des tijds wille moeilijk voor
het geheele land kon worden gevolgd, heeft de heer
Steigenga zich voor de eigenlijke behandeling van
het onderwerp moeten tevreden stellen met een min-
der gedetailleerd onderzoek. Met behulp van gegevens,
verzameld door het Centraal Bureau van de Statis-
tiek en de Directie van den Landbouw, zijn eenige
beschouwingen over de structuur van de werkgelegen-
heid en de werkloosheid in de agrarische productie
naar voren gebracht.
Het laatste hoofdstuk bevat enkele algemeene op-
merkingen over de oplossing van het agrarische werk-
loosheidsvraagstuk en over het agrarische vraagstuk
in het algemeen.
Het is op zichzelf nuttig, dat zooveel gegevens over de werkgelegenheid en werkloosheid in den landbouw
in een boek verzameld zijn. Ook de gedeeltelijk nieu-
we bewerking van de gegevens is verdienstelijk; een
aantal duidelijke kaarten en cartogrammen geven een
overzichtelijk beeld. Hier en daar maakt de heer Stei-
genga ook wel goede opmerkingen.
Maar ondanks dit alles heeft dit boek ons toch
teleurgesteld.

In de in’Ïeiding over de sociaal-geografische metho-
diek vindt men weinig over de
speciale
werkwijze van
den sociaal-geograaf. Wat men wel vindt is een vrij
uitvoerige theorie over de oorzaken van de werk-
loosheid in de agrarische productie en terloops ook in
de niet-agrarische productie. De differentiatie van
de beroepen en de stagnatie in de bevolkingstoene-
ming worden als de belangrijkste oorzaken van de
werkloosheid beschouwd. Veel bewijsmateriaal wordt
voor deze theorie niet naar voren gebracht. Het be-
toog is bovendien niet erg critisch. Wij vragen ons
af of de schrijver zich wel scherp het onderscheid
bevust is tusschen oorzaak en voorwaarde. Met het
begrip ,,volwaardig consument” wordt gewerkt zon-
der veel besef te toonen met welk een fictief en vloei-
baar begrip men te doen heeft.
De monografieën hebben het bezwaar, dat ze een t.e
klein gebied bestrjken. De absolute getallen zijn soms
van zoo’n orde, dat de toevalligheidsfactor het trek-
ken van conclusies uit deze cijfers vrijwel onmogelijk
maakt. Een dergelijke wijze van analyseeren kan on-
getwijfeld haar nut hebben, maar men zal dan een
grooter afgerond landbouwgebied dienen te kiezen.
De hoofdstukken, die zich voornamelijk beperken
tot een sociale en economische beschrijving van de werkgelegenheid en de werkloosheid, lijken ons de
meest geslaagde.
In het laatste hoofdstuk neemt de heer Steigenga
teveel hooi op zijn vork. In de inleiding van zijn boek
zegt hij wel, dat zijn studie niet de pretentie heeft
een oplossing te geven van het werkloosheidspro-
bleem, maar dat is hij op het eind blijkbaar vergeten.
Zelfs wordt niet alleen de oplossing van het werk-
loosheidsvraagstuk in den landbouw besproken; de
geheele agrarische politiek komt op het tapijt. Er komen in dit laatste hoofdstuk wel zeer lezens-
waardige gedeelten voor, o.a. over de wenschelijkheid
om de welvaartsniveau’s van stad en land dichter hij
elkaar te brengen, de dringend noodzakelijke vereen-
voudiging van het distributie-apparaat, de saneering
van de agrarische productie, enz., maar meestal houdt
de schrijver zich teveel op de vlakte. Soms laat hij
zich ook verleiden over zeer gecompliceerde onder-
werpen in het kort enkele dingen te beweren, die
niet alleen onvoorzichtig zijn, maar ook de deskun-
digheid van den schrijver op dat gebied ernstig in
twijfel doen trekken. Wat over het grondvraagstuk
in het midden wordt gebracht, getuigt van het zui-
verste dilettantisme. Gelukkig, dat de schrijver het
hypotheekvraagstuk ,,niet voldoende bestudeerd” en
daarom nog niet ,,rijp” geacht heeft voor een opios-
sing, hoewel het verwondering wekt, dat
hij
dan toch
al bij voorbaat ingrijpen van de Overheid gewenscht
vindt. De positie van onze boter op de Engelsche

markt achtte de heer Steigeriga vooral bedreigd door
de Deensche boter, terwijl hij de concurrentie van de koloniale boter op den duur van minder belang
achtte door den invloed van het verschil in transport-
kosten. Hij moet de dissertatie van Frietema er
maar eens op nalezen.
Ook in theoretisch opzicht stuit men op passages,
die men zeker niet in een academisch proefschrift
verwacht. Zoo wordt beweerd, dat de theorie van de
grondrente niet meer opgaat, omdat de pachtprijs
66k afhankelijk blijkt van het aantal gegadigden. De
oplossingvan het vraagstuk van de waarde van een
goed met practisch oneindigen levensduur schijnt den
heer Steigenga niet bekend te zijn. Hij critiseert Van
Heek, die berekend heeft, dat de inpoldering van de
Wieringermeer een bedrjfseconomisch verlies op-
levert, door den grond ,,eeuwigheidswaarde” toe te
kennen. Want, zegt de schrijver: ,,Men kan een stuk
ontgonnen of gewonnen grond niet in een bepaald
aantal jaren afschrijven. Op den duur wordt het aan
ontginning of inpoldering ton koste gelegde kapitaal
weer terug gewonnen.”
Als deze sociaal-geograaf representatief is voor
zijn groep, dan lijkt het ons veiliger, dat de sociaal-
geograaf zich beperkt tot het sociaal-geografische ge-
zichtspunt – wat dat dan ook zijn môge – of dit hij
zich eerst grôndig op de hoogte stelt van economische
vraagstukken. J. RoRaio.

MAANDCIJFERS.

HYPOTHEEKRENTE IN NEDERLAND.

Am-
sterdam
rn cm
Den Haag
Volle
eigen-
dom

Middel-
burg
Rotter-
dam
z
WO
e

4.67 4.98 4.93
5.01
4.98 4.70 4.89
4.49 4.65 4.69 4.95 4.89 4.52
4.65
1933
………
1934
………
4.54
4.54
4.58
4.80 4.50 4.40 4.44
1935
………
1936
………
4.58 4.69 4.63
4.87
5

4.50 4.47
4.51
4.-‘
4.-
4.04 4.34
4.-
4.12
4.03
1938
……..
3.74
3.77
3.72
3.91
3.81
3.79 3.59
1939
……..
3.76 3.80 3.82 4.08
3.83
3.93
3.63
1937
………

Jan.
1939

..
3.50
31
3.75
4.
4-31
2)

3.35
3
Febr.

..
3.50
3_4
3.75

4_3

)
3.57
34
Mrt.

•,,

..
3.50
31
3.75
4.-
4-31
1)

4.-
3
April

..
3.50
31
3.75
4_3

1)

3.70
3
Mei

..
3.50 31 3.75
4.
4_3

2)

3.74
3_4
Juni

..
3.50
3_4
3.75
4.25
4-3k
1)

Juli


3.50
3_4
3.75
4.-
4_3

1)

3.82
Aug.

..
4.-
4
3.50

4-31
1)

31
Sept.

,,

..
4.25
31
4.-

4-31

)

Oct.

,,

..
4.06

4.-
4.25
4
4.35
3-4
Nov.

,,

..
3.75
44


4
4.32
4
Dec ………
.
4.50
44
4.25

4_414) 4.42
4

Jan.
1940

..
4.50
44
4.50
4.75
4_414)

4.50
4-1
Feb.

..
4.50

4.50
.-,.

44
Mrt.

,,

..
4.12
5


4.371

41
4.23
44
1)
Op gebouwen
4
01;
op landerijen
3
0/o.
) Op gebouwen
deels
4 o,
deels
31
°10
op landerijen
3f °/o-
3)
0p gebouwen
4 oj
;
op landerijen deels
31 o/,
deels
4
0/
o
.
4) Op
landerijen
4
0
10;
op andere objecten
41
0
/0.
Nadruk verboden.

ONTVANGEN BOEKEN.

Werkgelegenheid en werkloosheid in de agrarische
productie
door W. Steigenga. (Utrecht 1940;
Kemink & Zoon N.V. Prijs ingen.
f
4-, geb.

l4Torld: wheat planning and econ-omic planning in
general
door Paul de Hevesg. (Londen 1940;
Oxford University Press. Prijs 38/-).

Béknopte schets van het geld- en bankwezen van
Zuid-Amerika.
door L. J. Harms. (Haarlem 1940;
H. D. Tjeenk•,Wiilink & Zoon’s UitgMij:Prijs
f1.75). ..

10 April 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

283

STATISTIEKEN.
BANKBISCONTO’S.
Ned (Disc.Wissels. 3

28Aug.’39
Lissabon

…. 4
11Aug.’37
Oct.’39
‘Be1.Binn.Eff.
Bk
3

28Aug.’39
Londen ……2
26
IVrsch.inR.C.
328Aug.’39
Madrid ……5
15 Juli’35
Athene ……….
6

4Jan.’37
N.-YorkF.R.B. 1
26Aug.’31
Batavia

……..
3

14Jan.’37
Oslo ……..
4

21 Sept.’39
Belgrado ……..
5

1
Febr.’35
Parijs

……2
3

Jan.’39
Berlijn ……….
4
22Sept.’32
Praag

……3

1Jan.’36
Boekarest

……
31
5Mei’38
Pretoria

…. 31
15Mei’33
Brussel

……..
2
1
)25Jan.’40
Rome …….. 41
18Mei’36
Boedapest

……
.4
28Aug.’35
Stockholm

.. 3

14Dec.’39
Calcutta

……..
3
28Nov.’35
Tokio….

3.46

11
Mrt.’38
Dantzig

……..
4

2Jan.’37
Warschau…. 4

18Dec.’37
Helsingfors ……
4

3Dec.’34
Zwits. Nat. Bk.
4
25Nov.’36
Kopenhagen

….
51

9 Oct.’39

1
)1
1
12% bankwissels
i.z. verk. Belgische prod. in het buitenland.

GELD-
EN WISSELKOERSEN.
OPEN
MARKT.

1940
1939 1938 1939

6
16
Al
26130
18/23
3/8 4(9
l4/l9
April
pril
Maart
Maart
April
April
Aug.

A,nsterdam
Partic.dlsc.
314_I
3
j1e
314-1
1_111
1114_IJ8
7)
I18-Ie
1
14
1
/2
Prolong.
2
2_114
2
1
14.
1
12
211

7)
11
3

11
2

3/
4

Londen
Daggeld…
31..1112)
1/4_11144)
3
14-114
314.1114
11
2
.4
112.1
113_3114
Partic. dIsc.
l’jn
2)
l’/n
4)

l’Jn
1
1
1
I116112
17133
1116-3/6
Berl(in
Daggeld. ..
1
7
/.2
3)
13(
4
-21)
2118_316
6)

11-2
1
I2
6

2
3
16-3e)
2
3
/4-3
318
211
4
5/
9

Maandeld
2-1j4 3)
2-18
5)
2
1
1-3/

6)

2J/-
3
/

8)

2
3
14-3
9
)
2
4
14-3
2
3
18-
5
1
9
Part, disc.
2
3
19
3
)
2315112
5)
211
3
6)
22128)
1

2
7
/q 9)
27,1
8

2
3
14
Warenw. ..
4-112
3)

4-112

5)
4112 6)
4-1/2
8)

4..113
9)
4113
411
New York
Daggeld
1)
1
1
1
1
1
1
1
Partic.dlsc.
1/
3

11
5

113
1h
5) 1/
1/
3

1/
3

1)
Koers van 5 April en daaraan voorafgaande weken
tlm.
Vrijdag.
1)
30 Mrt.
3)
4 April
4)
26130 Mrt.
5)
29 Mrt.14 April.
6)
26128 Mrt
7
)j8/21
Mrt.
8
)15121 Mrt.
9)
316 April.
WISSELKOERSEN IN NEDERLAND.

Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel
Batavia
York
)
S)
)
S
)
S)
1)

2 April 1940
1.883.’
6

6.74
75.60
3.82
32.18
1008%
3

,,

1940
1.883.1:8

6.74%
7560
3.83 32.12
100
Tw
4

,,

1940 1.88%
6.70%
75.60 3.80 32.08
100%
5

,,

1940
1.88%
6.72
75.60
3.81
32
.
0
71
100
H
6

,,

1940
1.88%
6.74% 75.60
3.82%
32.11
100H
8

,,

1940
1.883.(
6.73%
75.60
3.82
32.14
100fi Laagste d.w’)
1.88%
6.65
75.40
3.77%
32.021

1007
4

hoogste d.wl)
1.88%
6.76
75.70
3.84 32.20
1101
Muntpariteit
1.469
12.1071
59.263
9.747
24.906
100

/
Data
serland_j
Praat
Boeka-
Milaan
Madrid

2 April 1940
42.24%

– –

3

,,

1940
42.27%



4

1940
42.26




5

1940
42.24%


6

,,

1940
42.25


– –
8

1940
42.24%
– –


Laagste d.wl)
42.20
6.40

9.45

Hoogste d.w
1
)1
42.30
6.45 0.90
9.57%
19
Muntpariteitl
48.003
7.371
1.488

13.94
48.52

a
D ta
Stock-

Kopen-
o
t

so
Ziel-
Buenos-
Mon-
holm)
hagen*)
,Or°.f’;
Aires’)
freall)

2 Apr1TT40
44.921
36.40

42
.821
44
154
3

,,

1940
44.92k

36.40
42.821

44
156
4

,,

1940
44.921 36.
4
21
42.821

438%
155
5

,,

1940
44.921 36.40
42.821

44%
157
6

,,

1940
44.921
86.40

42.821

43% 158%
8

,,

1940
44.921
36.40

42.821

42%
158
Laagste d.w’)
44.75

36.
2
71
42
.7
2
1
3.60
42
152
Hoogste d.w1)
44 94 36.45 42.871

3.70
44%
160
Muntpariteit
66.671 66.671
66.6711
6.266
95%
2.1878
8)
Noteering te Amaterdani.
55)
Not, te Rotterdam.
1)
Part, opgave.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).

Da
a
Londen
($
per
£)
Parijs
($ P.
lOOfr.)
Berlijn
($ P. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gld.)

2 April

19401
3,58%
2,03%
40,20
53,09
3

,,

1940
3,55%
2,01%
40,20
53,09
4

,,

1940
3,57% 2,02% 40,20 53,09
5

,,

1940
3,59%
2,03% 40,20
53,09
6

,, .

1940
3,59% 2,03% 40,20
53,09
8

,,

1940
3,55%
2,01%
40,20
53,0934

10
April

1959
4.68%
2.64%
40.21
53.08%
Muntpariteit..
4,86
3,90%
23,81%
40%
9

KOERSEN TE LONDEN.

Plaatsen en
Landen Noteerings-
1
eenheden
16
Mrt.
1

1940
23
Mrt.
1

1940
26130
Mrt.
1940
Laagste
l
Hoogstel
1
30Mrt.
1940

Alexandrië..
Piast. p.0
97%
97%
97%
97%
97%
Athene

….
Dr.
p.0

535
535 535
535
535
Bangkok….
Sh.p.tical
22.18
22.18
22.18 22.18 22.18
Budapest

..
Pen.
p. £
20%
20% 19%
20%
1934
BuenosAires’
p.pesop.,
17.071
17.071

16.95
17.30 17.171
Calcutta….
Sh. p.
rup.

– – –
Hongkong
..
Sh.
p. $
112
29
/
32

112
29
/
33

1/2%
1/3
112%
Istanbul ….
Piast.
p. £
5.10
5.10
5.10 5.10
5.10
3h.
p.
yen
1,3%
113%
6

1
1
3
%6
1114%
%
Lissabon….
Escu.
p. £
107%
107%
106
107%
106%
Montevideo
.
d. per
£
25

.
25
24%
28
26%

Kobe

…….

Montreal

..
$
per £
4.45 4.45 4.43 4.47 4.45
Rio d.Janeiro
d. per Mii,
3211
33

311/
371
10

3% 3%
Shanghai

..
d.
p. $
4
4%
3% 4%
4%
Singapore ..
Sh. p. $
24%4
2/4%6

214%
2/4%
6

2/4%
Valparaiso 2).
per
£
105 105 95 105
100
Warschau
..
ZI. p. £

– –


1) Olfic. not. 15 laten, gem. not., welke imp. hebben te betalen 15Nov.1938
17.13.
2)90
dg. Vanaf 13 Dec. 1937 laatste ,,export” noteering.
ZILVERPRIJS

COUDPRIJS
Londen’) N.Vork’)

A’dam’) Londen’)
2 April 1940.. 20%

34%

2April1940.. 2090 1681_
3 ,,

1940.. 20%

349/
,

3 ,,

1940.. 2090 1681
4 ,, 1940.. 20%
6
34%

4 ‘

1940.. 2090 1681_
5 ,, 1940.. 20%

34%

5 ,, 1940.. 2090 1681_
6 ,, 1940.. –

6

1940.. 2090 1681_
8 ,,

1940.. 20%

34%

8 ,, 1940.. 2090 1681_

10 April 1939.. –

42% 10April 1939.. –

23 Aug.1939.. 20%
1
37
y
4
23 Aug. 1939. .2110
14
8/61
1) In pence p. oz. stand.
2)
Foreign silver in $c. p. oz. line.
3)
In guldens
per Kg. 100011000.
4)
In ah. p. oz. line.
STAND_VAN_’.RIJKS_KAS.

Vorderingen

1 21 Mrt. 1940 1 31 Mrt. 1940
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist bij de Ne-
/

17.876.293,18
f128.236.921,65
derlandsche Bank
….. .. ………….
Saldo b. d. Bank voor Ned. Gemeenten
,,

57.136,10
,,

34.449,14
Voorschotten
op
ultimo Februari 1940
a/d. gemeent. verstr.
op
a. haar uit te
keeren hoofds. der pers. bel., aand. In
de hoofds. der grondbel. en der gem.
fondsbel., alsmede
opc. op
die belas-
tingen en
op
de vermogensbelasting


Voorschotten aan Ned._Indiël) ……..
64.523.894.56
,,

62.071.419,88
,,

12.408.431.62
12.546.357.17
Kasvord.weg. credietverst. afh. buitenl.
84.600.146,58
84.516.368,34
Idem aan Suriname
1) ………………

Daggeldleeningen tegen onderpand
der

..


Saldo

postrek.
v.
Rijkscomptabelen
Vord.
op
het Alg. Burg. Pensioenf.
1)
,,

66.825.006,79

,,

52.270.497,32

Vord.
op
andere Staatsbedr.en instell.l)
16.698(65,57
,19.135.164,08
Verplichtingen

Voorschot door de Ned. Bank ingev.
art. 16 van haar octrooi verstrekt
– –
Voorschot

door

de

Ned.

Bank

in
rekening-courant verstrekt


f
79.164.000,-
f
97.164.000,-
Schatkistpromessen in omloop ……
367.800.000,-‘)
,367.800.000,- 3)


,,

1.064.278,-
,,

1.064.043,-
Zilverbons

in

omloop
………………
Schuld

op

ultimo Februari 1940 ajd.
ge,n.weg. a. h.uit te keeren hoofds.d.

Schatkistbiljetten
IO
Omloop
……….

Daggeldleeningen
……………………

pers. bel., aand. id
. hoofds. d. grondb.
e. d. gem. fondsb. alsm.
opc. op
die

..

bel, en
op
de vermogensbelasting..
9.069.774,43

9.069.774,43
Schuld aan

Curaçao’)

…… . ……..
,,

1.001.823,78
,,

831.823,78
Schuld aan het Alg. Burg. Pensioenf.’)
,

9.971.739,86
10.084.875,65
Id. a. h. Staadsbedr. der
P. T.
en
T.’)
,,
184.784.653,92

.


168.613.684,49
Id. aan andere Staatsbedrijven
1)
…..
21.000.000,-
22.000.000,-
Id. aan diverse instellingen’) ……..
.

..150.177.056.54

150.149.573,54
2)
In rekg.-crt. met ‘a Rijks Schatkist.
8)

Rechtstreeks bj
de Nederland-
sche Bank geplaatst Nihil.
8)
idem Nihil.
NEDERLANDSCH-INDISCHE
VLOTTENDE
SCHULD.

/
30 Maart 1940
I

6 April 1940

Vorderingen

1)


– –
Saldo
b.
d. Postchèque- en Girodienst
/
224.000
f

213.000
,,
3.648.000
3.648.000

Saldo Javasche Bank
……………….

Verplichtingen:
75.098.000
Saldo Indisch Muntfonds
………….

Voorschot
‘s
Rijks kas e.a. Rijksinstell
,,
62.071.000

6.224.000
Voorschot van de Javasche Bank ……4.323.000
Schatkistpromessen in omloop …….
.,,
. 0.000.000

40.000.000
Schuld aan het Ned.-lnd. Muntfonds


Schuld a. d. Indische Pensioenfondsen
,,
9.353.000
,,

9.353.000
Idem aan de Ned.-Ind. Postspaarbank
1.337.000
1.597.000
Belegde kasmiddelen Zelfbesturen
,,
1.030.000
,

1.030.000
1)

etaalmiddelen in de Landskassen
f
B 40.023.000.
SURINAAMSCHE
BANK.
Voornaamste posten in duizenden
guldens.

Data
Metaal
I

opeischb.
schulden
Discoat.
Dlv.
reke-
latie
Gouvern.I Ander.
ningen)

3 Feb.’401
973
1

1.288
1

387

516
1.216
27 Jan.’40
1.005 1.232
365
742 523 1.188
20

’40
989
1.213
.471
648
521
1.188
13

,,

40
978
1.231
487 679
520
1.224

19Aug.’39
886

1

1.176
757
586
552
1.373
0 Sluitp. der activa.

JF
284

GRÔÔTHANDELSPRIJZEN VAN BELANGRIJKE VOEDINGS- EN GENOT-

1), 2)
Zie blz.
GERST
59160
kg
MAIS
R000E
BURMA RIJST
Loonzein
BOTER per’kg.
KAAS
Edammer
EIEREN
(groote)
128 E.-S. B.
Marokko’)
Rotterdam per 2000 kg. Bahia Blan-
ca’) loco
Rotterdam per 100 kg.
per cwt. f.o.b.
Leeuwar-
Heffing
Alkmaar
Gem. not.

Termijn-
noteer. op
La Platal)


Termijn-
noteer. op
80kg Roe-
meensche
1)
van 14Feb.’40
I.C.

Rotterdam Rotterdam
Rangoon/Bassein
__________________
der Comm.
Crisis
Zuivel-
Fabr.kaas
gang exp.
Eiermijn
Roermond
per2000kg.
1 of 2 mnd.
per 100 kg.
1 of 2 mnd.
Locoprijs
Herl.Ned.Ct./

Not.
Noteering

Centr.
per 50 kg.’)
p100 St.

•7
%
/
%
1
%
ƒ
%
ƒ
%
9h.
7
x
t
1921
237,-
110,2
171,50
89,3
176,-
87,1
12,47
5
102,5
13,82
5

110,1.
14,75 109,3
6,83
104,5
1113
1
14
2,03 98,4

43,30
95,0
7,96
99,3
1928
228,50
106,2
208,50
108,6
226,-
111,9
13,15
108,1
12,57
5
100,1
13,47
5

99,9 6,43 98,4
101.7
3
14
2,11
102,3

48,05
105,4
7,99
99,6
1929
179,75
83,6
196,-
102,1
204,-
101,0
10,87
5

89,4
11.275
89,8
12,25
90,8 6,34
97,0
1016
2,05 99,4

45,40
99,6
8,11
101,1
1930
111,75
52,0
118,50
61,7
136,75
67,7 6,22
5
51,2
8,27
5

65,9 9,67
5

71,7
5,09 77,9
815
1,66
80,5

38,45
84,4 6,72 83,8
1931
107,25
49,9
78,25
40,8
84,50
41,8
4,55 37,4 4,65
37,0
5,55
.

41,1
3,09 47,3
516
1,34
64,9

31,30
68,7 5,35
66,7
1932
100,75
46,8
72,-
37,5
77,25
38,2
4,62
5
38,0
4,70 37,4 5,22
5

38,7
2,59
39,6
5L111/2

0,94 45,6

22,70
49,8
4,14 51,6
.1933
Z
70,-
32,5
60,75
31,6
68,50
33,9
3,55 29,3 3,75
29,9 5,02
5

37,2
1,84
28,2
415
1
12
0,61
29,6
0,96
20,20
.44,3
3,71
46,3
1934
W
,
75,75
35,2
64,75
33,7
70,75
35,0
3,32
5

27,3 3,25 25,9
3,67
5

21,3
1,74
26,6
4(7314

0,45 21,8
1,-
18,70
41,0 3,45
43,0
1935
53
68,-
31,6
56,-
29,2
61,25
30,3 3,07
5

25,3
3,87
5

30,9
4,12
30,6
2,07 31,7
5/8
1
1
0.49
23,7
0,99
14,85
32,6 3,20
39,9
1936
0

86,-
40,0
74,50
38,8
74,-
36,6
4,275
35,1
5,75
45,8
6,27
5

46,5 2,19 33,5
5/71(

0,58
28,1
0,88
5
17,55
38,5 3,50
43,6
1937
137,75
64,0
105,75
55,1
111-
55,0
8,95 73,6
8,025
63,9
8,92
5
66,2 2,70 41,3
61-
0,78 37,9
0,67
19,75
43,3 3,96
49,4
1938
103,00
47,9
100,50
52,3
106:5
0
49.9
5,725
47,1
5,40
43,0 6,20
46,0 2,48 38,0
517
0,80
‘38,8
0,58
21,27
5

46,7
3,98
49,6
2
)1939
88,75 .41,3
89,-
46,4
97,50
45,7 4,15
34,1
3,55 28,3
3,72
5

27,6 2,46 37,7
5193
14

0,78
37,9
0,63
19,35
42,5
4,02
50,1

Juni

1939
90,75
42,2
90,50
47,1
97,25
45.6
3,90
32,1
3,475

27,7 3,82
5

28,4 2,62
40,1
511 13
0,75 36,4
0,60
17,10
37,5
3,45
43,0
Juli

,,

87,–
40,5
83,25
43,4
91,25
42,8
3,87
31,9
1

3,35
26,7
3,45′
25,6
2,54 38,9
5/91/2

0,76
36,9
0,54
16,55
36,3
3,49
43,5
Aug.

,,
Z
85,75 39,9
.
82,75
43,1
87,50
41,0
4,45 36,6
1

3,27
5

26,1
3,50 25,9
2,57
39,4
5110
3
14
0,72
35,0
0,55
15,95
35,0 4,04
50,4
Sept..
-.
0,7335,40,5923,1550,84,0050,6
Oct.


.-
0,80
38,8
0,725 25,95
544,9
4,88
60,8
Nov.,,
13
.
2,44

37,4616
3
(4
0,80
38,80,80
20,62
5
45,35,69
70,9
Dec.,,
—————-
.





—–










2,36
36,1 61412
0,80
38,8
0,80 20,75
45,5 4,50
56,1

1940w
,
an.
0
0

——————-

.
1
I_
2,66
40,7
711
1
I
0.82 39,8 0,80
22,75
49,9 4.27 53,2
ebr.

—————————————


2
,
5
9
39
,
76
(
111
/4
0,8239
,
80,8023,82552,35,0963,5

Maart
1


2,41
36,9
619
0,81
39,3 0,80 22,25 48,8 5,23
65,2
27Feb.-5Mrt.
_*)

————————————-

*)/

2,48
38,0
619
0,81
39,3 0,80
25,-
54,8 5,40
67,3
5-12 Mrt. ’40
*)
*)

.


—-

—-








-*
1


2,50
38,3
6(lO
1
/
0,80
38,8 0,80
25,25
55,4 5,25
65,5
12-19,,

,,

_)’

—————————–

::
::
-I-
2.40
36,8619
0,80 38,8
0,80
22,25
48,8
5,05
63,0
19-27,,
-)

————————

*)1_
2,27
34,86/711
2

0,81
39,3
0,80
19,50
42,8-
27 Mrt.-2 Apr.

9
)1


—–
————————–

——
———
.
2,26 34,6
6/9
0,81
39,3
0,80
19,25
42,2
3,30a)
41,1
2-9 April ’40
)I
————————–
*)

2,27 34,8
619 0,81.
39,3
0,80
18,75
1

41,1
3,40a)i
42,4

S) In verband.met den internationalen toestand geen noteering, waardoor ook het berekenen der indexcijfers achterwege moet blijven. a) kleine eieren.


JUTE
KATOEN
AUSTRALISCHE WOL
JAPAN. ZIJDE
RUBBER
irst Marks”
in olie gekamd;
loco
Bradford per Ib.
13,14 Dernier
Stand. Ribbed
Middling Upland
Super FineC.P.
elf. Londen
per Eng, ton
loco
New York per Ib.
Oomra
Liverpool per Ib.
Crossbred Colonial
Carded 50’s Av.
.

,
Merino 64s Av.

wit Gr. D. te
New York per Ib.
Smoked Sheets
loco
Londen
p.
Ib.

1
H
er
l.Ned.Ct.1
it
ÇiiNed.Ct./
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
H
Not.
Herl.Ned.Ct.
1

Herl.Ncd.Ct.
1

No
t.
l4erl.Ned.Ct.
Tt

f
%
£
ets.
%
$cts.
cts.
%
pence
cts.
%
pence
cts.
%
pence
f
%
$
cts.
%
pence
1927
442,38
103,4
36.101-
43,8
93,1
17,60
36,7
102,1
7,27
133,8
96,8
26,50 244,9
104,8
48,50
13,55
105,8
5,44
93
140,2
18,50
1928
445,89
104,2
36.16111
49,8
105,8
20,-.
37,9
105,5
7,51
153,8 111,2
30,50
.259,7
111,1
51,50
12,60
98,4
5,07
54
81,4
10,75
1929
395,49
92,4
32.1413
47,6
101,1
19,10
33,2
92,4
6,59
127,2
92,0
25,25

196,5
84,1
39,-
12,28
95,9
4,93
52
78,4
10,25
1930
0
257,97 60,3
21.619
33,6
71,4
13,50
19,7
54,8
3,92 81,9
59,2
16,25 134,8
57,7
26,75

8,50
66,4 3,42
30
45,2
5,87
5

1931
192,15
44,9
17.117 21,1
44,8 8,50
20,1
55,9
4,28 60,9
44,0

109,0
46,6
23,25 5,97 46,6 2,40
15
22,6
3,12
5

1932
<
146,86
34,3
16.181-
15,9
33,8 6,40
19,5
54,3
5,39
42,5 30,7
11,75
79,7
34,1
22,-
3,87 30,2
1,56
12
18,1
3,375
1933 128,63
30,1
15.1212
17,4
37,0 8,70
16,8
46,8
4,91
48,9
35,4
14,25
96,9 41,5
28,25
3,21
25,1
1,61
II
16,6
3,25
1934 115,85
27,1
15.919
18,3
38,9
12,30
13,6
37,8
4,37
51,4
37,2
16,50
95,8 41,0
30,75
1,92 15,0 1,29
19
28,6
6,25
1935
134,52
31,4
18.1118 17,6
37,4
11,90
17,7
49,3
5,87
42,2
30,5

84,5 36,2
28,-
2,41
18,8 1,63
18
27,1
6,-
1936
u
41
142,61
33,3
18.618
19,0
40,4
12,10
18,2
50,7 5,60
54,3
39,3
16,75
108,6
46,5
33,50
2,71
21,2
1,73
25
37,7 7,75
1937
183,46
42,9
20.814
20,8
44,2
11,44
20,0
55,7 5,34
89,0
64,4 23,75
132,7
56,8
35,50
3,30
25,8
1,86
5

36
54,3
9,50
1938 165,24
38,6
18.1513
15,7
33,3
8,64
15,1
42,0
4,08 61,9
44,8
16,75
96,1 41,1
26,.-
2,99
23,3′
1,64
2,67
5

27
31
40,7
7,25
2)
1939
229,17
53,6
27.18110
17,7
37,6
9,44
16,9
47,0
4,94
62,9
45,5
17,50
89,3 38,2
25,-
5,02
39,2
46,7
9,-
13
Juni

1939

231,90 54,2
26.71-
18,7
39,7
9,91 16,2 45,1
4,42
65,3
47,2
17,75
91,4
39,1
25,-
4,71′
36,8 2,50
30
45,2
8,25
)uli.

,,
z
217,84
50,9
24.15111
18,3
38,9
9,76
15,6
43,4 4,26
70,7
‘51,1
19,25
94,5
40,0,
25,75
4,88

38,1
2,60
30 45,2
8,37
5

Aug.
182,05
42,5
21.119
17,2
36,5
9,23
15,5 43,1
4,30 70,0
50,6
19,50
92.0 39,4
25,50
4,72
36,8
2,53
31
46,7 8,62
5

Sept.

,,
193,58
45,2
25.151-
17,3
36,7
9,17
18,5
51,5
5,90 60,7
43,9
19,50
79,1
33,8
25,50
6,-
46,9
3,20
30
45,2 9,12
5

Oct.

,,
Z
207,15 48,4
27.101-
17,4
36,9
9,25
17,5
48,7 5,55
– – – – – –
5,74
44,8 3,05
32
48,2
10,25
Nov.
285,01
66,6
38.121-
18,4
39,1
9,76
19,5
54,3
6,29
-.
,-
– – –

6,19
48,3
3,29
35
52,8
11,25
Dec.

,,
356,79
83,4
48.314
20,5
43,5
10,91
24,0
66,8
7,78
-.

– – –

7,52
‘58,7 3,995
36 54,3
11,62
5

0
Jan.

1940
352,98
82,5
47.101-
21,1
44,8
11,22
24,6
68,5
7,91

– –
-.
– –
5,97
46,6
3,18
37
55,8
11,87
5

Febr.

,,
0
326,22
76,2
43.15
1

20,9
44.4
11,12
22,7
63,2
7,30
– – – –


5,60
43,7
2,97
40
60,3
12,75
Maart
Z
271,91
‘63,5
38.1216
20,5
43,5
10,86
20,3
56,5 6,95

– –







35
52,8
11,75
27Feb.-5MrL333,68
78,0
45.-f-
20,9 44,4
11,08
22,4
62,3 7,24
– –

9

_*)
– –

38
57,3
12,50
5-12 Mrt.
’40
c

317,23
74,1
43.-‘-
20,7 43,9
10,97
21,9
60,9
7,19

. –
-S
)


_*)

.

37
55,8
12,25
12-19.

,,
267,71
62,6
38.-/-
20,2
.42,910,72
21,1
58,7
6,99


-9


_*)
– –
-‘
33
49,7
11,12
5

19-27

,,

,,
264,19
61,7
37.101-
20,1
42,7
10,65
17,9
49,8
6,67


._S)


_*)



33
49,7
11,371
27Mrt.-2Apr.
238,50
55,7
36.-/-
20,2
42,9
10,74

– –


_*)


_*)
.
– –
3′
46.7
11,125
2.9April’40
248.13
58.0
37.-)-
20,5 43.5
10,89
– – –



9


-9



31
46,7
II,-

KOPER
Standaard
Loco Londen
per Eng. ton

LOOD
gem. prompt en
1ev. 3 maanden
Londen per Eng. ton

lIN

n

ocoE
0

e
per

ng.

on

IJZER
Cleveland No. 3
franco Middlesb.
per Eng. ton

GIETERIJ-IJZER
(Lux III
per Eng. ton
to.
b. Antwerpen’

.


ZINK
gem. prompt en
1ev. 3 maanden
Londen
p.
Eng. ton

ZILVER cash Londen
per Standard
Ounce

Herl.Ned.Ct.)

Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.I

Not.
Herl.Ned.Ct.) Not..
Herl.Ned.Ct.l
Not.
Herl.Ned.Ct.I

Not.
Heri.Nea.Ct.
Not.


/
%
£
/
%
£’
/
%
£
/
%
sh.
/
%
5h.
/
%
£
ets.
%
pence
1927
675,10
85,9′
55.13111
295,75
106,5
24.811
3503,60
120,6
289.115
44,10
104,7
7219
39,10
98,9
64(6
345,40
108,8
28.9111
132
101,5
26′),,
1928
in

77,20
98,1
63.14/9
256,15
92,2
21.314
2749,50 94,6
227.4/8
39,85
94,6
65110
37,90
95,9
6218
305,75 96,4
25.515
135
103,8
263/4
1929
912,55
116,1
75.917
281,10
101,2
23.4111
2465,65 84,8
203.18110
42,45
100,8
7013
41,55
105,1
6819
300,80 94,8
24.17
1
8
123
94,6
24
7
/,,
1930 ‘
661,10
84,1
54.13
1
7
218,70
78,8
18.1
1
5
1716,20
59,1
149.19
1
1
40,50
96,1
67
1

35,95
91,0 59
1
6
203,55
64,
1

16.16
1
9
89
68,5
17
11
1
1
(

1931
<
431,85 54,9
38719
146,60
52,8
13.-/7
1332,55
45,9
118.911
33,-
78,3
58/8
28,90
73,1
5115
140,05
44,1
12.8/11
69
53,1
14
519
1932
z
275,75
35,1
31.1418
104,60
37,7
12.-19′
1181,30
40,6
135.18110
25,40
60,3
5816
22,20
56,2
5111

118,95
37,5
13.13110
64
49,2
17
13
1,1
1933
“J
268,40
34,1
32.1114
97,25 35,0
11.1611
1603,50
55,2
194.11(11
25,55
60,6
621-
21,-
53,1
511-
129,80
40,9
15.14111
62
47,7
18’1,
1934
X
u

226,80
28,8
30.615
82,65
29,8
11.11-
1723,15
59,3
230.715


25,

59,3
66111
20,25
51,2
5411
103,05
32,5
13.1516
66 50,8
2111
4

1935
t,,
230,95
29,4
31.18/1
103,40
37,2
14.5/8
1634,25
56,2
225.14/5
24,70
58,6
68/2
20,25
51,2
56/-
102,65
32,3
14.3
1
6
87
66,9
28’S),,
1936
298,75 38,0
38.8
1
1
137,15
49,4
17.12
1
7
1592,-
54,8
204.12/8
28,40
67,4
731-
22,40
56,7
5717
116,55
36,7
14.1917
65
50,0
20
1
),,
1937
<
488,95
62,1
54.8/3
208,95
75.3
23.516
2176,70
74,9 242.7110
41,30 98,0
91111
47,10 119,2.
10511
199,80
63,0
22.4/4
75
57,7
20
1
/j
1938
ri
w
361,40
46,0
40.1318
135,75
48,9
15.516
1684,25
58,0
189.1311
48,45
115,0
1091-
30.30,
76,7
6812
125,15
39.4
14.1110
72
55,4
191
2)1939
373,

47,4
42.1517
128,75
46,4
14.14111
1874,20
64,5
226.918 41,65
98,9
100/6
34,85
88,2
84(2
121,95
38,4.
13.1917
71
54,6
20
5
,1

Juni

1939
369,65
47,0
41.1819
128,50
46,3
14.11/7
2000,25
68,8
226.1819
43,65
103,6
991-
32,25
81,6
7312
125,20
39,5
14.411
73
50,2
19
3
14
Juli
377,80
48,0
43.3j3
129,85
46,8
14.1315
2020,95
69,5
229.1616
43,55
103,4
991- 31,05
,
78,6

7017
126,15
39,8
14.6111
62
47,7
16
15
111
Aug.

,,
379,50
48,3
44.1816
136,40
49,1
16.31-
1942,50
66,8
229.1716
42,15
100,0
991

30,75
77,8
7212
124,70
39,3
14.1515
63
48,5 17
3
14
Sept.

,,

1693,60
58,3
229.5110
36,55
86,7
901



68
52,3
2113,,,
Oct.

,,

1735,1059,7229.1916
37,35
88,6
991-

72
55,422
13
5
Nov.

1698,65
58,4
230.

(

39,90
94,7
1081

52,-
131,6
14114

,
72
55,4
23
3
18
Dec.

,,
uj




-,

.
1876,30
64,6
253.16111
39,95
94,8
1081-
52,85
133,7
1431-
,



72
55,4
23
3
),

Jan.

1940
1

1795,80
61,8
241.41-
40,20
95,4
1081-
55,50
140,4
149/-
.

68
52,3
21118
Febr.


1

1804,15
62,1
241.1613
41,10
97,5′
110/- 56,60
143,2
151/10

65
50,0
21
Maart



1798,35
61,9
251.819
39,45
93,6
III!-
61,05
154,5
17114.

62
47,7
20
15
11
27
Feb.

5
Mrt.

1853,80
.63,8
251.17,6
40,85
96,7
II!)-
61,10
154,6
1661-

.
..

9
65
50,0
2114
5-12Mrt.’40
0

_*)

-)1876,2064,6258.5(.
9,64
49,2
21
1
116

12-19

,,


-.9


-9
1766,30
60,8
248.5
1

39,50
93,8
III!-
62.70
158,7
76(3


_*)
62
47,7
20″!,
19.27

,,

,,


_*)

-9
1697,-
58,4
247.7
1
6
38,05
90,3
111
1

59,40





—-







—-



.150,3
171/9

-9

51
43,8
2
0
1
11

27 Mrt.-2 Apr.

_*)

-.5)
1649,45
56,8
246.-/
37,20 88,3
III)-
59,40
150,3
17712
_*)
5
7
43,8
20
7
1
6
2-9 April ’40

_*)


_*)
1685,65
58,0
250.7
1
6
37,35
88,6
III!-
59,30
150,1 17712



–9
56
43,1
2018

11DDELEN EN GRONDSTOFFEN.
(Indexcijfers gebaseerd op 1927 t/m 1929 = 100).

285
GE-
SLACHTE
GE-
SLACHTE
DEENSCH
BACON
BEVROREN
ARD. RUND-
CACAO G.F.
KOFFIE
Loco R’damA’dam
SUIKER
Witte krist.-
THEE
N..Ind.thee
RUNDEREN
VARKENS
middelgew. No. 1
VLEESCH
Accra per 50 kg per
1
j

kg.
suiker loco
veiling Adam
=
(versch) (versch)
Londen per cwt.
Londen per 8 lbs.
c.i.t. Nederland’)
Rotterdam!
Gem.Java- en
Robusta
Superior
per 100 kg
er 100kg

Amsterdam
Sumatrathee
Herl.Ned.Ct.
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Herl.Ned.Ct.I
Not.
Kotterdam
1otterdam
Santos
per 100 kg.
per ‘i,kg.
T

X
t
%
cts.
%,
T
ƒ
,
ets.
,
1927

– –

65,15
97,8
10716
2,73 92,2
416
41,21
119,4
68/-
46,87
5

95,5
54,10
91,4
19,125
119,6
82,75
109,2
1028
1928
93,-
98,2
77,50
90,4 66,80
100,3
11015
3,03
102,4
5
1

34,64
100,4
5713
49,62
5

101,1
63,48
107,3
15,85
99,1
75,25
99,3
102,1
1929
96,40
101,8
93,125
109,2 67,81
101,8
11212
3,12
105,4
512
27,70
80,2
45110
50,75
103,4
59,90
101,2
13,-
81,3 69,25
91,4
94,5
1930
108,-
114,0
72,90
85,5 57,19 85,9
94/7
2,97
100,3
4/11
21,04 61,0
34111
32
65,2 38,10
64,4
9,60 60,0
60,75
80,2
12,1
1931
88,

92,9
48,-
56,3 35,72 53,6
6316
2,44
82,4
414
13,84
40,1
2417
25 50,9
27,10
45,8
8,-
50,0 42,50
56,1
52,9
1932
61,-
64,4 37,50 44,0
25,46 38,2
5817
1,70
57,4
3111
11,77
34,1
2711
24 .48,9
30,04
50,8
6,32
5

39,6
28,25
37,3
43,1
1933
52,-
54,9
49,50 58,0
30,74
46,2
7417
1,54
52,0
319
9,30 26,9
2217
21,10
43,0
22,83
38,6 5,325 34,5
32,75
43,2 36,1
1934 1935
61,50 48,12
5
64,9
46,65 54,7
32,94 49,5 88/5
1
,42 48,0
3/9
1
),
8,15 23,6
21110 16,80
34,2
18,40
31,1
4,07
5

25,5
40
52,8 34,6
50,8
51,625
60,5
32,-
48,1
8815
1,19
40,2
3/3
1
1,
8,15 23,6
2216
14,10
28,7
15,21
25,7 3,85
24,1
34,50
45,5
32,3
1936
53,42
5

56,4 48,60 57,0
36,37 54,6
9316 1,48
,50,O
3/9
1
),
12,05
34,9
3014
13,625
27,8
16,875
28,5 4,02
5

25,2
40
52,8 39,3
1937
71,27
5

75,3
61,85
72,5 42,27
63,5
94/1
1,90
64,2
413
17,35
50,3
3818
16,625
33,9
22,37
5

37.8 6,22
5
38,9
53,50
70,6
53.8
1938
67,55
71,3
63,62
5

74,6
44,17
66,3
9915
1,95
65,9
414
1
12
10,48
30,4
2318
13,20
26,9
14,91
25.2 5,20 32.5
51.-
67.3
46,4
‘)1939
66,35
70,1
62,375
73,1
41,79 62,8
100J11
1,89
63,9 4(6
3
(4
I0,O
30,4
2015
14,10
28,7
15,73
24,6 7,07
5

44,2
52,50
69,3

Juni

1939
65,47
5

69,1
54,70
64,1
40,23 60,4
9113
1,84
62,2
412
8,86 25,7
2011
12,75
26,0
14,50
21,5 8,07
5

50,5 55,25
67.7 42,1
Juli

.
65,25
68,9
59,17
5

69,4
43,05 64,6
98)-
1,96
66,2
4/51/,

8,65
25,1
19/8
1
/4
12,50
25.5
14
23,7
8,10
50,7
50.-
66,0 42,9
Aug.
65,30
69,0
60,50
70,9
42,73
64,2
98/10
2,01
67,9
418
8,58
24,9
19,94
12,50
25,5
14
23,7
6,70
41,9 49,50
65,3
43,1
Sept.
71,85
75,9
68,125
79,9
37,65 56,5
1001- 1,87
63,2
5/-
14,58
42,2

14,87
5

30.3
16,25
27,5


52,50
69,3
42,1
Oct.


69,80
73,7
76,62
5

89,8
41,21
61,9
1091-
1,89
63,9
5/-
12,72
36,8

16,50
33.6
18,-
30.4
– –
54,25
71,6
42,4
Nov.
68,325
72,1
75,25 88,2 42,77 64,2
1151- 1,92
649
512
12,42
36,0

17,375
35,4
18,50
31,3
– –
57,.
75.2
42,4
Dec.
70,-
73,9
73,15
85,7
42,51
63,8
1151- 1,85
62,5
51-
14,92
43,2

17,50
35,7
58,50
31,3


63,25
83,5

Jan.

1940
73,575

77,7
75,-
87,9
45,88
68,9
1231-
1,94
65,5
512
1
1
14,38
45,7

17,10
34,8
18,10
30.6
– –
61,75
81,5
Febr.

,,
71,65 75,7
72,87
5

85,4
43,43
65.2
11615
1,99
67,2
514′
17,88
51,8

17,-
34,6
58,

30,4


61,-
80.5
Maart
72,675 76,7
70,30
82,4
40,50
60,8
11316
1,90
64,2
514
19,17
55,5

17,375
35,4
18,-
30,4
– –
60,50
79,9
ri
1’eb.5 Mrt.
69.30
73,2
69,50
81,5
42,12
63,3
11316
1,98
66,9
514
19,-
55.0

17,-
316
IS,-
30,4
_*)

61,75
81,5
5-12 Mrt. ’40
72,50
76,8 70,50
82,6
41,57
62,4
11316
1,95
65.9
514
59,50
56,5

57,50
35,7
18,-
30,4
_*)
,.-
61.75
81,5
2-19

,,

,,
72,70
76,8
70,50
82,6
41.12
61,8
11316
1,93
65,2
514



17,50
35,7
18,-
30.4
_*)

6050
7A9 9-27

,,
74.-
78,1
70,50
82,6
40,38
€0.6
1136
1,93
64,2
514
19,-
55,0

17.50
33,7
18,-
30.4
_*)

60,50
799
7 Mrt.-2 Apr.
74,70
78,9
70,50
82.6
38.93
58,5
11316
1,83
61,8
514
17,-
49,2

17,50
33,7
18,-
30,4
-*)

€0,50
79,9
-9 April ’40
1

74,70
78,9
70,50
82,6
38,25
1

57,4
11316
1,80
60,8
514
1




17,50
33,7
18,-
30,4
_*)

59,75 78,9

GRENENHOUT
,
Zweedsch ongesort.
2’12
><
7 per standaard
ex opslagpl. Londen

VUREN-
HOUT
basis 7″ t.o.b.
Zweden FinI.
per standaard
van 4.672 M
3
.

K5
HUIDEN
Gaaf, open kop
57-61 pond
Veiling te
Amsterdam


COPRA
Ned.-lnd.
.
m.

,
per 100 kg
Amsterdam

GRONDNOTEN
Gepelde Coromandel,
per longton
ex ship

LIJNZAAD
La Plata
loco
Rotterdam
per 1000 kg.’)

GOUD
cash Londen per ounce line

Hen. Ned.Ct.I

Not.

.
E’
o

<

.!

.

.

HerI. Ned. Ct. Not,
Hen. Ned. Ct.
1
Not,
7′
ï
7
TT
t
T’•’•
.-
3r
ï

r
%
î
i
1927
230,28
100,1
19.-(-
160,50
105,1
4043
100,9

32,62
5

106,5
266,03
106,4 21.18111
185,-
95,0
51,50
100,1
85/-
105,3 104,3
124,1
1928
229,90
100,0
19.-)-
151,50
99,2
41: 58
128,7
31,87
5

104,1
.
254,10
101,6
21../-
185,25
95,1
51,45
100,0
85/-
102,0
100,4
94,6
1929 229,71
99,9
19.-!-

146,-
95,6 32,25
80,5
27,37
5

89,4
230,16 92,0
19.-/9
214,-
109,9
51,40
99,9
85/-
92,7 95,3 94,5
1930
218,43 95,0
18.112
141,50
92,7
25,36
63,3
22,625
73,9
17555
70,2
14.1014
181,75
93,3
51,40 99,9
85/-
69,6
75,1
60,0
1931
187,88
81,7
56.14!-
110,75
72,5
18,65
46,5
15,37
5

50,2
136,69 54,7 12.2/12
95,50
49,0
52,-
101,1
9215
47,6 54,4 44,7
1932
136,14
59,2
15.1314
69,-
45,2
11,15
27,8
13,-
42,4
130,52
52,2
15.-14
70,-
35,9
51,25
99,6
1181-
35,1
43,0 38,4
1933
136,48
59,3
16.1112
73,50
48,1
13,26
33,1
9,30
30,4
90,39
36,1
10.1914
75,50
38,8
51,35
99,8
12417
33,1
36.9
34,5
1934
534,02
58,3
17.1814
76,50
50,1
12,07
30,1
6,90 22,5
71,90
28,7
9.1213
72,75
37,3 51,50
100,1
13718
31,6
31,2
36,5
1935
127,91
55,6 17.13)4
59,50 39,0
12,54
31,3 9,55
29,9
104,26
41,7
14.81-
67,25
34,5
51,50
100,1
14212
32,2
36.9 34,8
1936
139,98
60,9
17.19110
78,25 51,3
15,40
38,4
15,90
38,9
113,49
45,4
14.1119
85,-
43,6
54,60
106,1
14014
39,0 42,2 40,7
1937
205,35 89,3
22.1712
132,25
86,6 23,35
58,2
55,22
5

49,7
127,81 51,1
14.418′
110,50
56.8
63.20
122,8
14019
53,4
57,9
55,9
1938 189,94
82,6
21.717 109,50
71,7
15,38 38,4
10,07
5

32,9
92,12 36,8
10.713
99,-
50.9 63,30
123,0
14216
41,1
48,4 44,5
2
)1939
181,05
78,7 22.-11
123,25
80,7
17,52
43,7
11,30
36,9 98,29 39,3
11.919
94,25 48,4
64,20
124,8
155/1

Juni

1939 186,26
81,0 21.216
126,25
82,7
17,-
42,4
9,975 32,6
506,46
42,6
12.111
99,75
51,2
65,55
127,4
148184
46.4
48,8
49,9
Juli

,,
186,71
81,2
21.51-
132,50
86,8
17,25
43,0 9,025
29,5
101,24
40,5
11.1013
94,-
48,3
65,30
126,9
14816
41,5
49,1
50,0
Aug.

,,
589,28
82,3
21.181-
132,50
86,8
18,-
44,9
8,97
5

29,3
104,26
41,7
11.18,9 94,50
48,5
64,50
125,4
15118
47,2 48,6
49,4
Sept.

,,
186,24
81,0
25.26


20,-
49,9







62,30
121,1
1661-
46,4 48,3
48,4
Oct.

,,
189,98
82,6
25.216
135,-
88,4

49,9
53,- c)
42,4





63,40
123,2
1681-
Nov.
186,07
80,9
25.216
135,-
88,4

52,4
12,625c)
41,2

– – – –
62,03
120,6
1681-
Dec.

.,
185,73
80,8
25.216
– –
21,-.-
52,4
12,25 c)
40,0
109,46
43,8
14.15110


62,10
520,7
1681-

Jan…

1940 187,44
81,5
25.216
153,25
100,4
21,-
52,4
12,-
39,2
111,81
44,7
15.113


62,55
121,6
5681-
Febr.


187,51
85,5
25.216
169,75 111,2
21,-b)
52,4
12,50
40,8
– – – –

62,65
121.8
1.681-
Maart
179,30
78,0
25.216
570,-.
111,3
21,-b)
52,4
12,50
40,8
– –



59,55
115,7
1681
7 Feb.-5 Mrt.
186,49
81,1
25.216
170,-
111,3
21,- b)
52,4
12,50
40,8
– –
__
*)

61,80
120,1
5681-
5-12 Mrt. ’40
184,04
60,0
25.216
170,-
111,3
Zl,-b)
52,4
12,50
40,8



*)
_*)

61,05
118,7
1681
2-19

,,
182.03
79,2
25.2/6
570,-
111,3
21,-b)
52,4
12,50
40,8
– –
_*)

5J,75
116,1
1681-
9 27

,,

,.
178,76
77,7 25.216
170,-
111,3
21,- b)
52,4
12,50
40,8


_S)

*4

57,60
112.0 1681-
7 Mrt.-2 Apr.
172,36
75,0
25.2
1
6
170,-
111,3
21,- b)
52,4
12,-
39,2



56,30
I09,4
1681
-9 April ’40
169,34
73,6
1
25.216
168,50 110,3
21,-b)
52,4
12,-
39,2


_*)

56,55
109,9 5681-
Noteering van Januari. c) Nominaal.

ÊÊNKOLEN
Westf.Holl.
bunkerk. ongez.
f.o.b. R’dam/
A’dam per
1000kg.

PETROLEUM
Mid. Contin. Crude
33 t.m.
3390
Bé s. g.
te N.-Yonk p. barrel

Herl.Ned.Ct.I Not.
1Herl.

BENZINE
Gulf Exp. 60-62°
65 OZ’) pen
U.S. gallon

Ned.Ct.
I Not.

KALK-
SALPETER
franco Schip
Ned. per 100kg
bruto)

ZWAVELZURE AMMONIAK
franco Schip
Ned. per 100kg

CEMENT
levering bij
50 ton franco
voor den wal
Rotterdam

S T E E N E
N
____________________
binnenmuun buitenmuur
P. 1000 stuksip

1000 sluks
Rood en

1
Klinkers en
Boeregrauwi Hardgrauw

.
E

=
0
E

‘4.E !

7
x
T
ir
ï
ets.
%r

$
ets.

r
i
r

i
r
i

r

r
1927
11,25
103,1
3,21
103,6
128
37
128,0 14,86 11,48 102,6
51,44
102,5
18,-
99,0
13,65
104,3 16,50
88,4
105,1
105,2
1928
10,10
92,5
2,99
97,1
1,20
24,85 85,9
9,98
11,48 102,6 11,08
99,3
18,-
99,0
53,60
104,0
19,50 104,5
96,5 99,0
1929
11,40
104,4
3,06
99,4
1,23
24,90
86,1
ID
10,60
94,8
10,96
98,2
18,55 502,0
12,-
91,7
20,-
107,1
98,5 95,9
193€’
11,35
104,0
2,76 89,6
1,11
21,90
75,7
8,81
9,84 88,0
10,55
94,5
18,55
102,0
II,

84,1
19,-
101,8
83,3
77,1
1931
10,05
92,1
1,42
46,1
0,57
12,38
42,8 4,98
8,61
77,0
7,73
69,3
16,55
95,0
10,

76,4
15,50
83,0
61,9 55,4
1932
8,-
73,3
2,01
65,3
0,81
11,99
41,5
4,83
.
6,15
55,0
4,20
37,6
12,-
66,0
8,50
535,0
II,-
58,9
49,8
43.0
1933
7,

64,1
1,14
37,1)
0,57 9,24 32,0 4,63
6,18
55,2
4,63
45,5
II,-
60,5
8,75 66,9
10,50
56,2
46,4 40,3
1934
6,20
56,8
1,40
45,5
0,94 7,18
24,8
4,84
.

6,11
54,6
4,70
42,1
11,25
65,9
7,-
53,5
8,50
45,5 44,8 38,8
1935
6,05
55,4
1,39
45,1
0,94
7,65
26,5
5,18 5,89
52,7
4,81
43,1
II,-
60,5
6,75 51,6 8,50
45,5
46,4
39,9
1936
6,60
60,5
1,63
52,9
1,04
8,86
30,6
5,65 5,70
51,0 4,82 43,2
10,50
57,7 6,75
55,6 8,75 46,9
48,5
44,1
1937
8,80
80,6
2,09
67,7
5,15
11,08
38,3 6.10 5,75 51,4 4,97
40
11,35
62,4
7,50
57,3 9,50 50,9
66,4
60,5
1938
9,75
89,3
2,03
65,8
1,12
8,84 30,6 4,87
5.95
53,2 5,17
463
12.85
70,7
9,-
68.8
11,75
62,9 56,7 48,0
1939
10,51
96,3
1,87
60,6
1,

9,63 33,3 5,13
5,80 55,8
5,16 46,2
12,85 70,7
9,50 72,6
12,

64,3

Juni

1939 10,25
93,9
1,92
62,2
1,02
8,83 30,5 4,69
6,10
54,5
5,30
47,5
12,35
67,9 9,50
72,6
12,

64,3
56,9
52,1
Juli


10,30
94,3
1,92
62,2
1,02
9,56
31,7
4,88
5,25
46,9
4,75
42.6
12,35
67,9 9,50
72,6
12,–
64,3 59,0
53,2
Aug.


10,25
93,9
1,91
61,9
1,02
9,18
31,7
4,90
5,33 47.8 4,85
43,5
12,35
67,9
9,50
72,6
12,

64,3 56,5
52,4
Sept.

11,40 104,4
1,92
62,2
1,02
11,53
39,9 6,13
5,40
48,3
4,90
43,9
12,35
67,9 9,50 72,6
12,-
61,3
56,6
520
Oct.


11,50
105,3
1,92
62,2
1,02
11,96
41,4 6,35
5,45
48,7 4,95 44,4
1335
73,4
9,50
72,6
12,-
64,3
Nov.


52,50 114,5
1,92
62,2
1,02
11,61
40,1
6,16
5,55
49,6
5,05
45,3
13,35
73,4 9,50 72,6
12,-
64,3
Dec.


12,50
154,5
1,92
62,2
5,02
15,31
39,1
6,-
6,05
54,1
5,65 50,6
13,35
73,4 9,50
72,6
52,-
64,3.

Jan.

1940 14,10
129,2
1,92
62,2
1,02
10,86
37,6
5,78
6,05
54,1
5,65 50,6
13,35
73,4
9,50 72,6
12,-
61,3
Febr.
14,50 132,8
1,92
62,2
1,02
10,82
37,4
5,75
6,05
54,1
5,65
50,6
1335
73,4
9,50 72,6
12,-
64,3
Maart
l7 Feb.-5 Mrt.
16,–
146,6
5,92
62,2
1,02
10,72
37,1
5,69
6,05
54,1′
5,80 52,0
13,35
73,4
9,50 72,6
12,-
64,3
14,50.
132,8
1,92
62,2
1,02
10,81
37,4
5,75
6,05
54,1
5,80 52,0
53,35
73,4
9,50
72,6 12,-
64,3
’40
5-12 Mrt.
56,50
151,1
1,92
62,2
1,02
10,60 36,7
5,63
6,05
54,1
5,80 52.0
13,35
73,4
9,50
72,6
12,-
64.3
.2

19

16,50
151,1
5,92
62.2
1,02
10,83
37,5
5,75
6,05
54,1
5,80 52,0
53,35
73,4 9,50 72,6
12,

643
9

27

16,50
151,1
1,92
62,2
1,02 10,63
37,5
5,75
6,05
51,1
580
52,0
13,35
73,4
950
72,6
52,

64,3
57 Mrt.-2 Apr.
16,50
155,1
1,92
62,2
1,02
10,61
36,7
5,63
6,05
54,1
5,80
52,0
13,35
73.4 9,50 72,6
12,

64,3
-9 April ’40
16,50
151,1
1,92
62,2
1,02
10,61
36,7
5,63
6,05
54,1
5,80
i

52,0
13.35
1

73,4 9,50
72,6
12,-
,

64,3

286

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 April 1940

NEDERLANDSCHE BANK.
BANK VAN ENGELAND.

Ver&orte Balans op 8 April 1940.
1 1
Bankbilf.
Bankbilj.
1

Other Securities

Activa.
Data

1

Metaal
1
1
1

.

in
circulatie
Departm.
in BankinglDisc.and
1
Adt’ances
1
lSecurities

Binneni. Wis-
(
Uidbk.
f

0.7 13.94086
April 1940
1.258
1 542.443
37.794
1

:3.205
23.1ff
sels,Prom.,

Bijbnk. ,,

724 926,12
enz.indisc.Ag.sch. ,,

2.295.491,76

f

9.734.358,74
27 Mrt. 1940
1.298
j
543.106
37.131
6.094 23.026

Papier o. h. Buitenl.

f

750.000,-
23 Aug. 1939 j
247.263

1
508.064

j

38.353
5.711
24.334

1
Other Deposits
1
1

Dek- Af:Verkochtmaarvoor
de bk. nog niet af gel.
,,

750.000,-
1
Data

00v
Sec.
.
1

(
D
Public

epos.

__

Bankers

Other
Reservel
kings.

Be1eeningen

Hfdbk.
f
144.960.405,47
1
)
IAccointsl
1
perc.L)
3April40

1376
Q

1

22.390 1
120.769 1

41.417
1
38.8151 21,0
mcl.

vrseh.I
5 816 836,81
27

Mrt.’40
1
134
.
189
1

43.143
97.96?

42.187 ! 38.102f 20,8
in

,,

op

onderp.
JA

,,

55 961 360,09
23 Aug. 39

99.666

22.371
J
92.132

36.229

39.1991
26,0

f
206.738.602,37
L)
Verhouding tusschen Reserve
en Deposits.

Op Effecten enz. ..

f
202.790.957,171)
BANK VAN
FRANKRIJK.

______

Zilverl
Te goed

v.’

1
Waarv.)
1
Belee-
OpGoederenenCeel. ,,

3947.645,20

206.738.602,37′)
Voorschotten a. h. Rijk
Data
Goud
in het

op
buiteni.

buitenl.
het
ningen
]Renteloos
voorschot
d. Staat
a.
…………..


Munt en muntmateriaal:
2)
28 51 rt.Ô84.6
14
1

9001
42

14.1931
70
1

3.696
10.000

Gouden munt en gou-
21

»

‘4084
61′
9041

52

13 629j
70
3.598
10.000

den muntmateriaal f1.235.302.113,62
17Aug.’39
97.266
1

6631
14

1

9.6171

705
3.825
1
30.577
Zilve,en munt, enz.

9.602 622,06
B

v.
d.
1
Rekg. Courant
,,

1.244.904.735,68
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
Data
schatk.enl
amort.
Diver-
k.

5eh’)
Circulatie

Staat
1
Ze!fst.
Parti-

sioenfonds ……………………,,

42 420.342,70
Iamort.k.I
culieren
28 Mrt.401

3.,.395
1

4011

156.032

78

1.075

14.262
Gebouwen en Meub. der Bank

……..,,

4.580.000,-
21

‘401

35.396

1

4.021

154.943

811

1.082 114.479
,,
Diverse rekeningen
3)
………………23 528.315,35
1

1
17Aug.’3
1
3

5.466

3.051

123.135

3.013

2.104

20.538
Paa8iva

f
1.532.656 3544_

Sluitpost activa.
apitaa1
……………………….f

20.000.000,-.
DUITSCHE_RIJKSBANK.
____________
Reservefonds ……………………,,

7.579.898,11
Andere
;vis-
Bijzondere

reserve

…………..

,,

10.756.940,37
Data
Goud
en
Re
sc
nte
e
b
i
ank-
sels,chèques
Belee-
Pensioenfonds

………………….11 930 574,09
,,
deviezen
h ne

en
schat-
ningen

Bankbiljetten in omloop …………..

,,

1.109.150.055,-
kisipapier

Bankassignatiën in omloop

………..,

7.229,69
30 Mrt. 1940..
77,6
199,6

12.241,5
30,7
Rek.-Cour. ( Het Rijk
f

63.641.563,19
23

,,

1940..
77,4
227,7

11.555,1 27,7
saldo’s:

1 Anderen ,, 300.271.294,83

,,

363 912.858,02
23 Aug. 1939..
77,0
27,2
8.140,0
22,2

Diverse

rekeningen ………………

..

9.018.799,56


– I
1

f

1.532.1i56.354,84
Data
Effec-
ten
1

Diverse
Activa
1

Circa-
latie
1

Rekg.-

)

Crt.
Diverse
Passiva

Beschikbaar metaalsaldo

…………
f

655.730.715,87
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
30 Mrt.

1940

143,6

1.821,9

12.175,6

1.821,9

776,5
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is ,, 1.639.326.780,-
23

,,

1940

128,1

1.698,3

11.526,2

1.648,9

758,7
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank
23 Aug. 1939

982,6

1.380,5

8.709,8

1.195,4

454,8
ondergebracht

………………..

..

1)
Waarvan aan
Nederlandsch-Indië
NATIONALE BANK VAN BELGIË (inBelga’s).
(Wet van 15Maart 1933, Staatsbiad
No.
99)………..f

60.612.475,-
0 ‘
0

1

1
Rekg.Crt.

Voorna,unste posten in duizenden guldens.
Data
1940
N
&

c
°
1
1
0

I

,

1
Goud’)
1
1
Andere
1
Beschikb
1
Dek-
Da&a
1
_________
Munt
1
Muntmat.I
lClrculatielopeischb.I
schuldenl
Metaal-
saldo
Ikings
1
perc.
°

84

1

1

8Apr.
‘401

1.235.302
11.109.4501363.9201

655.731)
1

,,

‘401
1.235 294
11.128.316
1
354.238
1
651.8231
84
414..

4.525

35

11.034

79

1

139 1 295

1

181

21Aug.’391059581.023.4671.011.582l401.626
1

590.049j
79.9

28,3..

4.469

37

1.045

62
1

139
1
298

5.770

1

187

20/3..

4.430

35

1
.0
63

65

139

299

5.749 0,9

189
Totaal
1
Schatkist-
Papier
t
Diverse
1
1

Belee-
Data
bedrag
1
promessen
1

ningen
1

op
het
1

reke-
FEDERAL RESERVE BANKS.
1
disconto’slrecht
st reeks
bu,tenl.
1
ningen’)
Goudvoorraad
Wissels
8 Apr. 19401

9.734
1

206.739

750 1 23.528

Totaal
1

Goud-
In her-

)
disc.
v.
d.
In de
open
1

,,

1940
1

9.437
1

215.542

750

24.420
Data
,,Other
cash”
2)

21 Aug. 1939

21.297

214.812

1.575

11.581
bedrag
certifi-
caten
1)
member
1

markt

‘) Onder de
activa.
2)
Per 1 April
1910
herwaardeering van den goud-
banks
)

gekocht

6 Mrt.’40
1

15.878,2 15.868,6
356,2
3,0
1


voorraad op
basis van
een depreciatie-percentage
van
18 pCt.
9
De
post
,Staat
d. Nedert.’
(Wet
v.
2715132
S. No.
221) wordt met ingang
28 Feb.
401

15 803,2
15.793,6
_ –
367,5
6,7
1


van
1 April
1940 niet meer
vermeld.
Belegd
F
R.
Notes
I
Totaal
Gestort
1
Goud.
1

Dek-
l
Algem.
I

Dek- JAVASCHE BANK.
_
Data
in
u
Gov.Sec.
S.

i
1
in circa-
1

ii
Depo-

Kapitaail
sito’s
kings-
1

9
I

kings.
)

perc.4.)
Andere
Beschikt’.
Data
Goud
Zilver
Circulatie
opeischb.
[schulden
metaal-

6 Mrt.’401 2.477,3 14.889,3 113.633,61

136,1

87,6
28 Feb. 401 2.477,3

4.858,7

13.623,41

136,1

1

87,5


saldo

6Apr.’402)
15390
205.750
103.980
29.698
1)
Deze
certificaten werden door de
Schatkist aaa
de Reserve Banken
30 Slrt.’40
2
)
153.920 198.920 109.080
30.720
gegeven voor de overname van
het
goud,
toen de
$ op
31Jan. ’34 van

2 Mrt. ’40
1.697

1

2 1.26
195.162
112.923 30.726
lOO op
59.06 cents werd
gedevalueerd.
‘)
»
Other Cash” does not include
Federal Reserve
Notes
or a Bank’s
24 Feb. ’40
132.697

1

19.636
193.917
102.628 33.715
own Federal Reserve
bank notes.
3) Verhouding
totalen goudvo6rraad
tegenover opeischbare schul-
19 Aug. ’39
128.676
1

19.235

1

198.914 72.384
39.392
den:
F. R.
Notes

en

netto

deposito.

4)
Verhouding
tot voorraad
munlmaleriaal en wettig
betaalmiddel tegenover
idem.
PARTICULIERE BANKEN AANGESLOTEN BIJ HET

Wissels,
buiten
Dis-
Belee.
Diverse
Dek-
kings-
Data
N. -md.
conto’s
ningen’
reke-
ningen’)
percen-
FED. RES. STELSEL.
betaalb.
_________
tage

Data
leening.i

Dis

1

1

conto’s

1

Beleg.

I
Aantal

bi?
de

Totaal
depo-
1
Waarvan
1time
_________
6 April’40
2
)

11.880

7530

85.590

50
30 Mrt. ’40’)

21.500

75.710

72.570

50
en

I

gingen
1

beleen.

1
R.
banks
sitos
deposits

2 Mrt.

’40

11.089

15.624 1 56.023

70.373

50
28 Feb.’40!

1

8.528

14.740

10.390

34092 1

5.290

24

Febr. ’40

19.099

15.542
1
53.868

57.675

51 21

,,

’40

1

1

8.531

14.680

10.306 ) 33.942

5.277
1

19 Aug. 1939

9.300

13.890
1
48.920

51.942

55
De posten van De Ned. Bank, de Javasche Bank en de Bank of
England zijn in duizenden, alle overige posten in millioenen van
1) Sluitpost activa.

2)

Cijfers

telegrafisch ontvangen.
de betreffende valuta.

Auteur