AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
c
Be
‘
r’ic
hten,
1′
ALGËMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEI4 NIJVEEIHEID, FÏNANCI1N EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANpSCH ECONOMISCH INSTITUUT
34E
JAARGANG
WOENSDAG ‘ SEPTEMBER 1949
No. 1687
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. ‘Glasz; H. W. Lambeis; J. Tinbergen;
F. de Vries.
Redacteur-Secretaris: C..9an den Berg.
Plo. Redacteur-Secretaris: A. de Wit.
COMMISSIE VAN ADVIES VÔOR BELGiË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Va,zdeputte;
F. Versichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde van dit nummer.
/
–
IN}LOTJD:
–
Blz.
De artikelen van deze week ………………..707
Sommaire, summaries ……………………..707
De inter-Europese handel
door M. A. Jansen ….
708
De codificatie van het internationale recht (II)
door
Prof. Mr Dr J. P. A. François …………….
711
De bedrijfsorganisatie en de territoriale en.functionele
bevoegdheden
door J. Hasper ………………
714
Een halve eeuw ,,Centraal Bureau” door Dr J. H. van
Stuijvenberg …………………………….
715
A a n te k e n i,n g:
Devaluatio van het pond stertingl
door J. C. Brczet
……..
718
Internationale notities:
Do uitvoer van de Verenigde Staten naar do MarsliaIl-1anden 720
De pOsitio van Oost-Europa in het Intor-Europesè handels-
verkeer
……………………………………
720
Geld- en kapitaalmarkt …………………….721
S t a t is t ie ken:
Banketaten
………………………………….
7
2
1
Stand
van
‘s Rijks
Kas
…………………………
722
Overzicht der laatste vier verkorte balansen van De Neder-
landsolie
Bank
………………………………
723
In- en uitvoer van Nederland
……………………..
793
DEZER DAGÈN
–
v66r vijf jaar was het Dolle Dinsdag. ,,Hannibal ante
portas”, de Carthager staat voor de poort, zoals. d Ro-‘
– meinen zeiden, als zij in paniek waren over de levns-
kans van de Staat:Het gld toen voor de vijand.’Oiidaiks’
alle ellende, die er op volgde,
–
glimlacht onvillekeurig
elke, Nederlander, die het aan kon zien.
Thans schijnt voor de Europese econômie de Dolle
Dinsdag weergekeerd. Aan alle kanten trekt men aan
de noodklok. Ditmaal geldt het onszelf. En de vijand?.
Het is in eerste lijn een abstractie: verlies van het mate-
rieel levenspeil in West-Europa.
De organisatie voor de Europese economische, samen-
werking heeft een concept-voorstel voor de verdeling
van de – nog door het Congres der Verenigde Staten toe
te wijzen – Marshallgelden weten uit. te brengen. Het
is genoegzaam aan de grote klok gèhangen, – hoezeer de
samenwerkende Europeanen hebben moeten denken,
vôor zij het er over eens konden zijn, hoeveel van de te
lenen veren een ieder moest laten.
Doch de beheerder van het Marshallplan- liet een ander
klokje kleppen: hij wenste uit de toewijzing een fonds
van $ 150 millioen af te zonderen voor bijzondere doel-einden. En voor degenen, die de noodklok wellicht ‘nog
voor een carillonbespeling hielden, voegde hij ook nog
een wekker bij. De toewijzingen voor de tweede helft
van het jaarprogramma zullen worden verdeeld ,,in order
to reward nations which make vigorous progress toward
recovery”, aldus de N.-Y. Herald Tribune van 8 September.
Daarvan behoeft’ niemand te schrikken. Men kan
moeilijk van de Amerikaanse burgerij, die voor het hulp-
program de last draagt, continu de houding verwachten,
vastgelegd in het zachtmoedige Britse kinderlied: ,,Birdie,
wait a little longer till thy littie wings. are stronger”. De
eis om zelf kracht te ontwikkelen spreekt van zelf. Maar
hebben de verschillende Europese landen de groei wel
zelf in de hand?
,,Laat de klok maar luiden”. Zonder dat men vervalt
in: ,,zoals het klokje thuis tikt, tikt het nergens”, kan
men stellen, dat een dergelijke nonchalante houding voo’
Nederland niet geldt. Men kan bijy. iiiet zeggen, dat er
weinig Nederlandse schepen.op de Rijn varen, bmdat de
Nederlandse Rijnvloot niet is hersteld of omdat er geen
varensbereide Nederlandse schippers zouden zijn.
Of positiever gesproken: de minister van Economische Zaken heeft juist een plan bekend gemaakt om de kansen
op uitvoer beter’ te overzien. Doch hier begintom met
Bilde’rdijk te spreken: ,,befloerste tromeri rouwgebrom”.
Het bij het verdelingsplan gevoegde rapport klonk
alarmerend als de,bronzen stemme van Klokke Roelant:
Europa is niet op weg naar de oplossing van het dollar-
probleem. En -van de internationale handelsorganisatie,
te Genève bijeen, kwamen zeer sombere tonen over de
ontwikkeling van de wereldhandel en de handelspolitiek.
Hoe moet een land, dat in sterke mate van internationale
handel bestaat, dan nog verder krachtige voortgang
forceren?
Adam Smith prak van de ,,propensity to truck, barter
and exbhange one thing for afiother”. Is deze uitgedreven
of slechts ingeslapen? President Truman heeft de Ame-•
rikanen gezegd, ter introductie van ‘de conferentie te. Washington, dat zij , importgoederen moeten kopen.
Slechts als men ‘dit begrijpt, geldt wéllicht nog eenmaal:
,,Curfew will not ring to night”. – – –
ROTTERDAMSCHE
BANK
DOCUMENTAIRE
ACCREDITIE VEN
INCASSEERINGEN
OP BINNEN. EN
BUITENLÂND
250 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
N.V. KONINKLIJKE
NEDERI.ANDSC HE
Z O•U T 1 N D U STR IE
Boekelo’ Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van.
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
nat ronloog, caust,c soda.
–
.,,-:
•••’
‘.
ASSOCIATIE CAS’SA
–
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179 • AMSTERDAM-C
DEZE WEEK;
Spanje als leverancier en
afzetgebied.
* Iedere week zeer veel nieuwe gevraagde offertes
en aanbiedingen van binnen. en buitenland.
Plaats voor export een aanbieding in de rubriek
TRADE OPENINQS.
Abonnementsprijs f15.— per paar
KON. NED. BOEKDRUKKERIJ H. A. M. ROELANTS— SCHIEDAM
*1
1•
JOCOMOTIEf
o
spE
GENEVER
Ir-
II-
,,HOLLANDIk,.
HOLLANDSCHE FABRIEK VÂN MELK-
PRODUcTEN’EN.vOEbINGsMIDDELEN N.V.
HOOFDKANTOOR TEl
VLAARDINGEN
S
..
‘
CEHÏRAAL INSTITUUT VOOR PSYCHOLOOI(-ONO[RWIJS
ondér het bestuur van Prof. Dr H. C,
J. Duyker,
Prof. Mr Dr G. H. A. Feber, Dr T. T. ten Have,
Mr E. A. Hof . en Dr J. Lubsen
Inschrijving voor de, avond-cursussen te
–
Amsterdam en ‘s-Gravenhage:
A. voor juristen, niedici, hogere politieambtenaren,
officieren enz.:
(karakterkunde, psychologie –
der criminaliteit, beg. der graphologie, sociale
psychologie); –
H. voor leidinggevend personeèl van instellingen en
bedrijven:
(karakterkunde, bedrijfspsychologie,
sociale psychologie, publiciteitsleer)
voor
1 Oct.1949 aan het Seer.: Herengracht 332,
Amsterdam C, Tel. 30790. Prospectus en rooster
op aanvrage verkrijgbaar.
1
• (‘Annonces voor het volgend nummer
dieien,uiterIijk Maandag 12 Septa.. 1h ‘het bezit te
zijn,van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam
7. ‘September 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
707
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
M.
A. Jansen,
De ihter-Europese handel.
De handel tussen de laiden van Europa bereikte in
1948 nog geen 70 pCt van zijn vooroorlogs volume. Ook
als men Duitsland uitschakelt blijkt de handel tussen de
overige landen nog iets beneden het eil van 1938 te liggen.
Op drie fundamentele wijzigingen wordt de aandacht ge-
vestigd: 1. de buitenlandse investeringen; 2. de interna-
tionale ruilvoet en 3. de positie van Duitsland. Vervolgens
worden ‘de consequenties van deze wijzigingen en de
vooroorlogse inter-Europese handelsverhoudingen bespro-
ken. Gaat men het beloop van het aanpassingsproces na,
dan blijkt, dat 1. van een daling van het Europese import-
surplus nog allerminst sprake is; 2. dat van de substitutïe
van Oost-Europa als leverancier’ voor primaire producten
in de plaats van overzeese landen nog zeer weinig is terecht
gekomen èn 3. dat evenmin de handel tussen de continen-
tale O.E.E.C.-landen het vooroorlogs niveau zelfs maar
hij beradering heeft bereikt.
Prof. Mr
l)r J. P. A.
]?rançois,
De codificatie Qan het inter-
nationale recht (II)”
Een voortzetting van de bespreking van de werkzaam-
heden van de Commissie voor Internationaal Recht.Naast
de verschillende taken, welke de Commissie door de Alge-
mene Vergadering werden opgediagen, vermeldde de’
agenda een punt, dat de voornaamste taak van de Com-
missie voor de toekomst uitmaakt, nl. ,,tô survey the whole
field of international law with a view to selecting topics for
codification”. Met de studie yan drie det’ veertien, voor
documentatie in aanmerking komende, ,,topics” zou woi’-
den dangevangen. 1-let zijn: 1. ,,law of treaties”; 2. ‘,,arbi-
tral procedure’; 3. ,,regime of the high seas”. Het is ver-
heugend, dat’ de Commissie niet voornemens is zich
voorlopig op liet terrein van het internationale privaat-
recht te begeven. •De grote overeenstemming van inzicht
tussen de juristen – uitgezonderd het Sowjet-lid –
geeft het recht goede verwachtingen te koesteren van de
toekomstige werkzaamheid der Con’imissie.
J. Haspor,
De bedrijfsorganisatie en de territoriale en func-
tionele beQoegd heden.
–
–
Naar het eenstemmig oordeel van Regering en Kamer
zullen de verordeningen van gemeenten en bedrijfsorgani-
saties met elkandei’ in botsing ‘komen. De Regering ver-
trouwt, dat de praktijk vanzelf oplossingen zal brengén; zo niet, dan zal het vernietigingsrecht van de Kroon uit-
komst moeten geven. De kwestie wordt aldus te eenvoudig
gesteld, hetgeen aan de hand Van voorbeelden wordt aan-
getoond., Kan men, wegens de veelheid van aspecten, de
bevoegdheden van de diverse publiekrechtelijke lichamen
niet aanstonds bij de wet bepalen, dan ware althans daarin
vast te leggen, dat de reeds bestaande publiekrechtelijke
lichamen niet worden gebonden, tenzij – na overleg –
bij de instelling van ‘een bedrijfschap een speciale regeling
wordt getroffen.
Dr J. H.
van
.
.Stuijvenberg,
Een halQe eeuw ,,Centraal
Bureau”.
Bijna alle locale aankoopcoöperaies, afgezien vn de
Rooms-Katholieke, zijn lid van de NatiorÇale Coöperatieve
Aan- en Verkoopvereniging voor de Landbouw Centraal
Bureau” G.A. te Rotterdam. Bij deze .coöperaties zijn ruim
85.000 boeren aangesloten. 1-Jet Centraal Bureau had over
het laatste boekjaar een omzet van ‘ruim f 151 mln. Het is de belangrijkste importeur (resp. binnenlandse groot-
handelsorganisatie) van kali-, stikstof- en fosforzuurmest-
stoffen, voedergranen en enkelvoudige veekoeken, zaaizaad
en pootgoed. Op de markt der landbouwwerktuigen neemt
het een vooraanstaande plaats in. Ifi 1938 kreeg het de
bevoegdheid zich met de afzet van agrarische producten
bezig te houden. In ditartikel worden d hoofdlijnen van
de ontwikkeling dezer instelling beschreven.
SOMMAIRE,
M. A. Jansen,
Le commerce inter-européen.
Au cours de l’année 1948, le commerce entre les pays
de l’Europe n’atteignit êMe pas 70 % de son volume
d’avant guerre. En examinant la période de réadaption,
l’on constate 1) que le surplus des importations eiiropéen-
fles ne diminue point; 2) que la substitution de l’Europe
de l’Est aux fournisseurs d’outremei de produits essen-
tiels n’a pas fait de progrès; 3) que le- commerce entre
les pays continentaux de I’O.E.C.E. n’a pas encore atteint
le niveau d’avant guerre.
Prof. Mr
Dr J. P. A. François,
La codification dit droit
international (11).
L’auteur poursuit ses considérations au sujet des tra-,
vaux de la Commission du Droit International. La grande
unité de vue des junistes – exception faite pour le
délégué
soviétique – permet d’augurer de bon résultats des
travaux futurs de la Commission.
J. Hasper,
L’organisation pro fessionnelle ei les coinpétences
territoriales ei fonctionnelles.
–
De l’avis du Gouvernement et des Chambres les régle-
mentations des communes et des organisations prol’es-sionnelles entreront en conflit. S’il n’est pas possible de
déterminer immédiatement, par la bi, In compétence
des pouvoirs publics, il conviendrait d’arrêtei paé’la bi, le fait que ‘les pouvoirs puhlics déjn constitdés ne sau-
mient être liés – i nioins qu’un arrangement spécial
ne soit intervenu, lors de la constitution cl’un groupe
pi’ofessionnel.
Dr J. II. van Stuijveiiberg,
Les cinquanle ans d’existence
du ,,Centraal Bureau”.
L’auteur décnit en grandes lignes l’évolution du Cen-
traal Bureau G.A. – Nationale Coöperatieve Aan- en
Verkoopvereniging voor de Landbouw –
ii
Rotterdam,
qui compte bientôt cinquante ans d’existenice.
SUMMARIES.
M. A. Jansen,
Inter-European trade.
In 1948 inter-European trade was less than 70 per cent
of the pre-war volume. Investigations show that 1) there
is no decrease in the European import-halance; 2) the
substitution of Eastern Europe for overseas suppliers
of essential products has not been very successful; 3)trade
between the continental O.E.E.C. countries has no-t
reached the pre-w’ar level.
Prof. D’r J. P. A.
François,
Codification of international
law (II).
This article gives a further review of the activities of
the International Law Commission. The great agreement
in the views of the members – with the exception of the
Soviet member – justifies good expectations as regards
the future activities of the Commission.
J. Hasper,
Trade organizations and territoial and functional
powers.
It is believed by the Gôvernment and the Second
Chamber that the municipal regulations will clash with
those of the trade-organizations. 1f the powers of the
bodies incorporated undei public lav cannot be enacted
at the very outset,,the eisting corporations should not be
affected, unless special arrangements are made.
Dr J. H.
van Stuijvenberg,
Fiftieth anniversary ô/ the
Centraal Bureau”.
This aticle reviews the main activities and the de-
vebopment of the ,,Centraal Bureau” of Rotterdam, a
national association of co-operative farmers’ societies,
which will celebrate its fiftieth anniversary within a
few days.
708
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 September 1949
DE INTER-EUROPESE HANDEL.
De handel tussen de landen van Europa bereikte in
1948 nog geen 70 pCt van zijn vooroorlogs volume.
Ook als men Duitsland uitschakelt blijkt de handel tus-
sen
,
de overige landen nog iets beneden het peil van
1938 te liggen.
De import en export van Europa als geheel ten opzichte
van de rest van de wereld zijn weliswaar iets toegenomen,
vergeleken hij 1938, doch het totaal van de Europese han-
del bleel nog aanzienlijk beneden het vooioorlogs
niveau, terwijl vele handelswegen zich verlegden.
TABEL 1′).
‘Het volume van de Europese handel.
(1938 = 100)
WIV
1
”
1
‘
1
Europese
handel niet
Totale
,4
c
1
1
1
niet-Europese
Europese handel
Jaar
_;
—
‘z.:
•
landen
1
•
H’-
______
_______
–
A
d
,d
o
1Z0
‘
1
Imp.
Exp. Imp.
EXP.
°
i
°
H
1
1947..
1
59
1
154
1
32
1
55
1
114
1
81
1
81
1
64
1948..
72
288
42
69
107
105
86
82
9
‘) De statistische gegevens, verwerkt in deze tabel, evenals de
meeste andere cijfers in dit artikel genoemd, zijn ontleend aan de
,,Economic Survey of Europe in 1948″, een studie, voorbereid
door het Secretariaat van de Economische Commissie voor Europa
van de Verenigde Naties te .&cnêve.
In de poitie van Europa zijn tengevolge van
de oorlog fundamentele wijzigingen opgetreden; aan deze
wijzigingen dient het Europese leven zich aan te passen.
Een studie over liet vraagstuk ‘van de ontwikkeling van
de intèr-Europese handel zal althans de kernpunten
dienen te belichten
1).
Buitenlandse int’esteringen.
Europa kwam uit deze oorlog met een gehavend pro-
ductie-apparaat. Naast de gevolgen hiervan, welke ge-
durende het herstelproces weer geleidelijk ongedaan dien-
den te’ worden gemaakt, waren er echter door de oor-
log verschillende fundamentele veranderingen gekomen
in de situatie van Europa, waaraan het herstel zich
heeft aan te passen. V66r de oorlog had Europa gro-
te bedragen in andere delen van de wereld geïnves-
teerd. De opbrengst aan renten en winsten uit de-
ze investeringen stelde.Europa in staat om permanent
een passieve handelsbalans met deze landen te hebben.
Een nadelig saldo tussen in- en ‘uitvoer van $ 1,8 mrd
werd voor 2/8 gedekt uit de opbrengst van buiten-Europese
beleggingen. Een groot gedeelte van deze investeringen is
gedurende de oorlog voor Europk verloren gegaan. In 1947
was de opbrengst uit bezittingen in andere werelddelen ge-
daald tot slechts $ 0,6 mrd, terwijl als gevolg van verdere li-
quidaties van buitenlands bezit een verdere daling met na
$ 100 mln in 1948 optrad. Gezien het feit, dat het onwaar-schijnlijk is, dat de Europeso’landen in de nabije toekomst in staat zullen blijken nièuwe investeringen buiten Europa
op te bouwen, zal op de duur deze afneming van inkomsten
door een’ overeenkomstige daling van het ongunstige
saldo op de goederen- en dienstenbalans dienen te worden
gecompenseerd.
Internationale ruilpoet.
Een tweede wijziging van meer permanente aard in
Europa’s positie in de wereldeconomie is de ongunstige
‘)
Het grootste deel van dit artikel is gebaseerd op de ,,Eco-nomic Survey of Europe in 1948″ en andere publicaties van de
Verenigde Naties. Voor een meer uitvoerige behandeling der ver-schillende vraagstukken moge ik naar deze publicaties verwijzen.
wijziging in zijn ,,terms of trade”. In tabel 2 wordt de
ontwikkeling van hçt prijsniveau van de Europese invoer
en uitvoer mèt elkander vergeleken.
TABEL 2.
Prijsindex pan Europa’s in- en uitt;oer naar
niet-Europese landen
(1938 =,100)
1946
1
1947
11
1948
Invoer
……………………….
177
217
244
Uitvoer
…………………….
186
212
221
Verhouding tussen invoer- en uitvoer-
prijsindex
………………….
95
102
110
Hieruit blijkt, dat de ruilvoorwaarden in de jaren vlak
na de oorlog ongeveer op liet vooroorlogs niveau lagen,
doch dat er in 1948 een ongunstige wending optrad. 1-let
is waarschijnlijk, dat deze wending van permanente aard
is en dat wellicht nog een verdere achteruitgang is te
vrezen. Tot dusverre immers zijnde Europeselanden in
staat geweest hun industriële eindproducten op een
,,sellers’ market’te verkopen. Een gewenste uitbreiding
van de uitvoer, waardoor
,
alleen het betalingsbalans-
,vraagstuk kan worden opgelost, zal een relatieve daling
van de Europese exportprijzen t.o.v. Amerika nood-
zakelijk makn. Het gevolg van deze wijziging in de ruil-
voorwaarden is, dat eenzelfde volume van invoergoederen
met een hogere uitvoer zal moeten worden betaald.
Positie van Duitsland.
Tenlotte en derde wijziging van blijvende aard: de
veranderde positie van Duitsland. Het Duitse productie-
apparaat is tengevolg6 van de oorlog voor een groot
gedeelte vernietigd en zal om politieke redenen niet in
dezelfde vorm worden opgebouwd. De Eurbpese economie
zal derhalve met een gewijzigde structuur van het Duitse pro-
ductie-apparaat dienen rekenifig te houden; andere’ landen
zullen hun productie daaraan hebben aan te passen en
verschuivingen in de inter-Europese handel zullen het
gevolg zijn.
Consequenties pan deze vijzigingen.
Europa staat dus. voor de npodzaak om zijn invoer-
surplus, in volume gemeten, te verkleinen. Dit kan ener-
zijds geschieden doordat goederen, welke vôôr de oorlog
uit andere delen van de wereld werden betrokken, thans
in Europa zelf worden geprodticeerd. Een dergelijke be-
perking van de invoer zal echter niet in voldoende mate
mogelijk zijn om de noodzakelijke verkleining van het
invoersurplus te verkrijgen. De Europese invoer uit andere
wereiddelen bestond, zoals blijkt uit tabel 3, voor een
groot gedeelte uit industriële grond- en hulpstoffen en
uit voedingsmiddelen, waarvan een gedeelte althans binnen
Europa niet kan worden geproduceerd.
TABEL 3.
Handel met andere tverelddelen in 1948.
(in mrd dollars)
–
.
Invoer
Uitvoer
Voedingsmiddelen
…….. . ……. . …
2,8
0,2
IndustriOle grond-
en
hiulpstotfen en half-
fabrikaten
……………………
2,4
1,2
Eindproducten
……………… . …..
..
0,4
2,3
Totaal
……………………………
.. ..
5,5
‘)
3,7
‘) Verschil door afronding.
Een invoerbeperkjng dezer producten zou noodzake-
lijkerwijze een verlaging der Europese industriële pro-
ductie met zich brengen, hetgëen voor welvaart en werk-
7 September 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
709
gelegenheid funest zou zijn. Het mag dus worden aan-
genomen, dat de verlaging van het invoersaldo voor een
wellicht belangrijk gedeelte dient te worden gevonden door
verhoogde exporten. Een dergelijke vergroting van de
export zal echter gepaard dienen te gaan met een,stijging
van de Europese productie, welke enerzijds door in-
dustrialisatie, anderzijds door betere Organisatie dient te
worden verkregen.
Deze heroriëntering van de invoer, productie en:uitvoer
van Europa zal haar invloed doen gelden op het volume
van de inter-Europese handelstransacties. Er zijn twee
tendenties merkbaar. Enerzijds brengt de voortschrijdend
industrialisatie mede, dat verschillende landen uit eigen
productie behoeften kunnen bevredigen, welke vroeger
door import werden gedekt, hetgeen de internationale
handel in zekere zin in omvang zou doen afnemen, ander-
zijds schept de industrialisatie en de opvoering van de
productie in het algemeen nieuwe behoeften aan grond-stoffen en haiffabrikaten, die uit import moeten worden
verkregen. Voeg daarbij de noodzaak voor Europa tot
een zo efficiënt mogelijke productie, welke ondanks de
industrialisatie zal dwingen tot een verder doorgevoerde
internationale arbeidsverdelih, dan is het zeer aan-
nemelijk, dat op de duur een grotere intensiteit van de
handel tussen Eüropese landen dan vôôr de oorlog nood-
zakelijk zal blijken. Dit is te meer waarschijnlijk, omdat door de vooroorlogse handelsbelemmeringen zeer zeker
geen siiirake meer .was van een optimale internationale
arbeidsverdeling. De vele tariefmuren en het streven naar
bilateralisme door Duitsland hebben een gezonde ont-
wikkeling van de internationale handel ernstig in de weg
gestaan.
Naast dit verloogde niveau van de iiternationale handel
zullen ook verschuivingen tussen de verschillende handels-
kanalen optreden. Dit is niet in het minst noodzakelijk
waar de vooroorlogsè Duitse productie van bepaalde
artikelen door andere landen’ zal dienen te worden over-
genomen.
De 000roorlogse inter- Europese handelsoerhoudingen.
Tabel 4 gee,ft een indruk.van de verhouding tussen de
E
verschillende uropese gebieden onderling enmet de rest
van de wereld.
TABEL 4.,
De saldi der handelsbalansen oan de verschillende delen 9an
Europa in 1938.-
(in mrd dollars)
Met andere
Europese
landen
Met rest
van de
wereld
Totaal
Engeland,
Ierland
en
IJsland
……….
-0,5
–
1,0
–
1,5
Noord-,
West-
en
Zuid-Europa
– –
0,6
–
0,6
Duitsland en Oostenrijk
+
0,2
..
–
0,1
+
0,
Oost-Europa
+
0,3
–
0,1
+
0,2
–
–
1,8
–
1,8
Totaal Europa
Eneland had verre*eg het belangrijkste aandeel in
het vôôr de oorlog bestaande tekort op de handelsbalans
van Europa met de rest van de wereld. Deze positie van
Engeland als de grootste debiteur en de enorme wijziging
die daarin is gekomen tengevolge van de oorlog, is een
van de kernpunten van het vraagstuk van het Europese
herstel. Het is daarom wensélijk de situatie van het Ver-
enigd Koninkrijk hier iets nader te bezien. De cijfers van
tabel 4 hebben betrekking op de goederenbalans. Diensten
en dergelijke zijn dus niet in de cijfers begrepen. liet
tekort van $ 1,5 mrd werd volgens de beschikbare ge-
gevens voor ruim $ 860 mln aan interest, dividend en
winsten uit het buitenland gedekt. Gedurende en natlo’ oorlog zijn de inkomsten uit deze bronnen gedaald tot
ca $ 200 mjn. Een wijziging van een dergelijke omvang,
die nog gepaard gaat
illet
grote extra tijdelijke invoer-
De Europese handel in 1938 ei 1948. Dpijlen geven de goederestromen aan in ,nillioenen dollars en gemetea naar
prijzen
Q
an 1938.
–
1938
–
UOIq 1767
Duitsland.
1
Oostenrijk
339
408
732
–
1.4661
1
1
247
08
1
Engeland,
—+1
1
Ierland,
1
Oost-Europa
–
IJsland
.L
.34′.
2.437
523 ,
. 2// ;
1
.002
–
1
Noord-,
1
West- en
Zuid-Europa
I.382,j,
12009
1’948
,Ir.
–
t
1
511
4,’.’.5
/
Duitsland.
/
Oostenrijk
/12-
‘ 20’.
2.122
t
..-
ngeuanu, –
– .__
.
_,
124
48
Ierland,
Oost-Europa
10
–
IJsland
–
1
‘
2.391
222
294
518
Noord-,
West- en
/
Zuid-Europa
I.6051
12.9 .
02
.
–
lo
710
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 September 1949
behoeften, moet uiteraard worden gecompenseerd door
een volkomen heroriëntering van de internationale handel,
welke haar weerslag vindt in het intei-Europese handels-
verkeer. V66r de oorlog waren de continentale Europese
landen in staat om hun importen uit ovei’zeese landen
voor een belangrijk deel te betalen met een exportoverschot
ten opzichte van Engeland. Dit exportoverschot is echter
door de aanpassingsmaatregelen, welke Engeland ge-
‘noodzaakt was te nemen, volkomen verdwenen en thans
importeert het vasteland voor ca $ 210 mln’ (gemeten
naar prijzen van 1938) meer van Engeland dan het daar-
heen exporteert.
Voor de continentale lafiden betekent de gewijzigde
situatie een verlies van het afzetgebied en anderzijds werd
da toegang tot de overzeese markten, waar zij de nood-
zakelijke grondstoffen plachten te kopen, hun in belang-
rijke mate afgesneden. Een oplossiiig van dit problem
zou aanzienlijk worden vergemakkelijkt door een belang-
rijke vergroting van de handel tusen Oost- en West-
europese landen. Oost-Europa zou de overzeese landen
in belangrijke mate kunnen ,substitueren als leverancier
van primaire producten en aan West-Europa een afzet-
gebied kunnen verschaffen van producten, welke voor de
Oosteuropese economische ontwikkeling van groot belang
zijn. 1-let zijn echter voornamelijk politieke redenen, welke deze, Oost-West-handel belemmeren.
Het verloop der aanpassing.
In vorenstaande figuur. is een beeld gegeven van de
handelsverhoudingen in 1938 en 1948.
Uit deze figuur en uit de boven gegeven cijfers in tabel 1
blijken de volgende punten:
1. de export naar niet-Europese landen is groter dan
vôôr de oorlog, maar liet volume van de invoer is nog
iets meer gestegen, zodat van een daling van liet imporL
surplus nog allerminst sprake is. Deze ontw’ikkeling is
op zichzelf zeer begrijpelijk; Europa is nog steeds midden
in het herstelproces, terwijl voorts de toenemende in-
dustrialisatie voortdurend extra invoerbehoeften met zich
brengt, welke van tijdelijke aard zijn. De cijfers wijzen op zichzelf dus nog geenszins uit, dat de noodzakelijke
aanpassing van het invoersaldo niet in volle gang is.
Een eenvoudige berekening kan’ ons echter een indruk
geven van de grootte van de aanpassing, welke nood-
zakelijk is. Wordt aangenomén, dat Europa’s invoer uit-
eindelijk zal worden gestabiliseerd op het vooroorlogs
niveau, wordt verondersteld, dat de ruilverhoudingen,
welke in 1948 bestonden, onveraiiderd blijven, en wordt
tenslotte verondersteld, dat de inkomsten van Europa
anders dan uit goederenruil en buiténlandse investeringen
wederom een gelijk volume als in 1938 zullen bereiken
en wordt voor dezë inkomsten ongeveer een gelijke prijs-
index aangenomen als voor de Europese goederenexport,
dan blijkt, dat het volume van de goederenexport van
Europa ongeveer 40 pCt zou moeten liggen boven het
peil van 1938
2).
Deze berekening wil geenszins suggereren,
dat liet waarschijnlijk of zelfs wenselijk zou zijn, dat de
Europese import uit buiten-Eiuopese landèn in de toe-
komst weer op het vooroorlogs niveau zal komen te liggen.
Zij is slechts bedoeld o.m een aanduiding te geven van de
orde van grootte van de aanpassingen, welke nood-
zakelijk zijn. Ik geloof, dat uit deze ruwe cijfers veilig
mag worden geconcludeerd, dat, zo deze aanpassing mo-
‘)
Het nadelig saldo op de goederenbalans in 1938 van $ 1,8 mrcl
werd voor $ 1,2 mrd gedekt door inkomsten uit buitenlandse in-
vesteringen en voor S 0,6 mrd uit transportopbrengsten ed. De opbrengst uit buitenlands bezit is gedaald Lot $ 500 mln. Aan-
nemende, dat voor een bedrag van S 1,3 mrd aan opbrengsten
uit.transport, diensten ed. zullen mogen worden gerekend, dan
bedraagt het toelaatbare nadelige saldo op dc goederenbalans
ca $ 1,8 mrd. Een gelijke invoer als in 1938 zou hij een prijsniveau
van 240 ca $ 13,6 mrd bedragen, zodat een export van $ 11,6 mrd
nodig is. De Europese export n 1938. bedroeg $ 3,7 mrd, zodat hij
een niveau der exportprijzen van 220 de uitvoer 1,4 x het voor-
oorlogse volume zou dienen te bereiken.
menteel ook zekere vorderingen heeft gemaakt, zij toch
zeer zeker nog verre van voltooid is;
voorts blijkt uit de bovengegeven cijfers, ‘dat van
substitutie van Oost-Europa als leverancier voor primaire
producten in de plaats van overzeese landen nog zeer
weinig is terecht gekomen. In plaats van een aanzienlijke
uitbreiding van de Oost-West-handel, welke noodzakelijk
zou zijn, blijkt het niveau van deze handel nog sleôhts 42 pCt van vôér de oorlog te bedragen;
de handel tussen de continentale O.E.E.C.-landen,
waarvan een relatieve stijging ten opzichte van vôôr de
ôorlog eveneens zou kunnen worden verwacht, blijkt
evenmin het v’ooroorlogs niveau zelfs maar bij benadering
te hebben bereikt. Weliswaar wordt dit voornamelijk
veroorzaakt doordat Duitsland als producent en handels-
partner zijn vooroorlogse plaats nog niet heeft kunnen
hernemen; maar ook de handel tussen de overige O.E.E.C.-
landen heeft nog net zijn vooroorlogse omvang niet bereikt.
Als geheel genomen blijkt, dat de internationale handel
nog in ernstige mate beneden de gewenste omvang is
gebleven.
Gezien het feit, dat de Europese productie ,in 1948
ongeveer een gelijke omvang had als in 1938 en, als men
Duitsland buiten beschouwing laat, het peil van 1938
zelfs met 13 pCt heeft overschi’eden, dan is het duidelijk,
dat de reden van het lage niveau der internationale
goederenontwikkeling vooi’ een belangrijk gedeelte moet
worden gezocht in de organisatie van dit verkeer zelf,
althans bij factoren, welke de internationale handel 01)
directe wijze’ belemmeren. In dit artikel zal op deze
!emmendwercende factoren, welke nog steeds hun in-
vloed doen gelden, niet nader worden ingegaan.
I-Iet is echter nuttig om na te gaan, in hoeverre de
inter-Europese handel zich ondanks deze factoren
heeft kunnen ontwikkelen, m.a.*. of 1948 vergeleken bij
1947 een gunstiger beeld geeft, dan wel dat de bestaande belemmeringen iedere gunstige ontwikkeling onmogelijk
hebben gemaakt.
Vereljking 1948-1947.
In tabel 5 wordt de ontwikkeling van de Europese
handel tussen 1947 en 1948 in enkele cijfers weergegeven.
TABEL 5.
Europese handel in 1948.
(1947 = 100)
EssentiSle
goederen
ISemi
.
essen
–
I
tiële
‘
goederen
Nie
essenti
t-
ële
goederen
Totaal
Import
van
niet-
Europese
landen.
le halfjaar
. . .
84 74
61
78
2e halfjaar
. . .
61
77
62
66
Inter-Europese
handel
le halfjaar
.
. .
130 106
92
112
2e halfjaar
149
111 77
118
Export
naar
niet-
Europese landen
Ie halfjaar
. . .
119
127 117
122
2e halfjaar
•
139
148
137
143
De indices, gegeven in deze tabel, hebben betrekking
op de waarde van in- en uitvoer, uitgedrukt in in het
betrokken jaar geldende prijzen. Gezien het feit, dat de
prijzen van de uitvoer en vooral van de invoer in 1948 hoger lagen dan in 1947, is de stijging van het volume
van de Europese handel dus enigszins lager dan de in de
tabel gegeven indices aanwijzen.
Uit de cijfers van deze tabel blijkt in de eerste plaats de aanmerkelijk verbeterde positie t.o.v. de rest van de
wereld. Daarnaast is een vergroting van de handel tussen
de Europese landen te constateren. Deze laatste verbetering
7 September 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
711
vond voornamelijk plaats in de sfeer der essentiële goe-
deren, waarvan de handel in het tweede halfjaar 1948
ongeveer de hélft groter was dan in 1947. De ontwikkeling
van de inter-Europese handel is de resultante geweest
van twee tegengestelde tendenties. Ei’ is uiteraard in
Europa een sterke drang geweest tot uitbreiding van de
handel binnen eigen grenzen, anderzijds dwong echter
het voortbestaan van het bilateralisme veelal tot het
treffen van invoerbeperkende maatregelen. De daling van
de handel in niet-essentiële goederen is ongetwijfeld het
gevolg van de ontwikkeling in de laatste richting. Of een
dergelijke politiek t.o.v. de niet-essentiële goederen, hoewel
op zichzelf voor de hand liggend, van Europees standpunt bezien, wenselijk is, wil ik hier buiten beschouwing laten.
De meest recente ontwikkeliig
Gedurende -het eerste kwartaal van dit jaar daalde de
interEuropese handel
3).
Gedeeltelijk zijn de normale
seizoensbewegingen hier in het spel, maar een volledige
verklaring voor de daling kunnen zij niet geven. De daling
is voornamelijk geconcentreerd in de handel tussen de
industriële landen van West-Europa. Voor zover gegevelïs
beschikbaar zijn, is een voortgang van deze tendentie in
het tweede kwartaal te vermoeden, althans het lijkt
waarschijnlijk, dat de seizoenmatige toeneming van de
export beneden de normale omvang is gebleven.
Het is moeilijk om een prognose te maken voor het
gehele ‘jaar 1949. Weliswaar zijn reeds acht maanden van
het jaar verstreken, maar statistisch zijn nog slechts
gegevens beschikbaar over een kortere periode. Daar
komt.bij, dat moet worden afgewacht, in hoeverre het
nieuwe’ betalingsaccoord een aanzienlijke verbetering van
de’inter-Europese handel tengevolge zal hebben en of de
eventuele vruchter daarvan reeds in 1949 zullen kunnen
worden geplukt. Tenslotte bestaat nog de mogelijkheid
van een devaluatie van het pond sterling, welke dan
waarschijnlijk vele andere Europese valuta’s zou meeslpen
en waarvan de invloed noch op de inter-Europese handel
,
noch op de handel van Europa met andere delen der
wereld is te voorzien.
Een zekere basis voor voorspellingen vormen de afge-
sloten handelsaccoorden. Onderstaande tabel 6 geeft een
indruk van cle omvang van de handel, zoals deze in de
bestaande handelsaccoorden is gepland voor 1949, in ver-
gelijking met de werkelijke handel in 1948.
TABEL 6.
Handel eolgens handelsaccoorden in 1949 000r een sample
tan dc inter-Eu.ropese handel.
(werkelijke handel in 1948 = 100)
Invoerend
gebied West-, Noord-
en Zuid-Europa Oost-Europa
Totaal
Uitvoerend
– en Engeland
gebied
West-, Noord- en
‘
–
Zuid-Europa
141
245
150
Oost-Europa .
182
142
160
Totaal
146
179
152
Het blijkt dus, dat de verschillende gebieden een zeer
grote toeneming van de inter-Europese,handel voor 1949
hebben voorzien. De beschikbare cijfers voor de werkelijke
handel gedurende het eerste halfjaar zijn hiermee net
in overeenstemming. De ,,Quarterly Economie Bulletin
for Europe”, waaraan de bovengenoemde gegevens zijn
ontleend, wijst er op, dat handelsaccoorden niet de ver-
plichting tot kopen en verkopen impliceren, doch alleen
tot het verlenen van in- en uitvoervergunningen. Dat de
‘) Vgl.-:,;Eëoiiomic Bulletin for Europe”, First Quarter 1949,
Economie Commission for Europe, Genève.
–
handelsaccoorden daatoe in aanzienlijk ruimere mate de
gëlegenheid geven, is. begrijpelijk in een periode, waarin
vele landen afzetmoeilijkheden gaan ondervinden, terwijl
de vraag naar import afneemt wegens de, verbeterde
voorraadpositiës en deafneming van de inflatoire druk. Men
kan dan zonder gevaar een liberaler politiek voeren ten
aanzien van invoervergunningen. –
Genève, 29 kugustus 1949.
111. A. JANSEN.
–
DE CODIFICATIE
VAN HET INTERNATIONALE RECHT.
III).
Met het tweede ontwerp, dat aan de Commissie voor
Internationaal Recht door de Algemene Vergadering ws
toegewezen, had men evenmin, naar het oordeel van vele
leden, een gelukkige greep’ gedaan.
De opdracht was tweeledig:
,,(a) formulate the principles of international law re-
cognized in the Charter of the Nürnherg Triunal and
in the judgment of the Tribunal, and
(b) prepae a draft code of offences against the peace
and security of mankind, indicating clearly the place to
be accorded to the principleg mentioned sub paragraph (a)
above”.
Ten aanzien van hét eerste punt moet men er mede rekening houden, dat de taak der Commissie zich be-
perkt tot het ,,formuleren” van de beginselen, erkend
in het Charter en het vonnis; de Commissie heeft niet
het recht deze beginselen critisch te beschouwen of aan-
vaarding iii geijzigde vorm aan te bévelen. De beperking,
die in deze bpdracht ligt, is begrijjelijk: zo kort na het
uitspreken van het vonnis, terwijl verschillenden op
groiid van de uitspraak zijn ter dood gebracht en anderen
in de gevangenissen verblijven, zou critiek op de grote
beginselen, wéaiop de veroordeling berust, het gezag
der vonnissen in ongewenste mate aantasten. Voor enkele
leden der Commissie echter was deze beperking, waardoor
de taak der Commissie in hun ôgen tot een min of meer
,,mechanische” werd, een teleurstelling.
Zij
meenden,
dat de taak, aldus opgevat, ook wel aan juristen van
het Secl’etaniaat had kunnen worden opgedragen, en
dat het ‘niet noodzakelijk was geweest daarmede een
Commissie van het gezag als de Commissie voor lnter
nationaal Recht ‘te -belasten. –
FIet voorlopig resultaat van de arbeid der Commissie
is neergelegd in de volgende opsomming van beginselen:
Any person who commits or is an accomplice in the comnlis-
sidn of an act which constitutes a crime under international law is
responsible therefore and liable to punishment.
Such person is responsible under international law whether
or not bis act is punishable under any domestic law.
The official position of a person as Head of State or responsible
official does not free hun from responsibility (or mitigate punish-
ment).
The fact that a person acts pursuant to order of his Government
or of a superior does not free huin from responsibility. It may, however, be considered in mitigation of punishment, if justicc
so requires.
-.
The following acts constitute crimes under international law:
Crimes against peace: namely
1) planning, preparation, initiation or waging of a war
of agression, or a war in violation of international
treates, agreements of assurances;
II) participation in a common plan or conspiracy for
the accomplishment of any of the acts mentionecl
uncler 1).
Warcrimes: namely vio)ations of the law- er custouns of war.
Such violations shali inciude, but not be limitedl to, murder, ilI-
treatment or deportation to slave labour or for any other purpose
of civilian population of or in occupied territory, murder or ilI
treatment of prisoners of wr or persons on the seas, killing of
hostages, plunder of public er private property, wanten destruction
of cities, towns or villages, er devastation not justified by military
necessity.
) 1-Jet eerste gedeelte van ditartikel is opgenomen in ,,E.-S.B.”
van
–
31Augustus 1949.
-,
712
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 September 1949
c) Crimes against humanity: namely murder, extermination,
enslavement, deportation and other irihuman acts done against
a civilian population, or persecutions
0fl
politica!, racial or re!igious
grounds, when such acts are done or
such
persecutions are carried
0fl
in execution of or in connexion with any crime against peace
or any war crime.
6. Any person accused
of
a crime under international law has
the right of defense.
Bovenstaande opsomming is echter» nog niet opgenomen
in het rapport; dat de Commissie aan de Algemene Ver-
gadering zal uitbrengen. Zij is voor nader onderzoek aan-
gehouden, tot de Commissie zich ook over het hierboven
sub (b) vermelde deel van haar opdracht zal uitspreken.
Ten aanzien van het sub 4 uitgesproken beginelhbetref-
fende de ,,superior orders” bestond hij sommige’ le’den,
onder
wie
schrijver dezes, ernstige twijfel aan
»
de juistheid
van deze stelling. In .het vonnis wordt verklaard, dat
het voorschrift van art. 8 van het Charter van Nürnberg,
dat overeenstemt met het beginsel sub 4, is ,,in confor-
mity with the law of all nations”. In de sub-commissie,
die zich met de voorbereiding dezer materie bezighield,
verhieven zich stemmen, die dit voor positief onjuist
verklaarden. In sommige
landen
wordt de ,,superior
order” niet slechts als een motief tot verzachtende om-
standigheden beschouwd, maar wordt aangenomen, dat
de ,,superior order”
in bepaalde geQallen
tot overmacht
kan leiden en dan elke straf achterwege dient te blijven.
•llet vonnis, hoewel de regel van art. 8 overnemende,
gpeft er deze juiste interpretatie van: ,,The true test
which is found in varying degrees in the criminal law
of most nations, is not the existence of the order but
whether moral choice was in fact possible”. De opdracht,
aan de Commissie voor Internationaal Recht verstrekt,
liet niet toe punt 4 anders te formuleren dan zij deed,
maar het zou te betreuren zijn als de Algemene Vergade-
ring in 1950, die zich met deze materie zal bezighouden,
dit beginsel in deze vorm als volkenrecht zou aanvaarden.
r
Een ander punt, waaraan aandacht is gewijd, is de
,,nulla poena”-regel. Deze is in het vonnis van Nürnberg
toegepast in een verzachte vorm: ,,To assert that it is
unjust to punish those who in defiance of treaties and
assurances have attacked neighbouring States without
warning, is obviously untrue, for in such circumstances
the attacker must know that he is doing wrong, and so
far from
it
being unjust tô punish him it would be unjust
if this wrong were allowed to go unpunished”. Dit komt
ons volkomen juist voor. In het vonnis, dat de Bijzondere
Raad van Cassatie op 12 Januari 1949 heeft gewezen
in de strafzaak-Rauter wordt hetzelfde standpunt ver-
dedigd (N.J. no.. 89). Overwogen werd nI., ,,dat het be-
ginsel, dat geen feit strafbaar is dan uit krachte van een
daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling, ten doel
heeft een waarborg te scheppen voor de rechtszekerheid
en individuele vrijheid, welke – rechtsgoederen gevaar
zouden lopen, indien gedragingen omtrent welker straf-
waardigheid twijfel bestaanbar ware, achteraf als straf-
baar zouden worden aangemerkt; dat dit beginsel echter
geen absoluut karakter draagt in dien zin, dat de werking
daarvan niet zou kunnen worden doorkruist door die
van andere beginselen, bij welker erkenning evenzeer
gewichtige belangen der rechtsorde zijn betrokken; dat
nu deze laatste ‘niet verdraagt, dat hoogst ernstige in-
breuken op de , &gemeen aanvaarde beginselen van het
Volkenrecht, waarvan het misdadig en strafwaardig
karakter reeds ten tijde van het plegen dier feiten buiten
twijfel stond, als niet strafbaar zouden moeten worden
aangemerkt op den enkelen grond van het ontbreken ener
tevoren vastgestelde wettelijke strafbedreiging”. Niet
anders moet worden opgevat het voorschrift vervat in art. 11, lid 2 van de Declaratie van de Rechten van de
Mens en,reeds daarom kon Rauter’s beroep op dit artikel
in zijn revisie-verzoek niet tot het door hem beoogde
resultaat leiden. Daarméde is echter niet gezegd, dat wij
deze algemene, tot misverstand leidendè formulering der
Declaratie van de Rechten van de Mens: ,,No one shail
be held guilty of any penal offence on acciunt of any
act or omission whiih didnot constitute a penal offence,
under national or international law, at the time when
it was committed”, toejuichen.
Het onderzoek van het tweede deel van het hier be-
sproken agendapunt dr Commissie, de voorbereiding
van een ontwerp-code van misdrijven tegen de vrede en
veiligheid, is aangehouden tot de volgende zitting de
Commissie, en aan het Griekse’ lid, de heer Spiropoulos,
is opgedragen na kennisneming van de zienswijze der
Regeringen daaromtrent een rapport op te stellen.
Een derde onderwerp was eveneens uitdrukkelijk dooi’
de Algemene Vergadering aan de Commissie opgedragen:
de bestudering van de vraag van een Internationaal
Strafgerechtshof. De Commissie besloot dit punt tot de
volgende zitting aan te houden en inmiddels een rapport
daaromtrent te doen opstellen door twee zijner leden,
de Zweed Sandström en de Panamees Alfaro. Gelijk te
verwachten, was, stuitte dit denkbéeld van een Interna-
tionaal Strafgerechtshof op scherpe tegenstand van het
Sowjet-lid. Verwezenlijking van dit denkbeeld is echter
ook daarom van belang, omdat wel gebleken is, dat ver-
dragen, gelijk dat betreffende de genocide, geen effect
zullen sorteren, zolang niet tegelijkertijd de berechting
door een internationaal hof» practisch mogelijk zal zijn.
Tenslotte had de Commissie nog te voldoen aan een
andere uitdrukkelijke opdracht, die uit art. 24 van haar
Statuut voortvloeit: ,,the consideration of ways and
means for making the evidence of customary international
law more readily available”. De bedoeling was te bevor-
deren, dat publicatie zal plaats hebben van alle documen-
ten, gewisselde nota’s enz., welke uit een oogpunt van
toepassing van internationaal recht van belang kunnen
worden geacht. Verschillende Staten, met name de Zuid-
Amerikaanse Staten, gaan reeds tot uitvoerige publicaties
op dit gebied over. De Europese Staten blijven in het
algemeeh hierbij ten achter en in het bijzonder mag dit
wel van Nederland worden getuigd, waar in het begin
dezer eeuw althans nog tot geregelde publicatie
van ,Oranjeboekén werd overgegaan, welke uitgave in de laatste tijd niet meer geschiedt. Aan de Voorzitter Manley
Hudson, die op het gebied van documentatie zeer be-
langrijke ervaring heeft, werd gevraagd voor de volgende
zitting der Commissie eeh ,,working paper” te dezer
zake op te stellen.
Naast deze, de Commissie door de Algemene Verga-,
dering met zoveel woorden opgedragen, taken, vermeldde
de agenda een punt, dat eigenlijk haar voornaamste
arbeid voor de toekomst uih’aakt, te weten: ,,to survey
the vhole field of internatiohal law with a view to selecting
topics for codification”. Het rèsultaat van dit onderzoek,
vergemakkelijkt door een goede voorbereidende studie van het Secretariaat, wad, dat een voorlopige lijst werd
opgemaakt van 14 punten, die zich voor codificatie zou-
den lenen. Bij deze gelegenheid had een uitvoerige dis-
cussie plaats over de vraag, of ook kwesties van oorlogs-
recht – dat in een hopeloos verouderde toestand ver-
keert – voor codificatie in aanmerking zouden kunnen
komen. Schrijver dezes heeft deze vraag opgeworpen;
zij gaf tot verschil van gevdelen aanleiding, doch de meer- –
derheid der Commissie was aanvankelijk van oordeel,
dat de Commissie haar taak’tot het vredesrecht moest
‘beperken. Na de bestudering van het onderwerp der
,,war oriminals” evenwel werd het velen duidelijk, dat
het voor vervolging en veroordeling van ,,war criminals”
noodzakelijk zou zijn vast te stellen, wat oorlogsmisda-
digers waren en dat zulks onafwijsbaar het vaststellen
van regels van oorlogsrecht met zich zou brengen. FIet
resultaat was dan ook, dat de Commissie tenslotte zich
slechts uitsprak tegen de bestuderifig van het probleem
,,at the preent stage”. De betreffende passage in het
.rapport luidt thans:
.,
7 September 1949
‘
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
713
,,The Commission considered vhether the laws of war should
be selected as a topje for codification. It was suggested that,
war
havig been outlawed, the regulation of its conduct had ceased
to be relevant. 0fl the other hand, the opinion was expressed that,
although the term ,,laws of war” ought to be discarded, a study
of the rules governing the use of armed force – legitimate er illegitl-
mate – might be useful. The punishment of war crimes, in accordance
with the principals of the Charter and judgment of the Nürnberg
Tribunal, would necessitate a dear definition of these crimes and,
consequently, the establishment of rules whieh would provide
for the case where armed force was used in a criminal manner.
The majority of the Commission declared itself opposed to the
study of the problem at the present stage. It was considered that if
the Commission, at the very beginning of its vork, were to under-
take this study, public opinion might interpret its action as showing
lack of confidence in the efficiency of the means at the disposal of
the United Nations for maintaining peace”. –
In dit ierband moge nog worden vermeld een Chinees
voorstel om in de Verklaring van de rechten en verplich-
tingen van Staten op te nemen een artikel betreffende
de plicht van .de Staten om in geval van foepassing van
wapengeweld de humaniteit te betrachten bij de behan-
deling van de vijandelijke londerdanen en af te zien van
aanvallen op de burgerbevolking. Terecht werd dit artikel
door de Commissie niet aanvaard, aangezien het niet aan-
ging om, nu besloten was het oorlogsrecht niet in behan-
deling te nemen, dit punt incidenteel bij deze gelegen-
heid te beslissen.
Van de veertien v6or documentatie in aanmerking
komende ,,toics” werden er drie aangewezen, met de
studie waarvan zou worden aangevangen. Het zijn:
1. law of treaties; 2. arbitral prôcedure; 3. regime of the
high seas.
Met de ,,law of treaties” heeft men enerzijds beoogd
te komen tot een ,,tractaten-tractaat” als reeds veertig
jaar geleden door Van Eysinga bepleit. Men wil daarmede
meer eenheid brengen in de redactie van de verdragen.
Deze laat in het bijzonder in de tegenwoordige tijd weer
zeer veel te wensen over. De Volkenbond streefde naar
uniforiniteit op dit gebied en kon daarbij ook zekere re-
sultaten boeken. Onder het regime van de Verenigde
Naties is dit punt aanvankelijk verwaarloosd, zodat
met name ten aanzien van de ratificatie-procedure (men denke aan de ,,aanvaarding”!) weer allerhande verschil-
lende vormen naar voren zijn gekomen.,ijaarnaast echter
heeft het aan de orde stellen van dit punt – waarvoor
het Engelse lid Prof. Brierly tçt rapporteur werd aan-
gewezen – ten dôel klaarheic,te brengen in een aantal controversiële punten op dit, gebied, zoals de rechts-
kracht van verdi’agen, welke zonder de constitutioneel
vereiste parlementaire goedkeuring zijn bekrachtigd, de betekenis van de rebus sic stantibus clausule, op-
zegging en,z.-
Met het aan de orde stellen, van de arbiti-ale procedure
– terzake waarvan het Franse lid Prof. Scelle als rap-porteur zal optreden – bedoelt men een aantal twijfel-
punten te doen onderzoeken, die op het gebied van de
arbitrale procedure sinds 1907 – toen op de Tweede
Vredesconferentie in Den Haag het Verdrag betreffende de vreedzame beslechting vaii, internationale geschillen
is herzien – in de practijk zijn gerezen. Als voorbeeld
moge worden genoemd de vraag, wat het rechtsgevolg
zal zijn als een der partijen bij het scheidsgerecht de door
hem aangewezen scheidsrechter of scheidsrechters terug-
trekt; is daarmede. de scheidsrechtelijke procedure lam-
gelegd of kan het scheidsgerecht dan in zijn gereduceerde
samenstelling zijn, taak voortzetten? Men zij er echter
aan indachtig, dat uitsluitend beoogd wordt verbetering
der
arbitrale procedure,
niet bevordering van het arbitrage-
instituut in’ het algemeen.
Het aan de orde stellen van het rechtsregime van de
völle zee – waaromtrent het rapport aan schrijver dezes
werd opgedragen – beoogt niet slechts ineer uniformiteit
te krijgen in het rechtsregime van schepen in volle zee,
bijv. ten aanzien van kwestie van aanvaring – men
denke aan het Lotus-geval en de zeer aangevochten
uitspiaak ter zake van het Permanente Hof van Inter-
nationale Justitie – maar in het bijzonder ook om vast
te stellen, wat de houding zal zijn ten opzichte van het
recente probleem van de ,,continental shelf”. 1-let mag
bekend worden geacht, wat hiermede wordt bedoeld:
het is gebleken, dat onderzese plateaux, die zich veelal
in aansluiting aan het land tot ver buit’eh de teri’itoriale
zee uitstrekken, rijk zijn aan mineralen, en in het bij-
zonder aan olie. Daarmede worden nieuwe en ongekende
economische mogelijkheden geopend, maar daarbij rijst
tevens de vraag wie de zeggenschap over deze onder-
zeese gebieden zal mogen uitoefenen
2).
Delen zij in de
vrijlteiclider zee of zijn zij als
terra nullius
te beschouwen,
vatbnar voor effectieve occupatie, of als
terra co,nmz-
nis der Statengemeenschap, of – vierde mogelijkheid –
moet een recht worden aanvaard van de aaigrenzende
kuststaat ,op de uitsluitende zeggenschap over die ,,con-
tinental shelf”, hetgeen dus zou medebrenen •het recht
tot het weren ‘van andere Staten hij de exploitatie van
deze aardlagen, ook vôôrdat tot occupatie is overgegaan?
Verschillende Staten, o.a. de Verenigde Staten van Ame-
rika, hebben bij proclamatie reeds deze ,,continental
shelf” geannexeerd. De vraag rijst, of dit geoorloofd is
en of daaruit voor de vrijheid der zee, zowel wat de scheep-
vaart als wat de visvangst betreft, niet ernstige gevaren
voortvloeien. Nederland en’ Indonesië hebben bij deze
kwestie zowel uit het oogpunt van de exploitatie der
aardlagen als van de vrijheid van scheepvaart en visserij
een groot belang, en vandaar,’ dat dit vraagstuk hier te
lande ook reeds de bijzondere aandacht heeft getrokken.
De International Law Association heeft het aan de orde
gesteld en voor de Nederlandse afdeling er van schreef
Jhr Mr P. Feith een uitstekend prae-advies. Het komt
zeer nuttig voor, dat de Commissie voor Internationaal
Recht dit punt als een der eerste op haar agenda heeft
geplaatst; aldus zal kunnen worden getracht de regeling
van dit probleem in goede banen te leiden, alvorens’ de
practijk in de verschillende Staten zich reeds definitief
in uiteenlopende richtingen gaat bewegen. Het zal echter duidelijk zijn, dat men hier niet zozeer met de codificatie
in engere zin te doen heeft, als wel met wat het Statuut
eveneens aan de Commissie opdraagt, de ,,geleidelijke
ontwikkeling” van het internationale recht.
Als reserve-onderwerp voor het geval een der drie
rapporten niet vôôr de volgende zitting gereed mdcht
komen, werd op voorstel van de heer Yepes (Columbia) aanvaard het asylrecht, waarover de heer Yepes zelf een
,,working paper” zal opstellen.
De zitting in Mei 1950 zal niet plaats hebben te Lake
Success, maar te Genève. Merkwaardig
x
is, dat de Com-
missie met algemene stemmen, uiteraard met uitzonde-
ring van de heer Koretsky, die zich wederom onthield,
haar keuze op Genève vestigde; daarmede is echter nog
geen beslissing, genomen omtrent de volgende bijeen-
komsten. De keuze is op Genève gevallen, aangezien
aldaar in het vroegere Volkenbondsgebouw het Europese
Bureau van de Verenigde Naties is gevestigd en daar
een outillage voor moderne conferenties beschikbaar is,
‘die te ‘s-Gravenhage ontbreekt. Men zal er hier te lande
wel mede moeten rekening houden, dat Nederland zijn
rol van gastheer op het gbied van de codificatie van
het Volkeni’echt slechts met veel inspanning zal kunnen
blijven vervullen. Het is alet alleen de technische
apparatuur, die ontbreekt, doch de moderne inter-
nationale cônferenties eisen bovendien een weten-
schappelijke .voorbereidïng, die slechts van een per-
manent en deskundig orgaan kan worden verwacht.
De tijd, dat men voor een internationale conferentie kon
volstaan met op het laatste moment een Secretariaat
van enige bij elkaar gezochte jongere krachten ‘in elkaar
,te zetten is voorbij. Dit punt is cok van bijzonder be-
lang met het oog op de voortzetting in Den 1-laag van
‘) Zie ook: Amerika’s Achillespees” door F. S. Noordhoff in
,,E.-S.B.” van 3 Augustus 1949, blz. 617.
714
ECONOMISCH•STATISTISCHE BERICHTEN
7 September 1949
het werk der conferenties voor internationaal privaat-
recht. De Nederlandse Staatscommissie voor Interna-
tionaal Privaatrecht doet, bijgestaan door, haar secre-
tarissen, voor de voortzetting der. Haagse conferenties
voortreffelijk werk, maar slechts, indien zij bij de
voorbereiding dezer conferenties kn beschikken over
een staf van deskundigen, die hun volle tijd aan deze
materie ‘kunnen wijden, zal die stuwkracht kunnen wor-
den ontwikkeld, die noodzakelijk zal zijn om deze
materie
01)
den duur voor Nederland te behouden. In ieder
geval is het heugelijk, dat’ de eerste zitting van de Com-
missie. voor Internationaal Recht wel heeft aangetoond,
dat deze Commissie niet, voornemens is zich voorlopig
op het terrein van liet internationale privaatrecht te
begeven; slechts het onderwerp van de nationaliteit, dat
evenzeer het Volkenrecht als het internationaal privaat-
recht raakt, laat zij zich in geen geval ontnemen.’
T-let beeld van de eerste zitting der Commissie voor,
Internationaal Recht vertoont, naar uit hovenstaand
overzicht blijkt, licht- en schaduwzijden. Dat echter in
deze bijeenkomst in zo ruime nîate overeenstemming
van inzicht kon worden geconstateerd tussen de Europese,
Amerikaanse en Aziatische juristen, zij het ook met
uitzondering van liet Sowjet-lid, is een verblijd,end ver-
schijne1, dat ons het recht geeft goede verwachtingen te
koesteren van de
toekomstige
werkzaamheid der Com-
missie.
Scheveningen.
J. P. A. FRANÇOIS.
DE BEDRIJFSORGANISATIE EN DE
TERRITORIALE EN FUNCTIONELE
BEVOEGDHEDEN.
De Regering zit nog een beetje met de verhouding tussen
de publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties en de lagere
publiekrechtelijke lichamen.. In de Memor.ie van Antwoord
constateert zij, dat de leden van de Tweede Kamer na-
genoeg algemeen van oordeel zijn, dat in het’ wetsontwerp
onvoldoende aandacht is besteed aan het vraagstuk der
staatsrechtelij ke verhouding tussen de verordeningen van
hedrijfsorganen en die van .provinciën en gemeenten en’
zij betreurt, dat de Kamer in het Voorlopig Verslag geen
enkele vingerwijzing geeft hoe men zich de oplossing, van
die kwestie denkt. Enerzijds betreft het regelingen van w’etgevers, die op een territoriaal begrensd gebied alle•
belangen van de betrokken huishouding behartigen,
anderzijds regelingen van wetgevers, die voor het ‘gehele
land voor bepaalde delen van liet bedrijfsleven een tot.
bepaalde onderwerpen op sociaal-ecoiomis.ch gebied be-‘
grensde taak hebben. De Regering wijst er op, dat van
enige, uit begrippen van algemeen staatsrecht voort-
vloeiende, hiörarchié tussen deze verschillende voor-
schriften (in principe) geen’ sprake kan (mag) zijn. 1-Jet
zal in de practijk wel meevallen, meent de Regering, en
waar collisies optreden, zal het vernietigingsrecht van’
de Kroon uitkomst moeten brengen.
Op wat voor gevallen doelt de Regering? Blijkens haar.
goed vertrouw’en. op minnelijke oplossingen, zal zij het’
oog hebben op eenvoudige kwesties, , waarvan ik hier
enige voorbeelden mag – geven.
Gesteld, dat een, gemeente een verordening maakt op
de straathandél, zowel tot regeling van_het )edrijf als
in het belang van de openbare-orde-op markt en straat. Gesteld voorts, .dat een bedrijfschap voor de handel de
verkoop langs de weg wil regelen. De gemeente zal dan,
voor zover zij het aantal venters als sociale maatregel
heeft beperkt, moeten terugtreden. Zij zal de verordening
moeten wijzigen, doch zekere beperkingen in het belang’
van liet verkeer op de openbare weg zullen blijven gelden.
Hier doet zich liet geval voor, zoals in de Memorie van
Antwoord bedoeld,’ dat twee vergunningen nodig zijn: een
erkenning van het bedrijfschap en een toelating door
de gemeente. 1-leeft een venter zijn erkenning”, dan is
er misschien nog geen plaats op straat en wanneer die
ruimte er wel is, ken de erkenning nog ontbreken. De
Regering zegt, dat de tijd hier vanzelf een oplossing zal
brengen.
Toch zitten zelfs aan dit eenvoudige geval nog bijzon-
dere kantjes.
Wat
het bedrijfschap landelijk gewenst
acht, is territoriaal misschien onbevredigend. Wat zal
er gebeuren, indien een bedrijfschap liet deelnemen aan
een markt verbiedt? Deze worden ingesteld krachtens de
Gemeentewet, zodat algemene plaats- en streekbelangen
praevaleren. Wanneer een belangrijke groep markt-
kooplieden ergens moet wegblijven, kan een markt
als geheel minder succes hebben. En hoe zal de verhouding
zijn tussen de dienst van. Social6 Zaken en het bedrijfschap
ten aanzien van seïzoenventers?
Nemen wij uit de talloze mogelijkheden nog een ander
simpel geval. Een gemeente’ erkent naar de normen van
de Geldschie.terswet, iemand als houder van een geld-
schietbank (betaalzegelkas). Gesteld, dat een bedrijf-
schap voor spaar- en betaalzegelkassen de uitoefening van het bedrijf aan een vergunning verbindt: de bank-
houder heeft dan wel een wettige toelating, doch hij kan
zijn bedrijf niet’uitoefenen op grond van een verordening
van een publiekrechtelijk lichaam lager dan de Staat,
Dit geval komt volgens h6t optirbisme van de Memoi-ie
van Antwoord vanzelf in orde, want na zekere tijd zal
het gemeentebestuur moeten constateren,
dat
de toe-
gelatene zijn bedrijf niet uitoefent, waarna het op grond
van art. 19 der Wet de toelating kan intrekken. Dit is
inderdaad een oplossing, maar zij is toch weinig elegant.
Maar hoe nu, indien de gemeente, op grond van erva-ri’ngen van haar dienst voor Sociale Zaken, ervan over-
tuigd is, dat ‘een geldschietbank (al of niet met zegels)
een minder groot kwaad is dan een afbetalingsmagazijn?
Zij laat dan geheel andere normen gelden dan liet bedrijf
–
schap. Wordt dit conflict ‘niet opgelost, dan zal de ge-
meente zich’ gedwongen kunnén achten elf een spaar- 6f
crediet- ‘en voorschotbank op ‘te richten. De wet (art.’ 3)
verklaart de gemeenteraad ‘ daartoe bevoegd. Nemen wij
aan, dat de g6meente zich terwille van deze nieuwe in-
stelling bij het b’edrijfschap’moet aansluiten; dan zal zij
het ,,Reglement”, dat in art. 4 is voorgeschreven, aan de
bepalingen van het bedrijfschap moeten aanpassen. Maar
hoe nu te handelen, wanneer een Gemeenteraad, die in
territoriale noden wil, voorzien, voorschriften ontmoet, die zich daartegen verzetten? Grote algemene belangen
kunnen hij deze competentiegeschillen op het’ spel komen
te staan.
‘Moeilijk wordt het ook, ‘wanneer bijv. een bedrijfschap
voor vee en vlees bepaalt, dat niet mag worden geslacht
in de keuringskring, die volgens wettelijke bepalingen
in het leven is geroepen. Dërgelijke collisies worden niet
spoedig opgèlost. Is er voldoende waarborg, dat op dit
vlak geen particuliere ondernemingsbelangen gaan over-
heersen? Niet alleen eigen, gemeentelijke, maar ook ge–wichtige helangea van de volksgezondheid kunnen hier
worden geschaad. Moet men liet schenden van een alge-
meen belang nu maar aanzien, in afwachting van ein-
deloze vernietigingsprocedüres? Kan men dergelijke moei-
lijkheden niet beter voorkomen?
Aan de voorgaande uiteenzetting kleeft het bezwaar,
dat betrekkelijk eenvoudige gevallen werdçn behandeld. Zij zijn in zekere zin misleidend, omdat men in een toe-
stand van scheppend optimisme moeilijkheden, als hier-
boven omschreven, te licht telt. Maar men moet er zich rekenschap van geven, dat de
gemeente, zij het tot eefi zeker territoir begrensd, op
economisph gebied reeds onbetwis.t openbare belangen
behartigt. In ,,,Economisch-Statistische Berichten” van
7 September 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
715
18 Juni 1947, blz. 492, heeft Mr H. A. Foyer gewezen
op de gemeente als ‘afnemer, leverancier en concurrent
1).
Z.i.
‘moeten’ de gemeenten onder de publiekrechtelijke
bedrijfsorganisaties vallen wegens haar openbare nuts-
bedrijven, tram-. en busdiensten, de spaarbanken, de
banken van lening, de gemeentelijke havenbedrijven, de
diensten van gemeentewèrken als uitvoerder van publieke
‘erken in eigen beheer enz. In het nummer van 23 Juli
1947, bl’z. 592, heb ik hierbij enige aantekeningen gemaakt
en er op gew’ezen, dat het pleidooi van Mr Foyer uitgaat
van het apriorisme, dat publi’ekrechtelijke bedrijfsorgani-saties en centrale overheid mogeji worden geïdentificeerd.
En zijn antwoord as’.,,de sociaal-economische ontwik-
keling dwingt tot samenwerking planiiing en coördinatie.
De gemeenten zullen daârom, evenals de particuliere
bedrijven, een deel van haar. vroegere autonomie inzake
lonen, tarieven, prijzen, investeringen, uitgifte van
industrieterreinen’ enz. blijvend moeten missen ten be-
hoeve van een conjunctuir- en structuurpolitiek in groter
verband”.
Hoe nu? Zal de gemeente )uiten de Ambtenarenwet
om de arbeidsvoorwaarden moeten herzien, ômdat iij
verplicht wordt zich aan te sluiten bij diverse bedrijf-
schappen, die afwijkende regelingen hébben? De practijk
met de Woltersomse organisatie toont een bonte verschei-
denheid’van aansluitingen tot ih het belachelijke. ‘Een
middelgrote gemeente moest worden aangesloten bij de
binnenbeurtvaait wegens het exploitered van twee pontjes
in een gracht; een grote gemeentelijke reinigingsdienst
zag zich aan de tafel met glazenwasers een moderne
ontsmettingsdienst met zuivéraars (bestrijding van wand-
luizen). Ik wil deze excëssen daarlaten, en liever vragen
hoe het zal gaan wanneer een energieschap trieen gaat
vaststellen ten nadele van de gemeentefinanciën. Floe
zal het gaan met gemeentelijke sportvelden en zullen
gemeentelijke theaters ‘ zich moeten richten naar aan-
wijzingen van een bedrijfschap, waarin debioscopen de
boventoon kunnen ,voern? Zal le gemeente geen openbare
werken meer kunnen uitvoeren en geen industrieterreinen’ meer gereed kunnen maken zonder toestemming van nhet overheidsgezag beklede belanghebbenden?
Gaat het deze kant uit? Ik kan niet geloven, dat de
wetgever dit frustreren van wat wettelijk reeds tot stand
werd gebracht, deze afbraak van ons gemeentelijk leven,
deze verwoesting van een stuk Nederlandse cultuur, wenst.
1-her zullen gewichtige belangen moeten worden ontzien.
Indien de wetgever het ontwerp aanneemt, bedoelt
hij kennelijk daarmede te streven naar sociale zekerheid
voor allen. Hij wil het bedrijfsleven dienstbaar maken
aan een sociale politiek, die het prijzenstelsel niet meer alleen als regulateur van, de productie aanvaardt’, doch
ook het plan. Dit leidt tot economische gebondenheid,
waarvoor de Regering niët zelf geheel de verantwoorde-
lijkheid wil dragen. Zij aanvaardt het principe van de
oveiheidshemoeiing, doch zij wil werken volgens een ge-
decentraliseerd systeem: zij wil. ondernemes en werk-
nemers gezamenlijk bij de uitvoei’ing van de planhuishou-
ding hetrekken. Dit moet leiden, zoals DrA. H. M. Alhregts in ,,De leer der maatschappelijke economische organisatie-
vormen” betoogt, tot veranderingen in de structuur van
ons economisch leven.
De gemeenten zijn evenwel met planmatig handelen
al een eind op streek. Als voorbeeld moge dienen de op-
richting in overleg met het Rijk en tezamen met de pro-
vinciale electriciteitsbedrijven van een N.V. Samenwer-
kende Electriciteits-Productie-bedrijven S.E.P. En het
tweede doel: ,,medezeggenschap” is practisch bereikt.
De overheidsbedrijven worden onder toezicht van hoger
gezag bestuurd door de Overheid en zij worden dagelijks
geleid door werknemers (ambtenaren). In de gemeentelijke
‘)
In een artikel getitnid: ,,Verplichtc aansluiting van openbare
diensten en, bedrijven hij dc publiekrechtelijke bedrijfsorganisaties”.
sfeer is de social.e zekerheid practisch tot het hoogst
mogelijke (overheids-) peil opgevoerd.
Noch Regering, noch Volksvertegeiiwoôrdiging willen
deze resultaten teniet doen. Ik wil âannemen, dat niemand
het bloeiende gemeenteleven wil zien verschrompelen.
Maar het gevaar dreigt, dat toch veel stuk wordt gemaakt.
Bij elke ordening zal iets moeten w’orden prijsgegeven,
maar tegelijkertijd zullen belangen ‘moeten worden ont-
zien, anders dreigt toch weer wanorde, zeker wanneer
men de ordening overlaat aan hen, die het gemeentelijk
leven niet voldoende kennen.
‘Het’zal wel meevallen, meent de Regering.
Dat is bepeikt mogelijk, maar nietzeker en op bepaalde
gebieden is het zelfs onwaarschijnlijk. Zal het gaan om
de instelling van bijv. een energieschap, dan zal de voor
de oprichting noodzakelijke overeenstemming tussen de
Regering, de Sociaal-Economische Raad en een voldoende
representatieve vertegenwoordiging van de betrokken
ondernemers en van de betrokken wei’knemers niet vei-kregen kunnen worden zonder medewerking van provin-
ciën en gemeenten, die dus bij de instelling een machtige
zeggenschap zullen hebben. Maar hoe zal het gaan ingeval
de reeds bestaande pubhiekrechtelijke lichamen niet zulk
een dominerende plaats innemen? l3ed’rijfschappen
1
hoofd-
bedrijfschappen of productschappen, bij wier oprichting
‘men niet iii de eerste plaats’ aan gemeenten denkt –
zodat deze niet zullen worden gehoord – kunnen, neen
zullen bij de uitvoering van hun functionele taak ver-
ordeningen niaken, die hèt geméentelijk beheer raken en
op het territoriale beleid inbreuk maken. Wanneer, waar
en hbever zal het territoriale openbare belang moeten
wijken voor het economisch belang, zoals een publiek-
rechtelijke bedrijfsorganisatie dit ziet? Men kar’ deze
laatste niet de zeggenschap ‘tot de uiterste consequentie
in handen geven, te minder wegens de niet ‘openbare
behandéling van het openbare belang. De Regering staat
afwerend tegenover de openbare behandeling van de
verordeningen van de publiekrechtelijke bedrijfsorgani-
saties; is dat om de eigen belangen van de samenwerkende
privaatrechtelijke ondernemingen te ontzien, dan staan
deze bij de gemeenten, die het algemeen belang in het
openbaar behandelen, toch ver ten achter. Zal dit uit
hestuursoogpunt op de duur leiden tot een verbetering
of een slechter worden van de verhouding tussen bestuur-
der en bestuurde?
Indien de wetgever al aanleiding vindt om de gemeenten
in de economische bedrijfsorganisatie met verordenende bevoegdheid voor het gehele land te betrekken, dan yare
ter beveiliging van praevalerende belangen op bestuurs-
rechtelijk gebied in de raamwet positief vast te leggen,
dat in de algemene maatregel van bestuur, waarin wordt
voorgeschreven ten aanzien van’ welke onderwerpen aan
een in te stellen bedrijfsorganisatie verordenende be-
voegdheid kan worden gegeven en wie door die verorde-ningen kan worden gebonden; tevens zal moeten worden
bepaald, dat gemeenten niet door verordeningen of be-
sluiten kunnen worden gebonden, tenzij met een voldoende
representatieve vertegenwoordiging van het gemeentelijk
leven overeenstemming is bereikt.
Rotterdam.
J. 1iASPEJ.
EEN ‘HALVE EEUW ,,CENTRAAL
‘
BUREAU”.
Inleiding.
Momenteel zijn bijna 500 plaatselijke aankoopvereni-
gingen direct of indirect (via regionale organisaties) aan-
gesloten bij de Nationale Coöperatieve Aan- en Verkoop-
vereniging voor
.
de Landbouw Centraal Bureau” G.A.
te Rotterdam. Dit betekent, dat, afgezien van de Rooms-
Katholieke, bijna alle locale aankoopcoöperaties er lid
II
716
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 September 1949
van zijn. Bij deze coöperaties zijn ruim 80.000 boeren
aangesloten.
Als commerciëlëcentrale’is het Centraal Bui’eau in 1900
zijn werkzaamheden op een zeer bescheiden schaal be-
gonnen. Over het laatste boekjaar had het een omzet
van ruim f 151 mln. In het economisch leven van ons
land neemt het Centraal Bureau een unieke positie in.
1-let is
•
de belangrijkste importeur (respectievelijk binnen-
landse groothandelsorganisatie) van kali-, stikstof- en
fosforzuurmeststoffen, voedergranen en enkelvoudige vee-
koeken, zaaizaad en pootgoed en wellicht ook van be-
strijdingsmiddelen. Op de markt der landbouwweituigep
neemt hel een vooraanstaande plaats in. In 1938 kreeg
het statutair de bevoegdheid zich rdet de afzet van agra-
rische producten bezig te houden. Met de aangesloten
verenigingen beheerst het thans een belangrijk deel van
het aanbod der in ons land voortgebrachte landbouw-
producten, van de rogge bijv. 25 pCI, van de tarwe on-
geveer 15 pCt.
In dit artikel zullen de hoofdlijnèn van de ontwikkeling
dezer instelling worden beschreven. Daarbij vraagt in de
eerste plaats de oprichting en de organisatorische struc-
ttiur onze aandacht. Vervolgens komt, als voorbeeld,
de geleidelijke versteviging van de commerciële positie
op de markt der stikstofmeststoffen aan de orde. Tot
slot zal worden ingegaan op enkele bedrijfseconomische
aspecten van de ontwikkeling, o.a. op de financiering.
De oprichting en de juridisch-organisatorisch structuur.
In 1898 verenigden de veertin, door het Duitse Kali-
syndicaat erkende, importeurs van kalimeststoffen zich
tot een consortium, dat met ingang van 1 Januari 1899
in werking trad. In een circulaire, die in een Vrij scherpe
t’on was gesteld, ,verd aan de aankoopcoöperaties o.a.
medegedeeld, dat de 1edn van het con’sortium voortaan
niet meer op aanbestedingen zouden inschrijven, terwijl
tevens de openbare contrôle der Rijkslandbouwproef-
tations op het gehalte der kalizouten buiten toepassing
werd verklaard.
Door deze bepalingen werd de toenmalige werkwijze
der aankoopcoöperaties in het hart getroffen. Groot was
dan ook de ontstemming, die de inhoud van de circulaire
onder de boeren wekte.
Op initiatief van het Nederlandsch Landbouw-Comité,
dat echter generlei financiële aansprakelijkheid op zich
nam, werd in 1899 als reactie op de monopolisering van de
kali-import het ,,Centraal Bureau uit het Nederlandsch
Landbouw-Comité” in het leven geroepen. Dit commer-
ciële centrale orgaan der aankoopverenigingen kreeg een
merkwaardige structuur. Hoofdzakelijk omdat het bezit
van rechtspersoonlijkheid bij de aankoopcoöperaties des-
tijds slechts zeer spordisch voorkwam, kon het Centraal
Bureau niet worden ingericht als een top-coöperatie.
Daarom werd het (in 1901) geconstrueerd als een coöpe-
ratie, statutair uit maximaal elf leden bestaande, uit
iedere provincie’ één. Deze personen namen ten behoeve
van de boerenstand het financiële risico op zich, verbonden
aan de centralisatie van de aankoop van landbouw-
benodigdheden.
Noodgedwongen was de inrichting van het Centraal
Bureau dus weinig democratisch. Naarmate de reserves
van het Centraal Bureau stegen en de locale aankoop-
verenigingen zich uitbreidden, ondervond deze structuur
van de zijde der boeren een toenemende critiek. Met
medewerking van de . leden van het Centraal Bureau
werden dan ook sinds 1907 onder leiding van het Land-
bouw-Comité pogingen ondernomén om de organisatorische
opbouw te verbeteren. Eerst in 19-18 leidden deze tot re-
sultaten en vond een ingrijpende statutenwijziging plaats.
liet zou ons te ver voeren, hier uitvoerig op de vri,j
ingewikkelde organisatorische structuur van het Centraal
Bureau in de daaropvolgende jaren in te gaan. Volstaan
zij met te constateren, dat aan de provinciale stands-
organisaties statutair een commerciële functie als schakel,
tussen het Centraal Bureau en de locale .aankoopvereni-
gingen was toegekend.
De aankoopfunctie dezer instellingen (gewestelijke
leden van het Centraal Bureau) kwam in de practijk
echter weinig tot zijn recht. Het gevolg was, döt de aan-
sprakelijkheidsregeling van het Centraal Bureau, die was
gebaseerd op de afneming,der leden, op.losse schroeven
kwam te staan.
Speciaal deze omtandihéid noopte tot een. tweede
ingrijp’ëii’de reorganisatie.’ Nadat onder’ leiding ‘van het
‘Centrdi’ Bureau de statutefi der plaatselijk aankoop-
verenigingen zoveel môgelijk uniform :’waren gemaakt,
waarbij de onbeperkte .anspi’.kelijkheid der leden ge-
zamenlijk erin werd opgenomen, kreeg dele in 1928 zijn
beslag. ‘Bij die gelegenheid werd het Centraal Bureau
ingericht als een coöperatieve vereniging, waartoe locale
aankoopcoöperaties en regionaal-centrale commerciële
organisaties daarvan, wier solvabiliteit was gewaarborgd,
konden toetreden. De aansprakelijkheid der leden van het
Centraal Bureau werd beperkt, omdat van hen niet kon
worden ‘verwacht, dat zij de werking van hun centrale
organisatie ten volle konden overzien en beoordelen. De
leden namen de verplichting op zich, hun benodigdheden
,,als regel” van het Centraal Bureau te betrekken, 11un
jaarstukken aan het Centraal Bureau op te zenden en
(in 1936) hun boekhouding onder contrôle te stellen van
een door het bestuur van het Centraal Bureau goed te
keuren accountant.
Uit organisatorisch oogpunt is van belang, dat geleidelijk
een zgn. buitendienst en een juridische afdeling tot ont-
wikkeling werden gebracht, waardoor het contact met de
leden werd verstevigd. Na de Duitse bezetting nam het
Centraal Bureau tevens de opleiding van directeuren ten
behoeve van zijn leden ter hand.
In 1937 werd’ door de Algemene Vergadering het be-
sluit genomen tot het saneren van ledenverenigingen, die
in financiële moeilijkheden waren geraakt. In totaal werd
hiervoor een bedrag van f 350.000 ter beschikking gesteld.
De Coöperatieve Centi’ale Raiffeisenbank te Utrecht par-
ticipeerde in de aan de saneringen verbonden kosten. Zij
had daar belang bij, omdat bij haar aangesloten boeren-
leenbanken optraden als credietinstellingen van aankoop-
verenigingen, die noodlijdend waren.
Het besluit tot sanering hield in, dat het Centraal
Bureau (evenals de Raiffeisenbank) ervan afzag, een be-
roep te doen op de onbeperkte aansprakelijkheid, die in
de statuten der te saneren ledenverenigingen als lid-
maatschapsvereiste was opgénomen., Zouden de centrale
organisaties tot faillissementsaanvrage van een ver-
eniging zijn overgegaan, dan zou het gehele coöperatie-
wezen in ons land de schadelijke terugslag daarvan hebben
ondervonden. In feite was hun dat daarom onmogelijk.
Deze situatie komt dus hierop neer dat het Centraal
Bureau feitelijk de nâdelige financiële gevolgen van een
eventueel onjuiste bedrijfsvoering der ledenverenigingen
draagt. In dit licht gezien verwondert het niet, dat om-
trent de verstrekking van omvangrijke bedrijfscredieten
aan plaatselijke aankoopverenigingen tussen het Centraal
Bureau en de Raiffeisenbank gewoonlijk vooraf over-
leg wordt gepleegd.
De organisatorische ontwikkeling overziende blijkt,
dat zich een sterke tendentie tot centralisatie heeft doen
gelden. De ledenverenigingen zijn bereid gebleken,
hun autonomie in verschillende opzichten belangrijk te
beperken door aan hun gemeenschappelijke orgaan steeds
meer bevoegdheden over te dragen. Organisatorisch heeft
het Centraal Bureau zich ontwikkeld tot een krachtige gemeenschap ter behartiging van de talrijke belangen,
die aan de coöperatieve aankoop (en afzet) in ons land
zijn verbonden.
37’Al
7 September 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
717
Voorbeeld Qan de commerciële ioerkzaamheden.
Geplaatst voorde keuze om in dit artikel een zo volledig
mogelijk, doch noodzakelijk enigszins opsommend, over-
zicht te geven van de commerciële activiteit van het
Centraal Bureau op alle terreinen van de aankoop en de
afzet, dan wel het optreden van het Centraal Bureau
op een enkele markt uit de veelheid van de stof te lichten
en deze meer diepgaand te bezien, geven wij de voor-
keur aan het laatste. Op deze wijze kan het best een
typering van
;
de werkzaamheden yan het Centraal Bureau
worden verkregen. ij,zulln ôns tot de markt dçkstof-
meststoffe, beperken. Het,, spijt ons dientengevolge
genoodzaakt te zijn, o.a. yoorbij.te gaan aan het Instituut
voor Moderne Veevoeding
1
.,,D Schothorst”, dat door
het Centraal Bureau ter beschikking is gesteld van de
drie Centrale Landbouworganisaties, welke namens de
verbruikers contrôle doen uitoefenen op de kwaliteit der
coöperatief bereide mengvoeders en waar geleerden van
naam voederproeven verrichten in het belang van de
gehele Nederlandse veehouderij. Ook op het door het
‘Centraal Bureau geëxploiteerde veredelingsbèdrijf van zaai-
zaad en pootgoed te Hoofddorp, dat thans op dit gebied het meest vooraanstaande in ons land is, de grote diver-
siteit van de gewassen, waarop de veredelingswerkzaam-
heden betrekking hebben, in aanmerking genomen, kan
niet worden ingegaan. Het initiatief van het Centraal
Bureau tot de welgeslaagde poging, om een gehele tak-
van coöperatieve verwerkingsindustrie (de vleesverwer-
king) uit zijn verval op te heffen, blijft eveneens bui-
ten beschouwing. Volgen wij echter de uitgestippelde lijn.
Tot omstreeks 1925 was de chilisalpeter de belangrijkste
stikstofmeststof. Het Centraal Bureau kocht dit product
aan van Belgische en Duitse importeurs op het Europese
continent. Daarbij fungeerde ,het als bèstelve’reniging.
Eerst in 1921 onderging deze inkooppolitiek.een wijziging
en kocht het uit de Vei’enigde Staten chilisalpeter aan,
in anticipatie op de vraag der leden. Het sloeg voorraden
in gehuurde pakhuisruimten in de havens op en liep prijs-
risico’s. In liet daaropvolgende jaar slaagde het erin,
tot directe aankoop van öhilisalpeter van de in een kartel verenigde producenten over te gaan. Daarmede verkreeg
liet de positie van importeur, mede ten behoeve van daar-
voor in aanmerking komende centrale coöperatieve aan-
kooporganisaties in binnen- en buitenland. Van hoeveel betekenis deze functie was moge blijken uit het feit, dat
het Centraal Bureau in de daaropvolgende jaren alleen
al ten behoeve van zijn ledenverenigingen ruim 50 pCt
van de Nederlandse import van chilisalpeter voor zijn
rekening nam.
Omstreeks 1925 moest de chilisalpeter, een mineraal
product, zijn dominerende positie afstaan aan de zwavel-
zure ammoniak, destijds de belangrijkste synthetische
stikstofmeststof. Dit product werd, via een vertegenwoor-
diger, door het Duitse stikstofsyndicaat in ons land ge-
importeerd. Toen de betekenis van de chilisalpeter af-
brokkelde, omdat de producenten zich onvoldoende
realiseerden, dat hun stikstofmonopolie tengevolge van de
opkomst der synthetische stikstofmeststoffenindustrie
verloren was gegaan, kreeg het Duitse syndicaat de supre-
matie op de Nederlandse mai’kt. Zolang deze toestand
voortduurde kon het Centraal Bureau onmogelijk een
eersterangspositie op onze nationale stikstofmarkt krijgen, omdat het syndicaat de coöperaties weinig welgezind was.
Omstreeks 1930 trad echter een grondige wijziging in
deze situatie op door de opkomst van onze nationale
industrie van synthetische stikstofmeststoffen. Zo namen
de Staatsmijnen de productie van zwavelzitre ammoniak
ter hand en gingen in 1932 over tot dc fabricage van
(kalk)ammonsalpeter. De ,,Mekog” ving in Ijmuiden
aan met de productie van kalksalpeter en zwavelzure
ammoniak.
De Nederlandse aankoopcoöperaties, die genoodzaakt
waren zich te heroriënteren op de synthetische stikstof-
meststoffen, doch daarbij op het Duitse syndicaat waren
gestuit en bovendien in beginsel de voorkeur gaven aan
het aankopen van een product van nationale herkomst,
traden met de Staatsmijnen in relatie. Dcie moesten zich
als nieuwe producent uiteraard nog een positie op de
stikstofmarkt verwerven en hechtten er veel waarde aan,
de zekerheid vân een behoorlijke en stabiele afzet te ver-
krijgen. Zij verklaarden ziôh bereid, de stikstofmest-
stoffen (ook aan de particuliere handel) te verkopen tegen
4prijzdd;!1welke •niet hoger waren dan de kostprijs, ver-
‘hoogd met een matige winst. –
Op grond van deze toezegging vonden het Centraal
Bureau, dat ten aanzien van de stikstofmeststoffen des-
tijds commercieel ook voor de R.- K. groothandelsaankoop-
coöperaties optrad, en de Staatsmijnen elkaar. Reeds in
1932 moest de zwavelzure ammoniak zijn dominerende
positie op de Nederlandse markt aan de (kalk)ammon-
salpeter afstaan. Aan de hand van cijfers kan worden
aangetoond, dat de steun, die de aankoopcoöperaties onder
leiding van het Centraal Bureau aan de Staatsmijnen (en
in een latere phase ook aan de ,,Mekog”) gaven, voor
hen van grote practische betekenis was. Door het Centraal
Bureau is, ten gunste van de nationale stikstofindustrie,
een duidelijk merkbare invloed uitgeoefend op de keuze der stikstofmeststoffen van de boeren.
Het zal geen verwondering wekken, •dat het Centraal
Bureau, op grond van zijn goede verstandhouding met de
Staatsmijnen en de ,,Mekog”, zich niet verzette tegen de
contingentering van de import van stikstofmeststoffen
in ons land, die in 1934 plaats vond. Het wist zich gedekt
doôr de toezegging der producenten, met wie vooraf
overleg was gepleegd. In dit verband dieit tevens te
worden gewezen op de merkwaardig aandoende, doch in
werkelijkheid goed -gefundeerde opvatting van het Cen-
traal Bureau omtrent de syndicaatsvorming in de stik-
stofmeststoffenindustrje. Zo achtte het Centraal Bureau
het .totstandkomen in 1930 van de ,,Convention Inter-
nationale de l’Azote” (C.I.A.), het internationale stikstof-
kartel toe te juichen, wanneer men de belangen der boeren
op lange termijn in aanmerking nam. Ongetwijfeld zou
concurrentie onder de producenten tijdelijk tot lagere
prijzen hebben geleid. ,,Doch wij weten”, aldus het Cen-
traal Bureau, ,,dat aan elken oorlog een einde komt en
wanneer de vrede tusschen de verschillende producenten
gesloten wordt, moet de oorlogsschatting vastgesteld en
opgebracht worden en die betaalt dan de verbruiker.
dubbel en dwars in den vorm van hoogere prijzen”. De
boer wenste (met regeringshulp) lonende prijzen voor
zijn producten, om overeenkomstige redenen mocht van
hem worden verwacht, dat hij zijn stikstofmeststoffen inkocht tegen prijzen, die de noodzakelijke productie-
kosten dekten.
Het Centraal Bureau stelde de stikstofmeststoffen tegen
de ddgprijzen op de groothandelsmarkt, vei-hoogd met een
marge ter dekking van de kosten, aan zijn leden ter be-
schikking. In 1923 voerde het zgn. vertrouwensorders in.
De productie van stikstofmêststoffen vindt nI. continu
plaats, zij worden echter voornamelijk in de maanden
Februari-juni gebruikt. Om de opslag bij de handel
te stimuleren, volgden de producenten een politiek van
gestaffelde prijzen: lage zomerprijzen, die vervolgens
geleidelijk
–
opliepen en tegen het einde van het seizoen
het hoogst waren. In 1923 ging het Centraal Bureau ertoe
over, nog vôôrdat de zomerprijzen bekend waren, van
zijn leden orders in blanco te vragen. Deze werden tegen
de lage zomerprijzen ingekocht en (mde opgegeven maand
van aflevering) dan hen ter beschikking gesteld, niet
tegen de dan geldende groothandelsprijzen, doch tegen
de inkoopsprijs plus bijkomende kosten. Deze politiek der vertrouwensorders bleek een groot succes. Van de
87-maal, dat het Centraal Bureau bijv. voor Februari-
718
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 September 1949
levering gedurende de periode 1922-1939 verschillende stik-
stofmeststoffen op basis der vertrouwensorders heeft aan-
geboden, waren de prijzen 72-maal lager dan de groothan-
deisprijzen. De vertrouwensorders vorrïden het instru-
ment, waarmede het Centraal Bureau de basis legde voor
de prijsvorming op de binnenlandse markt voor stikstof
–
meststoffen.
Via hun aankoopcoöperaties wordt thans ongeveer
50 pCt van de in ons land verbruikte stikstofmeststoffen
door de boeren betrokken. Het aandeel in de totale aan-
gekochte hoeveelheid van het Centraal Bureau op zichzelf
bedraagt ruim een derde. Gedurende de laatste decennia
ligt er geen merkbare tendentie tot stijging in. Dit wijst
erop, dat zelfs de scherpste prijspolitiek (in de jaren dertig
is het voorgekomen, dat het Centraal Bureau zijn diensten
gratis tn behoeve van zijn leden verrichtte) nauwelijks
enig effect heeft in de richting van een toeneming van
zijn aandeel. Kennelijk dienen o.a. ook de andere wapenen
uit het arsenaal der verkoopstimulering te worden ge-
bruikt om dit effect te bereiken.
Enkele bedrijf seonomische aspecten.
Wanneer wij de debetzijde van de balansen van het
Centraal Bureau per 30 Juni, dus aan het einde van het
seizoen, over de afgelopen vijftig jaar bezien, dan valt
op, dat er tot omstreeks 1920 nagenoeg geen voorraden
op voorkwamen. Dit is te begrijpen, want het werkte
gedurende de eerste decennia van zijn bestaan overwegend
als een bestelvereniging. Eerst in 1919 Verkreeg het de-
finitief een importeurspositie op het gebied van de voeder-
granen en de enkelvoudige veekoeken terwijl het sinds
1922 optrad als importeur van chilisalpeter. Van dee
– en andere ‘- artikelen werden sindsdien voorraden
aangehouden.
Vaste activa kvamen destijds op de balansen in het
geheel niet voor. Eerst toen het Centraal Bureau in 1919
van Enschede naar Rotterdam verhuisde, werd een
kantoorpand gekocht. Daarna is, meer in het bijzonder
na 1930, voor een bedrag van ruim f 6,5 mln in duurzame
bedrijfsactiva geïnvesteerd. Tot deze activa behoren
een veevoederfabriek te Rotterdam, eén vijftal graansilo’s,
achttien magazijnen voor de opslag van kunstmest en
andere bedrijfsbenoigdheden (deze zijn ten dele aan
leden verhuurd), ,,De Schothorst”, het veredelingsbedrijf
te I-Ioofddorp, het vermeerderingsbedrijf ,,De ‘Hars-
camp”, een autoreparatiewerkplaats te Lochem en èen
landbouwwerktuigenfabriek te Steenwijk. Op deze activa
is ruim de helft van de aanschaffingswaarde afgeschre-
ven, d.w.z. 80 pCt meer dan statutair is voorgeschreven.
De deelnemingen van het Centraal Bureau in andere
bedrijven verschijnen eerst omstreeks 1935 op de balansen.
Zij betreffen in hoofdzaak deelneming in een zevental
op coöperatievè grondslag werkende op- en overslag-
bedrijven, die door een aantal in de omgeving daarvan
gevestigde ledenverenigingen gezamenlijk met het Cen-
traal Bureau worden geëxploiteerd.
Tot 1920 vormden de vorderingen op de plaatselijke
aankoopcoöperaties wegens gedane leveranties verreweg
de belangrijkste actiefpost. Neemt men in aanmerking
(wij wenden ons nu tot de creditzijde der balansen), dat
het eigen kapitaal van het Centraal Bureau in deze periode
van een zeer geringe betekenis was en de post crediteuren
(bank en leveranciers) daarop als verreweg de belang-
rijkste paraisseerde, dan blijkt de werkwijze van het
Centraal Bureau uit een oogpunt van financiering in de
aanvang een zekere gelijkenis met die van een bank te
hebben vertoond: het nam enerzijds crëdieten op en zette deze anderzijds uit. Permanent benodigd bedrijfskapitaal
werd destijds door middel van kort bankcrediet gefinan-
cierd, hetgeen, uit liquiditeitsoogpunt minder gewenst
is te achten. De zwakke financiële basis als gevolg van het
gebrek aan eigen kapitaal (ëen euvel, waaraan in deze
jaren veel coöperaties leden) noopte daar evenwel toe.
Na omstreeks 1920 trad een grondige wijziging in deze
situatie op. In’ dat jaar werd nl. een rekening jonds
voor prijsverschillen” geopend, welke fungeert als een
intern instrument ter verzekering van de prijsrisico’s,
die op de voorraden worden gelopen. In dit fonds is per
saldo geleidelijk een aanzienlijk bedrag geaccumuleerd. Er
werkten nl. een aantal factoren (waarop te dezer plaatse
niet zal worden ingegaan), die systematisch een eenzijdige
invloed in de richting van een stijging van het fonds uit-
oefenden. Als gevolg daarvan kreeg het fonds een tweede
belangrijke taak: het werd, naast de aansprakelijkheid der
leden, de tweede pijler, waarop de financiering van het
Centraal Bureau rustte. Medio 1948 was in het fonds een
bedrag van bijna f 8 mln aanwezig. In de loop der jaren
is er een som van bijna f 5 mln aan onttrokken voor extra
afschrijvingen, extra uitkeringen, aan de leden, de be-
taling van belastingen en het saneren van noodlijdende
verenigingen.. De krachtige politiek van interne finan-
ciering (in .1928 werd een verplichte reservering van een
deel van het bedrijfsoverschot voorgeschreven) had tot
resultaat, dat tegen 1940 ruim 80 pCt van de aan het
einde van het seizoen benodigde middelen uit eigen ka-
pitaal bestond. Het fonds voor prijsverschillen maakte
daarvan bijna 90 pCt uit. Dientengevolge kon, na een
overgangsperiode in cle jaren twintig, van het opnemen
van kort
–
bankcrediet, waarvan het Centraal Bureau
sinds 1922 door de Coöperatieve Centrale Raiffeisenbanlc
werd voorzien, aan het einde van het seizoen worden
afgezien.
Zoals op zovele gebieden heeft de Duitse bezetting ook
op de financiering van het Centraal Bureau een ongunstige
invloed uitgeoefend. Het vruchtbare effect van de politiek
van interne besparingen is er in vrij ernstige mate door
verstoord. De bedrijfscontinuïteit werd verbroken, waar- –
door enerzijds de vorming van eigen kapitaal stagneerde,
terwijl anderzijds de kapitaalbehoefte na de bevrijding
toenam als gevolg van de prijsstijging en de verhoogde
goederenomzet. Na 1945 werd het Centraal Bureau er
dan ook weer in toenemende mate toe genoodzaakt, kort
bankcrediet ter financiering van permanent benodigd
bedrijfskapitaal aan te trekken. De solvabiliteitsgrondslag,
waarop dit plaats vindt, is echter veel steviger dan gedu-
rende de eerste decennia van zijn bestaan. Boendien is
de organisatorische basis veel hechter.
Tot 1942 heeft de jaarlijkse exploitatierekening van het
Centraal Bureau permanent een overschot vertoond,
dat in de vorm van een reductie op de voorlopig in reke-
ning gebrachte prijzen, na aftrek van de voorgeschreven
reserveringen, aan de leden werd uitgekeerd. De tijdens
de Duitse bezetting als gevolg van de omzetvermindering
geleden verliezen zijn van het reservefonds afgeboekt.
De exploitatjerekening vertoont sinds 1946 weer een
positief saldo. Dit is door de Algemene Vergadering, dië
van de noodzaak ener verdere financiële versterking
van haar organisatie is doordrongen, ieder jaar geheel
voor reservering bestemd.
‘s-Gravenhage.
Dr
J. H. VAN STUIJVEN]3R&.
Rectificatie.
In ons artikel in ,,E.-S.B.” van 31 Augustus 1949, blz.
696, rechter kolom, 46e regel, staat abusievelijk 45.000
ton; dit moet zijn 450.000 ton.
AANTEKENING.
DEVALUATIE VAN HET POND STERLINO?
Deze week beginnen te Washington de monetaire be-
sprekingen tussen de Verenigde Staten, Groot-Brittannië
en Canada. Onmiddellijk daarna vindt een bijeenkomst
plaats van de leden van het Internationale Monetaire
7 September 1949
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
719
Fonds; zoals bekend moet het I.M.F. toestemming geven
tot devaluaties zijner leden van meer dan 10 pCt.
Van het resultaat van bovengenoemde besprekingen
hangt af, of het pond terling al dan niet zal worden ge-
devalueerd. Maar ook over het lot van demeeste West-
europese en een aantal andere valuta’s zal hier indirect
worden beslist, daar wel mag worden aangenomen, dat een
aantalandere landen zich geheel of gedeeltelijk zal aanslui-
ten bij eventuele Engelse maatregelen.
Omtrent hetgeen op de conferentie zal worden beslist,
zelfs omtrent devaluatiepercentages, hebben reeds vele
geruchten en voorspellingen de ronde gedaan. Liever dan
hierop in te gaan, geven wij in het onderstaande enige
persstemmen weer, welke een indruk kunnen geven van
het Amerikaanse en Engelse standpunt in de te behandelen
vraagstukken.
• Onder de titel ,,The battie of the pound” geeft het Ame-
rikaanse maandblad
,,Fortune”
van Augustus 1949 enige
beschouwingen over het sterlingprobleem. Dit blad ziet
de hoofdfouten van Engeland in het ontbreken van con-
currentielust en in het bestaan van geleide economie (het
handhaven van de ,,controls”).
1-let doel van Sir Stafford Cripps, aldus dit blad, is het
vormen van een Vierde Empire, welks instrument het pond
sterling zal zijn. Dit empire zal niet zijn gebonden aan vaste
territoriale grenzen, doch, berusten op het gemeenschap-
pelijk belang, dat zijn leden hebben bij hoge kosten, ge-
garandeerde afzetmarkten en oneconomische investeringen.
Flet zal worden bijeengehouden door een stelsel van bila-
terale verdragen. –
1-let veel gebruikte woord dollartekort wekt verkeerde
suggesties. Een vrije wereldmarkt voor goederen en dien-
sten brengt de betalingsbalansen van alle landen in even-
wicht, waarbij de levensstandaard in elk land afhangt van
zijn hulphronnen en de bekwaamheid, waarmede deze
worden geëxploiteerd. De theorie van de internationale
handel leert, dat om het dollartekort op te heffen, de be-
treffende landen meer moeten exporteren en minder importeren, dus hun levensstandaard verlagen. Naar
,,Fortune” meent, is het juist de functie van de wisslkoers
om import en export te reguleren. De huidige wisselkoersen
zijn in 1946 vastgesteld en passen niet meer voor de hui-
dige omstandigheden. Practisch alle Europese valuta’s,
waaronder het pond sterling, zijn overgewaardeerd t.o.v.
de dollar. De meeste der Europese valuta’s zijn op hun
beurt overgewaardeerd ten opzichte van het pond sterling.
De Engelse goederen zijn te duur voor de dollarmarkt
en bovendien daarvoor niet geschikt. Hoe ook de elastici-
teit van de Amerikaanse vraag naar goederen is, devaluatie
zou de inspanning van het Engelse bedrijfsleven om naar
de Verenigde Staten te exporteren zeker stimuleren. In
elk geval zou de neiging, om op de binnenlandse markt, die
hogere prijzen biedt, te verkopen, afnemen.
Het risico van werkloosheid moet Engeland daarbij
durven nemen. Deze zal overigens alleen optreden als de
arbeid nie,t bewegelijk is, dus als de herverdeling daarvan,
die nodig is voor de structurele verandering, niet zonder
wrijving kan geschieden.
1-let blad wijst in dit verband op de successen in Italië
en België, welke beide landen, zij het ten koste van zekere
werkloosheid, hun buitenlandse handel snel konden her-
stellen.
Men moet zien te komen tot
verSrote
arbeidsverdeling
onder de volkerèn der Westelijke wereld. Daartoe moet
men streven naar convertibiliteit van het pond sterling
in de dollar en naar het opheffen der ,,controls”. Engeland moet daartoe risico’s durven nemen. De Verenigde Staten
moeteh de invoer uit Europa verwelkomen en hun tarieven
(sinds 1930 reeds met 47 pCt verlaagd) verder omlaag
brengen. –
Een overeenkomstige gedachtegang treffen wij aan in
The I’Vall Street Journal”
van 18 Augustus 1949. ,,T.a.v.
het dollartekort” merkt de schrijver daar op, ,,zijn het de
,,controls” die het tekort veroorzaken, en niet het tekort,
dat de controls ,,nodig” maakt”.
Stelt een land zijn koers t.o.v. de dollar kunstmatig
hoger, dan diegenen die dollars bezitten ervoor wensen te
betalen, dan zal er altijd een dollartekort zijn, onverschillig
hoeveel milliarden men schenkt. –
Als Engeland zijn monetaire en handelscontroles zou
opheffen, zou het dollartekort geheel verdwijnen:
Het -Engelse standpunt wordt o.a. uiteengezet in de
,,Neue Zürcher Zeitung”
van 1 September 1949. Aanvanke-
lijk weigerde, aldus dit blad, de Enelse Regering zelfs ook
maar over devaluatie te spreken.’ De laatste tijd is hierin
verandering gekomen, maar dit betekent nog geenszins,
dat er iets veranderd is in het strikt afwijzende standpunt
der Regering. Deze afwijzende houding is zowel op politieke
als economische argumenten gegrond.
Bij de politieke factoren speelt de invloed van een deva-
luatie op de betrekkingen tussen de Regeringen de yak-
verenigingen de hoofdrol. Het feit, dat er verkiezingen
voor de deur staan, verhoogt het belang van goede relaties
nog sterk. De vakverenigingen, die in Februari 1948 in
een loonstop hebben toegestemd, waardoor de arbeidsvrede
bewaard bleef, verlangen thans prijsverlagingen. Een prijs-
stijging als gevolg van een-devaluatie zou in dit verband
af
moeten leiden tot een strijd met de vakverenigingen, ôf tot loonsverhogingen, waardoorde gunstige invloed
01)
de Engelse epxortprijzen weer snel zou worden geneutrali-
seerd.
Wat de economische overwegingen betreft, gewoonlijk
worden als voordelen van een devaluatie van het pond
sterling genoemd: een verhoogde concurrentiekracht der
Engelse exportgoederen, een vermindering van bepaalde
importen, en het scheppen van de voorwaarden voor het
afschaffen van monetaire controles. Op alle drie deze pun-
ten betwijfelt de Engelse Regering of devaluatie effectief
zal zijn.
De export van het sterlinggebied naar de Verenigde Sta-
ten bestaat voor meer dan J uit grondstoffen; zoals rubber,
tin, cacao, jute enz.; de indruk bestaat, dat de vraag hier-
naar voornamelijk afhangt van de conjunctuur in de
Verenigde Staten, en dat prijsverlaging door devaluatie
de export ervan slechts w’einig zal stimuleren. Zelfs zouden
de dollarontvangsten door devaluatie kunnen afnemen. De import uit het dollargebied is door importregelingen
reeds thans tot een laag niveau (85 pCt van 1938) terugge-
bracht. Indien verdere verminderingen nodig worden geacht,
wachten deze niet op monetaire maatregelen, doch slechts
op een beslissing der Regering om daartoe over te gaan.
Wat de afschaffing der financiële controles’ betreft, de
Engelse Regering meent, dat hiertoe pas kan worden over-
gegaan als er een nieuw evenwicht in het betalingsverkeer
tot stand is gekomen.
Op korte termijn verwacht men in regeringskringen
daarom eerder toeneming dan afneming van de moeilijk-
heden van het pond sterling als gevolg van een devaluatie.
Een verdergaande convertibiliteit van het pond sterling
wordt vooreerst ondenkbaar geacht. Vrij geven van de
buitenlandse sterlingsaldi zal onmogelijk blijven. De half-
onwettige handel met ,,goedkope ponden sterling”, waar-
door het sterlinggebied zoveel harde valuta derft, zou dan
ook voortduren.
Tenslotte een commentaar van
The Economist”
van 3
September jl. De Engelse afgevaardigden, aldus dit niet-
regeringstijdschrift, gaan naar Washington om een ver-
dediging te voeren en wel van de Engelse levensstandaard,
de Engelse sociale voorzieningen, het socialistische experi-
ment en de kunstmatige waarde van het pond sterling.
Al deze dingen zijn achtêr alleen mogelijk geweest door de Amerikaanse
hlllp
aan Engeland. Zonder deze steun
–
S
–
720
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 September 1949
zou ôf de levensstandaard veel lager zijn geweest ôf had
Engeland groter productie, lager kosten, grotere export tegen concurrerender prijzen tot stand moeten brengen,
d.w.z. juist datgene moeten doen, waarop de Amerikanen
momenteel aandringen.
Thans zijn de gevaren voor Engeland nog veel grôter
dan de afgelopen vier jaar; de ,,sellers’ market” behoort
tot het verleden, Duitsland en Japan concurreren steeds
meer.
Verandert Engeland zijn politiek niet, en zijn over enige
maanden de laatste reserves uitgeput, dan zal
grot,ç)
werk-
loosheid ontstaan door het ontbreken van ingevoerde
grondstoffen, en het sterlinggebied zal uiteenvallen, daar
de centrale bankier van dit gebied zijn loketten sluit.
Noodgedwongen zal men dan toch moeten devalueren en de productie opvoeren.
De keuze is
s
l
ec
ht
s
ans
de nodige stappen te doen met
actieve medewerking der Verenigde Staten öf een econd-
mische ramp af te wachten.
J. C. BREZET
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE UITVOER VAN
DE VERENIGDE STATEN NAAR DE
MARSKÂLL-LANDEN.
Ondanks het wereldtekort aan dollars bereikte de totale
uitvoer van de Verenigde Staten over het eerste halfjaar
1949 een hoger maandgemiddelde dan in het afgelopen
jaar, nl. $ 1.099 mln tegen $ 1.051 mln. De uitvoer naar
volume is, aldus ,,The Financial Times” van 25 Augustus
jl., nog sterker toegenomen, hetgeen valt af te leiden
uit het feit, dat de index van exportprijzen – basis
1936/’38 = 100 – in het eerste halfjaar 1949 gemiddeld
191,6 beliep, tegen gemiddeld 203,3
in
het eerste half-
jaar 1948.
Zoals uit onderstaande tabel blijkt, is de Amerikaanse
uitvoer naar de Marshall-landen, vergeleken met 1948
op kwartaalbasis, in het eerste kwartaal van 1949 zowel
absoluut als relatief gestegen.
Uit poer r’an de Verenigde Staten
(mcl. wederuitvoer; in $ mln)
1948
1
1948 op
1
lste kwartaal
kwartaalbasis
1949
$ minhin $ mlnJ in pCt un $ mini in pCt
Totale uitvoer
.
12.614,2
3.153,5
100
3.268,0
100
Naar E.R.P.-
landen,
WO.:
.
4.183,4 1.045,8
33,2
1.119,6 36,2
Duitsland
. . .
865,1
216,3
6,9
230,4
7,0
Ver. Koninkrijk
.644,1
161,0
5
3
1
175,0
5,4
Nederland
. . .
312,2
78,1
2,5
78,7
2,4
België
309,7
77,4
2,5
71,5
2,2
Naar Oost-Europa
165,9 41,5
1,3
28,7
0,9
Naar Br. Gemeiie- best
‘)
3.261,7
815,4
25,9
797,0
24,4
Naar Z.-Amerika
1.908,9
477,2
15,1
471,8
14,5
‘)
Excl. Ver. Koninkrijk en Ierland,
mcl. Egypte.
In het tweede kwartaal van dit jaar bedroeg de export
naar E.R.P.-landen ca $ 1.176 mln, d.w.z. 36,8 pCt van
de totale Amerikaânse uitvoer over die periode. Een groot
deel hiervan werd gefinancierd met Marshall-gelden.
D& betaalde verschepingen uit de Verenigde Staten naar de Marshall-landen bedroegen over de periode 1 Januari-
2 April 1949 ongeveer $ 655,6 mln, of meer dan 50 pCt
van de import uit dit land. Voor het tweede kwartaal
waren deze cijfers resp.
S
789 mln en 67 pCt. –
Tenslotte volgt, hier nog een overzicht van de uitvoer-
waarde der verschillende goederenc’ategorieën en het ge-
deelte daarvan, dat voor rekening komt van de Marshall-landen, over het eerste kwartaal 1949.
Product
Totale uitvoer
Mais
………………..
74,0
82,8
.235,5
72,5
Aardnoten
26,4 70,5
Katoen (onbewerkt)
249,1
63,9
Tabak en tabaksfabr
65,4
50,9
Tarwemeel
………………
68,7
47,6 47,4
Tatwe
………………….
Varkensreuzel …………..
…
.
73,9
45,1
Zuivelproducten
45,7
40,0
Diverse
y
oedingsmiddelen
.
39,8
Steenkool
………………69,8
Petroleuniëb -prod
.22,6
155,8
36,6
206,9 26,7
Staalprod.
…………….
191,5
19,1
Chemicaliën
…………….
Machines en auto’s
.
922,9 18,8
Diverse prod.
…………
.715,8
25,2
DE POSITIE VAN OOST-EUROPA IN MET INTER-EUROPESE
HANDELS VERKEER.
De handel van de Oosteuropese landen Polen, Tsjecho-
,
slowakije, Hongarije, Roemenië, Boelgarije en Joegoslavië
met Rusland vertoonde het volgende beloop:
(in $ mln; marktprijzen f.o.b.)
1938
1947
1948
Invoer uit Rusland .,
7
192
355
Uitvoer naar Rusland
14
173
295
Zoals uit bovenstaand staatje blijkt heeft, zich hierin
een aanzienlijke stijging voorgedaan. Verdisconteerd men
echter de sedert 1938 opgetreden prijsstijging, dan bedra-
gen de in- en uitvoercijfers voor 1948, aldus de ,,Neue
Ziircher Zeitung” van 2 September jl., niet meer dan resp.
ca
$170 mln en $ 140 mln, hetgeen betekent, dat Rusland
er niet in is geslaagd de positie van Duitsland en Oostenrijk,
die in 1986 tezamen voor $ 288 mln naar deze landen uit-
voerden en voor $ 78 mln uit deze landen betrokken, vol-‘
ledig in te nemen.
De landen hebben getracht door uitbreiding der onder
–
linge economische betrekkingen het gebrek aan Russische
hulp te compenseren. Hoewel dèze onderlinge handel van
$ 147 mln in 1938 steeg tot resp. $ 220 mln en $ 454 mln
in 1947 en 1948, was dit niet voldoende om de economische
moeilijkheden dezer landen te overwinnen. Voor investe-
i’ingsgoederen, grondstoffen en voedingsmiddelen zijn zij,
ondanks de pogingen van de ih Januari jl. ingestelde ,,Raad
voor wederzijdse economische hulp” om de landen, ,,self
supporting” te maken, voor een groot deel op West-Europa
aangewezen. Onderstaande tabel geeft nu een overzicht
van de Europese Oost-Westhandel.
Europese Oost-Westhandel.
(in $ mln; f.o.b.-prijzen van 1938)
1938
1
1947
1
1948
Uitvoer van West-Europa naar:
Sovjet-Unie
181
63 57
Andere Oosteuropese
landen
539
226
255
720
289
312
Invoer van West-Europa
Totaal
………..
,uit:
Sovjet-Unie
284
48
107
Andere Oosteuropese
landen
747
-__
229
312
Totaal
…………
1.031
277
419
,
1-Jet ziet er niet naar uit, dat de Oosteuropese landen
zich uit de Westeuropese markten zullen terugtrekken,
daar zij, d.m.v. een geforceerde goederenexport, moeten trachten voldoende deviezen te verkrijgen voor aankoop
van de zo dringend noodzakelijke investeringsgoederen.
7 September 1949
..
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
721
GELD- EN KAPITAALMARKT.
1
‘
De omzetting van banksaldi in bankbiljetten, verband
houdend met de maandultimo, kwam deze week duidelijk
tot uiting in de cïjfes van De Nederlandsche Bank per
29 Augustus. De saldi van banken bij de circulatiebank
daalden ni. met f 28 mln, terwijl voorts, om in de behoefte
aan bankpapier te voorzien, nog voor f14 mln door be lening, van schatkistpapier bij De Nederlandsche Bank
moest worden opgenomen.
De verkrapping op de geidmarkt demonstreeode zich
voornamelijk in de verhoging van de ca11geldrent,’ welk
in de eerste helft der verslagweek in 2 etappen van j op
If pCt werd gebracht. Dat van een ernstige geidschaarste
echter geen sprake was blijkt wel uit de verlaging tot 1 pCt,
welke, reeds op de tweede dag van de nieuwe maand
plaatsvond.
Van een aantrekken van de verschillende disconto’s voor
schatkistpapier was niets tç merken. De disconto’s van de korte termijnen gaven zelfs aanzienlijke dalingen te zien.
Vooi Octoberpapier werd 11 pCt geboden, hetgeen een
daling van niet minder dan pCt t.o.v. de vorige week
betekent. Januari/Februaripapier werd voor 1
3
/
pCt
aangeboden. De overige termijnen waren practisch on-
veranderd. Aprilpapier noteerde
1/16/8
pCt, Mei/Juni!
Julipromessen
1/8’/16
pCt.
Wat de kapitaalmarkt betreft, de stijging der aandelen-
‘koersen in verband met devaluatieverwachtingen vond
gedurende de afgelopen veek vrijwel geen voortgang. Vaste
beursdagen werden afgewisseld door tamelijk flauwe. Het
algemene andelenindexcijfer bedroeg opde laatste beurs-
dag van de week 166,5 tegen.over 166,6 één week tevoren;
voor industriële aandelen bedroegen deze getallen resp.
235,5 en 233,2. De afgenomen belangstelling voor aandelen
demonstreei’de zich in een daling der omzetten. De laatste
week bedroeg de aandelenomzet nominaal f 10,0 mln
tegenover de vorige week f 11,2 mln.
De stemming kon in het algemeen worden gekarakteri-
seerd als een van afwachting van de resultaten der komende
devaluatiebesprekingen in Amerika. In leidende kringen
wordt een devaluatie van de Westeuropese valuta’s t.o.v.
de dollar wel zeer waarschijnlijk, doch nog geenszins zeker
geacht.. ‘ ¼
Gunstige berichten over de voortgang van de financieel-
economische besprekingeh bij de Ronde Tafel Conferentie,
welke een stimulans voor belegging in Indonesische aan-
delen zouden kunnen vormen, zijn tot dusverre nog niet
gepubliceerd. Dat de stemming voor deze aandelen ge-
durende de afgelopen week weinig opgewekt was, blijkt
uit de betreffende koersen in onderstaand staatje.
STAISTIEKEN.
DE NEDItRLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 5 September 1949
–
Activa.
i
f
Hoofdbank f
–
‘)
me
uldbrieven
Bijbank
sch
in disconto
1
gentsc
1.,,
–
Wissels,
schatkistpapier
en
sehuldbrieven,
door’cle Bank gekocht (art
15, onder 40
,
–
van
de
Bankwet
1948)
…………….
‘.
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen
van d
‘Staat der Nederlanden ingevolge
fovereuiaomst van 26 Februari 1947
……
1.800.000.000,-
Voorschotten
(
Floofdbank t
147.008.122,50 ‘)
in rek.-crt
1
oponderpand
Bijbank
,,
3.716.538,29
(mci.
belenin-
1
gen)
(
Agentsch.,,
6.486.440,21
157.211.101,-
Op
effecten
enz.
………
…
156.387.314,50
2)
Op goederen en celen
..,,
823.786,50
157.211.101,— ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de
Bankwet
1948)
……………………
–
Boekvordering op de Staat der Nederiandeh
ingevolge overeenkomst van 26 Februari
1947
….
…………………….
..
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……
t
425.956.983,84
Zilveren munt enz….,,
9.076.351,30 435.033.335,14
Papier op het buitenland
f
31 2.354.050,—:
Tegoed hij correspondenten
in het buitenland
……
189.583.576,42
Buitenlandse betaal-
middelen
…………
..
2.307.572,51
504.245.198,93
Vorderingen in guldens op vreemde circulatie-
banken en soortgelijke instellingen
….
..
266.076.050,69
Belegging van kapitaal, reserves, pensioen-
fonds en voorzieningsfonds
…………..
119.075.949,55
Gebouwen
en
inventaris
………………
2.000.000,–
Diverse
rekeningen
………………….
167.155.235,18
4.930.796.870,49
Passlva.
Kapitaal
………………………….
t
20.000.000,-
Reservefonds
………………………..
15.333.335,71
Bijzondere
reserves
,
……………
61
.
674
.
999
,
18
Pensioenfonds
……………………..
..
22.644.459,31
Voorzieningsfoncis
personeej
in
tijdelijke
dienst
……………….. ……….
..
1.499.667,79
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ..
in
omloop
(nieuwe uitgifte)
,, 3.030.574.585,-
Bankassignaties in omloop
…………….
50.82.1,19
Rekening-courant saldo’s
‘s Rijks Schatkist
……
t
377.789.780,51
‘s Rijks
Schatkist
bij-
zondere rekening
….
..
296.710.254,62
Geblokkeerde saldo’s
:.
,,
2.347.973,82
Saldo’s
van banken in
Nederland
. .
:’
…….
..
35.739.56 7,50
Vrije saldo’s van vreem-
de circulatiebanken en
soortgelijke Instellingen ,,
441.732.755,37
Andere Vrije saldo’s
….
..
382.617.076,02
1.536.937.407,86
Crediteuren in vreemde geldsoort
……..
7.968.344,28 Diverse
rekeningen
………………….
159.077.240,19 4.930.796.870,49
/
‘)
Waarvan
schatkistpapier ‘rechtstreeks
door de Bank in disconto genomen
.. .
–
‘).Waarvan aan Indonesië (Wet van 15
lilaart
1933,
Siltatsblad
no.
99)
……..
..34.259.225,-
Circulatie der door de Bank namens de
Staat in het verkeergebrachte muntbiljetten
FItDERAL
RESERVE
BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen
dollars).
Metaalvoorraad
Data
Other
U.S.
Govt
Ttaa1
1
Goudeer-
cash
1
securities
tificaten
31
Dec.
1946 18.381
17.587
1
–
268
‘
23.350
28
Juli
1949
23.285 22.714
1
307
18.490
4
Aug.
1949
‘
23.320
22.747
1
299
1
18.693
11
Aug.
1949
23.326 22.757
j
291
1
18.606
F
bil-
Deposito’s
1
Member-
Data
jetten
in
1
circulatie Totaal
Govt
banks
31
Dec.’
1
946
24.945 17.353
393
16.139
28°Jull
1949
23.243
18.809
1
467
117.459
4 Aug.
1949,
.23.311
18.948
1
411
‘
1
17.619
11
Aug.
1949
.
23.289
18.672
370
17.347,
26 Aug.
2 Sept.
1949 1949
A.K.0……..
……………
187
17
v.
Berkel’s
Patent
……………
122
‘
124
Lever Bros Unilever C. v. A…..
265k
263f
Philips
G. b. v. A.
……………
241
24
Koninklijke Petroleum
……….
322k 324
H.A.L.
…………………….
163.
1662
N.S.0.
……………………
164k
.
164
H.V.A.
…………. . ………..
163k
156
Deli
Mij
C. v. A……………
150 143
Amsterdam Rubber
.i
……….
‘
141 135
Internatio
………………..
177 1801
3 pCt
Dollarlening Nederland
110
.
111
31 pCt Dollarlening Philips
118
,
118
722
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
”
September 1949
I)E NEDERLANI)SCIIE BANK.
,
,
BANK
VAN
FRANKRIJK.
(Voornaamste
in miljoenen franes).
posten
(Vooinaarnste posten in duizenden guldensh
.
•
t:I.r:
–
–
–
Voorschotten aan de Staat
,
_L
•
,
..
•E
=,
o
•:
Q)Q
Data
.
0
v
.:
55
,
II
I!J
30 Dec.
’46
•
700 S73
4.434.78′
100.816
153.109
2.74.I5I
26 Dec. 1946
Aug. 1949
52.981 52.981
1 i8.302
414.710
59.449
125.042
67.900
165.200
426.000
426.000
25
luli
’49
447275
238 897 200.325
163 650
2.975.964
1 8 Aug. 1049
52.981
398.346
1
25.042 169.300
4213.000
t Aug. ’49
44746
240.73
•
219.014 148:459
3.043.409
25 Aug. 1949
52.981
393.768
126.042
165.000
40.000
8 Aug. ’49
434.468 259.878
179.291
142.847
3.006.945
i5
Aug.
49
434.612
266.554
186.330
141.036
2.988.891
2 Aug. ’49
434.755
283.841
177.380
141.212 2.981 098
Bankbil-
UepoSit.O’s
29 Aug. ’49
434.847
299.378
171.364 155.570
3.029.009
Data
–
Jetten in
5 Sept. ’49
435.033
312.354
101.891
157.211
3.030.575
circulatie
Totaal
Staat
j
Diversen
Saldi in rekening courant
26 Dec. 1946
721.6135
63.458
765
62.693
11
Aug. 1949
1.145.460
140.356
234
138.213
18 Aug. 1949
1.131.457
135.599
245
133.747
.E
25 Aug. 1940
1.133.129
136.623
2.02
134.633
,
.-
:’c2
NATIONALE BANK VAN ZSVITSERLAND.
f)
coz
(Voornaamste posten in millioenen
franes).
.
30 Dec. ’46
25
Jul!
’49
497.504
203.102
2.506
44.126
427.762
390.469
.
c
1
Aug. ’49
395.120
243.086
2.460
60.094
430.138 374.385
Dta
0
8 Aug. ’49
447.325
272.727
2.449
33.788
407.409
320.946
–
:’•_•
15 Aug. ’49
448.823
289.961
2.510 44.317
415.177 320.605
o
22 Aug. ’49
434.922 288.961
2.475
55.564
419.690
336.43,3
31
Dec
946
4 949 9
1580
2887 527
/
09
29 Aug. ’49
434.770
296.710
2.354
27.874
425.292
330.306
5 Sept
49
337 7°0
296.710
2348
35.740
441.733
382.617
15 Aug 1949
23 Aug. 1949
6 2°1 6
6.227.8
298 2
311,4
1107
112,5
39 7
39,7′
4 19
4.19l,9
2.039,9
31
Aug. 1049
6.236,5
327,5
108,1
39,7
4.313,3
1.941,0
NATIONALE BANIl VAN IIELOIË.
(Voornaamste posten in inillioenen francs).
,
STA.N1)
VAN
‘S
RIJKS KAS.
Vorderingen
23Aug. 1949
15Aug.1949
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
.
,
0
bij De Nederi. Bank N.V.
f
448.258.91141
f
448.822.647.81
0
–
o
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
o
°’
hij
dc
Bank voor Neder-
‘
landsche
Gemeenten
64.173,42
405.285 69
0
n
Kasvorderingen
wegens
ere-
dietverstre k king
aan
het
o
Daggeldlening
tegen
onder-
pand
………………
.
–
–
–
16
Sept.
1948
28.136
11.049
427
9.989
303 414
28
Juli
1949 31.551
12.162
1.270
8.902
330
389
Saldo
der postrekeningen van
4 ‘Aug.
1949
31.669
12.572
1.672
10.230 300
335
Rijkscompl.abelen
……
263.775.422,61
,,
427.401.73683
11
Aug.
1949
31.590
12.152
1.514
9.820
215 320
buitenland
…………………
Voorschotten
op ullimo Juli
18 Aug.
1949
31.500
12.685
1.596
8.586
335
375
1949
aan
de
gemeenten
……….
95 Aug.
1949
31.449
12.750
1.556 8.315
1
921
372
wegens
aan
haar
uit te
lseren belastingen
Vordering
in
rek.
eet
op:
–
–
Rekening
courant
saldi
IndonesiO ……………..
1438.296.910,02
1430.377,073,93
.’
Suriname
…………
…..
30.893.645,81
30.893.645,81
‘
. .
‘
Ned. Antillen Het Algemeen Burgerlijk Pen-
–
–
e
-.
sioenfonds
….
………
…
……
–
–
0
Het staatsbedrijf der P.,
T.
enT………………
……..
–
.
–
Andere staatsbedrijven en in-
……..
stellingen
…………..
…
396.924.517,10
397.759.667,65
16 Sept.
1948
28
Juli
1949
657
915
91.729 95.149
81.568
85.796
22
565
2.425
1.990
1
6.251
‘5.777
Verplichtingen
4 Aug.
1949
915
97.150
86.985
711
2.372
6.714
11 Aug.
1949
915
95.663
86.553
408
1.597
5.150
Voorschot,
door
De
Nederi
–
18 Aug.
1949
915
94.947
86.026
483
1.682
5.377
.
Bank NV., verstrekt
–
–
25 Au.
1949
915
94.586
85.830
600 8.763 5.425
Voorschot,
door
De
Neder
–
landsche
Bank
N.V.
in
rekening courant
verstrekt
_____________
Schuld aan de Bank voor Ne-
BANK
VAN
ENGELAND.
derlandsche Gemeenten
– –
in millioenenponden).
.
Schatkistbiljettenin
omloop
fl751.452.300,-
61728.855.000,-
(Voornaamste poslen
Nederlandsche
Bank N.V.
ingevolge overeenkomst
–
‘
1800.000.000,-
,
1800.000.000
–
Schatkistpromessen in omloop
–
n
.E
(rechtstreeks bij De Nederl.
0
Oj
.
Bank N.V.is geplaatst nihil)
,
15.600,5
mln wo. garantie
Bretton Voods
/ 804 mln
Daggeldleningen
Muntbiljettcninomop
,,4796.500.000,-
–
,,4773.300.000
– –
135.384.341,50
,,
25 Dec. 46
0,2
/
g 2
22 1
3
30:1
45:1
4:8
,van 26 Februari 1947
…….
,,
137.989.341,50
24 Aug.49
0,2 1.349,3
1.350
1.280,2
70,1
5,1
aap de gemeenten wegens
31 Aug. .9
0,2
1.39,3
1.350
.
,9
,
,
5,1
aan
haar
uit
te
keren
‘belastingen
…………..
105.861.086,17.
105.864086 17
Other
securities Deposits
Schuld
in
rek, courant
aan:
Indonesië
……………
–
–
,
.
–
–
4.279.38a,89
–
4.082.57219
.
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
….
.,
‘5
30,599.351,38
1.406.119 57
‘5
.
Suriname
………………..
Ned.
Antillen
……….
……
sioenfonds
……………….
Het staatsbedrijf der
P.;
T.
Andere
staatsbedrijven
………
383.167.168,54
412.260,84
534.895.735 96
101.029 29
–
25 Dec. ’46
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
–
278,9
27
Juli ’49
347,2
15,3
34,4
428,6
11,2
32,6
294,0
en
T.
…
……………….
Schuld
aan diverse instellin-
24 Aug.’49
343,9
12,8
22,9
436,3
13,1
41,7
gen in rekening met’s Rijks
31
Aug.’49
320,6
10,4
33,5
426,4
15,9
41,7
27,6
Schatkist
…………..
…
2135.756.820,33
,,2138.934.559,77
7 September 1949.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
723
OVERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE B4LANSEN VAN DE NDERLANDSCHE BANK.
(in millioenen guldens)
Actief
data
1
15_8_’49
22-8
7
49
29-8-’49 5-9-’49
1
Passief
data
15-8-’49
1
22-8-’49
29_8_’491
5-9-’49
Wissels,
promessen
en
Kapitaal
…………..
20,0 20,0
200
schuldbrieven In disconto
12,0
2
)
10,0
1
)
7,01)
–
1)
Reservefond.s ….. . ……
15,3
15,3
15,3
Wissels, schatkistpapier en
Bijzondere reserves
61,7
61,7
61,7
61,7
schuldbrieven,
door
de
.
.
Pensioenfonds
……….
22,6
22,6 22,6
Bank gekocht
– –
–
–
Voorzieningsfonds
perso-
..20,0
..15,3
Schatkistpapier,
door
de
.’
neel
in
tijdelijke
dienst
1,5
1,5 1,5 1,5
Bank overgenomen van
Bankbiljetten
in
omloop
..22,5
de
Staat
der
Neder-
.
(oude uitgiften)
75,6 75,5
75,3
75,0
landen
ingevolge
over
Bankbiljetten
in
omloop
eenkomst van 26 Febru-
.
(nieuwe uitgifte)
….
2.988,9
2.981,1
3.029,0
3.030,6
1.800,0
1.800,0 1.800,0
1.800,0
Bankassignaties in omloop
0,1 0,1
0,1 0,1
Voorschotten in
rekening
Rekening courant saldo’s:
courant
op
onderpand.
‘s Rijks Schatkist ……
448,8 434,9
4348
377,8
(mcl. beleningen)
141,0
2
)
141,2
2
)
155,6
2
)
157,2
1
)
‘s Rijks Schatkist,
bij-
ari
1947
…………..
…
Voorschotten aan het Rijk
–
–
–
—
zondere rekening
289,0
289,0
296,7 296,7
Boekvordering op de Staat
Geblokkeerde saldo’s
2,5 2,5
2,4
2,4
der
Nederlanden
inge-
Saldo’s van
banken in
volge overeenkomst van
Nederland
……….
44,3
55,6
27,9
35,7
26 Februari
1947 …….
1.500,0 1.500,0 1.500,0
1.500,0
Vrije saldo’s van vreemde
Munt en muntmateriaal:
circulatiebanken
en
..
Gouden munt en gouden
,
–
soortgelijkeinstellingen
415,2
419,7
425,3
441,7
muntmateriaal
426,0 426,0
426,0
426,0
Andere vrije saldo’s
.
320,6
336,4 330,3 382,6
Zilveren munt, enz.
.
8,6 8,8
8,9
9,1
Crediteuren
in
,
vreemde
Papier op het buitenland
.
266,6
283,8
299,4.
312,3
geldsoort …………..
7,7
.
8,6
8,0
Tegoed hij correspondenten
.
Diverse rekeningen
15
.6,7
157,5
158,4
159,1
in het buitenland
. . .
183,8 175,2 168,7 189,6
..
Buitenl. betaalmiddelen
.
2,5 2,1
2,6 2,3
Vorderingen in guldens op
vreemde
circulatieban-
ken
en
soortgelijke
in-
stellingen
…………
..270,9
271,3
273,1
266,1
.8,0,
Belegging van kapitaal, re-
serves, pensioenfonds en
voorzieningsfonds
119,1
119,1
‘119,1
fl9,1
Gebouwen en inventaris
.
2,0 2,0 2,0 2,0
Diverse rekeningen
138,2
141,6
147,5
147,1
4.870,7
4.881,1
4.909,9
4.390,8 4.870,7
4.881,1
4.909,9
4.930,8
‘)Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks
door
de
Bank in
disconto
ge-
nomen
Circulatle der door de Bank
‘)Waarvan aan IndoneslO
namens de Staat in het
(Wet
van
15-3-1933
verkeer gebrachte munt- Staatsblad no: 99)
..
34,3
34,3
34
1
3
34,3
biljetten
135,4
134,2
134,5
134,8
DE JAVASCHE BANK.
(Voornaamste Dosten in duizenden guldens).
,
o ,
Data
5.
0
o
1
0
00C)
OcdbaC
.0
.0
0
)
–
1
.
31 Maart 1947
477.080
35.363
33.256
85.402
255.201
10 Aug.
1949
470.981i
89.966
14.730
65.162
1.054.114
17 Aug.
1949
470.984 85.368
14.766
62.985
1.001.728
24 Aug.
1949
470.984
93.190
14.783
63.216 1.012.577
0
Rekening courant
o
v
saldi
t’
Data
bO
..,
‘
‘O
.
31 Maart 1947
81.527
453.816
–
503.718
101.304
It; Aug.
1949
22.414
896.123
–
781.789
31.254
17 Aug.,
1949
26.644
893.745
-‘-
726:799
33.947
24 Aug.
1949
24.423
883.859
–
756.238
30.988
Muntflhijettencirculatie per 31 Maart 1947 1 646.830.979.
Muntbiljettencirculatle l)er 17 Aug. 1949 f888.596.457,25 Muntbiljettencirculatie per 24 Aug. 1949 f886.867.406,75.
IN- EN UITVOER VAN NEDERLAND
Invoer
Uitvoer
Saldo
Zhf and
a
Gewicht
Waarde
Gewicht
Waarde Waarde
In dul-
In.mil-
In dul-
ln’mtl-
In mli-
zenden
Iloenen
zenden
Iloenen
lloenen
tonnen’)
guldens
tonnen’)
guldens
guldens
Jan.
’49
1.498.
464
653
318
–
146
Febr. ’49
. 1.269
401
644
245
-, 156
Mrt
’49
1.632
3
)
476
728
283.
–
193
Apr.
1
49
1.770
‘
.
438
684
‘
256
–
182
Mei .’49
1.678
.
427
722
273
–
154
Juni
’49
1.977.
442
741
312
–
130
Juli
’49
1.750
‘
410
.
655
‘
284
–
126
‘)
Bron: ,,Centraal Bureau voor de Statistiek”.
Exclusief pakketpost,
diamant,
gouden
en
zilveren
munt en
muntmateriaal.
‘)
Bruto-gewicht; van 1948 af netto-gewicht.
‘)
Gecorrigeerd.
ttj
Statist
ESTABLISHED 1878
An Independent Journal
of Finance
and Tradé,
/
OBJECTIVE APPRAISALS
CONSIDERED’ JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete ‘range of
British economic
and financial statist-
ics’ published in any weekly . journal
*
World wide circulation
•
*
Annual subscription rate: post free-
to inciude all supplements).
£ 3:2:6
(f1 33,40)
.4 Special Suppiement on Econo,nic Con- -‘
dftions
in
The
Netherlan(t8 was published
en January 31 1948. .4 Umited’ number
of 11,4e Suppiement remain for zaie.
LONDON: 51 C4J’NON. STJIE.ET, B.C. 4
l(l1lIM4
__
_
• E
•
•I
•
• . .
1
1
•
1 1
Financiële Instelling zoekt
.
:.
••
Beléggingsdeskundige:
•
bij voorkeur Drs economie of gelijkwaar-
1
•
digè opleiding.
Brieven met uitvoerige inlichtingen te
richten onder no: 626
aan
.Ad.
Bur.
Spin,
•
Singel 264, Amsterdam C.
•.• • • • • . • • • •
. • .
••
•
koninklijke
Nederlundsche
Boekdrukkerij
N. A. M. ROelunts
Schiedam
DE E-.S.B. VOOR
PERSONEELS-
ANNONCES
Fu. A. 0. Beuth van
Wickevoort Crommelin
Amsterdam.Z. Tel. 25410
Corns v. d. Lindenstraat 22°
Verzekeringadviseurs.
LODI
S. BEUTII
T
specialist Gezins
,
en
Oude-
dagsverzorging..
–
Adviezen
inzake:
Pensioen-voorzieningen voor
Staf en Pers6neel.
Organisatie Bedrijfs- en Onder- nemingspensioenfondsen.
Aanvulling en normalisatie van
bestaande regelingen.
Economisch
–
Statistische
S
Berichten
Adres
voor
Nederland: Pieter de Hooch.straat
5,
Rotterdam (W.).
Tèle/oon Redactie en Administratie
38040.
Giro 8o8.
Banhiters: R. Mèes en Zoonen, Rotterdam.
–
Redactie-adres voor’ België: ‘Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat 5
,
Rotterçlam (W.).
Bankiers: Banque de Commerce, Brussel:
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland
f
26,—
per jaar;
voor België/Luxemburg Belg. francs 465 per jaar, te voldoen door
storting bij de Ban que de Commerce te Bnüssel of op haar Belgische
postgirorekening
°
fl0 260.34.
Overzeese gebiedsdelen (per
,
zeepoèt)
f
26,—,
overige landen
/
8,-
IIHHIIIVIIIIIIIDIIIIDIIIIDIDIIIIDVIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIVIH
>’
jaar.
WIE
IIELPI
ONS
.
.
.
Abonnement
en
kunnen sngaan
.met
elk nummer en slechts worden
Adve rtee r in ,d eze
aan een
ex. ,,TOBI,
Ultqchakc
–
beëindigd per ultimo van het kalenderjaar.
produeten”l Er. onder No. 7,
• •
° –
rubriek
Boekh. Voorhoeve & Dietrich,
Aangete1ende stukken
in Ned
er
land
aan het Bijkantoor Westzee-
IlIIIllIiIlIIlIIlIIlIoIIiIIlDIIlIIlIvIvIIlIlIDIDVI101IIDODii
29 Nwe Binnenweg, R’dam.
dijk, Rotterdam
(VI.).
•
______________
•
•
A,DVERTENTIgS.
-Alle correspôndentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma K. A. M. Roelant.s, Lange Haven zr, Schiedam (Telefoon
.
° . °
•
•
•
6
3
00
, toestel 6). Advert
en
tie-tarief f
0
,4
0
p
er
mm. Contract-tariev
en
ONDERNEMENDE ERVAREN JURIST
op’
aanvraag. Rubriëken ,,Vacatures
”
en ,,Besèhikbare krachten”
84
j.,
v.z.g.:h.’, prakt. er.v.’ i. d. ‘advocatuur; ‘werkz.
als
f
o,66 perrnm (dubbele kolom). De administratie bhoudt zich het recht
dir.-secr.
v. e.
fin. inst., commerc. geschoold, ambieert
voor ôrn advertenties zonder opgaaf van redenen te weigeren.
–
lea
nt
oor
ij
Vraag
eji
Aanbod inzake Kantoorbehoeften, Brandkasten, Machlnès,
Gebouwen, Industrie-terreinen, enz.
lN DE CENTRAAL GEIEG.EN GEMEENTE
1
ZW0
1
1LE
?’Ie ~AoA,
V.
1
•
GELEGEN AAN GROOTSCHEEPS
VAARWAJER EN INbUSTRIEWEGEN
INLICHTINGEN: AFD. ALG. ZAKEN STADHUIS TEL. 5644
TOELICHTING OP HET ONTWERP
WET BELASTINGHERZIENING 1949
door
K. SNEEP,
Oud-Inspecteur van ‘s Rijks Belastingen,
Belastingconsulent.
(Ovérdruk uit het Weekblad der Belastingen)
aangevuld met de volledige voorgestelde
.
wetstekst;
Verkrijgbaar bij de Administratie van het Weekblad
der Belastingen te ‘s-Hert°ogenbosch, door overschrijving
van
f
1.25 op postgiro 44483.
Losse nummers 75 cents. reso 12 R franc’g