AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Econo-m
– ischpwSt
”
1
–
s
‘*’
che
Berl – chten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
33E
JAARANG
‘WOENSDAG 8 DECEMBER 1948
. –
No.. 1648
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Clasz; H. TV. Lambers; J. Tinbergen;
F. de Vries;
f.11. Lubbers (Redacteur-Secretaris).;
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
–
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Mertens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versichelen.
GegeQens oQer adressen, abonnementen enz. op de laatste
bladzijde oan dit nummcr.
IllO1JD:
Blz.
Dc artikelen van deze week – ……..963
Sommaire, summaries ………………963
Een Planbureau” voor Suriname?
door Ir W. L.
Utermark
……………………………….964
Minachting voor aandeelhouders
door Mr B. Moret 966
Over het evenwicht in een systeem vân internationale
handelsbewegingen en de multilaterale compensaties
(1)
doo, Jr M. H. Ekker ………………….967
Ingezonden stuk:
–
Do te vervaehtonhcvo1kingegroei van do stad Oroningen
door
Prof. Dr – E. W. ho/slee,,
met naschrift van
D. II. van
Dongen Torman
…………………….- ………..
970
bon don Letter
door Harold Wincott ……
972
Aantekeningen: –
Do boters’ïuatIe in Iteigii
dar lnq. 1V. Brinckman
……
973
De Javasche liank 1941-1940 en 1940-1947
……….
974
Internationale notities:
1)0 Europese scitrotpositio
……………………….
975
liet econontisch programma van db flizôno voor 1955/
1
53 975
liet Zweedso vierjarenpiun
……………………….
970
De Noorse scheepvaart
…………………………..
970
Marktonderzoekingen
…………………………
977
Geld- en kapitaalmarkt
Statistieken:
flankstaten
………………………………….
977
Stand van ‘s Rijks Kas
…………………………..
978
Do koienpositie
van
Nederland
……………………
978
Overzicht der laatste vier verkorte haiansen van 1)e Neier
–
intidsehe
honk
………………………………
979
– DEZER DAGEN
het beeld, dat men kon vèrwachten. Sommige, vot ver-
wachting kloppende harten, zijn teleurgesteld, enkeln-
vergihg het beter dan zij mocht
–
n vermoeden.
De hoge Nederlandse autoriteiten, die door de Regering naar Indonesië w6ren afgevaardigd om in een hernieuwde
directe pbging voor de onderhandelingen met de Republiek
een nieuw kleed te vinden, keren naar het vaderland
terug. Naar het zich laat aanzien; is liet met het nieuwe
kleed gegaan als met de kleren van de keizer in Andersen’s
sprookje. Van degeen, die teleurgesteld is, dat ook deze
tocht no gen onmiddellijk we’slagen had, zu then met
een momenteel zeer actuele versregel allicht vermoeden:
,,’t Is een vreemdeling zeker”.
,,Wie de koek krijgt, wie de gard’. De stafcomriissie,
die voor een strenge uitdelingsautoriteit, het Amerikaanse
Congres, het materiaal voor deze beslissing moest ver-
zdmelen, heeft aan menige deur geklopt. Zij kwam tot toe-
spraken van lof en blaam. Het Europees Hulpprogram
heeft de economische eenwording van de deelnemei’s nog
niet bewerkt.
Groot-Brittannië, zo zegt zij, moet worden toegesproken
oier zijn schuchterheid; het wil de vrienden, die men ge-
schikt acht, niet genoeg in het spel betrekken. En Frank-rijk past niet genoeg op zijn zaakjes; dat bederft het spel.
(De index van de Franse industriële productie, berekend
döor de New York Herald Tribune, toont voor October jL een daling met 20 pCt in vergelijking met het eerste
halfjaar van 1948).
Een aanmoedigende schouderklop is. echter inogelijk;
de productie is over het algemeen in flinke mate gestegen.
Aan het Congres thans om uit te maken, of de deugd gdoot
genoeg is om verdere beloning te verdiènen. lIet voorstel
tot verlenen van versterkte steun door de voor vijftien
maanden bestemde bedragen in een jaar tijds toe te wijzen,
is reéds geuit.
De Amerikaanse economie kan in elk geval vrij naar
voren komen. De productie-indices voor October hebben
de stabiliteit, op hoog peil, weer doorbroken; de industriële
voortbrenging ligt thans 95 pCt boven het gemiddelde
yan 1935-1939. Het gehele economisch leven, met de
seizoentop nog in uitzicht, werkt op volle kracht.
,,Makkers staakt. Uw wild geraas”, zo ongeveer kan men de verkiezingsuitslag voor West-Berlijn opvatten. Na alles,
wat hun de laatste maanden is overkomen, cumulerend
in de instelling van eenafzondei’Iijk gemeentebestuur voor
Oostelijk Berlijn, hebben de ‘vVestelijkè Benlijners in groten
getale voor de middenpartijen gestemd. Onverdroten
gaat inmiddels door en voor bemiddelaars het opstellen
van nota’s voort.
Bij elk feest slaat echter het klokje van gehoorzaamheid.
Na het ferme gesprek over Palestina èn een aangenomen
resolutie – een commissie van goede diensten,zonder
omschreven taak – menen vele afgevaardigden, met uit-
zondering van die van Groot-Brittannië, dat dit moment
voor de algmene vergadering van de Verenigde Naties
is gekomën. Althans men wil verdagen, want ,,de zak is
nog niet leeg, de klucht niet afgespeeld”, oals de Gënestet
schreef, natuurlijk in zijn Sint-Nicolaasavond.
Koninklijke
Nederlandsche
‘Boekdrukkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedam
[.
N.V. KONINKLIJKE
N E
D E R L A N D S ( H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Fabriek van.
zoutzunr, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
ch/oorbleekloog
nalron/oog, canstic soda.
Behandeling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEES & ZOONÉ’N
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS
AMSTERDAM
– ROTTERDAM
–
5-GRAVENHAGE
DELFT
–
SCHIEDAM,
–
VLAARDINGEN
N.V. BRONSWERK
AMERSFOORT
AMSTERDAM
ROTTERDAM
Afd.
Pijpleidingen
V/H BECHT
&
DYSERINCK
Afd.
Warrntetechniek
V/I-4 HUYGEN
&
WESSEL
Afd.
/
Luchttechniek
V/H BECHT
&
DYSERINCK
Afd.
Koeltechniek
V/H HUYGEN
&
WESSEL
Afd
Electrotechniek
V/H HUYGEN
&
WESSEL
Land- en Scheepsinstallatleu
w
__
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
.Gevestigd te’s-Gravenhage
a0MINISTRATIEkANTOQR OOHORECHT
BELLEVUESTRAAT 2, TREFOON 5346
Perso n e eis- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrijving van
toekomstige lasten – blijvende sociale voldoening
Vraagt U eens welgedocumenteerd advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
met papier geïsoleerde kabels
voor zwakstroom en sterksiroom
koperdraad en kopedraadkabel
kabelgarnituren, vulmassa enolie
HE KABELFABRIEI(
DELFT
8 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
968
DE ARTIKELEN
VAN DEZE WEEK.
li
W L.
Utermark,
Een ,,Planbureau” QoorSuriname?
Bestaat er een redelijke kans, dat men erin zal slagen
een doelmatig werkprogramma ten behoeve van de econo-
mische verheffing van Suriname te ontwikkelen en te
verwezenlijken, zonder daarbij over te gaan tot de instel-
ling van een Planbureau”?
Suriname woekert, op enkele punten na, nog op een
economische basis van 100 â 125 jaar geleden. Economi-
sche ontwikkeling vereist gröte kapitaaluitgaven, die het
land zelf niet kan opbrengen. Nederland is zich van zijn
taak t.o.v. Suriname langzamerhand bewust geworden.
In Mei 1945 verscheen in Suriname het rapport van de
Commissie voor Na-oorlogse Problemen; de instelling van
het Welvaartsfonds schiep de mogelijkheid om de verheî
–
fing van Suriname met kracht ter hand te nemen. Op 8
April 1948 maakte de Gouverneur een resblutie openbaar,
waarin een aantal specifieke projecten op het werkplan
van het Welvaartsfonds werd geplaatst.
Zal deze strakke öpzet tot resultaten leidôn? Te vrezen
is, dat het probleem van Suriname’s verheffing te simplis-
tisch wordt opgevat. Wordt een planbureau opgericht,
dan kan de ontwikkeling in haar geheel
worden overzien
en harnionisch geleid.
Mr B. Moret,
Minachting 000r aandeelhouders.
Hoe .is de huidige geringe waardering voor aandeelhou-
ders te verklaren? In de eerste plaats is dit een overblijfsel
uit de bezettingstijd, waarin de toepassing van het leiders-
beginsel, ook- in de privaatrechtelijke onderneming, de
almacht van de algemene vergadering heeft uitgeschakeld.
Een tweede oorzaak is het relatieve gemak, waarmede het
bedrijfsleven na de oorlog grote vinten heeft gmaakt.
Tenslotte kan -worden gewezen op de willigheid en het
goedgelovig optimisme, waarmedë de kapitaalbezitters d
kort na de oorlog plaatsgevonden hebbende aandelen-
emissies hebben opgenomen.
Men dient echter te bedenken, dat voor het bedrijfsleven
een samengaan van arbeid en kapitaal noodzakelijk is.
Wordt de huidige sjtuatie gecontinueerd, dan zou wellicht
•een toestand kunnen ontstaan, waarin het practisch on-
mogelijk zou zijn voor gezonde nieuwe projecten om aan-
delénkapitaal te vinden, tot grote schade voor Nederland’s
industrialisatie.
Ir 111.
H.
Ekker,
OQer het eoenwicht in een systeem oan inter-
nationale handelsbewegingen en de multilaterale corn-
• pensaties (1).
• Op initiatief van de Benelux-landen is einde 1947, nadat
als eersten Frankrijk en Italië waren .toegetreden, tot
stand gekomen een accoord betreffende compensatie in
het inter:Europese betalingsverkeer, waarbij de Bank voor
Internationale Betalingen te Bazel als verrekeningscen-
trum ging fungeren. Uitbreiding van deze ,,Bazelse com-
pensatie” vormt een der essentiële elementen van de op
16 October jl. te Parijs gesloten overeenkomst, welke het
betalingsverkeer tussen de E.R.P.-landen-regelt. Schrijver
stelt zich ten. doel, een meth3de van analyse aan te geven,
door middel waarvan men een systeem van internationale
handelsbewegingen ,,doorzichtig” kan maken..
SOMMAIRE.
Ir W. L. Uterniark,
Un ,,Planbureau” pour la Guyane
hollandaise?
1.
Le développement économique de la Guyane hollandaise
peut être cohsidéré comme primitif. Une amélioraion
de cetté situation postule l’investissement de capitaux
considérables cjue le pays n’est pas â même de produire.
Les Pays-Bas y out une tâche, iniportante â remplir.
Un ,,Welvaartsfonds” a été créé récemment, tandis que
cette année-ci un état a été dressé relatif aux travaux
k exécuter. L’installation d’un ,,Planbureau” pourrait
probablement coordonner avantageusement les travaux
nécessaires au développement économique.
Mr
B.
1
1%Ioret,
Le mépris pour les actionnaires.
Pour le moment la situation des actionnaires n’est
pas brillante. On l’explique de plusieurs façons: l’appli-
cation du ,,leidersbeginsel”, système datant de l’occu-
pation, les bénéfices faciles réalisés après la guerre, l’op-
timisme des capitalistes â l’égard de nouvelles émissions.
Pourtant, il y a un danger qu’actuellement les bailleurs
de fonds se montreront plus réticents, ce qui n’avantagerâ
pas l’industrialisation des Pays-Bas. –
Ir M. H.
Ekker,
L’équilibre dans le système international
des nzouçernents comrnerciaux et les – compensations
multilatérales (1).
L’auteur développe une méthode d’analyse â l’aide
de laquell& il y a moyen de suivre dans sês moindres détails
le système des mouvements commerciaux internationaux.
SUMMARIES.
Dr W. L.
Utermark,
A ,,Central Planning 0ff
ice” for
Surinam?
Suninam suffers under a very low degree of economie
development. Large capital expenditures are necessary
to reach prosperity. In this respect the Netherlands has
an important task. As a matter.of fact, the Netherlands
has, after the war, established a ,,Welfare Fund” for
Surinam. Additionally a list of projects to be executed
was recently agreed upon. However, to avoid a serious
lack of c6-ordination, a ,,Central Planning Office” in
Surinam might prove to be very useful.
Dr B.
1%Iorct,
Disdaining the shareholder.
At present shareholders seem rather to be held in con-
tempt. There are several causes for this attitude: the
application of, the ,,Führerprinzip” during the German
occupation, easy profits of business after the war, optimism
of capital owners with regard to new issues. Flowever,
the danger exists that at present capital owners will show
some reservedness, at the cost of Holland’s iidustriali-
zation.
Dr
III.
H.
Ekker,
Some rernarks on international trede
• equilibriurn and tnultilateral compensations (I).
The writer develojs a method of analysis which might
be useful to gat complete and detailed insight into a system
of international trade movements.
904
ECQNOMJSCH-STATISTJCHE BERICHTEN
8 December 1948
EEN ;,PLANBuREAu» VOOR SURINAME?
Zowel van Nederlandse zijde als door enkele vooraân-staande Surinamers werd mij gedurende de laatste maan-
den de vraag gesteld, of het niet wenselijk zou moeten
worden geacht, dat in Suriname een ,,Planbureau” zou
woi’den opgericht.
Ik geef er de voorkeur aan, die vraag in een tijdschrift
wat uitvoeriger te behandelen, omdat een concrete be-
antwoording ervan wellicht tot misverstand aanleiding
zou kunnen geven.
1-lad men mij dezelfde vraag twee jaar geleden gesteld,
danzou ik die zonder aarzelen positief hebben beantwoord.
Er is in die jaren echter veel gebeurd op het gebied der
voorbereiding van Suriname’s economische ontwikkeling.
– En daarbij werd niet de weg ingeslagen, daartoe eerst een
Planbureau in het leven te roepen. Met het leveren van
kritiek, welke later wellicht overbodig zou kunnen blijken
te zijn, bewijst men het land geen dient, omdat da.rmede
al te gemakkelijk iets kapot zou kunnen worden gemaakt
van het moeizaam opgebouwde systeem, hetwelk men met
,,Welvaartsfonds” placht aan
–
te duiden. ‘
De vraag, zoals ze mij werd gesteld en zoals ik die twee
jaren geleden kort en bondig had kunnen beantwoorden,
dient thans echter anders te worden voorgedragen. Zij zou
kunnen luiden: bestaat er redelijke kans, dat men erin zal
slagen een doelmatig werkprograrnma ten behoeve van de
economische verheft ing van Suriname te ontwikkelen en te
verwezenlijken, zonder daarbij ove, Le gaan tot de instelling
van een ,,Planbureau”?
Ter beantwoording van die vraag zou ik eerst nader)n
willen gaan op de. economische situatie van het land en
daarna op de opzet van het Welvaartsfonds, daarbij
aannemend, dit betoog hier te houden voor hen, voor wie
Suriname en Welvaartsfonds iets meer betekenen dan
klanken. Tévens zou ik willen verwijzen naar het artikel
van W. F. H. Laret in ,,E.-S.B.” vân 1 September 1948
1),
met welks inhoud ik mij geheel kan verenigen en waarvan ik de lezing eeh ieder moge aanbevelen.
Het economisch herstel van Suriname.
In het- oog houdend, dat in.
1genwo6rdige tijd geen
enkel land, waar ook ter wereld, economisch geheel onaf-hankelijk is en dat daarentegen de inschakeling in wereld-
verkeer, wereldhandel, •wereldvoorraadvorming en…
wereldcrises onvermijdelijk is geworden, dient elk land zijn
welvaart ook in dat grote wereldverban’d te bezien.
Kon men vroeger met, zekere zelfgenoegza’amheid tevre-
den zijn metde staat van economische ontwikkeling van eigen land, de noodzaak dwingt, daarbij een andere, een
internationale maatstaf aan te leggen. –
Wanneer men nu onbevooroordeeld in het-.kort moet
beschrijven, hoe het daarmede in Suriname is gesteld,
dan moet men erkennen, dat het land, op enkele punten
na, nog woekert op een economische basis van 100â 150 jaar geleden. Op-enkele punten na, maar die zijn dan ook
zÔ opgenoemd: Paramaribo, welke stad zich heeft ontwik-
keld tot een aantrekkelijk centrum, vooral voor de handel,
Moengo, de Amerikaanse bauxietstad, welke geheel als
enclave met Amerikaans geld werd ontwikkeld, en Nieuw
Nickerie, waar een paar Nederlandse pioniers met succes
een mechanisch landbouwbedrijf tot stand brachten. In
de laatste jaren komt daarbij dan nog de nederzetting der
Surinaamse Bauxiet Maatschappij te Paranam en die der
Billiton Maatschappij te Onverdacht, op enkele tientallen
kilometers van Paramaribo gelegen. Wil men nôg vollediger
zijn, dan zou nog Coronie als cocoscentrum mogen worden
genoemd. –
Van deze punten zijn Moengo en Nieuw Nickerie slechts
te water met Paramaribo verbonden, de eerste plaats op
bruikbare, de laatste slechts op zeer gebrekkige wijze.
Verwonderlijk is dat niet, omdat Suriname een land is,
‘) ,,Suriname, opbouwmoeilijkhcden en -mogelijkheden”, blz. 689.
arm aan bevolking. Bovendien is de phsisch-geografische
gesteldheid van het land zeer gevarieerd, waardoor de
landbouw steeds grote risico’s in haar projecten kreeg te
verdisconteren. Maar bovendien staat een groot gedeelte
van het land gedurende een gedeelte van het jaar onder
water, waardoor de aanleg van kostbare kunstwerken ten
behoeve van de waterhuishouding noodzâkelijk is.
1-let is een land van zeer behocirlijke afmetingen, bestaan-
de uit een’kutstrook, welke ten dele geschikt te maken is
voor de landbouw, en een groot achterland met veel bos
en met de mogelijkheid, in de bodem nog een enkele ver-
rassing aan te treffen. De uitgestrektheid en de samen-
stelling der bossen zomedê het daar veelvuldig voorkomen
van malaria zijn oorzaak, dat de weinige ontsluiting, waar-
van in Suriname sprakè is, nog voornamelijk plaats had
in de gemakkelijb te bereiken en practisch malaria-vrije
kuststrook. –
Van de vele plantages, welke zich in de loop der vorige
eeuwen langs de rivieren Suriname, Commewijne, Cottica,
Saramacca en Para, met Paramaribo als afscheepha,en
hadden gevormd, is niet heel veel meei’ over. Ik zou dan
ook genegen zijn, de plantages, welke nog produceren, tot
het economisch gebied v.an Paramaribo te willen rekenen.
Met de hoofdstad zelf is het in Suriname als in vele
andere landen: Parijs is Pai’ijs, maar Parijs is Frankrijk
niet. Zo dienen de problemen van Paramaribo mi. te wor-
den bezien
wal
in verband met die van Suriname, maar
vooral niet als voorbeeld van die van Suriname, ën het is m.i. zalfs nog zeer de vraag, of ze wel voorkeur in de op-
lossing Orvan dienen te krijgen.
In dat grote land laten die enkele punten, welke op mo-
dern economische basis tot ontwikkeling werden gebracht,
geen tekenen zien van een neiging naar elkaar toe te zullen
groeien. Daarin ligt geen verwijt, want in een land, waar
arbeidskrachten en verbindingswegen ontbreken en waar
voorts verschillende factoren aan een eèonomische.ontslui-
ting in de weg staan, zal men weinig of niets, dat op eigen
groei gelijkt, mogen verwachten.
1-let wordt daarom thans wel algemeen aangenomen, dat
-een economische verheffing van Suriname alleen mogelijk
is met zeer intensieve steun van buiten af.
Dat in de laatste tijd de bosexploitatie krachtig ter
hand wordt genomen, maakt tevens, dat het grote achter-
land met meer banden aan de kuststrook wordt gebonden. Er is sprake van, dat de te New York gevestigde ,,Free-
• land League for Jew’ish Territorial Colonization” een
Joodse nederzetting in Suriname zal maken. Ik zou daarin,
willen zien het tot stand brengen van een nieuw punt van
moderne economische ontwikkeling met de knappe kans,
dat het binnen zeer afzienbai-e tijd met twee andere punten,
Paramaribo en Nieuw Nickerie (eventueel Coronie), zou
-kunnen worden verbonden. En dat zou naar mijn mening
een goede stap zijn in de riéhting der algehele economische
verheffing van het land. –
Zonder de aanwending van grote middelen of, om het
anders te zeggen, zonder grof geschut te gebruiken, zal
‘men de achterstand niet inhalen op een wijze, welke in de
toekomst leidt tot de mogelijkheid tot internationale
mededinging in de wereidhandel. Men versta mij goed: ik
behandel hier niet het vraagstuk der Jodenkolonisatie
op zich zelf, doch ik w’il er slechts het hiei’boven aange-
stipte voordeel van belichten.
Dat dergelijke middelen grote kapitaalsuitgaven met
zich brengen is duidelijk en dat die niet in het land zelf
kunnen worden gevonden staat vast. Nederland vond voor
zijn geld gemakkelijk emplooi, waaraan minder risico ver-,
bonden was dan aan belegging in Suriname, en dat geld
koos, zoals alles ter wereld, de weg van de minste weerstand
en wendde zich niet- tot Suriname. Toen kwam het ogen-
blik, dat Nederland zich• bezon, dat het toch wel van de
allergrootste hetekeni was, dat
cip
dat punt van het
Westelijk halfrond de Nederlandse vlag zou blijven waaien.
En langzamerhand werd het Nederlandse volk zich ervan
8 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
965
I
.
‘
hewust, dat aan haar de taak is, Suriname aan de nodige
middelen voor, zijn economische verheffing te helpen.
Het is de grote verdienste van de pas âfgetreden Gou-
verneur Mr J. C. Brons en detoenma1ige administrateur
van Financiën Mr C. C. W. Uffelie, naar een
weg
te hebben
gezocht om die economische verheffing met kracht te
kunnen aanpakken. In Mei 1945 verscheen het rapport
van de Commissie voor Na-oorlogse Problemen, waarvan
Mr Uffelie voorzitter was.
Moge er aanvankelijk,- misschien niet tenonrechte, van
vele zijden kritiek zijn vernomen op de oorspronkelijke
opzet van het Welvaartsfonds, waarbij dit als hulpmiddel werd gebruikt om posten, welke op de gewone begroting
thuis behoren, een stempel te’geven van ,,buitengewoon
en welvaart-bevorderend”, het staat echter voor mij vast,
dat aan Mr J. C. Brons de eer toekomt, aanvank5fljk in
samenwerking met Mr C. C. W. Uffelie, de stoot te hebben
gegeven tot de instelling van het.Welvaartsfonds, waar-
door de mogelijkheid werd geschapen, de economische
verheffing van Suriname met kracht ter hand te nemen.
Gouverneur Bröns was geen planoloog en de gewenste
adviseurs stonden- lang niet altijd te, zijner beschikking
op het ogenblik, dat 11ij die nodig had. Niettegenstaande’
hij zijn tekortkomingen in deze zelf duidelijk aanvoelde,
zette hij door, gerechtvaardigde kritiek trotserend, omdat
hij in de eerste plaats ervan overtuigd was, dat er
nu
buitengewone maatregelen genomen en buitengewone
middelen dienden te worden gevonden en dat de tijd, welke
nodig zou zijn geweest om een deskundige apparatuur in
het leven te roepen, niet verlorn
mocht
worden.
Dit doorzettingsvermogen van Gouverneur Brons heeft
zowel in Suriname als hier te lande zôveel’ respect afge-
dwongen, dat zich hoe langer hoe meer lieden voor de
Surinaamse zaak gingen interesseren en dat de aan hem
uitgebrachte adviezen steeds -talrijker en deskundiger
konden worden.
Als kroon op zijn werk maakte Mr Brons
01)
8 April
1948 als GÔuverneur van Surinatne, tevens als Beheerder
van het Welvaartsfonds, de ‘volgende resolutie openbaar:
No. 153 W.F.
Paramaribo, 8 April 1948.
De Gouperneu,’ pan Suriname,
–
Behee,’der pan het Welpaartsfonds.
Gelet op artt. 5 en 6 van de Wet o het Welvaartsonds
Suriname;
Gehoord de Raad van Advies van het Welvaartsfonds
Suriname,
Besluit:
–
–
A. Te plaatsen op het werkplan van, het ‘Velvaartsfonds
Suriname:
–
Luchtkartering van een deel van het grondgebied van
Suriname;
Immigratie van arbeiders uit het Caraïbisch gebied;
Bevordering van woningbouw;
Bevordering van natuurwetenschappelijke ondrzoe-
kingen;
–
–
Oprichting van een credietinstelling;
Bouw van een nieuwe haveninrichting te Paramaribo;
Uitbreiding van het scheepvaartverkeer op de rivie-
ren in’Suriname en in het Caraïbisch zeegebied;
Wegènaanleg in Nickerie;
Bevordering van de winning van delfstoffen;
–
Aanleg van nieuwe en verbetering van bestaande.
polders; –
Bevordering en uitbreiding van middenstand en kleine
landbouw;
Oprichting van een Citrusexportorganisatiè annex
vruchtenverwerkingsbedrijf;
Bevordering van de industriële ontwikkeling;
Oprichtiig van een mechanisch houtwinningsbedrijf;
Maatregelen in het belang,van de volksgezondheid;
Verbetering stadsaanleg te Paramaribo;
welke objecten nadei zijn toegelicht in de hier volgende
memorie.
–
B. Het hovenomschreven werkplan openbaar te maken
middels plaatsing in het Gouvernements-Advertentie
rBlad, alsmede dit over te leggen aan de Staten-Gene-
– raal en aan de Staten van Suriname.
De Gouverneur van Suriname,
Beheerder van het Welvaartsfonds,
J. C. BRONS.
Het Welpaartsfonds.
Bij bovenstaande ,,resolutie” was een uitvoerige ,,Me-
morie van Toelichting” gevoegd, waarmede naar mijn
gevoelen een stuk van grote verdiensten het licht zag. In
het algemene gedeelte dier memorie wordt o.a. gezegd:
,,Aldus is ontstaan een complex van maatregelen,
waarmede binnen een aantal jaren ‘n groot deel van
de voor het Welvaartsfonds beschikbare, 30 mill. Sur.
Crt. zal zijn aemoeid”. –
Er is hier uitgegaan van de realiteit, te kunnen beschik-
ken over een bepaald bedrag, en gezien de huidige stand
van zaken en de thans heersende meningen, is dat ook
waarschijnlijk wel ‘het verstandigste standpunt. Men heeft hier eed zorgvuldig en met behulp van vele
deskundigen opgemaakt ,,werkplan” gekregen, hetgeen
men ongeveer in volgorde der daarin.neergelegde urgentie
wil gaan verwezenlijken, daarbij blijvendbinnen het kader
van het ervoor beschikbaar gestelde bedrag. Nogmaals:
dit staiidpunt’ is reëel en degelijk. Zou er nog een dnder. standpunt verdedigbaar. zijn? In theorie ja. Men zou de opzet ook volkomen planologisch
kunnen zien, waarbij langs bepaalde lijnen van ontwikke-
ling het doel wordt nagestreefd, ongeacht de kosten, waarbij
tevens een in- en uitwendige coördinatie en een bepaalde
synchronisatie is uitgestippeld. Daardoor wordt een grotere
soepelheid van wei’ken mogelijk, waardoor wellicht de
aanpassing bij bepaalde onvoorziene ontwikkelingen ge-
makkelijker valt te’realiseren. Dit standpunt mist echter
veel van de realiteit van het ogenblik en zeker van de
,,degelijkheid”, waarom het voor Suriname, gezien in ver-
band met de bestaande verhoudingen practisch onaan-
vaardbaar zou zijn. De intomende kracht, slechts over een
betrekkelijk klein bedrag, te kunnen beschikken, zou een
dergelijke opzet te sterk aan banden leggen.
Zal het Welvaartsfonds in de toekomst geen moeilijk-
heden ervan ondervinden, dat het uitgingvan een betrekke-
lijk star werkplan, hetwelk is opgebouwd uit een serie
werkobjecten? Of met andere woorden: zal het inderdaad
mogelijk zijn, door uitvoering van de verschillénde werk-
objecten, ‘genoemd in het op 8 April 1948 gepubliceerde
,,werkplan”, te geraken—tot de economische verheffing’
van Suriname? Ik vrees, dat men teleurgesteld zal worden
in de mate, waarop uiteindelijk die verheffing zal worden
bereikt. Zeker, practisch alle zestien punten zullen, na
verwezenlijking, Suriname een eind op de goede weg helpen
brengen, maar toch ben ik bang, dat het probleem te sim-
plistisch wordt gezien en te ‘weinig werkelijk planologisch.
Natuurlijk zijn er verschillende punten, zoals de wegen-
aanleg in Nickerie (8), de aanleg van nieuwe en de ver-S
betering van bestaande polders (10), welke voornamelijk
op zichzelf kunnen worden bezien. Het is ook vrij eenvou- –
dig voor een deskundige, er een schema van kosten voor
te maken. Voor andere punten daarentegen is dat veel
moeilijker. Beziet men bijvoorbeeld de immigratie van
arbeiders uit het Caraïbisch gebied (2) in verband met de
bevordering van woningbouw (3), dan blijken deze onder-
werpen in het gehele ontwikkelingsplan zÔ prominent te
zijn, dat men ‘zich afvraagt, of daaraan niet in elk opzicht
voorrang moet worden gegeven, zodat het onjuist moet
-Worden geacht, de verwezenlijking ervan in het algemeen
aan een bepaald budget te binden (al behoeft dit niet te
gelden voor bepaalde onderdelen ervan).
966
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 December 1948
Bij lezing der Memorie van Toelichting bij het ,,werk-
plan”, dat wij hier op het ogenblik bespreken, komt men
sterk onder de indruk, dat ongeveer dezdlfde methode
wordt gevo]gd als bij de opstelling der Begroting: de
beschikbare ge]den worden pond -pondsgewij ze ovei de
Departementen verdeeld. Die indruk w’ordt nog sterker,
indien, men bedenkt, dat de Gouverneur ,,Beheerder van
het Welvaartsfonds” is.
Er is een Frans spreekwoord, dat zegt:
aux grands maux
les grands remèdes.
De economische achterlijkheid van
Suriname is zeker
,,un grand mal”,
I
maar mag men ook
‘beweren, dat het Welvaartsfonds
,,un grand remèd&’ is?
Een daarnaar moet mi. toch worden gezocht, wil men het
gestelde doel bereiken.
De oprichting van een credietinstelling (punt 5) zou’ik
in hoge mate toe willen juichen. Late men echter zorgen,
dat die instelling tevens een zodanige internationale
positie kan innemen, dat ze de credietverleriing in zo
ruim mogelijk verband kan bezien. Maai’ laat tevens de
instelling egn” vertrouwde bron van informatie zijn ter
oriëntering van de Surinakmse handel en industrie op het
nabijgelegen zowel als op het verderafgelegen buitenland.
Op het schaakbord van het Welvaartsfonds zijn veel
stukken geplaatst, meestentijds door de diverse Departe-
mentschefs dn hun deskundige adviseurs. Wie gaat nu
echter het spel spelen? In de laatste decennia ziet men zulk
een positie nogal eens toevertrouwd aan een planoloog.
De planologie is een moderne tak van wetenschap, welke
zowel de economische sociologie als de sociale economie –
en de urbanologie omvat. Dit is voorzeker ook de reden,
waarom velen zich afvragen, of er in Suriname geen ,,plan-
bureau” dient te..worden oigericht, vanwaar uit het spel
zal worden gespeeld met aan het hoofd een van de Depar-
tementen onafhankelijk man, die tot uitshfitende taak
•heeft, de ontwikkeling
in haar gèheel
te bezien en de uit-
voerders der details ieder op het juiste moment in beweging
te brengen.
Het antwoord is hierbij naar mijn mening aan de Gou-
verneur, die heeft te beoordelen, of zbwel wat de organisatie
.van het Welvaartsfonds-bureau als wat de personeelsbe-zetting daarvan betreft, een goede gang van zaken, zoals
hierboven in het kort werd geschetst, gewaarborgd mag
worden geacht. Daarmede is tevens de in de titel van dit
artikel gestelde vraag:
Een ,,Planbureau” poor Suriname?
beantwoord.
Nen valle niemand hard, wanneer mocht blijken, dat
ten bate van één of ander onderwerp, op een onvoorzien
ogenblik een paar millioen gulden beschikbaar moeten
komen, teneinde daarmede enkele schaakfiguren in be-
.weging te houden om het spel te spelen.
Wagt de degelijkheid, waarmede GouverneurBrons zijn
werkplan heeft omkleed, kan op een gegeven ogenblik
oorzaak zijn, dat zich
les dé/auts de la qualité”
gaan ver-
tonen, en dat de opzet, toe te hebben willen komen met
het beschikbare bedrag, zou worden gelogenstraf t.
Amsterdam.
W. L. IJTERMARK.
MINACHTING VOOR AANDEELHOUDERS.
Het bericht, waarbij de Vereenigde Blikfabrieken mede-
deling deed van haar plan om een administratiekantoor
op te. richten, waar de aandeelhouders hun aandelen kun-
nen inleveren tegen afgifte van niet-royeerbare certificaten,
en de dwang, die hierbij zou worden uitgeoefend op de
aandeelhouders, door alleen in het geval, dat men de
originele aandelen inleverde, het dividend van1946en19*7
van ’10 pCt in certificaten uit te betalen, geeft mij deze
ontboezeming in de pen
1
).
‘) Op de sinds het schrijven van dit artikel gehouden ver-
gadering van aandeelhouders ‘der Vereenigde Blikfabrieken, heeft
het Bestuur medegedeeld, dat haar voorstel gedaan was op wens
van de Regering, en heeft men, onder invloed van deuitgeoefende
critiek, de dwang laten varen.
Immers, dit geval van minachting voor aandeelhouders
staat niet alleen, doch is een
symlitoom
van een na de
oorlog in brede kringen lieersend gevoelen. De grondge-
dachte van ons naamloze vennootschapsrecht, dat de
aandeelhouder de ondernemer is, is wel ver uit het bevust
zijn weggezonken en de positie van de aandeelhouder is
op dit ogenblik beter te vergelijken met. die vaii de post-
concurrente crediteur, naar de uitdrukking van notaris
Mr II. M. A. Schadee.
Hoe is deze geringe waardering van aandeelhouders te
verklaren?
Naar mijn mening is dit in de eerste plaats een over-
blijfsel van de bezettingstijd. De toepassing van het
leidersbeginsel, ook in de privaatrechtelijke onderneming,
•heeft de ‘almacht van de algemene vergadering uitge-
• schakeld. De’ openlijke minachting, waaraan in de bezet-
tingstïjd diegeneh werden blootgesteld, die den arbeidsloos
inkomen genoten,..heeft de positie van de aandeelhouders
verder verzwakt.
Bij de Overheid konden in die dagen slechts degenen,
die. in het arbeidsproces waren ingeschakeld, genade
vinden en ontbrak alle appreciatie voor hem, die als
kapitaalbezitter de vruchten van vroeger verrichte arbeid
wilde genieten. Men denke in dit verband sléchts aan de
commissarisbelasting. en de superdividendbelasting.
Een tweede oorzaak voor dit verschijnsel zï ik in het
relatieve gemak, waarmee het bedrijfsleven na de oorlog
grote winsten heeft gemaakt. Succes leidt tot zelfover-
schatting en de mooie geldresultaten – ‘vaak slechts
ten dele reële winsten en meer een- gevolg van
de depreciatie van het ruilmiddel dan van quan-
titatieve vooruitgang – brengen de bestuurders der
ondernemingen er toe alles toe te schrijven aan hun eigen
arbeid en initiatief en te vergéten het ‘risico, dat de kapi-
taalverstrekkers hebben gelopen in de jaren, dat de win-sten minder gêmakkelijk waren te behalen., – Tenslotte zou ik willen wijzen op de ‘willigheid en het
goedgelovige optimisme, waarmee de kapitaalbezitters de
kort na de oorlog plaatsgevonden aandelenemissies hebben
opgenomen. Wat hen tot deze willigheid heeft gebracht,
is een niengsel .van invloeden geweest: ruimte aan geld-
middelen en angst voor devaluatie, vreugde om na vele
jaren van verstarringweer eens aan nieuwe schoonschijnende
projecten deel te nemen, vertrouwen in de opbloei van
Nederland. –
Een feit
is
het, dat op het ogenblik maar al te vaak
vergeten wordt, dat voor het bedrijfsleven een samengaan
van arbeid
ec kapitaal
noodzakelijk is en dat een over-schatting ..van één dezer beide factoren boven de ander
een ongewenste toestand schept.
In dit verband is het ook te betreuren, dat de tegen-
woordige Regering de bovengeschetste mentaliteit van de Overheid uit de bezettingstijd côntinueert en in feite niets doet om de positie van de kapitaalverstrekker aantrekke-
lijker te maken. Ondanks veel gepraat over spaarcampagnes
en de noodzaak voor ,.Nederland tot industria]isatie blijft
de spaarder-kapitaalbezitter een weinig geacht en zwaar.
belast wezen.
Ook ‘de bestuurders der naamloze vennootschappen
tonen veelal weinig appreciatie voor hem. Heft men voor
nieuwe projecten hem nodig, dan moet hij üiterst dankbaar
zijn, dat hij met zijn geld mag meedoen. Meestal maakt
men dan eerst een statutaire constructie, zodanig, dat aan
een kleine groep van oprichters vergaande oligarchische
rechten komen. En heeft de aandeelhouder eenmaal zijn
geld in de onderneming geïnvesteerd, dan wordt hij verder
als een onmondige beschouwd, aan wie men zo min mogelijk
vertelt en die tevreden moét ijn met een op de, tegen-
woordige rentevoet gebaseerd dividend. Een zeer belang-
rijk deel van de winsten valt aan de werkers toe, de
directie en soms het overig personeel. Als symptooii’i wijs
ik in dit verband op de zogenaamde bruto methode van’
tantièmeberekening, waarbij de Vennootschaps- en Onder-
8 Decembel’ 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
967
nemingsbelasting voor de berekening van het directie-
tantième buiten beschouwing blijven. Deze methode, die
misschien fiscaal-rechterlij k verdedigbaar is, leidt echter
vaak tot economisch zeer ongewenste resultaten. Van
de voor aandeelhouders beschikbare rest van de winst
worden grote bedragen gereserveerd, omdat de meeste
bedrijven door de prijsstijging der goederen liquiditeits-
moeilijkheden ondervinden.
Een andere uiting van de geringe waardering voor aan-
deelhouders vindt men in het verschijnsel, dat sommige
ondernemingen er toe overgaan geen accountantsverkla-
ringen meer te publiôeren. Men ontkent niet het nut van
een accountant, doch heeft er bezwaar tegen, dat deze
door bepaalde opmerkingen in zijn verklaring aandeel-
houders te wijs zou maken. In de prospecti voor emissies
vindt men bijna nooit accountantsverklaringen omtrent
de juistheid der gepubliceerde cijfers.
In het voorafgaande heb ik de oorzaken aangegeven,
die naar mijn mening er toe hebben geleid, dat ondanks alles de kapitaalbezitters bereid waren hun geld aan het
bedrijfsleven ter beschikking te stellen. De laatste maanden
is een duidelijke kentering merkbaar. De geidruimte houdt
op en men heeft ervaren, dat het iuiet alles goud is wat zo
mooi blihkt in de prospecti voor nieuwe emissies. Alen
wordt zich weer bewust, dat de aandeelhouders zeer reë]e
risico’s lopen. Wanneer door degenen, die aandelenkapitaal
wensen aan te trekken, en door de Overheid niet een men-
taliteit getoond wordt van meer appreciatie voor de
kapitaalbezitters, zou dit wel eens kunnen leiden tot een
toestand, waarin het practisch onmogelijk zou zijn voor
gezonde nieuwe projecten om aanaelenkapitaal te vinden,
tot zeer grote schade voor de industrialisatie van Neder-
land. Moge tnen hier tijdig begrip voor krijgen en de aan-
deelhouders weer de rechten geven, die aan een gelijk-
waardige deelgenoot in het bedrijfsleven toekomen.
Rotterdam.
Mr B. MORET.
OVER HET EVENWICHT IN EEN
SYSTEEM VAN INTERNATIONALE HANDELS-
BEWEGINGEN EN DE MULTILATERALE
– COMPENSATIE
S
(1).
Inleiduig.
Zoals men weet vormt de uitbreiding der ,,Bazelse”
compensatie een der essentiële elementen van de op 16
October jl. te Parijs gesloten overeenkomst, welke het
betalingsverkeer tussen de E.R.P.-landen regelt.
lIet is niet mijn bedoeling in dit artikel een beschrijving
van deze multilaterale compensatie te geven en nog minder
om deze compensatie an een critische beschouwing te
onderwerpen. Mijn doel is veeleer te trachten een methode
van analyse aan te geven, door middel waarvan men een
systeem van internationale handelsbevegingen , door-
zichtig” kan. maken. Daarbij zal het accent vooral worden
gelegd op het evenwichtskarakter der verschillende corn-
ponenten, welke wij zullen onderscheiden. Tegen de achter-
grond van het aldus gewonnen inzicht zal besloten worden
met een enkele opmerking over de betekenis der multila-
terale compensaties.
Wij zullen de gedachtengang volgen aan de hand van
een eenvoudig voorbeeld, waartoe wij de handelsbewegin-
gen kiezen tussen een kleine groep Westeuropese landen
in 1947 (volgens de voorlopige cijfers). Deze handelsbe-
wegingen zijn gegeven in de matrix van tabel 1.
Het totale volume van de onderlinge halel in onze
landengroep wordt gevormd door de som van alle importen,
welke natuurlijk gelijk is aan de som van alle exporten.
Wij vinden dit volume als het totaal van tabçl 1
(S
3.500
millioen). –
Bilaterale ec’enwichtscomponent en netto-posities.
Een zeer belangrijk gedeelte van deze handelsbewegingen.
blijkt bilateraal in evenwicht te zijn. Wij kunnen dit deel
afzonderen door bilateraal te salderen en verkrijgen aldus
het systeem van bilaterale surplussen, weergegeven in
tabel 2. –
De bilaterale evenwichtscomponent is gelijk aan het
verschil tussen de totalen van de tabellen 1 en 2, dus $ 3.500
mln – $ 610 mln = $ 2.890mln. Deze component ver-
toont uiteraard, zowel voor elk land afzonderlijk als voor
het gehele systeem, een iitgesproken evenwichtskarakter.
Even duidelijk is het niet-evenwichtskarakter, zowel
voor elk land afzonderlijk als voor het gehele systeem, van de component gevormd door de som der,,overall”-
surplussen. Deze som is natuurlijk voor de importsurplus-
sen en voor de exportsurplussen even groot en bovendien
in beide tabellen gelijk
(S
340 mln).
Dë ,,tussencomponent”.
Tussen deze beide ligt echter een derde component, in
ons voorbeeld ter grootte van $ 610 mln – $ 340 mln
$ 270 mln. Deze component wordt gevormd door die
bilaterale surplussen, waarvoor elk der landen, ten opzichte
van de rest van de groep, in evenwicht is. Hij is dus gelijk
aan de som van de import-surplussen van de netto-expor-
terende landen alsook aan de som van de export-surplussen
dei’ netto-importerende landen.
Heeft deze tussencomponent een evenwichtskarakter of
niet? Om deze vraag te kunnen beantwoorden dienen we
eerst’nader te bepalen,watwe onder dit evenwichtskarakter
verstaan. Het ligt, dunkt me, voor de hand onder handels-•hewegingen, welke in evenwicht zijn, die bewegingen: te
verstaan, waarvan de waarden ‘elkaar vereffenen. Deze
bewegingen kunnen dus onbeperkt worden voortgezet zonder’compensatie door middel van andere factoren,
zoals diensten, kapitaaltransacties of handelsbewegingen
buiten de beschouwde groep.
Op deze basis vertoont de tussencomponent een uitge-
sproken evenwichtskarakter voor elk land afzonderlijk
(indien tenminste de valuta’s der landen van de groep
onderling transferabel zijn). Immers, deze component
wordt, zoals wij zagen, gevormd door de gedeelten waar-
voor de bilaterale saldi per land in evenwicht zijn. Voor
TABEL 1.
Onderlinge handelsbewegingen in 1947.
______________________
•
.
(in mln S)
Exporterende landen
1
Totaal
,,Ovcrall”
Be.
De.
Fr.
G.B.
–
It.Ne.
–
No.
importen
ifflpQrt-
surplussen
Be.
42
215.
137
22
110
20 60
606
1
De.
48 15
28
.38
262
4
Fr.
168
13
23
51
425
123
G.B.
132
119
52
436
757
33
It.
48
16
1
18
12
26
164
28
1
Xe.
196
44
t
74
126
48
61
517
162
25
No.
46
26
t
28
121
23 68
337 145
Zwe.
77
43
1
50
121
58
47
39
1
435
____
Totaal exporten
715 273 523
724
.
278
355
192
460
3.500
,,Overall”
cxportsur-
surplussen
109
11
98
1
117
1
5
340
/
1
968
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 December 1948
TABEL 2.
Bilaterale surplussen.
(in mln $)
Exporterende landen
Totaal ,,Overall”
Be.
De.
–
Fr.
GB.
It.
Ne.
No.
Zwe.
import-
surplussen
import-
surplussen
Be.
.
47
–
52
2:
2
35
.
It.
No.
86
3
23
!.—
14
26
169
.
162
8
‘
29
147
145
1
5
54
Totaal exportsurplus-
sen
III!
‘
.
26
103
109
–
143
7
2
,.
59
610
,,Overall”
export-
surplussen
………..
109
11
98
.
117
–
5
340
deze gedeelten kan dus het passieve saldo’ op het ene land,
blijkt dus uiteen te vallen in tweë delen, de circulaire
worden betaald met een surplus op een ander land. De
evenwichtscomponent en een component, waarvan wij het
saldi, die deze component vormen, zijn uit het ge’zichts-
vooralsnog duister karakter zullen trachten vast te stellen.
punt van elk land afzonderlijk gezien ,,compensabel”.
Wij zullen hierbij, enkele m.i. zeer verrassende stellingen
Oo,k voor de groep als geheel zal dit evenwichtskarakter
ontmoeten, waarvan wij de bewijzen, die overigens zeer
aanwezig zijn.voor zover deze surplussen in rondlopende
eenvoudig zijn te gev’en,
kortheidshalve achtrwege zullen
circuits kunnen worden gevangen. Zo blijkt in ons voor-
laten.
beeld België een exportsurplus te hebben gehad op Italië
Er blijkt een nauwe relatie te bestaan tussen deze ,,vierde
Italië op Denemarken, Deiediarkén op Zweden, Zwedn
‘
component”
(naast de bilaterale evenwichtscomponent,
op Groot-Brittannië en Groot-Brittannië op België. Via
de circulaire evenwichtscomponent en de component ge-
dit’ circuit, in tegengestelde richting, kan de goederen-
vormd door de netto-posities per land) en de component
stroom zich inderdaad weer ongelimiteerd voortzetten,
der netto-posities. De eerste stellingluidt namelijk,’dat,
–
.
.
.
.
indien de laatstbedoelde component nul is, dus
wanneer
De
,,crrculatre evenwtchisconzponent,,
.
elk land in ,,overall” ‘evenwicht is met de rest van de groep,
Van dergelijke gesloten circuits zijn er in het algemeen, ook de ,,oierde omponent” nul moet zijn. In dat geval kunnen
indien we een enigszins groferé grodp landen beschouwen,
dus alle bilaterale surplussen worden opgelost in circuits.
een
groot
aantal
aan te wijzen. Deze circuits kunnen
In normale gevallen, zoals in ons voorbeeld, vertonen
echter normaliter slechts ten dele simultaan uit het systeem
sommige landen een
overall” exportsurplus, dndere een
van bilaterale surplussen worden afgezonderd. Normaal
,,overall” importsurplus. Indien wij in dat geval, uit het
bevat het systeem ook eén groot aantal van dergelijke
sS,rsteem van bilaterale surplussen de circulairè evenwichts-
complexen circuits. De totalen van deze circuit-complexen
component
afzonderen,
houden wij
een systeem van
‘zijn, wederom in het algemeen, verschillend. Een dezer
waarden over, dat de merkwaardige eigenschap bezit
–
complxen zal dus een grootste totaalbedrag aanwijzen
1).
en dat is onze tweede stelling—, dat
de landen vak de groep
Dat wil dus zeggen, dat, indien we willekeurig beginnen
zodanig kunnen worden gerangschikt, dat elk land alleen
circuits uit het systeem van bilaterale surplussen af te
importsurplussen vertoont loo. zijn voorgangers in de reeks zonderen en daarmede doorgaan,totdat het systeem geen
en alleen exports urp lussen t.o.v. zijn opvolgers.
Dit houdt
enkél circuït.meer bevat, we nog geenszins zeker zijn, dat dus o.a. in, dat er ten minste één land moet zijn
–
aan het
we het maximale bedrag aan simultaan mogelijke circuits bègin van de reeks
–
.met enkel exportsurplussen en ten
hebben gevangen.
.
‘
–
minste één land
–
aan het einde van de reeks
–
met uit- yoor de
,
,Bazelse” compensaties is echter een borekenings-
sluitend importsurplussen.
methode uitgewerkt, door middel waarvan dit maximum
Wij zullen• nu de analyse op de basis dezer stellingen
kan worden bepaald. Wij zullen deze maimal& waarde,- vbrvolgen aan de hand van ons voorbeeld. FIet systeeni
‘begrepen in simultaan mogelijke circuits, de ,,circulaire
van bilaterale ,surplussen van tabel 2 blijkt een circulaire evenwichtscomponent” van het systeem noemen.
evenwichtscomponent te bevatten ter grootte van
$
49
mln, gevormd door een zestal circuits. Indien wij deze
De ,,doorsti’omengscomponent
.
circuits afzonderen verkrijgen wij het systeem van waarden
Het blijkt nu, dat in het algemeen de circulaire even–
-weergegeven in tabel 3.
‘wichtscomponent slechts een klein gedeelte uitmaakt van
Indien wij nu de landen rangschikken zoals in onze
wat wij hierboven hebben aangeduid als de,,tussencompo-
tweede stelling aangegeven
2),
zullen alle saldi zich groe-
nent”, dat was dus de som van de bilaterale surplussen
peren in de linker-benedenhelft van de matrix. Dit is
die elkaar per land in evenwicht hoiden. Deze component
aangegeven in tabel 4.
‘)
Dit maximum blijkt in de praktijk soms met twee of meer
2)
‘Er bestaat een zeer eenvoudige methode om deze rangschik-
verschillende circuit-complexen te kunnen worden gevormd.
king, ook hij een groot aantal landen, te bepalen.
TABEL 3.
Bilaterale surplussen na ‘afzondering van
de circulaire evenwichtscomponent.
(in mln
$)
Exporterende landen
–
Totaal
,,Overall”
import-
Surplussen
import-
surplussen
Be.
j
De.
.
Fr.
G
.
B.
It.
Ne.
No.
Zwe.
Be.
–
42
‘
. .
42
De
6
2
,1
‘.
.
..
.
9
Fr.
U.B.
–
17-
83
.
9 0
135
33
26
33
Ii,
Ne. ‘Is
86
3
23
14
16
167
–
162′
8
5
‘
No.
26
5
69′
Ii
29
145
-145
Zwe
17
,
30
47
Totaal exportsurplus-
151
20
98
402
,
133
5
0
52
561
sen
.
..
.
..,,Overall”
export-
surplussen
………..
109
11
.98
117
5
–
340
8 December 1948,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
969
TABEL
4.
Systeem pan waarden volgens tabel 3. Landen gerangschikt
pan exporteurs naar importeurs.
(in mln S)
Fr.
+ 98
‘1421
Be.
+ 109
16
It.
+ 117
6
1
De.
+ 11
17 30
Zwe.
+ 5
83 17
9
1
G.B.
– 33
33 t
Ne.
– 162
26
Iii 1
1
29 169
1
5
1
No. – 145
Nog doorzichtiger wordt de structuur van dit ,,systeem
zonder circuits” indien we het graphisch weergeven (fig. 1).
FIGUUR
‘1.
Bilaterale surplussen na afzondering pan de circuits.
(in millioenen 8)
(Landen gerangschikt van exporteurs naar importeurs) ‘Exportsurplussen tussen netto-
Exportsurplussen van neIto-
exporterende landen onderling
exporterende landen naar netto-
en tussen ee tto-importereiide
importerendc landen.
1anden onderling.
S.
In overeenstenming met onze tweede stelling lopen nu
alle saldi als een éénrichtingsstroom door het systeem.
De betekenis van onze ,,vierde component” is nu duide-
lijk. Deze component wordt gevormd door dd gedeelten van deze éénrichtingsstroom, die door de tussengelegen
landen worden doorgegeven. Zij vormen derhalve eei
onderdeel van deze stroom, kunnen zonder deze stroom
niet btaan. In verband hiermede zullen wij deze cOmpo-
nent de ,,doorstromingscomponent” van het-systeem noe-
men. De stroom zelve is weer afhankelijk van de’ netto-
export- en importsurplussen; dat zijn de punten waar hij
ontspringt en verzinkt. Hiermede is de samenhang ver-klaard tussen de doorstromingscomponent en de netto-
saldi, waarop hierboven de aandacht werd gevestigd. En
hieruit volgt tevens, dat
deze doorstromingscomponent,
evenals de netto-saldi, een niet -epenwichtskarakier in het
systeem heeft.
Immers, hij vorfnt een onderdeel van de
stroom, die in’ zijn begin- en eindpunt saldi in het systeem
accumuleert.
Uit het gezichtpunt van elk land afzonderlijk gezien
bestaat er geen verschil tussen de saldi, die behoren tot
de circulaire evenwichtscomponent, en de saldi, die deel
uitmaken van de doorstromingscomponent. In beide ge-
vallen houden de actieve en de passieve saldi elkaar in
evenwicht. Het verschil treedt eerst aan de dag, wanneer
we het gehele systeem overzien. Dan blijkt een exportsaldo
behorende tot de oirculaire component via een gesloten
circuit ‘terug te keren als importsaldo naar. hetzelfde’ land.
Een exportsurplus behorende tot de doorstrominscompo-
nent vormt daarentegen een schakel in een open keten,
die uitmondt in een der netto-importei’ende landen.
Of, met andere woorden: beide componenten zijn corn-
penseerbaar”. Maar alleen de circulaire evenwichtscompo-
nent is compenseerbaar door middel van compensaties
van de eerste categorie (d.w.z. met uitsluitend reducties van saldi). De saldi, welke de doorstromingscomponent
vormen zijn, slechts toegankelijk vpor cdmpensaties der
tweede categorie (dat zijn compensaties, welke ook ver-hogingen van saldi omvatten). Zij resulteren in het kort-
sluiten’van de ,,éénrichtingsstroom” in directe claims van
de netto-exporterende landen van de groep op de netto-
importerende landen. Deze compensaties lossen geen schuld-
verhoudingen
5
op maar concentreren ze.
De pier componeiiten.
Resumerende blijkt dus het oorspronkelijke systeem van
handelsbewegingen uiteen te vallen in vier componenten,
welke volgens afnemend evenwichtskarakter als volgt
kunnen worden gerangschikt:
A. Componenten met evenwichtskarakter:
Bilaterale evenwichtscomponent (BE).
Circulaire evenwichtscomponent (CE).
B. Componenten met niet-evenwichtskarakter:
Doorstromingscomponent (DC).
Netto-posities (NP).
In ons voorbeeld is:
BE = $ 2.890 mln of 82,6 pCt
CE . = S 49 mln Qf
.
1,4 pCt
Totaal even-
wichtsge-
deelte
$ 2:939 mln of 84,0 pCt
– DC
$ 221 mln of 6,3 pCt
NP
S 340 mln of 9,7 pCt
Totaal niet-
‘
evenwichts- gedeelte
S 561 mlnof 16,0 pCt
Totaal
$ 3.500 mln of 190 pCt
Het is duidelijk, dat in het algemeen de mogelijkheid
om bilaterale saldi in gesloten circuits te vangen zal
toenemen naarmate wij meer landen in de groep be-
trekken. Men zou derhalve kunnen vermoeden, dat we,
indien we onze groep maar groot genoeg kiezen, alle bila-
terale saldi, welke elkaar per land in balans liouden, in
circuits zouden kunnen oplossen. Dit nu blijkt geenszins
het geval te zijn. 1-let is ook duidelijk, dat zelfs t.o.v.
de wereld’ als geheel sommige landen exportsurplussen; andere imporisurplussen vertonen. En de stroom, welke
tussen deze beide ontstaat, zal in liet algemeen niet
kortgesloten zijn, maar via 41 van andere landen lopen;
hetgeen- dus het optreden van een doorstromingscompo-
nent betekent.
‘s-Gravenhage.
M. II. ERKER.
(Wordt eroolgd).
S
1
:
970
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 December 1948
INGEZONDEN STUK.
DE TE VERWACIITEN BEVOLKINGSOROE! VAN DE
STAD GRONINGEN.
Prof. Dr E.W. Hofstee te Wageningen schrijft ons:
In no. 1646 van ,,Economisch-Statistische Berichten”,
op blz. 932 en volgende, wijdt de heer van Dongen Torman
enige beschouwingen aan een drietal sociaal-economische
onderzoekingen voor Nederlandse gemeenten, waaronder mijn studie ,,Beschouwingen over de economische struc-
tuur van de stad Groningen en haar toekomstige indus-
triële ontwikkeling”. Er zou voor mij geen aanleiding zijn
op deze bespreking terug te komen, indien het hier alleen
een zuiver wetenschappelijk onderzoek betrof. Dit onder-
zoek heeft echter de bedoeling de Overheid een aanwijzing
te geven voor haar toekomstige politiek op verschillend
gebied, zodat het voor haar van het grootste belang is
inzicht te hebben in de mate van betrouwbaarheid van de
uiteindelijke conclusies van quantitatieve aard, welke het
onderzoek geeft. Ondanks de vriendelijke woorden nu,
die de heer van Dongen Torman aan mijn publicatie spen-
deert, blijkt hij, wat dit betreft, nogal enige bezwaren te
hebben. Daar deze bezwaren m.i. gedeeltelijk berusten
op misverstanden, lijkt het mij wenselijk, deze hier recht
te zetten.
In mijn studie heb ik betoogd, dat de groei van Gronin-
gen in de achter ons liggende periode verband heeft ge-
houden en ook in de toekomst verband zal houden met
de omvang van de centrumfunctie van deze stad en dat
deze onivang afhangt van de grootte van het, verzorgings-
gebied van d.e stad, de bevolkingsdichtheid in dit gebied en de intensiteit van de betrekkingen van Groningen met
het verzorgingsgebied van de stad.
De heer van Dongen Torman verbaast zich er blijkbaar
over, dat ik, hiervan uitgaande, voor de komende 60 jaren
de bevolkingsgroei van Groningen schat op 36.200. hij
schrijft: ,,De oorzaalc van deze min of meer onverklaarbare
verhoudingen moet wellicht worden gezocht in het feit,
dat de schrijver het verloop van het percentage, dat de
bevolking van Groningen uitmaakte van de totale be-
volking der drie provincies (excl. de stad), voor de komende
60 jaren schat op basis van de stijging van dit percentage
in de 60 jaren vôôr 1940, zonder hierbij echter rekening
te houden met de absolute omvang van de groei. En deze
laatste is voor de periode tot 1940 wel zeer veel groter
dan die, welke voor do jaren 1940 tot 2000 wordt aange-
nomen. Voor de drie provincies (excl. de stad Groningen)
zijn de cijfers respectievelijk 321.586 en 54.000, voor de
stad respectievelijk 76.600 en 36.200″. Aldus de heer van Dongen Torman.
Het is mij niet duidelijk, hoe hij er toe komt te veronder-
– stellen, dat ik geen rekening zou hebben gehouden met
het verschil in absolute groei van de bevolking in het
centrumgebied in de periode vôôr en die na 1940. Wanneer
hij op blz. 59 nog eens de uiteindelijke berekening van het
te verwachten inwonertal naleest, dan zal hij zién, dat dit
wordt berekend als een bepaald percentage van de te
verwachten bevolking van het centrumgebied in 2000,
m.a.w. de te verwachten trage groei vai de bevolking in
dit centrumgebied in de periode 1940-2000 is, in deze
berekening volkonien verdisconteerd.
De foût in zijn gedachtengang komt blijkbaar voort
uit het feit, dat hij, ten onrechte, meent te hebben gelezen dat ik veronderstelde, dat er
•
weinig verandering m’èer zou
komen in de intensiteit van de relaties van Groningen
met zijn omgeving. Hij schrijft op blz. 933: ,,De intensiteit
van de betrekkingen zou volgens schrijver weinig meer kunnen toenemen”. Wannèër hij een en ander nog eens
naleest, zal hij tot de conclusie komen, dat ik w’eliswaar
veronderstel, dat de stijging van de intensiteit tussen
1940 en 2000 niet zo sterk zal zijn als tussen 1880 en 1940,
doch dat o.a. door de verdere ontwikkeling van het moto-
risch verkeer langs de weg nog een periode van aanzienlijke
stIjging van intensiteit, gevolgd door een langere periode
van trage stijging, voor Groningen te wachten staat. Het
is hoofdzakelijk deze stijging van de intensiteit van de
centrumfunctie, die in de komende jaren de bevolkings-
groei teweeg zal brengen. Dat de veronderstelling, dathier-
door een groei van 36.200 zal ontstaan, geenszins exhorbi-
tant is, moge blijken uit het feit, dat in de gedachtengang,
die ik bij de analyse van de bevolkingsgroei van Groningen
tot 1940 heb gevolgd en die de sahrijver blijkbaar kan
accepteren, de groei van de bevolking van de stad van 1880
tot 1940 voor 48.603 personen zijn oorsprong zou vinden
in de toeneming van de intensiteit van de centrumfuncties
en voor 26.971 personen in de uitbreiding van de bevolking
van het te verzorgen gebied.
De heer van Dongen Torman verwijt mij verder inconse-
quentie, waar ik voor de bepaling van de bevolking van
het centrumgebied van Groningen (de drie Noordèlijke
provincies) ondnks mijn betoog tegen de bevolkings-
prognose op demografische grondslag, toch op deze demo-
grafische prognose teruggrijp. Ik meen er duidelijk genoeg
op te hebben gewezen, dat ik mij van deze principiële
inconsequentie bewust ben, maar meen tevens duidelijk
te hebben gemaakt, dat juist in dit geval weinig gevaar
hiervan was te duchten en waar om practische redenen
geen andere wg opn stond
–
deze methode in dit geval
aanvaardbaar w’as. Bovendien heb ik nog een aantal
argumenten van economische aard aangevoerd, die de
conclusiedat de bevolkingsgroei van de Noordelijke pro-
vincies gering zou zijn, konden versterken. Het ware juister
geweest, dat. de heer van .Dongen Torman, waar hij de
waarde van de uiteindelijke conclusie bespreekt, hierop
had geivezen.
Wat de opvatting van de heer van Dongen Torman
aangaat, dat regionale bevolkingsprognoses op sociaal-
economische grondslag niet volledig consequent kunnen
worden toegepast, zolang. niet”een zeer gefundeerde en
uitgebreide studie betreffende de economische ontwikkeling
van Nederland ter beschikking is, het wil mij voorkomen
dat hij hier wat somber is.
1-hoewel de toestand in de toekomst misschien anders
zal zijn dan in het verleden, toen de internationale migratie
op de bevolkingsontwikkeling van het land als geheel
practisch geen enkele quantitatieve invloed van betekenis
had, is het niet te verwachten, dat ‘de migratie ooit van
zo essentiële betekenis zal worden voor de bevolkingsgroei
van ons land als geheel, als dit het geval is voor afzonder-
lijke gemeenten en streken. Dit betekent, dat voor het land
als geheel een zuiver demografische prognose ons al een
heel eind in de richting brengt, al zullen enkele, behoorlijk
gefundede, aanvullende veronderstellingen betreffende
de internationale migratie, o.a. in verband met de Benelux,
niet kunnen worden gemist. Wanneer wij over een bevol-
kingsprognose voor het land als geheel en hiermee over
een beeld van de omvang van de in beroep werkzame
bevolking beschikken, is het niet onmogelijk om eenvrij
redelijke verwachting uit te spreken aangaande de bezetting van de verschillende bedrijfstakken in de toekomst, waarbij
in het algemeen de industrie als sluitpost zal moeten dienen.
Uitgaande van een dergelijke verwachting, is dan o.a.
een veronderstelling te maken aangaande de betekenis,
die bijv. de uitbreiding van de industrie-in het land als
geheel zal hebben op de industrialisatiekansen van een
bepaald gebied. Dat hierin onzekerheden en zelfs grote
onzekerheden overblijven, niemand zal dit ontkennen,
maar een fundament voor een uit te spreken verwachting
kan men hierin zeker vinden. –
Tenslotte een opmerking naar aanleiding van noot
7)
–
‘lan de schrijver, op blz. 934. Hij zegt daar:
,,Wanneer hierbij wordt getracht een splitsing te maken
tussen primaire en verzorgende functies, geschiedt dit op
ee’n o.i. onjuiste wijze. En cigarettenfabriek in stad A.,
wier afzet gedeeltelijk ook in deze stad plaatsvindt, is in
genen dele veriorgend voor deze stad. Een juister criterium
/
8 December 1948
ECQNOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
971
is, of het bedrijf ter plaatse
moet
zijn gevestigd, daar afzet
elders niet mogelijk is en dus ook voorziening van elders
is uitgesloten”.
De opmerking maakt de indruk, betrekking te hebben
op alle drie studies, die de schrijver bespreekt. Nu meen ik
toevalligin mijn studie over Groningen de onderscheiding
tussen primair en verzorgend weinig of niet te hebben
genoemd, hoewel ik hij de analyse van economische struc-
turen ei’ gaarne gebruik van maak. Mocht de opmerking
van de heer van Dongen Totman ook op mijn studie be-
trekking hebben, dan moge ik hem verwijzen naar blz. 302
en noot 4 van mijn artikel over ,,De regionale bevolkings-
prognose als onderwerp van toegepast sociaal-wetenschap-
pelijk onderzoek”, in het Tijdschrift voor Economische
Geographie van November 1947, dat hem blijkbaar be-
kend is. Hij zal daar een opvatting hieromtrent verdedigd
vijiden, die, naar ik meen, van de Zijne niet verschilt en
w’aarvan ik, bij het gebruik van deze onderscheiding,
steeds ben uitgegaan.
JTas
c
h
r
if t
..
1-let antwoord op Professor Hofstée’s ingezonden stuk
naar aanleiding van mijn artikel in ,,Economisch-Statis-
tische Bericjitén” ,’an 24 November 1948 zou ik in drie
delen willen splitsen.
1. Professor Hofstee schrijft:, lIet te verwachten
inwonertal wordt berekend als een
bepaald percentage
van de te verwachten bevolking -van het centrumgebied
in 2.000, m.a.w. de te verwachten trage groei van de
bevôlking in dit centrumgebied in de periode 1940 –
2.000 is in deze berekening volkomen ‘erdisconteerd”.
Wanneer we echter de alinea nog eens nalezen, die Pro-
fessor Flofstee uit mijn artikel aanhaalt, dan is het duidelijk,
dat door mij niet werd gezegd, dat met de absolute groei
‘geen rekening is gehouden. Alleen hij het bepalen van het percentage gebeurde dit niet. Mijn critiek richtte zich dus
tegen het woordje
bepaald.
Ik wil dit nog wat nader uit-
werkQn.
De bevolking van Groningen wordt afhankdlijk gesteld
van de bevolking in de drie provincies en van de intensiteit
van de betrekkingen. Wanneer we dit verband als volgt
stellen:
G= aP +
bI
+ c,
dan zal de bevolking van Groningen (G) slechts propor-tioneel verlopen aan de bevolking van de provincies (P)
– bij constante intensiteit (1) -, indien de som der
constante tei’rnen gelijk aan 0 is. Alleen in dit geval zal
het percentage niet wijzigen bij een groei van P en een daaruit resulterende evenredige groei van G.
Is deze constante echter niet gélijk aan 0, dan zal het
percentage G/.P wijzigen hij een veranderende P en, een
daaruit result’erende G. lIet percehtage, wanneer we de – intensiteit even buiten beschouwing laten, is immers:
G.
aP
,
+c.
c
–
• IIet is duidelijk, dat
–
dit percentage varieert al naar
P wijzigt, dus al naar de bevolkingsgroei sneller of trager
is. hoe sneller de groei, hoe geringer de invloed op het percentge.
Voor de periode 1880-1940 werd door mij getracht ter
illustratie de a, b en c in bovengenoemde foi’mule te
bepalen met behulp van cle beschikbare gegevens. De reeks
voor de 1 moest hirbij worden geschat. In overeen-
stemming met wat Professor Hofstee in zijn studie hierover
opmerkt, werd aangenomen, dat voor de jaren 1900-1920
de intensiteit minder snel toenam dan in de perioden
1880-1900 en 1920-1940. In deze laatstè twee perioden nam.
de intensjteit gelijkelijk toe. Het resultaat van de ctrela-
tierekening is als volgt: –
G = 0,118 P + 0,7341 – 35,559.
Wanneer nu in deze formule wordt inevuld de bevol-
king van de drie provincies in het jaar 2000 en de inten-
siteit voor dat jaar, waarbij ik in overeenstemming met
Professor Hofstee veronderstel, dat d toeneming van de
intensiteit gedurende 10 jaar gelijk zal zijn aan die in de perioden 1880-1900 en 1920-1940 en gedurende 50 jaar
gelijk aan die in de pei’iode 1900-1920, dan zal de be-
volking van Groningen voor het jaar 2000 148.732 bedra-
gen, derhalve ruim 11.000 minder dan door-Professor
Ilofstee berekend.
1-Jet verschil tussen de herekeningswijze van Professor
Hofstee en die van mij is in wezen dus deze, dat Professor
flofstee a priori een proportioneel verband aanneemt, ik
daarentegen een lineair, dus algemener, verband veronder-
stel. Zou het verband inderdaad proportioneel zijn, dan
wordt alsnog de constante,in mijn vergelijking 0 en ook
ik zou dan dus een proportioneel verband vinden. De
constante blijkt echter niet 0 doch —35.559 te zijn. Der-
halve wordt een aanzienlijke afwijking van proportionali-teit gevonden en het verschil in de uitkomst voor_het jaar
2000 moet hieruit worden verklaard.
De argumenten, die Professor Ilofstee in zijn studie
noemt ter fundering van het gebruik der demografische
methode voor het centrumgebied – en welke door mij,
volgens Profesor Hofstee ten onrechte, niet in mijn
artikel uitdrukkelijk werden vermeld – zijn de volgende:
a.
het gebied is groter en
–
telt meei’ inwoners;
de economische structuur is minder eenzijdig dan van
een stad;
bij alle verscheidenheid is het ecoifomisch leven in de
drie provincies direct en indirect sterk gebonden aan
de bodem. Grote en plotselinge schommelingen in de
bestaansmogelijkheden zijn daardoor minder waar-
schijnlijk.
Ik wil deze argumenten momenteel laten voor wat ze
zijn. Aan de wens van Professor 1-lofstee om ze te noemen
hoop ik hiermede alsnog te hebben voldaan.
Alleen het eerste argument zal hieronder nog ter sprake
komen.-
ivlijn opmerking, dat een gefundeerde en uitgebreide
studie betreffende de economische ontwikkeling van Ne-derland ter beschikking noet staan voor prognoses van de
economische activiteit in gebieden (dus ook de drie noorde-
lijke provincies) of steden binnen Nederland, stond geheel
los van de vraug, of migratie mogelijk is en ofdebevolkings-
groei bevredigend kan worden benaderd.
De betekenis va’n de door mij bedoélde studie kan als
-volgt worden geïllustreerd. Nederland heeft een nog sterk
groeiende bevolking. Of t.z.t. voldoende emplooi aanwezig
zal zijn is afhankelijk van de afzetmogelijkheden der te
produceren goederen en diensten. De landen, waarop onze
afzet vdér 1940 voornamelijk was gericht,, zullen slechts
in beperkte mate een grotere vraag uitoefenen, daar de
bevolking in die landen vrijwel niet meer foerieemt. De afzet zal zich dus naar nieuwe gebieden moeten richten
en of dit mogelijk is en welke artikelen in aanmerking
komen zal object van studie moeten zijn.
– Eerst nadat een inzicht is verkregen in deze mogelijk-
heden zal de ontwikkeling, niet zozeer van de bevolking
– als, wel van de economische activiteit, van Nederland en
van delen daarvan, mede in verband met de vestigings-
factoren, kunnen worden bestudeerd-. Of a priori zou moe-
ten worden aangenomen, dat voor een ieder werk te vinden
is binnen de landsgrenzen.
De opmerking, dat men zich in sociaal-economisché
onderzoekingen fneestal beperkt tot een raming van de
mogelijke industriële ôntwikkeling, had inderdaad ook
betrekking opde studie van Professor Hofstee. Het gezegde
in noot 7 had geen betrekking op de beffandelde studie
van Professor 1-lofstee, daar het onderscheid tussen ver-
zorgend en primair er weinig of niet wordt gemaakt.
Rotterdam.
D. H. VAN DONGEN TORMAN.
972
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 December 1948
LONDON LETTER..
London, November 30.
A sudden flurry bas been caused here by the ,,leakage”
of the salient details of Britain’s four year plan, outlining
how this country proposes to achieve ecQnomic solvency
by the end of the Marshall aid period. The concern arose
on two grounds. First, it was feared that the public both
here and abroad would fail to appreciate that this is
merely Britain’s contrihution to Western’ European
economic planning and may w’ell be subject to major
amendment when it is fitted in with other ERP countries’
plans to form the concept of Western European recovery
to be submitted as soon as possible after December 7 to
the American authorities. Secondly, British Press reports
of the plan gave prominence to statements that the plan
postulates a rise of 15-20 per cent, in our standard of living
by ,1952/3. This not only conflicts with recent political
utterances here; it does not accord with the official British
interpretation of the plan which concedes at the most the
possibility of a 5 per cent. betterment in our standard of
life by the time Marshall’aicl ends.
Interest
here
has centred mainly on the plan’s assump-tions concerning the state of our balance of payments by
1952-53. The plan appears to assume – if allowance is
made for the effect of rising prices – that our imports in
1952-53 will be kept down to 81-82 per cent. of the volume
of 1938. This compares with a level of 78 per cent. of 1938
permitted in the first half of this year, implying a very
stringent control, •with preference being given to mw
materials over imported food and nanufactures. On
exports, very different assumptions ai’e made. It is assumed
that export5 overall will expand by 15 per cent. over the
volume recorded in the first half of 1948, while the volume
of exports to Western Hemisphere countries is expected
to increase hy no less than 40 per cent., while,purchases
from these countries are to be restricted by 30 per cent.
1f these assumptions are justified, there will still be a
deficit on visible trade account of no less than £163 mil-
lions. This, it is hoped, will he offset and more than offset
– to the tune of a final net credit of £100 millions – hy a
substantial increase in ,,invisible” inc6me from such
sources as shipping and insurance and banking earnings,
interest and dividends and revenue from British oil
companies’ operations abroad. (The latter item is expected
to show a big increase as a result of the – development
schemes in the Middie East).
Behind this necessarily brief picture of the’fiiial picture
of our external finances as it is hoped it will emerge is,
of course,.a mass of detailed figuring showing how various
aspeets of our intei’nal economy and recently inaugurated
Colonial development schemes will progress. The whole
is satisfyingly neat and impresively detailed. The student
of the plan is given the feeling that ,,everything is under
conti’ol”; that the British economy knows where it is
going; hnd that with the routé so clearly signposted all that is neessary is a weli-sustained effort on the part of
everyone concerned and lo and behold! we shall arrive
at the promised land.
It would be wrong to belittle the efforts of the authors
of the plan: It is ‘a great stej forward to have made vht
our soldiers used to call an ,,appreciation” of the problem
before assaulting it. In all seriousness, however, it must
be asked whether all the data on which the ,,appreciation”
has been made are valid. Let us take one or two examples.
Domestic gram .production, for instance, is estimated at
8.4 million metric tons in 1952-53. Now- one may perhaps
estimate w’ith real accuracy what the 1)roductioÏ of some
indigenous raw material or homeproduced manïifacture
will be in four years time.. One can estimate the acreage
of la’hd to be sown with grains. But can one even guess
within a million tons what the yield of the British gram
crops w’ill be in 1952-53? In the autumn of 1946 our gram
crops literally rotted in the fields. Can we be sure that
will not happen again? Can even Sim Stafford Cripps corn-
mand the sun to shine and the earth to show fomth her
increase?
T have said .that one r1ay perhaps estimate with real
accuracy what the production of some indigenous raw
material. . . . will be in four years time”. But our experience
with coal production thi’ows doubt even on this. The plan
envisages a coal output of 257 million metric tons by
1952-53. For the current year, a “target” of 200 million
tons of deep-mined coal has been fixed. It will almost
certainly not he reached. Even if the 1952-53 output level
envisaged is’ achieved, may not German and Polish pro-
duction by that time be available on a scale and at a price
si.iffieient to invalidate the plan’s assumptions for British
coal expoi’ts? –
Or take the case of the Colonial development schemes,
where to the .vagaries of climate must be added the almost
incredible difficulties of launching such-vast schemes from
scratch at a time of over-full demand upon our resources.
Britain’s plan has ,,written into” it an export of 866,000
long tons of groundnuts compared with 330,000 tons in
1946. This ohviously reflects official hopes and expecta-
tions of the East African scherne. But from all aecounts,
that scheme is running into formidable difficulties.
Morele,
it is said, is declining among the white workers. Turnover
of labour among the native workers is extraordinarily high.
Of the 1,230,000 acres it was intended to devote by, 1949
to the cultivation of groundnuts, only 27,000 acres is
earmarked for roundnut in the coming season. The –
ground so fr officially “cleared” appears in fact to be
in poor condition, full of roots and “trash”, so that inerea-
singly groundnuts are giving way to sunflowers, which are
easier to grow, although yielding less oil per acré.
None of this is intended to be carping criticisrn of the
British plant It is intended, however, to illustrate some of
the difficulties in the way of “planning”, from a Govern-
ment office and for, a ‘period four years ahead, factors
hundreds and’ thousands of miles away which may in any
cme be quito beyond the céntrol (or even the purviev)
of mortaj man.
It will be understood, therefore,that the plan bas heen
received vith a fair degree of scepticisrn in economie circles
in London. It would seem, however, that further afield the
reaction has been one of pained surprise and even bitter-
ness. These feelings spring from a somewhat tardy realisa-
tion in foreign capitals of what has long been recognised in
London .as a simple but inescapable fact – namely that
.Britain has passed from the status of a creditor to a debtor nation. The fact that Britain before the war imported from
Europe £150 millions more than she exported,whiéreasshe
nowbudgets for a surplus on her Westein European trade,
has lcd to charges that Britain is saving herself at the ex-
pense oI the rest of Europe. 1f the fundamental change in
ôur economie position is not appreciated in European
capitals, then thiere hias obviously been something seriously
wrong with the presentation of our case and plans.-
At the samne time, the dispassionate observer can dr’ a
certain wry amusement from some of the British comnents
an the sutiation. Says ,,The Economist” in discussing the
problem: “The British ohjection to taking more imports
fi’om Western Europe is that as things are now, they
would be non-essential imports..
But there would be no
ébjection if Weste,’n Europe could supply essential goods
and raw ,naterials, iahich would take the place of goods that
haoe now to be paid for in hard cui’rency”.
Doos ,,TheEeono-
mist” appreciate that it is inviting
tu guoques
from all over the world? Could not Westemn Europe retort that if
Britan could supply coal on the pre-war level, such im-
ports (to Western Europe) “would take the place of goods
that have now to be paid for in hard currency”? Is not
Canada crying out for British goods, at th’e right prices
and in the right quantities, which would qnable her to
,1
8
December
1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
973
economise in imports from the Unitd States? It ma
well be true, as ,,The Economist” says, that the British
are entitled to say that theyhave done more than their
neighbours to attack the problem of balancing their
foreign trade. But it is equally true to say that the
patterre
of British recovery, notably the lag in British coal experts,
has imposed no small handicap on the rest of Europe.
IIAROLD WINCOTT.
AANTEKENINGEN.
Dit BOTEIISLTUA’J.’ILL iN BELGIË.
De Qooroorlogse toestand.
Wanneer wij de ontwikkeling van de Belgische boter-
invoer van 1920 tot 1940 nagaan, stellen wij vast, dat er
drie duidelijk van elkander te onderscheiden perioden
voorkomen. –
Periode 1920-1926.
Dit is de periode van het na-oorlogs afnemend invoer-
overschot. De netto-invoer, die in 1920 8.316,5 ton be
droeg, steeg tot 18.806 ton in 1922, verminderde van
1923 af en liep terug tot 1.413 ton in 1926.
Periode 1926-1932.
De toestand evolueerde zo, dat wij in de jaren 1927 en
1928 een uitvoeroverschot hadden van respectievelijk
189,1 ton en 350,5 ton boter.
Ingevolge de voorspoedige jaren 1927-1929 nam het
binnenlands boterverbruik toe en bereikte in 1932 zijn
hoogtepunt met 10;1 kg per hoofd. De boterinvoer volgde van 1928 af dezelfde stijgende lijn en .vertegenwoordigde
in 1932 20.383 ton, de grootste hoeveelheid die ooit in de
jaren 1920—’40 werd vastgesteld.
De prijzen van de inlandse boter; die tot nog toe be-
vredigend .waren, begonnen van- Mei 1931′ af aanzienlijk
te dalen; de zuivelsector werd medegesleept in de econo-mische crisis, die reeds zwaar drukte op de andere takken
van de Belgische landbouw.
De inlandse markt was oververzadigd met uitheemse,
gestandaarcliseerde zuivelproducten, die verhandeld wer-
den tegen prijzen, welke beneden onze kostprijs lagen; de
afzet van cle gevarieerde, injwaliteit vaak twijfelachtige
hoeveproducten werd moeilijk.
Periode 1933-1940.
Van 1933 af werd de import van boter gecontingenteerd
en eerst later aan vergunningsrechten onderworpen. De
invoer daalde van 12.078 ton in 1933 tot 931 ton in 1939.
De inlandse productie nam toe en steeg van 62.500 ton
in 1932 tot ca 70.000 ton in 1938; 55.pCt van de productie
was boerenboter en 45 pCt fabrieksboter.
Dat w’ij met deze hoeveelheid in onze behoeften konden
voorzien – afgezien van het geringe tekort in het winter-
¼
seioen – was toe te schrijven aan de groeiende mede-
dinging van de margarine, waardoor de boter verdrongen werd. Waar het margarineverbruik in 1932 slechts 29.170
– ton bedroeg, ws het gestegen tot 45.557 ton in 1935 en
tot 60.000-ton in 1936.
De ontwikkeling van het boter- en margarineverbruik
komt overigens goed tot uiting in onderstaand staatje: –
Verbruik per
hoofd
1932
1938
Boter (kg)
…………………………..
101
8,25
Margarino (kg)
…………….. . ………..
3,5
7,25
het aandeel van Nederland en Denemarken in
1
de Bel-
gische boterinvoer van 1920 tot 1940, was, percentsgewijze
berekend op de jaarlijkse netto-invoer, als volgt (zie
staatje bovenaan volgende kolom).
Uit deze gegevens blijkt, dat – afgezien van de jaren
1
1927 en 1928, waarin wij geringe hoeveelheden uitvoerden
– Nederland van 1920 tot 1929 onze voornaamste boter-
Jaar
Totale
Netto-
Percentage
Netto-
Percentage
netto-
invoer
v. d. totale
invoer
v. d. totale
–
invoer
uit
netto-
uit Bene-
netto-
(ton).
Nederland
invoer
marken
invoer
(ton) (ton)
1920
8.316,5
.3.762,5
45
2.687,8
32
1921
9.674,1
6.069,0
63
.
1.813,5
19
1922
18.806,1
0.15.5,8
49
5.555,0
29
1923
9.580,6 6.388,0
67
1.697,4
18
1924
4.633,5
3.429,2
77
278,3
6
1925
3.793,3
1.915,2
50
346,7
9
1926
1.412,9
1.247,7
88
54,0
4
1927
–
473,5
–
2,6
–
1928
–
254,7
–
50,5
–
1929
3.031,1
2.593,2
85
87,5
3
1930
8.965,6
3.784,5
62
3.800,0
42
1931
17.601,5
4.645,0
26
6.635,8
37
1932
20.383,0
3.202,6
15
9.935,8
48
1933
12.077,6 2:384,6
19
57607
47
1634
9.308,4 1.988,6
21
3.246,1
35
1935
6.006,2
2.940,4
49
1.211,1
20
1936
3.661,1
2.397,3
65
531,2
14
1937
2.234,1
723,1 32
794,0
35
.1938
1.129,3
359,1-
32 444,1
39
1939
931,5
343,0
37
422,3
45
1everncier was. Tijdens de periode
1930-1934 importeer-
den wij meer Deense dan Nederlandse
boter. In
1935 en
1936 w’as het aandeel ‘van cle Nederlandse invoer Over-
heersend, terwijl van 1937 af Denemarken de leidende
plaats inneemt.
De boter000rziening tijdens de periode 10 .ilIei 1940-30
April 1948.
De boterrantsoenering kwam practisch in voege van
September 1940 af. De volgende hoeveelheden boter wer-
den per hoofd en per jaar toegekend (in kg):
1941
1942
1943
1944
1945
1946
r947
3.225
3.000
3.800
2.925
2.100
3.825
3.650
Tijdens de oorlogsjaren en na cle bevrijdifig werd er op
de bon vrijwel bitsluitend fabriekshoter bedeeld. De ge-
ringe hoeveelheden boerenboter, die _o.fîicieel verhandeld
werden, waren-van mindere hoedanigheid. Op de parallele
markt was de boerenboter aangewezen op gelegenheids-
cliëntèle,’daar de normale afzet xia de markten onder-
broken was. Dat alles was een uitstekende reclame voor de
fabrieksboter, die nu hij alle lagen van de bevolking en
vooral bij de .plattelandsbevolking bekend geraakte en
ook meer werd gewaardeerd.
Ondanks een ver doorgedreven reglementering en een
ndeloze reeks besluiten en voorschriften bleef de ,,offi-
ciële” boterproductie ver beneden liet vooroorlogse peil
en bedroeg in het topjaar 1943 nagenoeg 47 pCt van de
productie van 1938. hierna volgt een overzicht van de
,,officiële” boterproductie tijdens de jaren 1941-1947.
Jaar
Boterproduclic
1941
………………………………..
31.500 ton
1962
.
………………………………..28.01 1
1943
…………………………………
33.086
1944
…………………………………
2.1430
1945
………………………………..
18.507
1946
………………………………..
21823
1947
………………………………..
24.919
De hoterinvoer werd in 1945 hervat, steeg van jaar tot
jaar en zal wellicht in 1948 een recordcijfer bereiken van
34.000 ton.
(Boteriwoer netto).
Jaar
Aantal ton
1945
……………………………………
3.278,5
1946
….. … … ………………. . …. . …..
7.893,8
1947
……………………………………..
11.852,1
1948 (tot 31 Juli)
.
………………………
….
19.009,0
mde jaren 1945-1947 werd voor het overgrote deel
Deense boter ingevoerd. Denemarken leverde ons in 1947
10.637 ton (90 pCt), Argentinië 1.234 ton (9 pCt), Neder-
land 1,2 ton: Tijdens de eerste zeven maanden van dit
jaar impoi
–
teerdon wij uit Denemarken 9.772 ton (51 pCt),
uit Argentinië 3.499 ton (18 pCt) en uit Nederland 3.675
ton (19pCt).
De botersituatie sinds 1 Mei 1948.
Op de vooravond van de terugkeeF tot de vrijheid deed de algemene zuivelsituatie zich als volgt voor.
974
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 December 1948
Aan de zuivelfabrieken werd minder melk geleverd dan
vorig jaar, ondanks een hogere productie; vooral de Waalse
fabrieken kenden de grootste inzinking. Waar geen stevige
en gezonde coöperatie gevestigd was, was een terugkeer
naar de al-oude boterbereiding op de hoeve merkbaar.
Nagenoeg 30 pCt van de geproduceerde melk werd aan
de dieren gevoederd. De kalveren- en varkensmesterij was
zer winstgevend; mestvarkens werden verkocht tegen ca 50
francs per kg op voet.
Op de bon werden in April 1.650 gram vetstoffen per
hoofd bedeeld (600, gram margarine, 500 gram boter, 300
gram ingevoerde reuzel en 250 gram tafelolie). De verbrui-
ker betaalde 95 francs per kg fabrieksboter; de werkelijke
prijs bedroeg 110 francs, in acht genomen de subsidie van
15 frans per kg.
De melkprijs werd gesteld op 4 francs per liter met 3 pCt
vet, bij levering aan zuivelbedrijven.
Kwam dan 1 Mei. De.rantsoenering van inlandse zuivel-
producten werd afgesch’ft, en de prijzen – voor kaas
uitgezonderd – werden vrij gegeven. De ingevoerde boter
bleef op de bon en de consumentenprijs werd bepaald op
80 francs per kg. Voor Mei was het rantsoen aanvankelijk
gesteld op 300 gram per hoofd; met de bedeling er van
werd nochtans eerst op 3 Mei een aanvang gemaakt. In die
tijdspanne was er dus alleen inlandse boter beschikbaar.
De hoeveelheid was echter onvoldoende oh aan de grote
vraag te voldoen en de prijzen gingen pijlrecht naar om-
hoog. De botermijn van de Belgische Boerenbod te Has-
selt
1)
noteerde op 3 Mei ji. een gemiddelde prijs van 120,60
francs per kg fabrieksboter (de consumentenprijs ligt 8
tot 10 francs boven de veilingprijs). De prijsstijging was
echter van korte duur en werd gevolgd door een bruuske
daling. Op 7 Mei bedroeg de gemiddelde prijs 99,90 francs
in voornoemde mijn en 80,70 francs in de botermijn te
Antwerpen.
Het Ministerie van Ravitaillering kondigde’s anderendaags
aan, dat het rantsoen ingevoerde boter van 306 gram op
600 gram gebracht werd. Begrijpelijker wijze had dit tot
gevolg, dat de prijzen van de inlandse boter verder afbrok-
kelden. De botermijn te Brussel noteerde op 11 Mei een
gemiddelde van 69,70 francs. In de tweede helft van de
maand was er een stijging, die aanhield tot.op het einde
van Juni; van 13 Juni af werd een rantsoen van 200 gram ingevoerde boter toegekend.
De rantsoenering van margarine en reuzel werd van
1 Juli 1.948 af afgeschaft; in’Juli werd 300 gram importboter
op de bon bedeeld. De prijzen van de boter daalden bij
het begin van de maand om nadien tot op een vrij hoog
peil te stijgen. Het rantsoen ingevoèrde boter, dat voor de
maand Augustus eerst op 300 gram was bepaald, werd
verhoogd tot 600 gram van 14 Augustus af. 1-let Ministerie
van Ravitaillering besliste daarenboven, voortaan door-
lopend Argentijnse boter op de markt te brengen, die vrij
mag worden verkocht. Sindsdien zijn de prijzen van de
inlandse boter in daling.
Gemiddelde veilingprijs per kg en per maand.
Maand’
Gemiddelde Veilingprijs
Mei
1948
………………………
80,85
francs
Juni
1948
……………………..
87,70
Juli
1948
……………………..
89,35
Augustus
1948
………………….
88,40
Het staat vast, dat sinds het opheffen van de rantsoe-
nering het boterverbruik toegenomen is. Nauwkeurig
kunnen wij niet zeggen in welke mate, omdat wij jammer genoeg over geen enkel gegeven meer beschikken inzake
boterproductie (sinds 1 Mei zijn de zuivelfabrieken ont-
slagen van het inzenden van wekelijkse en maandelijkse
productiestaten). Wij zijn derhalve op schattingen aange-
wezen. Naar onze mening bedraagt het boterverbruik sinds
1 Mei gemiddeld 900 gram per hoofd en per maand, dat
1)
De hotermijnen vn de Belgische Boerenbond te Hasselt,
Antwerpen en Brussel zijn toonaangevend in de Belgische boter-
handel.
I
–
is 10,8 kg per jaar tegenover 8.25 kg in 1938 en 10,1 kg in het topjaar 1932.
Wij hebben kunnen constateren, dat de ingevoerde boter
haar afnemers vindt in de steden en nijverheidscentra en
minder verkocht wordt op het platteland. De Nederlandse
boter is nu van uitnemende kwaliteit en ze heeft liet ver-
trouwen van de Belgische verbruikers herwonnen.
De inlandse fabrieksboter met contrôlemerk wordt zeer
gezocht. Tegen alle verwachting in is het prijsverschil
tussen fabrieksboter en boerenboter niet zo groot als werd
verwacht.
Tot besluit worde de vraag gesteld, of de massale botér-
invoer nog jaren kan aanlopen. Eensdelsis het waar, dat
het boterverbruik merkelijk gestegen is, terwijl er ander-
deels minder margarine wordt geconsumeerd. Er wordt
meer consumptiemelk verbruikt en meer inlandse kaas
gefabriceerd dan véôr de oorlog. De totale melkproductie
heeft het vooroorlogse peil in lange nog niet bereikt. Onze
melkveestapel telt nagenoeg 200.000 stuks minder dan in
1938. De vleesprijzen zijn zeer interessant voor de vee-
houder en er wordt dan ook veel- melk aan de dieren ge-
voederd. Door dit alles wordt te weinig boter geproduceerd
om de behoeften te dekken, wat vooralsnog een zekere
invoer met zich brengt.
Diepenbeek.
Ing.
V. B1IINCKMAN.
DE JAVASCHE BANK 1941-1946 EN 1046-1947.
Voor het eerst sinds het uitbreken van de oorlog in de Pacific is, kortgeleden, een jaarverslag van De Javasche
Bank uitgekomen, dat cijfers bevat over de balans en
winst- en verliesrekening. Het betreft de jaren 1941-1946
en het eerste ,,vi-edesjaar” 1946-1947.
Oorlog en bezetting hebben De Javasche Bank schade
toegebracht wegens het door de bezetter:
in circulatie brengen van bankpapier . . – f 87 mln
afvoeren van zilveren tekenmunt ——–,, 20
innen van debiteuren
………………,,
8
schade aan roerehde en onroerende goederen
,,
0,4
f 115,4 mln
obligovermindering loor liquidatie-uitbeta-
–
lingen
…………………………..
19
f 96,4 mln
Peze schaden hebben de positie van de bank niet ge-
schokt. Uiteindelijk geeft de resultateni-ekening een winst-
saldo te zien van ruim 1 95 millioen, na volledige afschrij-
ving van de gcleden,verliezen. De winst wordt veroorzaakt
door de bedrijfsresultaten over 1941-1942, maar verder
vooral door de appi-eciatie van de waarde van het goud,
in verband met de devaluatie van de Indische gulden in
Maart 1946, en de waardestijging van het effectenbezit.
Ook het eerste ,,vredesjaar” is voor de bank een goed
jaar geweest. De winst bedraagt ruim f 4 millioen.
Een vergelijking van de winst- en verliesrekningen van
het laatste jaar voor en het eerste jaar na de oorlog doet
zien, dat vooral de post ,,Rente op véorschotten in rekening
courant” sterk is gestegen, t.w. van bijna f_2,5 millioen
in 1940-1941 tot circa f 6 millioen in 1946-1947. Zij is
verreweg de belangrijkste winstbron. De oorzaak van de
toeneming van deze bate moet worden gezocht in – althans
tt opgrote hoogte – de stijging van de credietverstrek-
king aan de Overheid, die vaïi f 9,7 millioen in 1940-1941
is opgelopen tot ruim f 255 millioen ‘).
Het jaarverslag van De Javasche Bank pleegt een
grondige beschouwing te bevatten over de algemeen econo-
mische en financiële toestand van het land. Ditmaal is
een dergelijke beschouwing achterwege gebleven.
Als reden werd opgegeven, dat, waar op dit oogenblik
niet alleen de boekjaren 1941 tot en met 1946 en het boekjaar 1946/47- …. doch ook het daarop volgende
‘) Ten helope van
T 6
millioen renteloos.
8 December 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
975
boekjaar 1947/’48 reeds lang weer verstrken zijn, het
leveren van achterafbeschouwingen van-algemenen aard
in dit verslag geen zin heeft”. Het is jammer, dat de bank
zich op dit standpuntheeft gesteld, omdat een beschou-
w’ing van een strategisch zo belangrijk punt als De Java-
sche Bank stellig een belangwekkend inzicht zou kunnen
geven in de economische toestand van Indonesië, vooral
waar de gegevens terzake bijzonder schaars zijn. De balans
en winst- en verliesrekening verschaffen gelukkig iets meer
kennis. De hiervoren vermelde stijging toch van de voor-
schotten aan de Overheid wi’jst op een bijzondere toestand.
Kennelijk worstelt deze Overheid met budgettekorten,
die met geldcreittie moeten worden gefinancierd. Inder-
daad vertoont de begroting van 1947 een deficit van circa
f1,8 â f1,9 milliard, dat klaarblijkelijk niet doör leningen
kan worden afgedekt. De bijzondere omstandigheden van
het land kennend, was dit te verwachten; de cijfers van
De Javasche Bank bevestigen deze verwachting. In dit
opzicht wijkt het beeld niet af van andere landen, die door,
oorlog en bezetting zijn geteisterd. Men denke slechts aan
Nederland. Een afwijking vertoont de toestand in Indo-
fiesië in zoverre, dat de financiering door geldcreatie ginds
niet plaatsvindt, zoals hier, met behulp van de commer-ciële banken, maar met behulp van de circulatiebank. In
principe echter is er geen verschil, in beide gevallen heeft
men te maken met geldcreatie. De grootte van de geldcirculatie in Indonesië is door
gebrek aan gegevens niet te bepalen. VoYr zover De Java-
sche Bank daarvan de bron is, kan worden medegedeeld,
dat de bankbiljettenofnloop per ultimo Maart 1941 circa
f 230 mln en de rekeni’ng-courantsaldi circa f 295 mln of
samen f525 rhln bedroegen. De overeenkbmstige cijfers per
.ultimo Maart 1947 zijn f 454 en f 504 of totaal circa f 950
millioen.
In aanmerking genomen de geringer omvang van goe-
deren en diens-ten in 1946-1947 mag grosso modo worden
aangenomen, dat de geldruimte te groot is. Daardoor
ondervindt het prijs- en loonniveau een opwaartse druk, welke weer invloed heeft op dé export van Indonesië.
Het herstel- van het verstoorde monetaire evenwicht
aldaar behoort, met de opvoering van de
–
volkskracht en
de productie, tot een van de belangrijkste taken.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE EUROPESE SCIIROTPOSITIE.
De nationale ei internationale inspanning om de hoe-
veelheid cokes, benodigd voor de vervaardiging van ijzer
en staal, laag te houden, heeft er tot op zekere hoogt
toe -geleid, dat de schaarste aan cokes in Europa heeft
plaats gemaakt voor een tekort aan schrot; en staalschrot
,developed into :a raw material of major importance for
ihe reconstruction of Europe”
7
merkt Gunna’r Myr’dal op
in zijn vôorwoord bij een rapport over de Europese schrot-
positie van de ,,Econornic Commission for Europe”.
De betekenis van schrot als grondstof voor de vervaar-
diging van staal zal volgens dit rapport in de toekomst
nog steeds groter worden.- Onderstaand staatje geeft de
relatieve belangrijkheid aan van de verschillende schrot-
bronnen vöôr de’ oorlog: –
Percentage van het
totale schrotverbruik
Europa Ver. Staten
,,Circulating scrap” ‘)
………………
4
5
53
,,Process scrap” ‘)
………………….
22
19
,,Capital scrap” ‘)
………………….
28
28
Ingevoerd schrot
………………….
5
0
100
100
1)
Een duidelijke omschrijving van de verschillende schrot-
bronnen heeft de heer
T. W. F.
Sligting’ gegeven in zijn artikel
,,Scbrot, een Nederlandse grondstof”
n
,,E.-S.B.” van
17
Decembet
1947.
De eerste schrotbron (afval van de ijzer- en staalverwer-
kende industrie) zal evenredig met de staalproductie toe-
nemen. Oôk van de tweede schrotbron mag worden verwacht,
dât zij ruimer zal vloeien met een
–
algemene uitbreiding
van de machine-industrie. Voorts zal de hoeveelheid ,,capi-
tal scrap” toenemen, wanneer in de toekomst meer kapi-
taalgoederen moeten worden afgedankt en yervangen.
Alleen de invoer van schrot biedt thans slechts zeer be-
perkte mogelijkheden.
De huidige schaarste aan schrot weerspiegelt zich voor
een deel in de achteruitgang van de handel in schrot
tussen de Europese landen en ook gedeeltelijk in het
ophouden van de invoer uit de Verenigde Staten. De in-
voerbehoeften aan schrot zijn voor de belangrijkste Euro-
pese schrotver*erkende landen voor dit jaar als volgt:
In duizenden
tonnen
Verenigd Koninkrijk
1.040
Italië
…………………
775
België—Luxemburg
625
Tsjechoslowakije
545
Polen
………………….
400
Oostenrijk
……………
120
Andere
landen
………….
445
Totaal
………………..
3.950
Hiertegenover wordt gesteld -. hoewel ,,The Economist”
vn 27 November jl. betwijfelt, of dit gerechtvaardigd is
– een verwachte uitvoer uit de Bizône van Duitsland
van 1,2 mln ton en uit de Russische i6ne van Duitsland en andere landen van 845.000 ton; deze cijfers hebben
vermoedelijk betrekking op de twaalf maanden, eindigend
herfst 1949.
Een tekort voor de eerstkomende jaren zal onvermijde-
lijk zijn. Het E.C.E.-rapport acht het echter mogelijk,
dat meer schrot in Europa kan worden verzarneld,hetgeen,
tezamen met een.grotere productie van ruw ijzer, er toe
kan leiden, dat het tekort wordt weggewerkt, waardoor
Europa tegen 1951, wat schrot betreft, zelfgenoegzaam
zou kunnen zijn. 1-let Europese schrot zal dan echter uit-
sluitend voor Europa bestemd moeten blijven, m.a.w. de
Amerikaanse staalindustrie zal geen aanspraak moeten
maken op een groot deel van de verwachte Duitse schrot-
export.
HET ECONOMISCH
PROC.RA1llflA VAN
DE BIZÔNE
VOOR 195/1953.
He ,,long-term”-programma van de Bizône, kort ge-
leden bij de O.E.E.C. te Parijs ingediend, bevat o.a. een
investeringsprogramma van
S
12 mrd.’ De ,,New York
Herald Tribune” van 1 dezer wijst erop, dat het plan de
nadruk legt op het herstel van de industrie. Momenteel
ligt de industriële bedrijvigheid der Bizône op ca 67 pCt
‘van 1936; het vierjarenprog.-amma wil de industriële
productie in 1952 op 110 pCt van 1936 brengen. Daar de
staalindustrie 25 pCt beneden de vooroorlogse productie
zal blijven, betekent dit’een sterke expansie van andere
industrietakken.
Welslagen van het plan is in hoge rfiate afhankelijk van
een krachtige herleving van de internationale handel.
Gerekend wordt op een export, die 60 pCt boven het voor-
oorlogs peil zal liggen. Ook de import (vnl. voedingsmid-
delen en grondstoffen) wordt hoger dan v66r de oorlog ge-
raamd.
Van groot belang is het overzicht, op blz. 976, van de lopen-
de posten van de betalingsbalans van de Biz6nepei1952/’53
(in $ mln).
In de tekorten met Noord- en Centraal-Amerika en met
Groot-Brittannië zal dus worden voorzien door overschot-
ton met Zuid-Amerika, het’sterlinggebied, de niet sterling
E.R.P.-landen en de rest van de wereld, waarna per saldo
een tekort. van
S
72,3 mln overblijft, dat door normale
internationale credietverlening zou kunnen worden ge-
financierd.
De Bizonale autoriteiten zijn van mening, dat Duits-
land vÔÔr ‘de oorlog een ,,brandpunt” in Europa’s econo-
976
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
8 December 1948
Niet E.R.P.-lanclen
E.R.P.-
0
z,S
g
z
*
CO
Invoer
…..
……….
502,8 324
1
5 195,4 744,4
811
240,2 2.818,3
Transport
…
……….
74,5 –
7,0 11,5
95
101,0 289
Toerisme
…………
..1,9
0,4
0,7
4,1
11,6
1,3
20
Winsten en clividencien
5,0 –
1,0
1,0
2,0 1,0
10
Andere
0,7
0,4
0,3
0,7
6,6
‘1,5
10,2
Totaal
……………
584,9 325,3 204,4 761,7926,2 345,0 3.147,5
Inkomsten:
‘Uitvoer
…………….
264
347,9 250,7 745,9 1.026,4 175,3 2.810,2,
Transport
…………..
10
2,0
2,0 20
55
11
100
Toerisme
………….
35,5
3,5 –
10,4
‘14,6
6,0- ‘ 70
Andere
25,3
0,5
0,1 20,8
38,5
9,8
95,0
Totaal
…………..
.334,8 353,9 252,8 791,1 1.134,5202,1 3075,2
De! icit
……………
250,1
142,9
72
1
3
Surpins
…………..
1
28,6 48,4 35,4, 208,3
misch leven vormde; zij ‘beschouwen dethalve Duitslpnd’
herstel als sleutel voor het herstel van geheel Europa.
Verschillende landen zijn thans bevreesd voor een herstel
van IDuitsland’s industrieel vermogen, en zij zouden graag
Duitsland’s vooroorlogse rol van Europees leverancier
overnemen. In de ,Bizône is men echter van opvatting,
dat het een van de doeleinden van’ het E.R.P. is om in
Europa tot een zo efficiënt mogelijke arbeidsverdeling te
komen, en, zo zegt hûn programma, voor bepaalde econo-
mische activiteiten is Duitsland .nu epnrnaal beter geschikt
dan andere Europe’e landen. Fundamentele veranderingen
‘in Duitsland’s vooroorlogse structuui’ worden daarom niet
in- Overweging genomen.
lIET ZWEEDSE VIERJARENPLA.N.
De Zweedse Regering heeft eind October, aai de E.G.A.
een financiëel programma voor de leriode tot 1952-’53
voorgelegd, hetwelk ten doel heeft Zwedn in staat te
stellen de betalingsbalans in ek’enwicht te brengen zonder
dat buitenlandse leningen hiervoor noodzakelijk zijn.
Door middel van exportverhoging hoopt de Regering het
beta1ingsbalanstelort, dat op $ 420 mln wordt geschat,
te kunnen dekken voo!’ ca $ 225 mln, terwijl de rest moet
worden overbrugd door toeneming’van de inkomsten uit
– onzichtbare posten, m.n. de scheepvaart, en importbe-
perkingen. Voor exportverhoging komen in de eerste plaats,
in aanmerking producten van de houtverwerkende.indus-
trie en ijzererts. Door middel van drastische beperking
van het binnenlandse papierverbruik wil ‘men trachten de
uitvoer van houtpulp met 25 pCt boven de vooroorlogse
te verhogen, terwijl men voorts verwacht, dat de uitvoer
van houtproducten voor de bouwnijverheid, m.n. ,,prefa-
bricated houses” aanzienlijk zal toenemen, daar het bin-nenlands verbruik een sterke daling vertoont.
Een algemene productieverhoging met ca 10 pCt wordt’
noodzakelijk geacht om deze exporttoenêming mogelijk te maken. Grote investeringen in de hydro-electrische instal-
laties de waterkrachtstations en de exportindustrieën
zullen hiervoor vereist zijn, terwijl voorts een verplaatsing
van ongeveer 20.000 arbeiders van kleinere industrieën
naar de laatste op het programma staat. De investeringn
zullen, behalve die voor ,,pubhc utilities” en staatsbe-
drijven, grotendeels aan particulier initiatief worden over-
gelaten, hoewel de Regering erop moet toezien, dat het
evenwicht tussen investeringën en productie blijft gehand-
haafd. Om sommige bedrijfstakken, met name de landbouw en de ertswinning, van de nodige grondstoffen en machines
te voorzien, worden grote invoerverschuivingen, ten dele
ten koste van de consumptie, noodzakelijk geachL Des
ondanks hoopt men de consumptie, o.a. door middel van
een toeneming der landbouwproductie . met. 8j pCt, te
kunnen verhogen.
Theoretisch vormt dit vierjarenplan, aldus ,,The Times
Review of Industry” van deze maand, een goede
oplossing voor het Zweedse betalingsbalansprobleem,
,,but its. execution depends on a number of doubtful pre-
mises”. Het is ni. zeer de vraag, of een productieverhoging
van 10 pCt vnl. door toeneming der arbeidsproductiviteit kan worden bereikt, terwijl het voorts ‘twijfelachtig is, of
een ,,transfer” van 20.000 arbeiders naar de exportindus-
trieën tot de mogelijkheden behoort. Tenslotte had men
aangenomen, dat de voor Zweden gunstige verhouding
tussen import- en exportprijzen zich zou handhaven, het-
geen, zoals nu reeds blijkt, geenszins het geval is. In export-
kringen is men dan. ook vanmening, dat de schattingen,
waarop het plan is gebaseerd, te optimistisch zijn, en dat
de Regering, alvorens het plan te ontwerpen, de grote
exportbedrijven had moeten raadplegen.
DE NOORSE SCUIEEPVA4RT.
Bij het uitbreken van de jongste wereldoorlog bezat
Noorwegen een koopvaardijvloot vaii meer dan 4,8 mln
B.R.T, d.w.z. meer dan 7 Ct van de wereldkoopvaardij-
vloot was Noors eigendom. Dit terwijl het aandeelvan-Noor-
wegen in de wereldhandel nauwelijks 1 pCten zijn bevolking
slechts 0,14 pCt van de wereldbevolking bedroeg. De be-
tekenis van de scheepvaart voor de Noorse economie
blijkt duidelijk uit onderstaande vergelijking:
B.R.T.
per
B.R.T.
per
1.000
inwOners
1.000
inwoners
in
1939
A
in 1939
Noorwegen
1.663
Ver. Staten
. . . .
92
Ver. Koninkrijk . .’
360
Italië
80
Nederland
344
Japan
4
………
79
Denemarken
. . . .
310
Frankrijk
70
Griekenland
254
Duitsland
60
Zweden
292
Wereidgemiddelde
ca
33
De oorlog heeft in deze cijfers grote veranderingen ge: bracht. De Japanse en Duitse koopvaardijvloot zijn.nage
noeg verdwenen, terwijl die van andere landen, sterk is
gereduceerd; -de Zweedse vloot, is iets groter geworden
en de Amerikaah,se is verdrievoudigd. Afgezien van Japan
en Duitsland, is de rangorde echter practisch ongewijzigd
gebleven: Noorwegen staat nog bovenaan met 1.400 B.R.T.
per 1.000 inwoners.
In vooroorlogse jaren verdiende de Noorse koopvaardij-
vloot aan buitenlandse betaalmiddelen een bedrag, gelijk
aan 30 pCt der c.i.f.waarde van de Noorse invoer. Er is
geen ander land, dat hoger komt dan 10 pCt van de invoer.
De Noorse schèepvaart gaf werk aan ongeveer 400.000
mensen, d.i. 4pCt van de mannelijke bevolking tussen
15 en 64 jaar. De zeelieden en schepen zorgden voor 6-9
pCt van het Noorse nationale inkomen. De Noorse vloot
was in 1939 de modernste •ter wereld; 44 pCt der tonnage
was minder dan 10 jaar oud.
Bij de Duitse inval iii April 1940 ontsnapte 80 pCt van
de totale tonnage. De vrije Noorse koopvaardijvloot heeft
een belangrijk aandeel gehad in de geallieerde oorlogsin-
spanning. Vooral de tankboted bewezen’ zeer goede dien-
sten; zij veivoerden in totaal meer dan 75 mln ton olie
naar verschillende bestemmingen. Van de 4 mln B.R.T.,
die uit Duitse handen bleef, ging gedurende de oorlog
bijna de helft verloren, terwijl de rest van de Noorse
koopvaardijvloot eveneens ongeveer gehalveerd werd,
zodat na de oorlog nog ongeveer 49 pCt van de vooroor-
logse tonnage resteerde. Wel werden tijdens de oorlog nog
enige schepen aangekocht, zodat de .vloot in Mei 1945
2,7 mln B.R.T. bedroeg, di. niet veel groter dan in 1914.
]3ovendien was echter de vloot gemiddeld veel .ouder dan
voor” de oorlog en ook overigens niet in dezelfde conditie.
Van’de gedurende de oorlog met de vloot verdiende gel-
den resteerde na de oorlog nog voor 1.000 mln kronen;
daarbij kwam bijna 1.500 mln kronen verzekeringsgelden
voor verloren gegane schepen. Deze bedragen,.voorname-
lijk in p’onden en voor een deel ook in dollars, hebben in
de daaropvolgende jaren de Noorse betalingsbalanspositie
aanzienlijk helpen verlichten, aldus het Növember-bulletin
van ,,The Bank of Norway”, waaraan de hier vermelde
gegevens zijn ontleend. –
8 D ecember 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
977
Dank zij de aankoop van Amerikaanse shepen en het
afleveren van nieuw gebouwde schepen, bedroeg de Noorse
vloot op 1 Juli 1948 weer 4,2 mln B.R.T., d.i. 85 pCt
van de tonnage van 1939. Verwacht wordt, dat eind 1952
de vloot
5,6
mln R.B.T. zal bedragen, d.i. dus ongeveer
0,8 mln B.R.T. meer dan in 1939.
MARKTONDERZOEKINGEN.
De redactie verleent gaarne plaatsruimte aan het vol-
gende:
De Internationale Distributie-Commissie van de Inter-nationale Kamer van Koophandel stelt een onderzoek in
naar de instanties, die zich bezig houden met marktonder-
zoekingen. De delegatie van de Nederlandsche Organisatie
voor de Internationale Kamer van Koophandel bij de
Internationale Distributie-Commissie heeft op zich ge-
nomen, dit onderzoek voor Nederland te verrichten. Zij
verzoekt daarom alle instellingen, bureaux en bedrijven,
die zich stelselmatig met marktonderzoekingen van ênige
aard bezig houden, hiçrömtrent mededeling te doen aan
het hoofd van vorenbedoelde delegatie, Prof.
,,,
Dr Th.
Limperg Jr, Koninginneweg 24-11, Amsterdam-Z.
– GELD- EN KAPITAALMARKT.
Bij het bereiken van de maandultimo werd de geidmarkt
iets.krapper, waardoor de callgeldrente op 30 November werd verhoogd tot 1 pCt, om vervolgens op 2 December tot If pCt te stijgen. De maand December kenmerkt zich
door een grote chartale geldbehoefte vanwege de vele
transacties, welke dan in de kleinhandelssfeer plegen te
worden gedaan, hetgeen uiteraard op de liquiditeit van de banken een nadelige invloed heeft. Op 4 December
bleek de-verkrapping reeds weer haar hoogtepunt te heb-
ben overschreden, vermoedelijk tengevolge van het terug-
stromen van bankbiljetten naar de geldmarktinstelliigen,
zodat de callgeldnotering weer kon worden verlaagd tot
1 pCt.
Ook ii de discontb’s voor schatkistpromessen deed deze
ontwikkeling zich enigszins gevoelen, omdat het kortlopen-
de December- en Januaripapier thans tegen 1 pCt was
aangeboden, zonder echter veel vrhag te ontmoeten. De
omzetten bleven ook in de overige termijnen uiterst gering.
De banken nemen uit liquiditeitsoverwegingen over het
algemeen een zeer afwachtende houding aan wegens het
vrijwel niet aanwezig zijn van op kprte termijn vervallend papier, terwijl zij vrijwel de enige instellingen zijn, die de
handel in schatkis tpapier bedrijven. Geblokkeerd’schatkist-
papier van niet-banken is thans, nu de bekende bepaling betreffende de afwikkeling van de geldzuivering, welke
herbelegging van dit papier verbood, een jaar in werking
is, niet meer aanwezig. Aan het einde der week waren drie-
maandspromessen tegen 1
1
/
8
pCt gevraagd, het ruim aan-
wezige Junipapier was tegen pCt aangeboden, terwijl
met uitzondering van de schaarse Julipromessen, die
tegen V/
8
pCt aangèboden waren, de overige termijnen
eveneeos practisch 1
7
/
16
pCt deden.
De staatsfondsenmarkt gaf in de afgelopen week nage-
noeg geen koersmutaties te zien. Merkwaardig is het dis-
agio, dat de Nederlands-Indische staatsleningennog altijd
doen, ondanks de .garantie van het Rijk, zodat bijv. de
3 pCt Ned.-Indisçhe staatslening 1937 A aan het einde der
verslagweek slechts pCt noteerde, tegen 97
13
/
16
pCt voor de langer lopende 3 pCt Ned. staatslening 1937. Ob-
jectieve r’edenen voor dit koersverschil met de Nederlandse
staatsleningen zijn stellig niet aanwezig, zodat beleggers
door aankoop van deze stukken een beter rendement kun-
nen behalen dan op de eerstgenoemde categorieën van
obligaties.
De aandelenmarkt gaf -in de afgelopen week over het
algevieen weer koersdalingen te zien, waardoor het herstel,
dat.twee weken geleden was ingetreden, en waarvoor moei-
lijk een verklaring kon worden gevonden, grotendeels weer
teniet is gedaan.
.
S
Onderstaande koerstabel geeft van het verloop op de
aandelenmarkt een duidelijk beeld.
26 Nov.
3 Dec.
1948
1948
A.K.0 .
………………….
159
157-1
v.
Berkel’s
Patent …………..
122
1201
Lever Bros. Unilever C. v. A…..
280
2711
Philips
G. b. v. A……………
233
233
Koninklijke Petroleum
……….
31Gb
308k
164k
160
FI.A.L………………….
…
N.S.0.
…….
………………
164
/
–
161k
H.V.A.
……………………
145
.
1571
Deli
Mij
C. v. A .
…………..
149-j
143
Amsterdam Rubber
…………
152k
148
Internatio
…………………
193
1821
STATISTIEKEN.
DE NEDEItLANDSCUE BANK.
Verkorte belans op 6 December 1948.
Act.ii’a.
CHofdbank f
–
h
.
ç Bijbank
icven
Agentseb.,,
6.000,—
1
ISC 1
0
6.000,-1)
Wissels, schatkistpapier en schuldbrieven, door
cle Bank gekocht (art. 45, sub 4, van de
Bankwet 1948)
……………………..
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolgo Overeen-
komst van 26 Februari 1947
………… ..
1.800.000.000,-
Beloningen:
I
Hoofdbank t 138.896.495,69
1
)
(mci. voor- schotten in re-
Bijbank
,,
370.261,57
koning-courant
op onderpan.d) Agentsch.
,,
4.687.806,71
t 143.954.563,97
Op effecten, enz. ………. ..142.987.798,38′)
Op goederen en celen 966.765,59 –
– t 143.954.563,97 ‘)
Voorschotten aan het Rijk (art. 20 van de Bank-
Wet 1948)
…………. . ……………
–
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolgeovereenkomstvafl 26 Februari 1947-,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmaterlaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……..
t 438.654.264,02
Zilveren munt, enz
…….
..3.766.638,92
642.420.899,94
Papier op het buitenland .. t 340.399.380,-
Tegoed bijcorrespondenten in
–
het buitenland
………..
.. 136.018.570,10
Buitenlandse betaal-
middelen
…………….
..
6.121.119,56
481.539.069,66
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
. …. …………………………..106.850.217,93
Gebouwen en Inventaris
…………………
2.500.000,-
Diverse rekeningen
….
…………………….
208.654.106,16
11
4.685.924.857,64
Passiva.
Kapitaal
………….. …….
…………
t
20.000.000,-
Reservefonds
…………………………
1 2.759.703,05
Bijzondere
reserves
………………………
54.447.566,03
Pensioenfonds
……………………….
..
,
20.028.560,19
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
…. ..
111.453.255,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
….
..
3.07l.960i45,-
Bankassignaties in omloop
………………
..
44.07/,,0Z
Rekening-courant saldo’s:
‘s Rijks Schatkist
… …
t
312.228.739,71
Geblokkeerde
saldo’s
.
van
banken
…………..
..
66.275.155,87
Geblokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………..
..
19.016.250,13
Vrije saldo’s
……….
..
790.544.043,59
1.188.064.209,30
Diverse
rekeningen
………………….
..
207.177.145,05
-t 4.685.924.857,64
‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door
de Bank In disconto genomen
……….t
–
‘) Waarvan aan Nederlands-Indiê (Wet van 15
Maart 1933, Staatsblacl no. 99)
………. ..
36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
.
………142.435.75 1,—
11
978
ECONOMISCH-STATISTICHE BERICHTEN
8 December 1948
DE N’EDERLADSCllE BANK.
STAND
VAN ‘
RIJKS
KAS.
–
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
1
.5
0 0
0)
0
.E!
00
cl
‘
–
2
–
con
3
j
1.
0.0
.0
30 Dec.
46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
25 0ct. ’48
455.448 346.968 111.952
1
148.140
1 Nov. ’48
454.412
345.493
109.412
1
150.625
8
.,
’48
454.358
337.961
134.353
1
142.266
15
’48
454.465 349.178 131.833
6
144.502
22
_’48
453.841
341.049 126.819
6
145.716
29
’48 452.140 339.442
118.401
6
151.228
6 Dec. ’48
442.421
340.399
141.140
6
143.955
Saldi
in rekening-courant
2
.
0
cd
0
0)0
‘-
0
0
•-).
0
–
cd
.0
•
0,
30 Dec. 46
2.744.151
1.099.855
90.071
43.706 590.158
25 ,ûct. ’48
3.013.841
347.129
.
70.158
20.404
803.339
t Nov.’48
3.080.568
303.778
77.258
21.672
762.181
8
’48
3.047.127
324.105
80.180
19988
704.153
15
’48
3.033.069
33t.834
81.791
,
20.204 798.824
22
’48
3.031.397
362.430
61.881
19.104
782.631
29
’48
3.087.707
330.27E
41.963
17.882
773:754
6 Dec. ’48
3.071.950
312.2.29
66.275
19.016
790.544
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
2
04
.
to-.,
0.00
0
0
o
0
,0
Q
.,
,,
2
.
0
..
u
02
00
,
,
C
o
d
00.0
.R
0
o
0
0)
1>
)
16 Sept.
1948
28.136 11.042
427
9.986
303
414
21
Oct.
1948
28.326
12.103′
426 8.491 230 458
28 Oct.
1948
28.235
.12.232
430
8.960
444 473
4 Nov.
1948
27.980 12.632
431
9.579
463 473
10 Nov.
1948
27.992
12.769
495
9.174
318 486
18 Nov.
1948
27.805
12.674
451
7.680
296 523
25 Nov.
1948.
27.782
12.589
422
7.4116
308
‘
542
Rekening-courant
saldi
0
0)
0
–
..0
.9
1
0
00)
040
1
0)
‘)O
.
o
E-n
.0
1
a
o
o
–
cl
0
1
.n
‘
0))
1
16 Sept.
1948 657
91.729 81.568
22
1
2.425
6.251
21 0ct.
1948
770
91.807
8-1.555
114
1
2.925
6.234
28 Oct.
1948
776
92.628
81.773
115
1
.
2.879 6.864
,
4 Nov.
1948
786
93.209
82.962
117
1
2.898
6:226
10
Nov.
1948 795
92.852
82.6-19
116
1
2.804
6.258
18 Nov.
1948
804
92.240 81.664
259
3.253 6.558
25 Nov.
1948
814
91.642
81.376
367
2.835
6.288
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
0
Voorschotten aan de Staat
,0
2
.-
o
Data
cl
o-
•8
0))
26 Dec.
1946
94.817 118.302
59.449 67.900
426.000
10
Nov. 1948
.52.817 285:030
125.042
140.000
426.000
18 Nov. 1948
52.817
281.141
125.042
140.800
426.000
25 Nov. 1948
52.817 279.969
125.042 151.200
426.000
]3ankbil-
Deposito’s
Data
.
.
jetten in
circulatie
Totaal
Staat
Diversen
26 Dec.
1946
721.865
63.458
765
62.693
10
Nov. 1948
934843
162.811
776
160.495
18 Nov. 1948
915.491 168.305
‘
772
166.098
25 Nov. 1948
913.234 178.850
759
176.610
V o
r d er
i
n ge
oi’
,
23 Nov. 1948
15 Nov. 1948
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
bij De Nederl. Bank N.V:
f
379.897.076,90
f
331.833.750,89
Saldo van
‘s
Rijks Schatkist
bij de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten
37.466,98
1030.904,02
Kasvorderingen wegens ere-
dietverstrekking
aan
het
–
Daggeldlening
tegen
onder-
pand
………………
–
1.-
Saldo der postrekeningen van
buitenland
………………….
Rijkscomptabelen
……
,,
5
–
19.086.833,26
Voorschotten
op
uit. October
..502.853.383,35
1948 ‘aan
de
gemeenten
–
wegens
aan
haar
uit
te
keren belastingen
…………3.455.364,59
3.455.364,59
Vorderingen in rekening-cou-
.173.468.1 59,86
1
167.170.484,68
Suriname
…….. ……
31.319.272,38
31.366.864,09
Ned. Antillen
.rant
op
Indonesië
………
liet Algemeen Burgerlijk Pen-
…-
–
sipenfonds .
‘ …………….
Het staatsbedrijf der P., T.
enT.
……………. …….
–
Andere staatsbedrijven en in-
–
stellingen
…………..
…261.938.589,12
262.916.000,46
Verplichtingen
Voorschot,
door
De Nederi.
Bank N.V. verstrekt
….
Voorschot, door De Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening-courant verstrekt
–
–
Schuld aan de Bank voor Ne-
derlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten in omloop
fl683.593.100,-
fl672.493.100,-
Schatkistpromessen
bij
De
Nederl’ndsche Bank N.V.
.
ingevolge
Overeenkomst
van 26 Februari 1947
….,,
1800.000.000,-
,,1800.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
‘
(rechtstreeks bij De Nederl.
Bank N.V.is geplaatst nihil)
15.974,2 in/nl
w.o.
garantie
Bretton ,’Woods
/
804 mifl.
,,5170.500.000,- ,,5134.600.000,-
Daggeldieningen
–
–
141.515.775,-
142.648.147,50
Schuld
op
ultimo
October
Muntbiljetten in omloop
…….
1948
aan
de gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
ker,en belastingen
–
–
‘
–
Schuld in rek-courant aan:
.
Indonesië
…………..
–
–
Suriname
…………….
Ned.
Antillen
……….
1.740.645,92
1.740.645,92
liet Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
……….
……….
‘32.912.045,95
,,
34.446.900,30
liet staatsbedrijf der
P., T.
……..
en
T
.. …………….
664.872.105,49
,,
649.569.814,89
……
–
–
Schuld aan diverse instellin-
…..
Andere staatsbedrijven …. …………
gen in rekening met
‘s
Rijks
Schatkist
……………..
2193.539.660,44
1
11
2222.758.219,74
NATIONALE BANK VAN ZVITSERLAND.
(
oornaanoste ‘posten in millioehen francs).
•
.2′,
0
2
2
0
Data
2
C,
0
0
1.-B
.•E
0
)0
•
0
r
31
Dec
1946′
4.949,9
158,0
238,7
52,7
4.090,7
15
Nov.
1948
5.764,5
209,8
129.4
47,6
4.2079
.442,3
23
Nov.
1948
5.766,6
220,9
129,2
47,6
4.203,9
r.113,7
.454,2
30Nov. 1948.
5.803,3
206,5 137,5
47,6
4.345,2
.342,5
DE I(OLENPOSITIE VAN NEDERLAND
(in 1.00.0 kg)
Maand
‘Productie
Limburgse
mijnen
Verzonden
binn?ndse
behoefte
.
Invoer
Gem.
1947
842.029 648.215
298.130
Jan.
1948
954.020 694.217 208.550
Febr.
1948
‘
869.419
646.250
244.269
Maart
1948
952.711
702.449 407.238
April
1948
‘
961.346
713.402
241.049
Mej
1948
838.631
612.203
200.099
Juni
1948
941.886
672.741 290.396
Juli
1948
957.505 708.580
341.322
Aug.
.1948
888.964 629.159
306.625
Sept.
1948
894.539
632.896
‘
298.646
0ct.
1948
930.868
2
)
.
669.811
2
)
347.287
2
)
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C. B. S.”.
9 Voorlopige gegevens.
—
1
•,
,-.:
.
.
.
,8 December 1948
–
– ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
OVERZICHT DER LAATSTE VIER VERKORTE BALANSEN VAN DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(in millioenen guldens).
Actief
data
115_h1’48
I22-tI-’48I9-1i-’48I
6-12-’48
Passief
.data
I
15
_l
1
_’
48
J
22
_
1
l_’
4829
_
1
i_’
48
j
6I2-’48
Wissels,
prornessen
en
‘
20,0 20,0 20,0
20,0
schuldbrieven in disconto
_I)
_1)
_)
_1)
12,8
12,7
12,8
Wissels,
schatkistpapier en
Kapitaal
……………..
Bijzondere reserves
54,4 56,5 54,4 54,4
schuldbrieveri
door
de
Reservefonds
…………..12,8
.
20,0
20,0
20,0
Bank gekocht
–
–
–
–
Pensioenfonds
………..20,0
Bankbiljetten
in
omloop
Schatkistpapier,
door
de
(oude uitgiften)
………12,9
112,3 111,8 141,5
Bank overgenomen van
Bankbiljetten
in
omloop
de
Staat
der
Neder-
(nieuwe uitgifte)
……
.
3.033,1
3.031,4
3.087,7
3.071,9
landen
ingevolge
over-
Bankassignaties in omloop
0,2
0,1
0,1
eenkomst van 26 Februari
‘
Rekening-courant saldo’s:
1947
.
………….
…
1.800,0 1.800,0
4.800,0
1.800,0
‘s
Rijks
Schatkist …….
331,8
.
362,4
330,3
312,2
M
eningen …………..
rschotten aan
144,5′)
145,7
2
)
151,2
1
)
144,0
3
)
Geblokkeerde saldo’s van
banken
………….
het Rijk
Boekvordering op de Staat
–
–
– –
Geblokkeerde saldo’s van
81,8
61,9 42,0
66,3
der Nederlanden Ingevol-
anderen
…………
20,2
19,4
17,9
19,0
m
ge overeenkost van 26
.
Vrije saldo’s
……….
798,8 782,6 773,7
790,6
Februari
1947 ..
…….
1.500,0 1.500,0
1.500,0 1.500,0
Diverse rekeningen
229,5
229,8
230,4
207,2
Munt en muntmaterlaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……..
451,3
450,5,
448,6
438,6
Zilveren munt, enz
3,2
3,3 3,5
3,8
Papier op het buitenland
.
349,2
341,1
339,4 340,4
Tegoed bij correspondenten
in het. buitenland
125,9
..
120,9
112,3
135,0
..
Buiteni. betaalmiddelen
5,9
..
6,0
6,1
6,1
..
Belegging van kapitaal, re-
..
serves en pensioenlonds.
102,8
..
105,9
106,0
106,8
..
Gebouwen en Inventaris
2,5
2,5
.
2,5
2,5
Diverse rekeningen
230,2
..
.
231,0′
231,4 208,7
4.715,5 4.706,9
4.701,0 4.685,9
4.715,5
4.06,9
4.701,0
4.685,0
‘) Waarvan schatklstpapier
–
rechtstreeks door de Bank
in disconto genomen
. . . .
)
–
)
‘)
–
‘)
–
Circulatie
der
‘
door
de
‘) Waarvan aan Ned.-Indië
Bank
namens
de
Staat
(Wet van 1 5-3-’33 Staats-
in
het
verkeer gebrachte
blad
no.
99)
………..
‘) 36,9
‘) 36,9 ‘) 36,9
‘) 36,9
muntbiljetten
………….
142,7 141,8 442,7
162,4
N.V. DE PLAATWELLERIJ
gevestigd te VELSEN.
–
UITGIFTE van.
f
786.800,- nominaal aandelen
in coupures van
f1050,-
en
f350,-
nominaal,
ten volle delende in de winst over.
.het boekjaar 1949 en
volgende jaren.
–
/
Ondergetekenden berichten, dat zij de inschrijving op boven-
genoemde aandelen, uitsluitend voor aandeelhouders,
openstellen op:
DONDERDAG, 16 DECEMBER 1948
van des voormiddags 9 uur tot dts namiddagè 4 uur,
te AMSTERDAM, ROTTERDAM en’s-GRAVENHAGE
bij
DE TWENTSCHE BANK N.V.,
te AMSTERDAM en ‘s-GRAVENHAGE bij de
BANK VAN VLOTEN EN DE GIJSELAAR N.V.
tot de koers van 110 pCt.
op de voorwaarden van ‘het prospectus d.d. 8 Decem-
ber 1948.
Pospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de
kântoren van’ inschrij ving verkrijgbaar.
DE TWENTSCHE BANK N.V.
BANK VAN VLOTEN EN DE GIJSELAAR N.V.
AMSTERDAM, S
December 1948.
Maakt gebruzk
van onze speciale rubriek ,,Vacafures”
‘voor
het
oproepen
van
sollicitanten
voor leidende functies.
Dè Iaâtste ronde…
Het Zuid- en Midden-Amerika-nummer van
Groothandel verschijnt 18 Dec. as. U kunt
deze unieke kans om nieuwe relaties aan te
knopen nog grijpen, indien U vandaag nog
Uw advertentietekst inzendt. Voor vertaling
in het Spaans wordt door ons gezorgd.
KdNINKLIJKE NiEDERL. BOEKDRUKKERIJ
H. ‘A. M. ROELANTS, SCHIEDAM
POSTBUS 42 – TELEFOON 69300
‘DE TWENTSCHE BANK
NV.
MAANDSTAAT OP 30 NOVEMBER 1948
Kas, Kassiers en Daggeldleningen ………….
f
12.458.457.07
Nederlands Schatkistpapier
………………
..
583.780.532,68
Ander
Overheidspapier …………………..
..
5.497.816,7.3
Wissels
……………………………….
..
803.067,08
Bankiers in Binnen- en Buitenland
……….
..
15.477.928,35
Effecten
en
Syndicaten
………………..
..
1.566.967,18
Prolongatiën en Voorschotten tegen Effecten ..,,
8.563.695,38
Debiteuren
…………………………….
113.077.779,78
Deelnemingen (mci. Voorschotten) …………
…
9.300.658,56 Gebouwen
……… …………………..
..
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
.. ,,
908.009,23
–
–
t
754.504.912,04
Kapitaal
……………
………………….
t
42.245.000,-
Reserve
……………………………….
…
14.000.000,-
Boûwreserve
..
……………………….
..
3.000.000,-
Deposito’s
op
Termijn
………………..
..
82.476.282,43
Crediteuren
………..
…………………
..
593.240.499,63
Kassiers en Genomen Daggeldleningen
……..
..
692.5-1 3,66
Overlopende Saldi en Andere Rekeningen
….
..
17.962.607,09
Reserve voor Verleende Pensioenen
……..
..
908.009,23 1
t
754.504.912,04
[
+
Vaeuturc
1
Gevraagd voor de Rijksoverheid
doctorandi economie
voor werkzaamheden op het gebied van:
Internationaal betalingsverkeer
Im- en
Export
Berocpsclassificatie
Statistiek
Research betreffende bedrijfseconomische en -financiële
vraagstukken en conjunctuur-verschijnselen. Sollicitaties aan de CENTRALE PERSONEELSDIENST,
BINNENhOF 4, l)EN HAAG, onder motto L/Ec.-5 t met ver-
melding van letter der categorie waarvoor men solliciteert.
Vooraanstaande Im- en Exportfirma te Am-
sterdam, zoekt voor spoedige indiensttreding een
adjunct-directeur
vèor wie de mogelijkheid bestaat om na een in-
werktijd een directeurspiaats in te nemen.
Slechts zij, die beschikken over een ruime er-
varing op het gebied van im- en exportzaken ko-
men voor deze functie in aanmerking. Vereist
wordt het beheersen der modcrne talen in woord
en schrift. Kennis van boekhouden is gewenst.
Leeftijd 30-35 jaar.
Daarvoor in aanmerking komende candidaten
zullen worden uitgenodigd voor een psychologisch
onderzoek door de Nederlandsche Stichting voor
Psîchotecliniek, Wittevrbuwenkade 6, Utrecht.
Eigenhandig geschreven brieven, met volledige
inlichtingen over opleiding en practijk, onder ver-
melding van leeftijd en vergezeld van twee pas-
foto’s (van voren en opzij) onder no. ESB 1320,
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.
Aan het Diakonessenhuis te Groningen wordt –
gevraagd een
administratéur-econoom
Bij voorkeur Ned. Herv. (rechtz.). Gègadigden
gelieven hun sollicitaties met uitvoerige referen.-
ties binnen 3 weken na de verschijning van dit
blad te richten aan de Geneesheer-Directeur.
Persoonlijk bezoek alleen na oproeping. – –
Bekend Economisch Adviesbureau met bekwa-
me economische en juridische medewerkers is
bereid voor vooraanstaande werkgeversorganisa-
ties
–
secretariaatswerkzaamheden
te verrichten. Ook bestaat gelegenheid tot het
uitvoeren van individuele opdrachten en het ver-
lenen van bemiddeling lij overheidsinstanties,
mits van enige importantie. –
Brieven onder lett. K.K.B. aan Adv.-Bur. Nijgh
& van Ditmar, Parkstraat 27, Den Haag.
Annonces voor het volgend nummer
dienen uiterlijk Maandag 13 Dec. a.s. in het bezit te
zijn van de administratie, Lange Haven 141, Schiedam
Ncderlandsch liclische DaodeIsb3nk, N.V.
Amsterdam – Rotterdam — ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
VERKOOP
bij openbare inschrijving van het bedrijf,
te Nijmegen. gelegen, der
N.V.. Export Papierfabriek.
A. VAN SCHTJYLENBURCH, Notaris te Nijmegen,
optredend voor
HET NEDERLANDSE BEHEERSINSTITUUT
deelt mede, dat – in afwijking van vroegere publica-
ties – . tot en met 31 December 1948 gelegenheid be-
staat INSCHRIJVINGSVOORWAARDEN en -BILJET
–
TEN aan te vragen tè zijnen kantore, Prins Bernhard-
straat 1 (Tel. 25224), voor de openbare verkoop van
bovenvermeld bedrijf.
De INSCHRIJVINGSBILJETTEN moeten thans
uiterlijk
15 Februaii 1949
zijn ingeleverd bij genoemde
Notaris. Inlichtingen bij genoemde Notaris en het Ac-
cciuntantskantoor VEKEMANS & BERK te Nijmegen.
St. Annastraat 23, Tel. 26367.
nV’
Ven en» r
A
GEND
&1
04
u
Vervoer in een hand
door ‘t
gehele land
MAXIMUM SERVICE. MINIMUM KOSTEN
Economisch – Statistische
Berichten
Adres voor – Nederland: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie en Administratie 38040. Giro 8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie, 14, Universiteitstraat, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (W.).
Bankiers: Ban qua de Gommerce, Brussel.
Abonnementsprïjs, franco per post, voor Nederland f 26_ per jaar,
voor België/Luxemburg f 28 per jaar, te voldoen doör storting van de
tegenwaarde in fraiscs bij de Ban que de Gommerce te Brussel. Overzeese
gebiedsdeleii (per zeepost) f26, overige landen f28 per jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo van het kalenderjaar.
Aan getekende stukken in Nederland aan het Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotlerdam (W.).
– ADVERTENTIES.
Alle correspondent ie
betreffende
advetenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roel&nts, Lange Haven ir, Schiedam (Telefoon
69300, toestel 6).
7
Lossè nummers 75 cents, resp. 12 B. francs.