AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economis
‘
chA
–
Sta
Betichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
33E
JAARGANG
–
WOENSDAG 21 JULI 1948
No. 1628
COMMISSIE VAN REDACTIE:
Ch. Glasz; H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redactt.ir: A. de Wit
COMMISSIE VAN ADVIES VOOR BELGIË:
J. E. Menens; R. Miry; J. van Tichelen; R. Vandeputte;
F. Versichelen.
Gegevens over adressen, abonnementen enz. op de laatste
b1adzijde van dit nummer.
INHOUD: Blz.
De
artikelen
van
deze
week
……..
563
Sornmaire,
summaries
………………
563
.k
rbeidsproductiviteit
en
economisch
–
herstel
door
G.
M.
Nederhonst
………………………..
564
;Herzienirigder sbciale zekrheid in België
door. A.
Doucy………………………………
568
Overheid en vervoer
door Mr C. H. Dijkmans pap. Gunst
571
Dr J. G. M: 1)elîgaauw, ,.Dc biuntulandse groot- eisiklein-
handel”, hespr.
door A.
.ét.
C.
Reedijk
………t…..
573
j
Aan t e k e n ing:
Dollars
of
sterling
voor
Europa9
…………………..
574
Internationale
notities:
Joegoslavië’s
vijfjarenplan
……………………..
575
l)e
Ainerileanse ‘export
en
liet
E.R.P
.
……………..
575
–
Mcd cd e 1
i
n g:
–
Vergaderitig van de Centrale Jtijnvaart Commissie
……..
576
Geld-
en
kapitaalmarkt
……………………
576
Stati’tieken:
Baii.kstaten
………………………….
576.
Werkloosheid
in
Nederland
………
. …………….
57S_
Werklooslielil
In
België
………………………
.
578
Stand
van
‘s
JtlJkS
JCas
…………………………
578
Kapitaalbeweglng van Nederland naar de Ver. Staten sinds begin 1935
Oviralelit iler laatste vier verkorte balansen van De Neder-
landsclie
Bank
………………………………
5
–
79
DEZER DAGEN
bracht de Russische antwoordnota in de Berlijnse kwestie slechts één nieuw gezichtspunt: de officiële erkenning der
blokkade als politiek wapen; de Westelijke geallieerden
staan tlans voor een voorshands onoverzichtelijke situatie.
,,O.dark, dark, (lark, amidthe blaze of noon”, het gold
obk al voor iiilton. Inrniddels gaan de Amerikanen met superforten demonstreren; Frankrijk daarentegen wordt
voorzichtiger, evenals de West-Duitse autoriteiten, die
daarvoor een boze, blik van Generaal Clay moesten in-
casseren. Aller ogen zijn momenteel gericht op de Haagse
Conferentie van de Consultatieve Raad der West-Euro-
pese Unie. ,,Der Anblick des jetzigen Europhers giht mir
viele Hoffnung”, schreef Nietzsche; de vijf Ministers, waarschijnlijk geen lezers van Nietzsche, hebben zich
echter voorlopig in ne’elen gehuld.
1-lieruit was de Veiligheidsaad, zij het met enig geknip-
per der ogen; juist te voorschijn gekomen. Bernadotte’s
visie op het Palestijnse probleem werd aanvaard; de Raad
gaf aan de opnieuw strijdende partijen het bevel het vuren
opnieuw te. Staken. De sitûatie blijft echter donker: de
wapenstilstand werd slechts onder voorbehoud aanvaard,
in feite wordt er nog gevQchten. Graaf Bernadotte mag
thans zijn vaardigheid in het ,,Ik zie, ik zie wat gij niet –
ziet” opnieuw bewijzen.
Dat .schijn bedriegen kan, ondervond de Italiaanse
Regering na de aanslag op Togliatti: de vermeende zwakte
der communistische oppositie bleek’plotseling een optisch
bedrog. De georganiseerde arbeidrs konden echter de
ogen niet sluiten voor een mogelijke breuk in hun gelederen;
van doorzetting der algemene staking werd afgezien.
De Regering beoogt thans afkondiging van een anti-
stakingswet. Premier De Gasperi ziet blijkbaar meer licht
dan zijn collega Schuman in Frankrijk, die zich gedwongen
zag ‘af te treden. Inmiddels
4
wordt omzichtig naar een
compromis met betrekking tot de ambtenarenstaking
gestreefd. Op het Franse loon- en prijsprobleem past uit
Boutens’ quatrijnen: ,,Ik hoor bij dag en nacht de verre
brekers, maar nooit of nergens komt er land in zicht”.
Of wordt dit het devies van President Truman, presiden-
tieel candidaat der Democratische partij na een conventie
zonder visie?
Blinde klippen: de Parijse Organisatie der E.R.P.-.
landen is doende deze zichtbaar te maken. Kon men tot
nu toe niet verder zien dan nationale belangen, aan de hand
van door elk lid verstrekte gegevens wordt thans de blik
verruimd. Oogmerk is het uitzetten van een gemeenschap-
pelijke koers tot 1952.
Met een korter tijdslimiet is in Nederland het peilen
toevertrouwd aan Dr Beel Zij, die slechts als toeschouwer in de wereld verkeren, kennen deze dikwijls beter dan zij, die er een rol in spelen. Deze gedachte van Bossuet zal de
kahinetsformateur, die de nuances der partijpolitiek reeds
uit eigen aanschouu”ing kent, waarschijnlijk beamen. Welke nieuwe -gezichten zal het nieuwe kabinet Béel
bevatten?
Perspectieven: gezien de recente loonsverhogingen in
de Amerikaanse staalindustrie ligt een verhôging der
staalprijzen in het verschiet; hnderzijds vertoont de staal-
en steenkoolproductie van het Ruhrgehied over de maand
Juni recordcijfers. Stijgen Europa’s kansen op zelfvoor-. ziening? I)e E.R.P.-landen kunnen zich spiegele aan het
optimisme van de Engelse ,,National Coal Board”, die het
verlies van £ 23 mln, dat-in het eerste jaar der nationali-
satie werd geleden, ziet als een ,,incentive to future
economies”.
•
Behandeling van alle
bankzaken
Bezorging van alle
assurantiën.
R. MEES & ZOONEN
BANKIERS EN ASSURANT!E.MAKELAARS
AMSTERDAM
– ROTTERDAM
–
S•GRAVENHAGK
DELFT
.
SCHIEDAM
–
VLAARDINCEN
EERSTE NEDERLANDSCHE
Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te’s-Gravenhage
ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT. DELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5346
Pe rso n eels- Pensioenverzekering
verschaft directe fiscale besparing – afschrljving van
toekomstige lasten – blijvende Sociale voldoening
Vraagt U eens
welgedocunienteerd
advies aan ons
BUREAU VOOR COLLECTIEVE CONTRACTEN
1
zot mati
5
t
ESTABLISHED f878
An Independent .journal of Finance
and Trade
*
OBJECTIVE APPRAISALS.
CONSIDERED JUDGMENT
IMPARTIAL OPINION
*
Contains most complete range of
British economic and financial statist-
ics published in any weekly journal
*
•
World wide circulation
*
•Annual subscription rate: (post free-
to inciude all supplements) £ 3:2:6
(fi 33,40)
4 Special Supplement on Economic Con-
2itions in The Xctherlands was iublished
on January 31. A
li,niteil ,aumber
of this
Suppielnent remain for sale.
LONDON: 51 CANNON ST.RÉET, E.C. 4
Koninklijke
Nederkindsche
Boekd rukkerij
H. A. N. Roelants
Schiedam
SPEiV
[EMBO
N.V. KONINKLIIK
NEDERLÂNDSCFiE
ZO U T IN D U ST R IE
Boekelo . Hengelo
ZOUTZIEDERIJ
Psibriek vzn:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
natronloog
cauctic soeta
met papier geîsoleerde kabels
voor zwakstroom en sterkstroom
–
koperdraad en koperdraadkabel
labeIgarnituren. vulmassa en olie
HE KABELFABRIEK
DELFT
21 Juli 1948
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
563
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
G.
31.
Nedeihorst,
Arbeidsproductiøiteit en economisch
herstel.
Een aantal factoren, die momenteel het opvoeren van de arbeidsproductiviteit in de weg staan, zal a.h.w. van-
zelf verdwijnen, wanneer het herstel vordert en de schaarste
afneemt. Dit is bijv. het geval met de nog môeilijke grond-
stoffenvoorziening en het euvel van de zwarte handel.
Daarnaast zijn er andere oorzaken, die een speciale voor-
ziening vragen (overbezetting van bepaalde takken van bedrijvigheid, heén en w’eer trekken van en plaatselijke
tekorten aan arbeidskrachten). Voorts moeten conjunc-
tuurpolitiek en andere maatregelen ter verhoging van de
bestaanszekerheid de angst voor werkloosheid helpen over-
winnen, terwijl een voorzicltig optrekken van het tarief-
plafond en herziening van de schalen der loonbelasting
harder werken aantrekkelijk zou kunnen maken. Bijzon-
dere maatregelen zijn vereist om het tarief yoor de arbei-
ders sociaal aanvaardbaar te maken. Door de democrati-
sering van het bedrijfsleven en door een juiste verdeling
van de lasten en de lusten van het economisch herstel
zal de zo noodzakelijke vertrouwenssfeer kunnen worden
geschapen, waarin de belangstelling voor de arbeid kan
gedijen.
A.
Doucy,
Herziening der sociale zekerheid in België.
De sociale zekerheid is in België op rJanuari 1945 van
kracht geworden. Reeds véôr het totstandkomen van het wetsbesluit van 28 December 1944 was voorzien, dat de
sociale zekerheid, die in béginsel vaststond, in haar wijze
van toepassing slechts voorlopig was. Een termijn van
twee jaar washaar toegewezen; er werdvereengekomen, dat zij zou worden ingesteld met gebruikmaking van in-
middels opgedane practische ervaringen. Op het ogenblik
is de soci&le zekerheid niet van toepassing op zelfstandigen,
noch op leerlingen, kostwinners en huispersoneel. Uitbrei-
ding van de sociale zekerheid tot de zelfstandigen werd
reeds spoedig in overweging genomen; in de komende
maanden zal het huispersoneel bij de sociale zekerheid
worden betrokken. Tal van vraagpunten zijn momenteel
nog in studie. De vrees, die de laatste tijd in allerlei kringen
tot uiting kwam, als zou de herziening van de sociale zeker-
heid systeemloos en overhaast geschieden, is ongegrond.
Mr
G.
H. Dijkmans van Gunst,
Ooerheid en QerQoer.
De volksbelangen, die bij het vervoer zijn betrokken,
nemen naar aard en omvang steeds in bëtekenis toe en
de noodzaak ener positieve bemoeiing der Overheid met
het vervoer in al zijn vormen groeit daarmede in rechte
evenredigheid. – De voorwaarden voor een oplossing van
de hiermede samenhangende problemen zijn drieërlei: 1.
dat’ de Overheid de wettelijke bevoegdheden verkrijgt en
een bestuurlijke instantie opbouwt, die èn wettelijk èn
feitelijk in staat is aan het bedrijfsleven terwille van het
openbaar belang de nodige leiding te geven; 2. dat het
bedrijfsleven de vorm van organisatie bereikt, waarin het
ter behartiging van zijn vakbelangen de Overheid waar-
dig, eensgezind en krachtig tegemoet kan treden; 3. dat
Overheid en bedrijfsleven elkaar vinden ten nutte der
openbare vervoersbelangen. Voor dit doel zullen duidelijk-
heid van de zijde der Overheid omtrent haar bedoelingen
en ontvankelijkheid Voor de belangen van het bedrijfs-
leven organiserende factoren van grote betekenis kunnen
zijn en een sfeer van vertrouwen kunnen scheppen.
SOMMAIRE.
G. M. Nederhorst,
La productivité clu traoail et le redresse-
meat économique
Pendant le dernier trimesire de 1947 la productivité
du travail aux Pays-Bas a atteint le niveau de 84% de
l’année 1938. Plusieurs facteurs empêchent la producti-
vité du travail d’atteindre ou même de dépasser le niveau
d’avantguerre. Quelques-uns de ces facteiirs, par exemple
la pénurie de matières premières, disparaîtront automa-
tiquement fur et â mesure que le redressement économi-
que se réalisera. D’autres facturs exiget une activité
spéciale du gouvernement ou dé l’industrie. –
A.
Doucy,
La’ répision de lasécurité sociale en Belgique.
-La nouvelle législation en rqati6re de sécurité sociale
en Belgique est entrée en vigueur au ler janvier 1945.
A cause du manque-.d’expérience pratique, le système
devait être considéré comme provisoire. Les réformes en
matière de- sécurité sociale en faveur des travailleurs
indépendants sont k l’étude. Dans un avenir proche, le
prsonnel domestique également sera inclus dans le système.
Maigré les différentes critiqués, les travaux de révisions
continuent systéiiiatiquement et sans précipitation. –
Dr.
G.
H. Dijkmans van Gunst,
La fonction publique du
transport.
L’intérêt du transport pour la communauté n’a cessé
d’augmenter. Ceci constitue un argument considérable
en faveur d’un certain contrôle gouvernemental. D’autre
part, les différentes branches du transport doivent trouver
les formes d’organisation appropriées, af in de garantir leurs intérêts privés. Dans cet ordre d’idées une espéce
d’équilibre pourrait être atteint dans l’intérêt de la com-
munauté.
SUMMARIES.
G. M. Nederhorst,
Labour productivity and economie re-
coery.
During the last quarter of 1947 labour productivity in
the Netherlands reached a level of 84 pet of 1938. A great many factors are preventing an increase of labour produc-
tivity to and above the prewar level. Some of them, e.g
scarcity of raw materials, will disappear automatically in
proportion to the rate of economie recovery. Other factors
require specifïc action by Government and industry.
A. Doucy,
Reision of social security in Belgium
In Belgium social security came into force January
ist, 1945. Lacking. practical’ experience, the system was
explicitly provisional. At present extension of social
security to independent workers has been taken into
consideration. In the near future dornestic servants will
also be included. Notwithstanding many criticisms the
revision takes. place systematically and without precipi-
tation.
Dr
G.
H. Dijkmalls van Gunst,
The public function of
.
transport.
The importance of transportfor the w’hole cori’imunity
has risen continually. This is a sti-ong argument for a
certain arnount of Government control. Opposite to – this
control the several branches of the transport trade have-
to find the proper form of organisation in order to secure
their private interests. In this way akind of equilibrium
might be reached for the benefit of the éommunity.
564
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
ARBEIDSPRODUCTIVITEIT EN
ECONOMISCH HERSTEL.
Het totstandkomen van het Europese Herstel Pro-
gramma en de og’ave, waarvoor Nederland zich in ver-
band hiermede gesteld ziet, heeft ons volk opnieuw ge-
plaatst tegenover het vraagstuk van de opvoering der
arbeidsproductiviteit. Er is des te meer aanleiding om hier-
voor de bijzondere aandacht te vragen, nu de officiële
cijfers een op het eerste gezicht niet onbevredigende stij-
ging der productie vertonen.
Overschrijdt de productie van ons land immers niet in
de laatste maanden van 1947 het vooroorlogse peil en
was zij in April van dit jaar niet 6 pCt boven het gemiddel-
de van 1938?
Dit lijkt allemaal zeer geruststellend, maar het beeld
wordt anders, .wanneer wij de achtergrond van dit ver-
schijnsel nader beschouwen. Daarbij willen wij vooropstel-
len, dat wij er in Nederland niet zijn wanneer wij, wat de
productie .betreft, blijven staan op het vooroorlogse peil.
Twee factoren maken, vergeleken net voor de oorlog,
een hogere productie en daarmede een verhoogde arbeids-
productiviteit noodzakelijk.
In de eerste plaats, moet erop gvezen worden, dat onze
bevolking in de periode van 1938-1948 met 15 pCt toe-
nam..’Aannemende, dat alle andere factoren gelijk zouden
blijven, impliceert dit een daarmede overeenkomende
verhoging van de productie, wil het levenspeil weer op
hetzelfde niveau komen als voor de oorlog. Wanneer men
daarnaast in aanmerking neemt, dat zowel in de arbeids-
productiviteit als in het volume der industriële productie
en de reële consumptie per hoofd der bevolking een ,,trend”
was, waardoor de normale ontwikkeling er één is van een
langzame groei, dan wordt het duidelijk, dat men met de
is van handhaving van het levenspeil van voor de oorlog
Veen voor ons volk wel zeer bescheiden doelstelling heeft
gesteld. Gezien deze ontwikkelingsgang zou het verant-
woord zijn het doel hoger te stellen en een voortzetting
van deze opwaartse beweging na te ‘streven. –
Een tweede factor die aanleiding is een hoger productie-
peil na te streven dan voor de oorlog, hangt samen met de
voor Nederland zo typische verandering in de bevolkings-
structuur, waarbij de verhouding tussen het aantal per-
sonen in de productieve leeftijd en het improductieve deel
dér bevôlking (ouderen en jongeren), waarvoor gezorgd
moet worden, zich in de richting van de improductieve
groepen verschuift. Dit betekent, dat een naar verhouding
kleinere groep productief werkzamen voldoende m9et pro-
duceren im de in omvang toegenomen groep der impro-
ductieven een redelijk bestaan te waarborgen. Dit laatste
is slechts dan mogelijk, indien de productiviteit der arbei-
ders toeneemt.
Tenslotte moet erop gewezen worden, dat de oorlog ons
gesteld heeft voor het vraagstuk om’op korte tijd te voor-
zien in de ,,inhaalbehoeften”. In de eerste plaats wijzen
wij in dit verband op de noodzakelijke vervanging van
alles, wat de oorlog hiei aan materiële schade heeft aan-
gericht. Deze vervanging en déze opbouw is alleen te ver-
krijgen door een surplus aan productie boven het voor-
oorlogse peil.
In ,nog sterkere mate is dit het geval met het verlies
aan welvaartsbronnen, dat als blijvend te kenschetsen
is en dat zich niet zo maar laat herstellen. Welk deel van
de schade, die het gevolg is van de verwoesting van het
Duitse achterland en van de met de politieke ontwikkeling
samenhangende structurele wijziging in ons ‘economisch
verkeer met Indonesië als blijvende schadepost zal zijn te
beschouwen, is nu nog niet te zeggen, maar zeker is het,
dat de compensatie, welke ons land daarvoor elders op
nieuwe markten zal moeten zoeken, alleen te vinden is
door meer productie en door een grotere arheidsprôduoti-
viteit dan voorheen.
Wat nu de uiteindelijke resultaten zullen zijn en hoe
hoog het productiepeil zou moeten worden opgevoerd,
wanneer men al deze factoren incalculeert, is thans nog
niet met zekerheid te zeggen, maar dat ht niet onaan-
zienlijk het peil van 1938 zal moeten overschrijden is zeker.
Vanuit deze gezichtshoek, en wij mogen wel zeggën met
deze reserves, dienen de cijfers van onze arbeidsproductivi-
teit en onze productie-indices te worden bezien.
Productie-indices
1)
aantal arbeids-
1roductie-index
index-gemid-
dagen in de be-
in de
delde dag-
trokken maand
industrie
productie
1938
……….
231
100
100
1945 Juni
….
23
-.
11
December
.
21.
1
,.
56
61
1946 Juni
….
21
67
78
December
.
22
83 89
1947 Juni
.
. .
23 01.
.
03
11
December
.
28
.
103 105
1048 Januari
. .
23
102 102
Februari
22
.
98
105
Maart
24
105 103
–
April
. . .
24
–
106
–
103
Mei
211
102
.
111
‘) Statistisch
B6etin
c.B.S
De gemiddelde dagproductie is niet gelijk aan het index-
cijfer van de maandproductie. Dit hangt samen met het
feit, dat het kental werkdagen per maand onderling kan verschillen. Bovenvermelde indexcijfers geven dus een
beeld van het verloop van dc industriële productie. Het
zijn gemiddelde cijfers, die in de verschillende sectoren
van het bedrijfsleven nog aanzienlijke differentiaties ver-
tonen. Een hogere productie-index dan dit gemiddelde
vindt men bijv. bij de openbare nutsbedrijven (electriciteit,
gas, water), de metaalindustrie, de houtindustrie en bepaal-
de sectoren van de chemische industrie (fosfaat-meststoffen
en benzolproducten). Een lager indexcijfer vertonen daar-
entegen de steenkolenmijnen, de voedings- én genotmidde-
lenindustrie, de katoenindustrie en waarschijnlijk ook,
alhoewel hierover geen cijfers bekend zijn, de bouwnijver-
heid. liet beeld is dus geenszins eenvormig, maar vertoont
in de verschillende bedrijfstakken nog tal van afwijkingen. Daarnaast ‘moet in aanmerking worden genomen, dat voor
vele industrietakken geen indexcijfers bekend zijn en dat
ook de landbouw er buiten valt.
Bovenstaande cijfers geven weer het_verloop der pro-
ductie: een beter inzicht in de arbeidsproductiviteit krij-
gen we, wanneer we ook do personeelsbezetting in aanmer-
king nemen.
Arbeidsproductiiteit in de industrie (1938 = 100).
Personeels-
Productie
Arbeids-
bezetting
productiviteit
1946 3e kw. ..
106
76
72
4e kw. . .
111
88
80
1947 le’ kw. ..
114
84
73
2e kw. ..
117
89
76
8e kw. . .
121
91
76
4e kw. ..
125
105
84
Statistisch Bulletin C.B.S.
Ook deze cijfers zijn gemiddelden. Bereikt de algemene
arbeidsproductiviteit in de industrie in het 4de kwartaal
1947 een peil van 84 pCt van 1938, de arbeidsproductiviteit
van de mijnen bijv. bedroeg in 1947 slechts 69 pCt van 1938.
Voor de beantwoording van de vrag, op welke wijze
hierin nu verbetering is te brengen, dienen w’ij eerst’ de
factoren na te gaan, die het productieresultaat bepaln.
Daarbij dient men te bedenken, dat, wanneer wij het over
de arbeidsproductiviteit hebben, deze arbeidsproductiviteit,
zijnde het productieresultaat dat per arbeider bereikt
wordt, bepaald wordt:
A. door objectieve factoren, gelegen buiten de wil van de
arbeider;
‘
21 Juli 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
565
.1′
B. door subjectieve factoren, ten nauwste verband hou-
dende met de offers en moeite, e1ke de arbeiders zich
voor de productieverhoging wensen te getroosten.
A.
De objectieoe factoren, welke pan inploed zijn op het
arbefds,esultaat.
Op het arbeidsresultaat en de grootte van de maat-
schappelijke productie zijn een groot aantal factoren van
invloed, welke geheel liggen buiten de sfeer van de arbeids-
inspanning. Wanneer men dan ook de productiecijfers be-
ziet, dient men er zich voor te hoeden deze te beschouwen
als een exacte maatstaf voor de beoordeling van de men-selijke arbeidsprestatie en de goede Wil van arbeidszijde
hetoond om het land er weer bovenop te helpen. Vooral
in deze tijd zijn er vele andere invloéden werkzaam, die
oorzaak kunnen zijn, dat een bedrijf, dat reeds een bevredi-gend productiepeil bereikt heeft, toch klaagt over de slechte
arbeidsprestatie van het personeel, terwijl er andriijds
bedrijfstakken zijn, die hij een bestudering van de produc-
tiecijfers pover voor de dag komen, maar waar men des-
niettegenstaande geen bepaalde reden tot klachten heeft
over de mcde’erking, die er van arbeiderszijcle wordt
ondervonden. Zonder naar volledigheid te streven zullen wij
in het onderstaande enkele objectieve factoren noemen, die in deze tijd in sterke mate het productieresultaat ten gunste of ten ongunste kunnen beïnvloeden zonder dat de arbeids-
lust van de arbeider hier veel toe of af kan doen. Als
zodanig noemen wij:
De grondstof/enpositie:
de grondstoffenpositie is van
grote invloed op de continuiteit van het productieproces. Bedrijfstakken, die over de aanvoer vai hun grondstoffen
niet te klagen hebben, waardoor het fabricageproces
regelmatig voortgang kan vinden, zullen in het algemeen
een hoger productiegemiddelde vertonen dan andere
takken van bedrijf, waar de grondstoffen en het materiaal
maar mondjesmaat door de Rijksbureaux wordt toegewe-
zen. Een tijdige, maar goede materiaalvoorziening is voor
de arbeidsproductiviteit van het grootste gewicht. Speciaal
het bouwbedrijf heeft onder stagnatie van de materiaal-
levering te lijden. In de herfst en wintei van 1946-1947
was er een ernstig houtgebrek en nauwelijks was dit over-
wonnen, of midden 1947 deed zich een ernstige storing
in de cementvoorziening voor. De arbeiders konden door
gebrek aan materiaal niet voldoende vorderen en de arbeids-
productiviteit daalde. Ook was direct na de bevrijding
de slechte kwaliteit van het materieel oorzaak van veel
stagnatie, hetgeen ook al weer de arbeidsproductiviteit
en daarmede het productieresultaat ongunstig beïnvloed-
de. Vast staat, dat slechts dan een goede arbeidsprestatie
te verwachten is, wanneer de arbeider werkt in een rustige,
door geen storingen van buiten onderbroken sfeer. Treden
er door een slechte Organisatie of door externe factoren
onderbrekingen op, dan daalt de arbeidsprestatie. Stag-
natie in de materiaalvoorziening is gelukkig een tijdelijk
verschijnsel, ten nauwste samenhangende met de schaarste-
economie. Verdwijnt deze, dan nernt automatisch de
arbeidsproductiviteit toe. Wat dat betreft, valt er in de
komende maanden nog met een voortdurende verbetering in de arbeidsproductiviteit te rekenen. Deze ontwikkeling
staat echter geheel los van de inspanning, welke de arhei-:
der zich in de toekomst wil getroosten. Bij verbetering van
de materiaalpositie wordt deze stijging van de arbeids-
productiviteit ons als het ware in de schoot geworpen.
De kwaliteit van de machines:
ook de slechte kwali-
teit van de machines heeft het productieresultaat veelal
in ongunstige zin beïnvloed. In de oorlogsjaren is in vele
bedrijven op het machinepark roofbouw gepleegd. Onder-
houd en revisie vonden niet of onvolledig plaats, om nog
maar te zwijgen van de tijdige vervanging. Dit laatste laat
ook thans nog te w’€nseri over. Dit verouderde nÏachine-
park veroorzaakt meer storing dan onder normale om
standigheden, wanneer de technische installatie op peil
gehouden wordt. Storing betekent verlies van arbeidsuren
en mindere productie. Ook dit is een factor, die op dc duui’
zal verdwijnen, maar die ongetwijfeld ook nu nog op ver-
schillende bedrijven van nadelige invloed is.
De overbezetting in het bediijfsleven:
in bepaalde he-
dr.ijfstakken speelt ook de ovei’bezetting een rol, liet
groot aantal grensbedrijven houdt de kosten en daarmede
de prijzen onnatuurlijk hoog en staat een gezonde ver-
ruiming van de afzet en de export in de weg.’Deze o’er-
bezetting en versnippering van het bedrijf is tevens een
sta in de weg om te geraken tot de zo noodzakelijke effi-ciency, in de bedrijfsvoering, welke voor ons land in deze
periode vereist is. De arbeiders in deze kleinbedrijven
kunnen dienovereenkomstig geen bevredigend arbeids-
resultaat behalen door gebrek aan technische en organi-
satorische hulpmiddelen. Wil men in ons land het vraag-
stuk der arheidsproductiviteit aanpakken, clan dient ook
aan de overbezetting in bepaalde takken van bedrijf de
nodige aandacht besteed •te worden. Daarbij stuit men
Oj)
de moeilijkheid, dat •tal van prijsvoorschriften de normale
doorstroming in het bedrijf in de weg staan. De selectie,
die hij een vrije prijsvorming ontstaat, wanneer onder-
nemers, die met de marktprijs niet uit kunnen komen, de
uitoefening van hët bedrijf staken, wordt hij prijsvast-stelling van overheidswege niet ‘aanvaard, omdat elke
producent de Overheid aansprakelijk stelt, wanneer hij met de door deze bepaalde prijs niet kan uitkomen. liet
gevolg is, dat deze niet rendabele bedrijven toch in stand
blijven hetgeen het uiteindelijke productieresultaat in on-
gunstige zin beïnvloedt.
Deze overbezetting heeft bovendien nog het nadeel,
dat zij de goede werkkrachten uit de levenskrachtige
ondernemingen wegtrekt, die zich nu als eigen baas een
hestaantje in de betreffende branche ti’achten te veroveren.
Deze factor mag o.i. niet uit het oog worden verloren,
wanneer men bijv. de arbeidsproductiviteit in de aardé-
werkindustrie in ogenschouw neemt.
Ongunstige ligging pan het bedrijf t.a.. de woonplaats
van dc arbeiders:
deze factor werkt speciaal in het houiv-
bedrijf helemmerencl op het bereiken van een goede
arbeidsprestatie. De vraag naar arbeidskrachten doet zich
op andere plaatsen (geteisterde gebieden) voor dan daar
waar het grootsté aanbod is. liet gevolg is, dat grote
arbeidersgroepen wekelijks van Noord naar Zuid of van
Oost naar West trekken. Aan diverse kosten, bestaande
uit reisuren, reiskosten, logies en voeding, gaan grote
bedragen verloren. Deze improductieve, extra te betalen
kosten kunnen bij onwerkbaar weer en in de lange donkere
wintermaanden oplopen tot 100 pCt van het productieve
loon. Bij arbeiders, die ver van hun werk wonen, varieert
deze extra toeslag ook onder – normale omstandigheden
tussen 50 en 60 pCt van het overige loon ‘). Ook dit heen
en weer trekken van arbeiders werkt dus als een rem op
de arbeidsproductiviteit en is dus mede één van de oor-
zaken,.dat deze in de bouwvakken nog steeds aanzienlijk
ligt beneden het vooroorlogse peil (ca 65 pCt van 1938).
Ook in sommige andere bedrijfstakken speelt het verloren
gaan van arbeidsuren door het heen en weer trekken
van arbeidskrachten een rol. Op twee wijzen zijn de moei-
lijkheden te ondervangen. Een groots opgezet scholings-
plan voor arheiders(-sters) ter plaatse kan veel gereis
overbodig maken. Anderzijds kan door verandering van
de techniek (bijv. de preafabricage van woningen) het
zwaartepunt van de bedrijvigheid verplaatst worden naar
die plaatsen, waar wel de arbeidskrachten beschikbaar zijn. liet komt ons voor, dat o.p dit gebied nog verdere
resultaten te behalen zijn, zodât ook deze factor op de
duur aan betekenis zal inboeten, hetgeen de arbeidsproduc-
tiviteit ten goede, komt.
–
‘) Zie Ir ‘Al. Elion: ,,Wedcropbouwnioeilijkheden”,
Dc Inge-
nieur” 1948, nt’s 23, 24 en 25.
566
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
e. Het tekort aan arbejdsk,achten:
ook .het tekort aan
arbeidskrachten staat een verdere ontplooiing van de
arbeidsproductiviteit in de weg. Door. dit tekort vindt er
ook op het gebied der personeelsvoorziening een slechte
selectie plaats. . Veelal is men genoodzaakt minder vak-
bekwame krachten aan te trekken, teneinde de productie
voortgang te doen vinden. In andere gevallen is het tekort
aan personeel in één afdeling van het bedrijf oorzaak,.
dat ook de andere afdelingen, waar wel voldoende arbeids-
krachten oor beschikbaar zijn, niet op volle kracht
kunnen werken. Zo is in sommige bedrijfstakken een
gebrek aan jeugdig vrouwelijk personeel oorzaak van de
geringe prestatie van afdelingen, waar uitsluitend mannen
werkzaam zijn. be roep om meer arbeidskrachten staat in
tegenspraak met het merkwaardige feit, dat er van een
zekere werk!oosheid onder de werkkrachten in de leeftijd
van 40 tot 50 jaar kan worden gesproken. Tal van. Ge-
westelijke Arbeidsbureaux ervaren, dat werkkrachten
in deze leeftijdsklasse moeilijk te plaatsen zijn. Gedeelte-
lijk is hier ook van invloed het feit, dat, nu hoe langer
hoe meer pensioenfondsen in de ondernemingen worden
ingesteld; de werkgevers minder geneigd zijn deze oudere
arbeidskrachten aan te trekken, omdat dit in verband
met de pensioenering onvoordelig is. In ieder geval is
hier nog een zekere arbeidsreserve. De omscholing van
deze ai’beidskrachten levért echter bijzondere moeilijk-
heden op en het is zeer de vraag., of dit relatief teveel
zou k.unnen voorzien in het tekort, dat op andere plaatsen
bestaat – een tekort dat in vele gevallen betrekking heeft
op jeugdig vrouwelijk personeel en op geschoolde vak-
lieden. Men kan dan ookmoeilijk spreken van een alge-meen arbéidstekort in deze zin, dat tegenover het totaal
aan voor nuttige doeleinden benodigde arbeidskrachten
een tekort aan mensen zou staan. Er is slechts sprake
van een tekort-in bepaalde essentiële beroepen tegenover
een teveel in andere beroepen. In deze zin verdient het
vraagstuk van het arbeidstekort de volle aandacht, omdat
dit naar onze mening niet als een tijdelijk en voorbijgaand
verschijnsel te beschouwen is. De lage cijfers der werk-
loosheid leiden tot de conclusie, dat de toestand van Jull
employment” hier vrijwel bereikt is. 1-let werkloosheids-
percentage ligt beneden de 1 pCt. Al moge het arbeids-
aanbod nog enige elasticiteit bezitten ten gevolge van de
niet te meten vrijwillige werkloosheid, toch geven deze
cijfers recht om tot volle bezetting van de arbeid te be-
sluiten.
1-let ligt in de lijn van de nagestreefde economischë poli-
tiek om te blijven streven naar een toestand van ,,full
employment”. De kernvraag, die zich’ dan ook voordoet,
is, hoe bij een minimale frictiewerkloosheid toch een
doelmatigc arbeidsvoorziening bereikt kan worden, opdat
de arbeidsproductiviteit geen gevaar, loopt. In het alge-
meen verdient het aanbeveling de mobiliteit van de arbeid
niet te overschatten .,,Full employment” zal altijd beteke-
nen een zekere schaarste op de arbeidsmarkt en het is
dus zaak maatregelen te treffen, teneinde toch een bevre-
digende aanpassing van het aantal arbeidskrachten aan
de vraag te verkrijgen. Een eenvoudig middel daartoe is
liet toelaten van een grotere ‘loondifferentiatie. Indien
men echter, deze loondifferentiatie zich vrij laat voltrek-ken, zullen de ondernemingen, die met een arbeidstekort
te maken hebben, hun lonen verhogen, teneinde op deze wijze arbeiders uit andere bedrijfstakken aan te trekken.
Onder de huidige omstandigheden is dit echter onaanvaard-
baat-, omdat daarvan moet worden gevreesd, dat de
bedrijfstakken zich aan elkaar zullen optrekken en
aldus een derde loonronde zullen veroorzaken.
Waar de tot nog toe gebruikelijke methode voor het
aantrekken van arbeidskrachten door middel van loons’
–
verhogingen derhalve niet is aan te bevelen, moet gezocht worden naar andere middelen om een goede spreiding van
arbeidskrachten te krijgen. In dit verband is van ver-
schillende zijden bepleit het strenger en in meer bedrijfs-
takken toepassen van het systeem der aanstellingsver-
ginningeii, krachtens welke men niet zonder toestemming
van het arbeidsbureau van betrekking kan veranderen
2).
In zeer dringende gevallen zal men als tijdelijke maat-
regel dienen te oveiwegen, of het verlenen van een aan-‘
wij zingsbevoegdheid, speciaal ten aanzien van de nieuwe
generaties, krachtens welke deze zich in een beroepskeuze
beperkt zien tot bepaalde essentiële beoepen, uitkomst
kan brengen. De bezwaren tegen beperking van vrijheid
op dit gebied zijn evident, zodat men bij voorkeur meer
indirect de mobiliteit van de arb’eid moet trachten te
bevorderen (propaganda voor bepaalde beroepen op scho-
len, voorschriften ten aanzien van m,ximumbezetting
in sociaal minder nuttige bedrijven, het aantrekkelijk
maken van arbeid in essentiële bedrijven, enz.). Indien
de mobiliteit van de arbeid bevorderd wordt en daarmede
aan de moeilijkheden van de personeelsvoorziening in dç
bedrijven is tegemoet gekomen, zal dit ongetwijfeld een
goede uitver1ing hebben op het arbeidsresultaat.
f. Onooldoende scholing oan personeel:
onvoldoende
scholing van personeel heeft ongetwijfeld ook het arbeids-
resultaat in ongunstige zin beïnvloed. Met de vakkennis
en de bedrevenheid inhet vak is het na de oorlog slecht
gesteld. Dpor de lange duur e11 de gevolgen van de oorlog
vloeiden vele ervaren vaklieden af en het jonge geslacht
miste de gelegenheid om opgeleid te worden en bleef ook
daarna nog in militaire dienst. Behalve dat hier een per-
soonlijk element een rol speelt, doordat . uit de jeugd
weinig aandrang komt om zich voor een vak te bekwamen,
spelen ook uiterlijke omstandigheden (militaire dienst)
hier een rol. –
In het boveiistaande zijn een groot aantal factoren ge-
noemd, die elkvoor zich ertoe medewerken, dat de arbeids-
productiviteit laag is. Deze factoren staan geheel los van de
vraag, of er bij de arbeiders voldoende arbeidslust aan-
wezig is om zich voor de goede zaak de nodige inspannin-
gen te getroosten. In het algemeen bestaat er natuurlijk
ook een verband tussen de prestaties der arbeiders en de
productie der ondernemingen. Doch de productie wordt
daarnaast door tal van andere,buiten de arbeider gelegen
invloeden beheerst, waarvan er in boveistaande een
aantal zijn opgenoemd. In abstracto kunnen dus de tech-
nische productie en de arbeidsproductiviteit geheel on-afhankelijk zijn van de verrichte arbeidsprestatie. Zelfs
indien de productie-omvang met dezelfde middelen
gelijk is aan die van voor de oorlog, is daarmede niet
alles gezegd omtrent de arbeidsprestatie.
B. ‘De subjectieoe factoren, welke van invloed zijn op
het arbeidsresultaat.
Er zijn dan ook duidelijk enige subjectieve in de arbeider
zelf gelegen factoren aan te vijzn, welke tijdelijk het.
arbeidsresultaat kunnen benadelen. Als zodanig noemen
De inoloed oan de zwarte handel:
alhoewel de beteke-
nis hiervan slinkende is, worden tal van arbeidskrachten
toch nog aan het productieproces onttrokken, doordat
zij op veel gemakkelijker wijze op andere manier, zonder
zich bijzonder in te spannen, veel geld kunnen verdienen.
De betekenis, die hieraan kan worden toegekend, neemt,
af naarmate de schaarste-economie afneemt. Vandaar,
dat ookdeze factor te rangschikken is onder de factoren,
die vanzelf verdwijnen, naarmate we sneller groeien naar
meer normale verhoudingen.
De orees poor (verkloosheid:
de vrees voor, werkloos-
t)
Mr
J. A. Snijders . ,,Verpl aatsing en tewerkstelling van bouw-
vakarbeiders”, ,,Bouw” 21 Februari 1948, 3de jaargang, No. 8.
r
21 Juli 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
567
heid is vooral voor de oudei’e werkkrachten somtijds nog
een rede om zich enige matiging op te leggen bij de arbeids-
inspanning. De mentaliteit van de arbeiders is op dit
punt zeer gevoelig, en de bittere ervaringen, na het eind
van de vorige weieldoorlog,’zijn bij velen van hen’nog diep
in het geheugen gegrift. Een duidelijke conjunctuur-
politiek met daarop aansluitend maatregelen om de be-
staanszekerheid te verhogen (ontslagwetgeving, wacht-
geldregeling) kan er ongetwijfeld toe bijdi’agen om de
grond aan dit wantrouwen te ontnemen.
c.
De nadelige inaloed op de arbeidsprestatie door een te
laag’ loon jlaf ond: over de loonbegrenzing bij het werken
in tarief is al veel te doen geweest. Ingevoerd ‘als comple-
ment op de loonstop was het in de practijk dikwijls een
domper op het leveren van ee’h grotere arbeidsprestatie.
Arbeiders, die zich in het produtieproces bijzonder in-
spanden, zagen zich dè vr’uchten van hun arbeid ontgaan,
omdat de looncontrôle betaling boven de tariefgrens niet
toeliet. De oorzaak moet niet alleen worden gezocht in
het te laag vaststellen van het tariefplafond. Ook het
bedrijfsleven zelf draagt hier een stuk van de verantwoor-
delijkheid. Direct na de bevrijding was er bij de arbeiders een sterke weerzin te overwinnen om het werken in tarief weer •te aanvaarden. Dc leuze ,,nooit meer in tarief” deed
algemeen opgang. Teneinde de arbeiders over het dode punt heen te helpen, zijn vele ondernemers er toe over-
,gegaan een tarief vast te stellen, dat zo laag was, dat
zonder inspanning 35 tat 40 pCt boven het hasisloon kon
worden verdiend. Het feit, dat de markt deze kostprijs-
verhoging verdroeg, werkte dit in de hand. Aldus ontstohd’
een in wezen ongezonde toestand.
Ongezond vanuit werkgeversstandpunt, omdat het
tarief gebaseerd was op een abnormaal lage prestatie.
Ongezond vanuit de gezichtshoek van de arbeiders, om-dat het zeker was, dat bij het intreden van meer normale
omstandigheden de calculatie zijn eisen zou stellen en de
tarieven omlaag zouden moeten met alle weerzin, die dit
in de kringen der arbeiders opwekte.
Nu wordt er van verschillende zijden opheffing van de
tariefgrens bepleit.’ In het bouwbdiijf heeft men zelfs
reeds op bescheiden schaal een proef genomen met de
opheffing van het tariefplafond. Wanneer dit slaagt, zal
het tot de gehele bedrijfstak worden uitgebreid, en van-
neer eenmaal het tariefplafond in het bouwvakhedrijf
verdwenen zal zijn, is het ook in andere bedrijfstakken
niet mcci’ te handhaven. Als argument voör het opheffen
van het tariefplafond wordt aangevoerd, dat de loonrege-
lingen het handhaven van het weekloon der arbeiders
nooit doel op zichzelf is, hiaar dat het er in de eerste plaats
op aankomt de arbeidsprestatie bij eenzelfde loon in stand
te houden en zo mogelijk op te voeren. Neemt de prestatie
toe, dat moet het mogelijk zijn het uurinkornen te ver-
hogen. In het algemeen gezien is deze stelling natuurlijk’
onbetwistbaar. Men verliest hierbij echter uit het oog, dat
in een situatie, waarbij er sprake is van een schaarste op de arbeidsmarkt, elke loonbeweging reacties opwekt hij
andere groepen arbeiders. Wanneer de bouwvakarbeiders meer presteren, is er alles voor te zeggen hen ook meer te
belonen. Maar dit hogere loon van de bouwvakarbeiders
is in andere bedrijfstakken aanleiding voor al degenen,
die met de bouwvakarheiders in vakhekwaamheid gelijk
staan, om ook hoger loon te verlangen, waarbij het geens-
zins zeker is, of in clie andere gevallen tegenover dat hogere
loon ook een hogere prestatie zou staan. Dit nu maakt het
in een bepaald geaal
loslaten van het tariefplafond zo ge-
vaarlijk. Toch zouden wij een voorzichtig gaan in deze
richting niet willen ontraden, omdat de nadelen van een
taricfplafond, dat_als een rem werkt op de arbeidsprestatie,
o.i. nog groter zouden zijn, maar wel diejit men dan de
tarieven op een gezonde basis te stellen, opdat handhaving van het tarief, ook bij opvoering van de prestatie, mogelijk
is.
De arees, dat bij opcïoering aan de prestatie de ta,’ieaen
aerlaagd zullen worden,
is mede eén oorzaak, dat de arbeids-
prêstatie nog beneden de normale blijft. Deze ervaring
vindt zijn bevestiging in de inaugurele rede van Prof.
P. J. Bouman over het onderwerp ,,Sociale Spanningen”,
waarin gewezen wordt op het diep gewortelde wantrouwen,
dat de arbeider er van weerhoudt zich werkelijk in te
spannen. Een enquêteur, die als vertrouwensman van
velè arbeiders een .onderzoek instelde naar de verhoudingen
van de arbeiders in deze tijd, deelde mede, dat vrijwel alle ondervraagde arbeiders, speciaal zij, die werkzaam waren
op stukloontarief, openhartig verklaarden harder te
kunnen werken. Zij vreesden echter, dat de verhoogde
arbeidsprestatie zou leiden naar een evenredige verminde-
ring van het stukloon. In een meer recent onderzoek naar
de tariefbeloning in de metaalindustrie
3),
wordt deze
ervaring aan de hand van tal van uitspraken uit de practijk
nogmaals bevestigd. 80 pCt van de ondervraagden stond
met diep wantrouwen tegenover het tarief, dat zij in de
practijk veelal uit practische noodzaak aanvaardden, maar
waarvan zij de verlaging bij verhoging van de prestatie
als een voortdurende dreiging aanvoelden. lIet zou
lichtvaardig zijn dit wantrouwen van arbeidersaijde als
van tijdelijke aard te achten. Slechts een garantie, om
gedurende een bepaalde periode de tarieven niet te wijzigen,
zou de mensen ertoe kunnen breng’en werkelijk te tonen
wat zij waard waren. Thans is het echter veelal nog zo,
dat men zichzelf bewust afremt, teneinde te voorkomen,
dat men na verlaging van het tarief vervalt in een opjaag-
systeem, waarmede men vôôr de oorlog zulke slechte
ervaringen heeft opgedaan. Ongetwijfeld kan een juiste
tarifiëring de arbeidsprestatie in giinstïe zin beïnvloeden,
maar men dient hier met grote behoedzaamheid tewerk
te gaan.
Het (vegbelasten aan de extra aerdiensten bij oaerwerk
is een andere vorm om een rem aan te leggen aan een
meerdere arbeidsirispanning. Een vrijgezel komt hij een
hoger uurloon of in tarief soms iii een hogere belasting-
klasse, waardoor het ,,schone” loon, dat hij in handen
krijgt, nauwelijks toeneemt. hierdoor verdwijnt alle be-
langstelling om de prestatie op te voeren.
Een sterke aerschuiaing aan het prestatieloon naar
het behoefte-inkomen,
is al evenmin bevordem’lijk om de am’-
beidsprestatie iii de guhstige zin te beïnvloeden.
01)
zich-
zelf is het juist, om bij de inkomensvorming van de arbei-
ders zowel de prestatie als de behoefte als grondslag te
nemen. Algemeen neemt men aan, dat het loon gebaseerd
moet zijn op de prestatie met als vloer de behoefte van een gemiddeld gezin van de minst-geschoolde arbeiders en dat
correcties in verband met de behoeftefactor zowel naar
beneden als naar hoven via de belastingen en de’toeslagen
dienen te geschiéden. De verhouding tussen prestatiebe-
loning en behoefte-inkomen is in de loop der laatste jaren
gegroeid. Nu is hier uit sociale overwegingen veel voor te
zeggen, maar toch rijst de vraag, wanneer men deze ver-
houding bestudeert, of er voor de hoofden van grote ge-
zinnen nog wel een voldoende prestatieprikkel is o,m tot
hogere verdiensten te komen. Tér illustratie geven wij een
overzicht van deze verhouding tussen het prestatie-inko-
men en het behoefte-inkomen ): (zie blz. ‘568 bovenaanJ
De slechte prestatie der jeugdige arbeidskrachten:
de
slechte prestatie der jeugdige arbeidskrachten werkt als
een rem op de prestatie van’ het bedrijfsleven als geheel.
De klacht hierover is bij de oudere vaklieden algemeen.
Van deze zijde hoort men vaak bittere klachten over de
onverschillige houding van hun jongere collega’s, die niet
‘)
Het vraagstuk van de
tariefbeloning
in de metaalindustrie. Rapport van de
Tarief-studiecommissie, samengesteld
Uit
de
ver-
tegenwoorciigers
van
de Federatie Werkgevers Vakvercnfgingen en
deBedrijfsunie voor de Metaalnijverheid,
‘) A. Vermeulen :,,Is verhoging
van
de kindertoeslag ge-
wenst?”, ,,IDe Vakbeweging” 29 runi, Jaargang 1948, No.
3.
r
568
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
–
–
–
Prestatietoe-
Kinderbijsi.
Aantal
kind.
Prestatie-
toesi.
10%
Tl
01110fl
Kiocler-
bijslag
Totaal
inkomen
T
00
0
.
Netto
inkomen
sI.
in
%
v.h.
netto inko-
in
%
v.b.
netto
men
inkomen
1
/
40.-
/
4,-
/
44,-
/
2,40
146,40
/
2,20
t 44,2l
±
9
%
:f
5%
2
,, 40,-
,,
4,-
,, 44,-
,,
4,80
11
48,80
,,
1,54 )147,26
±
8%
J
10
%
3
,, 40,-
,,
4,-
., 44,-
,,
7,20
))
51,20
0,99
,, 50,21
±
8
%
±
14
%
4
,, 40,-
,,
4,-
,, 44,-
)1
10,20
,, 54,20
0,64
53,56
±
7%
±
19
%
7
,, 40,-
,,
4,-
,, 44,-
11
19,20
,, 63,20
–
63,21
±
6
%
±
30
%
zoals zij ook slechtere tijden gekend hebben dan de huidige.
Speciaal daar, waar men aangewezen is op groepstarieven,
kan dit de gehele productie afremmen. Vele loonregelingen
houden met de prestatie van de jeugdigen te weinig reke-
ning. Veelal is het loon uitsluitend afhankelijk gesteld van
de leeftijd, zonder dat enige maatstaf voor de vakbekwaam-
heid bestaat. Neiging om het valc te leren wordt dus niet
beloond. Een groots opgezet scholingsplan is essentieel
voor het opvoeren van de arbeidsproductiviteit in Neder-
land. Daarbij zal aan de bevorder.ing van de arbeidsiust
der jongeren de grootste aandacht moeten worden besteed.
h. Gebrek aan geloof in de nuttigheid nan het opz’oeren
der arbeidsprestotie
is tenslotte voor velen ook een motief
om nièt met volle eiergie de dagtaak te vervullen. Wan-
neer de maatschappelijke teenstellingen schérp gevoeld
worden kan ook dit een rem vormen op de prodi.ictiviteit.
Ineen tijd, waarin voor de arbeiders de loonstop gehanteerd
wordt, is het voonvelen van hen moeilijk te verteren, van-
neer zij daarnaast kennis nemen van hoge winstuitkeringen.
Dat lang niet al deze winstuitkeringen reëel zijn in die zin,
dat zij zonder meer als voor consumptie heséhikbaar
inkomen vrijkomen, doet hier weinig aan af. lIet komt
slechts aan op de uiterlijke indruk en die indruk is, bezien
vanuit het gezichtspunt van de arbeiders, hogere winst
bij gelijk loon. Onder deze omstandigheden stuit een
appèl op grotere productie vaak af op het wantrouwen.
Meer inzicht en betere voorlichting omtrent de
werkelijke winstvoet van het
bedrijfsieven
en omtrent de
nationale taak, waarvoor Nederland zich gesteld ziet,
gepaard gaande aan een regelmatig overleg tussen directie
en personsel over de algemene zaken, het bedrijf betref-
fende, kan ongetwijfeld ook de arbeidsprestatie ten goede
komen.
Vatten wij thans ons betoog in enkele conclusies samen,
dan zagen wij, dat van een aantal factoren, die momenteel het opvoeren van de arbeidsproductiviteit in de weg staan,
gezegd kan worden, dat zij als het ware vanzelf zullen
verdwijnen, wanneer het herstel vordert en de schaarste
afneemt. Dat was bijv. het geval met de invloed, die mo-
menteel de slechte grondstoffenpositie nog heeft, met het
euvel van de zwarte handel, en niet andere factoren.
Daarnaast zijn er oorzaken, die een speciale voorziening
vragen. De ongunstige invloed der overbezetting kan wor-
den bestreden door een scherper toezicht op de vestiging.
liet euvel van het heen en weer trekken van arbeiders,
met let tijdverlies eraan verbonden, door scholing ter
plaatse van arbeiders. Voor ht plaatselijk tekort aan
arbeidskrachten zijn twee middelen aangewezen: a. de
scholing van nieuwe arbeidskrachten; b. een aanstellings-
vergunning.
Conjunctuurpolitiek en andere maatregelen om de
bestaanszekerheid te verhogen zullen de houding van hen, die door angst voor werkloosheid niet hard willen werken,
moeten doorbreken, terwijl een voorzichtig optrekken van
het tariefplafond en de herziening van de schalen der loon-
belasting ertoe zouden kunnen medewerken, het hardèr
werken voor de arbeider aantrekkelijker te maken, doordat
het volle resultaat van de meerdere prestatie hen ten goede
komt.
Bijzondere maatregelen zijn vereist, teneinde het tarief
voor de arbeider sociaal aanvaardbaar te maken en daar-
mede het vanLrouiven, waarmede men thans allerwege
dit stelsel tegemoet treedt, te doorbreken. Behalve door
een tariefgaran Lie voor een bepaalde tijd, kan door het
inschakelen van tariefcommissies bij de vaststelling en
de eventuele wijziging van tarieven een goede arbeids-
prestatie, waarbij men bevrijd is van de vrees voor het
afsteken van het tarief, vordeii bevorderd.
Tenslotte zal door de democratisering van het bedrijfs-
leven door middel van een wijd vertakt stelsel van onder-
nemingsraden, door grotere openbaarheid en meer overleg
ten aanzien van -de vraagstukken, waarmede het bedrijf
als geheel •te maken heëf t, en door een juiste verdeling
van de lusten en de lasten met het economisch herstel van
het land verbonden, de zo noodzakelijke .vertrouwenssfeer
geschapen worden, waarin de belangstelling voor de arbeid
gedijen kan.
Alvorens deze opmerkingen te besluiten, tenslotte nog
een enkel woord over het doel, dat men zich bij liet opvoe-
ren van de arbeidsproductiviteit moet stellen. Soms lijkt
het, alsof het vanzelfsprekend is, dat dezelfde arbeids-
productiviteit als voor de oorlog weer bereikt moet worden.
Wat het productieresultaat betreft, hebben wij er in de
aanvang van dit artikel reeds op gewezen, dat de omstan-
dighieden een niet onbelangrijk groter arbeidsresultaat
van ons vragen dan voor de oorlog. Ten aanzien van de
arbeidsinspanning liggen de verhoudingen echter enigszins
anders. Ongetwijfeld zijn. er
bedrijfstakken, waar véÔr de
oorlog een overdreven arbeidsprestatie verlangd werd.
De vrees voor ontslag tijdens de deprèssie in de der-
tiger jaren heeft maar al te dikwijls tot overmatige prestatie
aanleiding gegeven. liet zou niet juist zijn in dergelijke
gevallen de vooroorlogse prestatie als norm tenemen. In
verband hiermede is het gewenst, voor elke arbeidscate-
gorie wetenschappelijk te doen vaststellen, wat onder een
normale redelijke prestatie moet worden verstaan. In
bedrijfstakken, waar zou blijken, dat de redelijke prestatie
beneden de vooroorlogse prestatie ligt, moet het productie-
nadeel niet opgevangen worden door opvoering van de prestatie, maar door verbeteringen in de organisatie. In
het algemeen zal men bij de vergelijking met de vooroorlog-
se prestatie enige voorzichtigheid hebben te btrachten,
omdat de objectieve omstandigheden, die de prestatie be-
,invloeden, inmiddels gewijzigd kunnen zijn. Slechts een
behoedzaam optreden in deze gevoelige materie kan tot
goede resultaten leiden.
Gouda.
Drs G. M. NEBEaHORST.
HERZIENING DER SOCIALE ZEKERHEID
IN BELGIË.
De sociale zekerheid is in België op 1 Januari 1945 van
kracht geworden. In het tot de Regent gerichte verslag,
dat voorafging aan het wetsbesluit van 28 December
1944, was voorzien; dat de sociale zekerheid, die in beginsel
vaststond, in haar wijze van toepassing slechts voorlopig
was. Een termijn van twee jaar was haar toegewezen,
en er werd overeengekomen, dat zij ingesteld zou worden
met gebruikmaking van de lering, die uit de practische
ervaringen zou kunnen worden getiokken.
Alen vergist zich, wanneer men zou -menen, dat cle
Minister van Arbeid, die sedert het allereerste begin van
21 Juli 1948.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
569
sociale zekerheid er de leiding van had, het einde van de
bedoelde periode heeft afgewacht om de herziening ter
hand te nemen van een stelsel; dat stellig één der schoonste
loten
is
van de Belgische sociale politiek na de bevrijding.
Terzeifdertijd dat hij enkele particuliere stelsels be-
studeerde, waarop wij in dit artikel nog terugkomen,
schônk de Minister zijn ol1e aandacht aan een uitbreiding
der so’ciale zekerheid tot de’ zelfstandigen. Er werd een
studiecommissie ingesteld en ook aanstonds een plan
voor zekerheidsdwang ontworpen. In grote lijnen en
rekening houdend met de wijzigingen, die er nog in aan-
gebracht zouden kunnen worden, beoogt’ het de instelling
van een stelsel yan soiale zekeiheid voor niet-loontrek-
kendn, gezien , ,d e iuidige onbes Londigheid der heersende
toestanden ‘op sociaal gebid en de moeilijkheid zich
individueel te vrijwaren tegen tegenslag en de wisselvallig-
heden van het bestaan. . . . “.
liet ontworpen plan heoogtde toepassing van de sociale
zekerheid te bperken tot• drie sectoren: pensioenen,
ziekteerzekering ei gezinstoeslag. Zij, die geen loon
trekken, zouden dan in drie klassen worden. ingedeeld:
de economisch zwakken, de- economisch sterken en de
ttissenklasse.
Wat ouderdomspensioeren en pensioenen voor langst-
levenden betreft, zouden de economisch zwakken dezelfde
voordelen gnieten als er an loontrekkende arbeiders
wor’den toegestaan. Personen, die bij de economisch sterken
zijn ingedeeld, en de tûssenklase zou een rente verzekerd
vordn, dié in het ongunstigsté geval overeenstemt met
dè khpitalisering der gemiddelde bijdragen. Supplementaire
vooiiselen zouden op zekere voorvaarden toegekend kun-
nn worden aan hen, die tot de tussenklisse gerekend
wo’rder’ en een daartoe strekkehd verzoek indienen.
De ziekteverzekering zou teruggebracht wôrden tot
het altersteminimum, dn:ar mén immers de verzekering
zou beperkeii tot een vast bedrag voor ernstige gevallen.
Alleen chirurgische operaties, die behandeling in eén
ziekenhuis vereisen, zijn voorbehouden, evenals preven-
tieve behandeling, kuren in sanatorïa, kanker, prothesen:
kosten van hevallingen of van hegrafenissen. –
Er ‘is ôvereengekomen, dat familieleden van hem, die
‘onder de wet valt en die met hem samenwonen mede van de beddelde voordelen zouden kunnen genieten. Evenwel
zouden uitsluitend de kosten van bevalling, hetzij iaii de
vrouwelijke verzekérde zelve, hetzij van de echtgenote van .de mannelijke verelcerde, gedekt kunnen worden.
Begrafeniskosien komen alleen in aai’imerking in geval
van ôverlijden van de verzekerde zelf.
Laten we hier aanstonds aan toevoegen,, dat deze voor-
stellenkrachtige bestrijding hebben gevonden in de schoot
van de speciale sectie, die uit de Commissie was gevormd
en die belast was met de bestudering van de toepassing.
der sociale – zekerheid voor niet-loontrekkers,’ en dat dé
pleno-commissie er waarschijnlijk de voorkeur aan geeft
het Parlement te laten beslissen of het ziekterisico door
de verzekering moet worden gedekt.
Tenslotte zou de kindertoeslag, die aan niet-loontrekkers
wordt toegekend, in overeenstemming moeten wordén
gébracht met die, welke aan loontrekkende arbeiders
wordt gegeven. –
De gootsté moeilijkheid, die voortvloeit uit de ge-
dwongen sociale zekerheid voor ielfstandigen, ligt onge-
twijfeld in het vaststellen der bijdragen, het probleem der
inkomsten en middelen. –
De Commissie meende, gezien de onbefrouwbaarheid der
statistieken, over de heroepsinkomsten der onafhankelijke
arbeiders, dat de berekening der bijdragen gebaseerd
moest w’orderi op het kadastraal inkomen, dat ten grond-
slag ligt aaru dc berekening van •Ue grbndbelasting, rnet
inbôgri) niet alleen van het pand (of- pandsgedeelte) dat
dooi de betrokkene bewoond wordt; maar ‘ook van dat,
hetwelk dooi’ hem beroepshalve wordt ingenomen.
Dit is dus in zijn grote lijnen de edonomie van een
regeringsplan, ter aanvulling van de sociale zekerheid,
die op dit ogenblik niet van toepassing is op zelfstandigen,
noch op .leerlingen, die door een leerlingcontract zijn
gebonden, noch op kostwinners, noch op huispersoieel.
Wij mogen hier dadelijk aan toevoegen, dat in de
eerstvolgende maanden het huispersoneel bij de sociale
zekerheid zal worden betrokken volgens zekere richtlijnen:,
die nader aangegeven zullen moeten worden.
Onder de particuliere stelsels, waarover wij hierboven
spraken en die de Minister van Arbeid van plan is te vol-
maken in het kader van een algemene herziening’ van de
sociale zekerheid, noemen wij ouderdom ‘on vroegtijdig
overlijden enerzijds en ziekte en invaliditeit anderzijds.
De herziening der pensioenen was toevertrouwd aan een
studiecomm.issie, die echter -niet tot overeenstemming
is kunnen komen. De aanhangers van kapitalisatie en die
van verdeling hebben het vraagstuk onder de ogen gezien
zonder tot een noemenswaardig resultaat te -komen. Op
zijn beurt heeft de Minister een ‘voorlopig wetsontwerp
gemaakt, dat tenslotte’een geheel nieuwe bewerking van
het pensioenstelsel omvat.
Wanneer dit voorlopige wetsontwerp door de Kamers
wordt aangenomen, zal er voorgoed’ een eind komen aan
de ondergrondse strijd, die er thans over de wetgeving
inzake pensioenen’wordt gevoerd.
1-let pensioen zou berekend worden naar gelang van het
bedrag der door de -loontrekkers gedurende hun actieve
dienst ontvangen bedragn en het normale bedrag van het
pensioen zou dan gelijk zijn aan een zestigste deel van het
totaalbedrag der bézoldiging, die volgens het wetsbesluit
als basis van de ‘bijdragen in het wetsbesluit werden aan:
genomen. Zolang het pensioen zijn normaal bedrag niet
bereikt, zou het vermeerderd moeten ‘worden met een
overgangstoeslag, waarvan het bedrag en devoorwaarden,
waaronder het wordt toegekend, langs wettelijke weg
worden geregeld. .
1-let ouderdômspênsioen zou blijven beginnen op 65-
jarige leeftijd op zijn vroegst, wanneer het een loon-
trekker betreft, en
01)
GO-jarige leeftijd, wanneer het een
loontrekkende vrouw betreft. De leeftijd, waarop het pen-
sioen ingaat, zou ten hoogste met 5 jaar kunnen worden
vervroegd door middel van een overeenkomstige ver-
mindering per jar, waarin het pensioen vervroegd ingaat.
In geval van overlijden vn eeii loontrekker zou een
tijdelijke uitkering, kunnen worden gegeven aan zijn
weduwe, die wegens haar leeftijd of lichamelijke onge-
schiktheid in de onmogelijkheid zou vôrkeren beroeps-
bezigheden overeenkomstig haar sociale positie en haar
scholing uit te oefenen. Verdere voorwaarden worder
overwogen, maar het zou ons te ver voeren, die hier nader
te beschouwen.
Wij kunnen ermee volstaan te vermelden, dat de grond-
gedachte, die het géhele plan beheerst, slechts de wens is
uiteindelijk een pensioen toe te’ staan, gelijk aan 75 pCt
van het gemiddelde loon, dat in het betrokken vak wordt
‘betaald.
1
v’Vat ziekte- en invaliditeitsverzekering betreft, is het
huidige streven van de wetgever erop gericht e’ensdeels
de staatssubsidie niOt meer te. ge’en op basis van de ont-
vangsten der verzekeringsorganen,’ maar wel op basis
van de uitgaven. Men zal moeten erkennen, dat deze basis
logisch is, daar iij immers vôortvloeit uit het wezen van
de wet zelf,op de sociale zekerheid, die geheel en al wordt
behee,’st door het begrip solidariteit. Tot in de allerlaatste
tijd constateerde men inderdaad, dat de ohderlinge ver-
zekeringskassen, die vele jeugdige elerhenten omvatten
of wel verzekerden,’ die een weinig gevaarlijk of niet on-
gezond beroep uitoefenden, onvermijdelijk belangrijke
winsten moesten maken. – Daartegenover moesten de
onderlinge, verzekeringsondernemingen,’ wier overgrote
meerderheid van aangesl6tenen bestond- uit arbeiders op
gevorderde leeftijd of die gevaarlijke of ongezonde beroepen
heoefenden, op even onvermijdelijke wijze verliezen
570
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
lijden en aldus de lasten der verzekering dragen. Bijgevolg
komt het er op neer, dat door het toestaan van staats-
bijdragen op basis van de onkosten der ,,onderlingen”
dit euvel verbeterd .wordt, een euvel, dat volkomen
indruist tegen de geest van de wet.
Het lijkt ook wel, of men hoe langer hoe meer de kant
opgaat van instelling van een speciale invaliditeitskas,
die los staat van de ziekteverzekering en over een zekere
autonomie beschikt. *
– Men overweegt op het ogenblik eveneens een herziening
van de jaarlijkse vacanties, waarvan men echter niet kan
zeggen, dat zij deel uitmaken van de sociale zekerheid,
maar die toch op willekeurige wijze door de wetgever
daaraan gekoppeld zijn.
Het huidige stelsel geeft aanleiding tot vele misbruiken,
die in grote mate het gevolg zijn van de wijze, waarop het
tot in de laatste tijd werd doorgevoerd. Het is nog te vroeg
om te zeggen wat er uit groeien zal, maar het schijnt wel
zeker, dat men zich oriënteert in de richting van een
doeltreffender centralisatie en vooral naar een betere
contrôle.
In eenzelfde verband zullen de arbeidsongevallen en de beroepsziekten in de naaste toekomst’ in de sociale zeker-
heid worden opgenomen.
De werkzaamheden van de studiecoinmissie, die tot dit
doel is opgericht, zijn nog niet ver genoeg gevorderd om
met enige zekerheid te zeggen hoe die opneming zal ge-
schieclen. –
Eindelijk ook zullen deze verschillende maatregelen op hun beurt aangevuld worden met de algemene h’erziening
van de thans geldende sociale zekerheid, die bestudeerd
woi’dt door de Algemene Paritaire Raad en door een
çommissie uit de ministeriële raad, die tot dat doel is aan-
gewezen in de laatste dagen van Mei 1948 en die onder
voorzitterschap van de Minister van Financiën staat:
De Algemene Paritaire Raad, die belast is met de
bestudering van de hervbrming der sociale zekerheid,
staat voor een reeks vraagstukken, die opgelost moeten
worden en waarvan een lijst is ingediend in gemeenschappe-
lijk overleg tussen de vak- en patroonsverenigingen met
het Ministerie van Arbeid. Hieronder volgen de voornaam-
ste vragen, die er te dezen aanzien zijn gesteld.
Moeten de jaarlijkse vacanties uitgesloteh worden
van de sociale zekerheid? Moet in dat geval het van kracht
zijnde systeem van verplichting al of niet verlaten worden?
Moeten de arbeidsongevallen en de beroepsziekten
onder de sociaI6 zekerheid vallen?
1-Toe moet het bedrag der uitkeringen worden vast-
gesteld: afhankelijk van de lonen of op meer uniforme wijze?
Moet de staatsinmenging in sommige afdelingen van
de sociale zekerheid ingesteld, uitgebreid of opgeheven
worden?
Is het gewenst het beheer door werkgevers en werk-
nemers van de organisaties der sociale zekerheid te gene:
ralis’eren ‘of niet? Op welke wijze?
Moet de organisatie van de sociale zekerheid gecen-
traliseerd blijven of moet er decentralisatie plaats hebben?
Moet een eventuele decentralisatie dan volgensde gebieden
pf volgens de vakken worden bewerkstelligd?
Moet er een Hoofdbestuur voor de Sociale Zekerheid
worden ingesteld en wat zou, dan zijn bevoegdheid zijn?
Op welke wijze zou er een eind gemaakt kunnen
worden aan de misbruiken, die in sommige sectoren van
de sociale zekerheid zijn geconstateerd?
Wat zijn de voornaamste hervormingen, die over-
wogen moeten worden in de verschillendê afdelingen van
de sociale zekerheid?
–
Dit zijn de opgeworpen vragen. Welke zijn nu de voor-
stellen, die er gedaan zijn?
Indien wij daarop met stelligheid konden antwoorden,
zou er generlei probleem meer op te lossen zijn. Dit,nu is
niet het geval; er staan te veel meningen tegenover elkaar
en te veel uiteenlopende opvattingen dreigen elkaar te
overheersen, dan dat men nu reeds zou kunnen zeggen,
dat er in een zeer nabije toekomst geen problemen meer
zullen worden gesteld, die gemakkelijk tot oplossing te
brengen zullen zijn.
Wij zullen thans zo goed mogelijk trachtende opvat-
tingen te definiëren, die, voor de hierboven genoemde
vragen, enige kans schijnen te hebben om in overweging
te worden genomen.
Laat ons deze vragen nog eens in dezelfde volgorde be-
zien.
Jaarlijkse Qacanties.
De Algemene Paritaire Raad,
wiens rol trouwens slechts van adviserende aard is, heeft
zich verzet tegen uitsluiting van het stelsel van be-.
zoldigd verlof uit de ‘sociale zekerhid maar toch zijn
er stromingen merkbaar, waarmede rekening zal
moeten worden gehouden en die gunstig zijn voor
een mogelijke uitsluiting. Gedurende een tegen het eind van
April te Amsterdam gehouden Congres, hebben de Belgi-
sche vakorganisaties, die inhet A.B.V.V. zijn verenigd,
zich uitgesproken voor de uitsluiting derjaarlijkse vacan-
ties uit de sociale zekerheid, op voorwaarde evenwel,
dat het stelsel vaô verplichting,, dat thans van kracht is,
gehandhaafd blijft en dat men in geen geval terugkomt
op het voor 28 December 1944 geldende stelsel.
Trouwens, de Katholieke werkgevers hebben een studie
commissie voor sociale zekerheid ingesteld en in de con-
clusies dier Commissie. lezen wij het volgende:
,,In geval van bezoldigd verlof, is er nooit sprake
van een onderlinge regeling, maar alleen van volko-
men individuele voorziening. Het gaat slechts om
een voorlopige dekking te vormen vôôr het ogenblik,
waarop het verlof ,,genomen wordt”. ,,Deze kwestie kan
worden opgelost” – zo gaat het verslag verder – ,,door
een rechtstreekse betaling van de werkgever aan de
loontrekker, ingeval deze lid is van de onderneming sedert
de hervatting van het werk, dat volgde op de laatste
feriode van bezoldigd verlof”.
De opicissing kan gevonden worden door invoering van
een stelsel van vacantiekaarten. . –
A.rbeiclsongeoallen en beroepsziekten.
Het komt ons
voor – en wij hebben dit reeds betoogd – dat in een
zeer nabije toekomst deze beide risico’s gedekt zullen
worden door een bijdrage ineens van de sociale zekerheid.
Zo zal men nader komen tot hot beginsel van eenheid in
de verzekering, dat, naar wij menen, de basis zal moeten
vormen van de sociale zekerheid.
Wat de wijze betreft, volgens welke dit samengaan der
beide bedoelde stelsels kan worden verkregen, deze zijn
op het ogenblik in behandeling bij een studiecornmisie
en wij kunnen nog niet zeggen, in welke mate zij zullen
worden vastgesteld en geregéld.
– 3.
Bedrag der uitkeringen.
De vaststelling van het bedrag
der uitkeringen overeenkomstig de lonen heeft het nadeel,
niet te behntwoorden aan het denkbeeld van de sociale
saamhorigheid, die, men verliest dit te vaak uit het oog,
de basis is van het zekerheidsplan.
Niettemin kan men begrijpen, dat-er iich een belang-
wekkende mening heeft gevormd ten gunste van dit
inzicht, dat in zekere mate, vooral voor de werknemers,
enige compensatie inhoudt voor de betrekkelijk grote
offers, die deze werknemers brengen en waartegen zij zich
in groten getale verzetten.
Staatsinmenging.
Hier zien wij een kwestie van
amhtsbevoegdheden. De Staat eist het recht op de opperste
leiding te behouden van een stelsel, waarvan de financiële
kant dermate inwerkt op het economische leven van het
land, dat het thuis hoort bij de algemene politiek, terwijl
de werknemers en de werkgevers van hun kant het gehele
stelsel willen beheren, zonder de Staat daarin een daad-
werkelijke rol te willen laten spelen. Het lijkt wel alsof de
toekomstige reorganisatie van de sociale zekerheid niet
vanuit deze gezichtshoek wordt bekeken.
Centralisatie en decentralisatie.
Ook hier staan de
21 Juli 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
571
opvattingen tegenover elkaar. Voorstanders van centrali-
satie en aanhangers van het begrip dedentralisatie zijn niet geneigd tot elkaar te komen. In de schoot zelf der
aanhangers van de decentralisatie bestaat geen overeen-
stemming ten aanzien van de regionaal of vakgroeps-
gewijs verkregen aard van deze eventuele decentralisatie.
Hoofdbestuur oan de sociale zekerheid.
liet lijkt wel
of hier algehele overeenstemming is verkregen en dat men
in een nabije toekomst zal overgaan tot instelling van dit
instituut, waaraan de rol van organiserend lichaam zal
worden toegewezen, die thans in verschillende vormen
bestaat.
Het zou wenselijk zijn aan dit bestuur een coördinerende
rol toe te bedelen, daar de coördinatie thans vrijw’el niet
bestaat, terwijl het ontbreken daarvan aich in vele gevallen
pijnlijk openbaart.
Het wegnemen van misbruiken.
Hier moeten velerlei
n
–
.aatregelen onderzocht worden. In het.algemeen wenst
men nog steeds eenvormigheid der methoden en coördi-
natie.van de contrôlemaatrdgelen. De statistische grondslag van de sociale zekerheid zal,
wanneer er hier coördinatie heeft plaats gehad (de studie
ervan is nog niet afgelopen), de toepassing der voorgestelde
maatregelen kunnen vergemakkelijken.
De oornaamste herQormingen, die in de r’erschillende
afdelingen der sociale zekerheid oaerwo gen moeten worden.
Wij vinden hier terug, w’at wij hierboven reeds hebben
gezegd over de ouderdomspensioenen, ziekte, invalidi teit
en ongevallen. Wij herhalen, dat de kinclertoeslg reeds
op velerlei wijze is herzien, wat zijn structuur be-
treft, en dat er nog aan verschillende plannen wordt
gewerkt. Men oriënteert zich trouwens duidelijk naar
rationalisatie en coördinatie der kassen voor kinder-
toeslag en de oprichting van de ,,Rijksdienst voor Samen-
ordening der Gezinsvergoedingen” was één der eerstë
schreden, die in deze richting werden gezet.
Het is ons in het kader van dit artikel niet mogelijk ver-
der in te gaan op een materie, waarvan de omvang, het
belang en het ingew’ikkeld karakter niet nader behoeven te
worden beschreven. Wij zouden daar echter tot slot aan
willen toevoegen, dat de vrees, die de laatste tijd in allerlei
kringen tot uiting kwam, als zoude de herziening van de sociale zekerheid systeemloos en overhaast geschieden,
ongegrond is. Onder de politieke vraagstukken van al-
gemene aard, waarmede de Regering zich bezig houdt
en die ernstig en methodisch bestudeerd w’orden, neemt de
sociale zekerheid één der voornaamste plaatsen in *).
#Brussel.
A. DOIJCY.
OVERHEID EN VERVOER.
Wie kennis neemt van hetgeên in vakbladen en alge-
mene pers verschijnt betreffende actuele vervoersvraag-stukken, die moet zich wel afvragen, of het scherpe ver-
schil van inzicht, dat veelal tussen Overheid en bedrijfsle-
ven blijkens deze publicaties aanwezig wordt geacht, niet
meer in een verschil van principieel uitgangspunt dan in
tegenstrijdige coiicrete belangen is gelegen. liet mag
daarom, rede met het oog op het bij Tweede Kamer
aanhangige Wetsontwerp tot regeling van het goederen-
vervoer met vrachtauto’s (1948—1949, 635), van actuele
betekenis worden geacht, zich een ogenblik omtrent ‘de
principiële zijde van het probleem te bezinnen.
Het is, dunkt mij, goed het eens met alle klem te
zeggen: het vervoerswezen krijgt in de moderne samen-
leving meer en meer het karakter van een openbare
functie. (Daarmede is geenszins bedoeld, dat het vervoer
in handen van de Overheid zou moeten zijn). De volks-
belangen, die hij het vervoer zijn l5etrokken, nemen naar
S)
Dit artikel werd vertaald uit liet Frans (Red.).
aard en-omvang steeds in belang toe eh de noodzaak
ener positieve bemoeiing der Overheid met het vervoer
in al zijn vormen groeit daarmede in rechte evenredigheid.
Wie van de spoorw’eggeschiedenis in de 19e en 20e eeuw
kennis neemt, ziet daar het treffende voorbeeld van een
vervoerstak, die van een particuliere, door de Overheid
min of meer gecontroleerde, bedrijvigheid is geworden
tot een openbare dienst, al moge het spoorwegvervoer dan
veelal en ook ten onzent in particuliere bedrijfsvorm en
niet in de vorm van een oi.ierheidsdienst worden beheerd
en uitgevoerd. En wat voor het spoorwegvervoer geldt,
geldt evenzo voor het water- en wegvervoer. In publi-
caties over vervoersvraagstukken kan men uit den treure
lezen, dat het vervoersapparaat als een geheel moet worden
beschouwd. In hoeverre dat waar is, kan hier in het midden
blijven; zeker is, dat in alle drie vervoerstakken gaandeweg
een accentverschuiving is opgetreden van bedrijfsbelang
naar openbaar belang en dat’ deze accentverschuiving
nog steeds in de richting van het tweede verder gaat.
Wel heeft de binnenscheepvaart zich voornamelijk in
een tijd ontwikkeld, toen het bedrijfsbelang daarin de
toon kon aangeven en het openbaar belang voldoende
veilig was met een zekere toeziende, dus negatieve werk-
zaamheid der Overheid. Die tijd is echter ook voor de
binnenscheepvaart vodrbij; ook deze vervoerstak zal het
zich duidelijk moeten maken, dat haar vervoerswerkzaam-
heid een volksbelang van zulk een gewicht is geworden,
dat de Overheid, zo nodig, richtinggevend zal moeten
optreden. En wat voor de binnenscheepvaart geldt, geldt
in nog veel sterker mate voor het wegvervoer. De opkomst
en groei vân het personen- en goederenvervoermet auto’s
valt in een tijd, dat de evenhedoelde accentverschuiving
reeds had plaats gehad. Het verschil in aard van de vraag-stukken betreffende de dverheidsbemoeiing met het weg-
vervoer tegenover die betreffende het watervervoer is
voor een niet gering deel daaruit te verklaren.
Openbare belangen van zo zwaarwegende aard zijn bij
het wegvervoer betrokken, dat te verwachten is, dat de
Overheid zich in toenemende mate in positieve zin aan dat
vervoer zal moeten laten gelegen liggen. Dat is voor een
ieder, die zich met vervoersproblemen bezighoudt, duide-
lijk. liet doet daarom wel zonderling aan, dat in de
kringen der direct-belanghebbenden dit feit blijkbaar
dikwijls over het hoofd wordt gezien. Wie kennis heeft
genomen van de beroering, die in de kringen van het weg
–
vervoer en ook daarbuiten is ontstaan naar aanleiding
van de indiening hij de Tweede Kamer der Staten-Generaal
van het Wetsdntwerp betreffende het-vervoer van goede-
ren metvrachtauto’s, die vraagt zich met enige verbazing
af of men eigenlijk wel voldoende begrip heeft van de
openbare functie van dat vervoer. De belanghebbenden
doen het hij hun verzet dikwijls voorkomen, dat de weg
hun operatieterrein bij uitstek zoude zijn en dat een ieder,
ook de Overheid, zich daarvan verre heeft te houden.
Men w’il zich desnoods-een zeker toezicht laten welgevallen,
maar de gedachte, dat bij dat wegvervoer openbare he-
langen van zodanig gewicht zijn betrokken, dat een in-
grijpen der Overheid in de particuliere hedrijfsbelangen
onvermijdelijk zou zijn, schijnt de meesten verre te liggen.
Het lijkt mij daarom goed het met nadruk te zeggen,
dat het openbaar belang (het ,,algemeen vervoersbelang”,
zoals het evenhedoelde wetsontwerp het noemt) in de
toekomst offers op dit gebied van het bedrijfsleven zal
eisen. Tot nu toe is daarover, ook van overheidszijde,
dikwijls heengepraat, terwijl de practijk, bijv. blijkende
uit het beleid van de Commissie Vergunningen Personen-
vervoer, geheel in die richting wees en ervan getuigde,
dat inpassing van het wegvervoer in het op het algemeen
belang gerichte vervoersbeleid zonder aantasting van parti-culiere bedrijfsbelangen niet mogelijk is. Belanghebbenden
5
kunnen dat betreuren en zich tegen het gevoerde beleid
verzetten; wanneer men nadenkt, zal men moeten toe-
geven, dat iemand, die een ervoersbe’drijf opzet, terecht
– v
579
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
meer kans loopt met het richtinggevende en, missohien,
beherende ingrijpen der Overheid in aanraking te komen,
dan iemand, die een banketbakkerij begint. Bevrediging
der vervoersbehoeften is nu eenmaal meer. een voorwerp
van overheidszorg dan van de snoeplust. Niemand, die
een vervoersbedrijf exploiteert, kan zich dan ook gevrij-
waard achten van zekere eisen, die de Overheid hem
stellen zal, eisen, die in het algemeen vervdersbelang
beëindiging zijner werkzaamheid kunnen nodig ,maken.
Dat is het risico, dat men met het zich als ondernemer
op vervoersgebied vestigen, aanvaardt.
En daarniede is een punt aangeroerd, dat mi. in dit
verband van veel belang is: de Overheid heeft in de af-
gelopen jaren, vanaf het begin van de opkomst van het
gemotoriseerde wegvervoer, nagelaten de belanghebbenden
van dit risico te doordringen. Veel van liet gerucht om de
itt
de grond noodzakelijke werkzaamheid der Commissie
Vergunningen Personenvervoer vindt daarin zijn oorzaak.
lIet verzet van hêt bedrijfsleven tegen de ordenende hand
van de Overheid is psychologisch wel begrijpelijk ‘).
Zo komen we tot dc vraag: welke taak heeft de Over-
heid in het huidige tijdsgewricht ten aanzien van liet ver-
voerswezen? lIet is de befaamde ,,ordening”: de afweging
en regeling der onderscheidene hij het vervoerswezen
betrokken belangen — die van het volksgeheci, van ver-
voei’ders, verladers (gebruikers) en personeel – met het
einddoel: het grootte nut voor allen. Ordening van liet
vervoerswezen heeft een intern eii extern aspect. liet
eerste betreft het scheppen van geordende toestanden,
met liet oog op de evengenoemde belangen, binnen elke
vervoerstak, het tweede omvat het toewijzen van de
juiste plaats, met liet oog op diezelfde belangen, aan elke
vervoerstak binnen het gehele nationale vervoersapparaat.
Dit laatste is de eveneens befaamde ,,coördinatie”.
De Wet Autovervoer Personen en de wettelijke maat-
regelen op het gebied van het goederenvervoer langs de
weg en te water, die thans in voorhereidingzijn, betref-
fen het eerstgenoemde aspect der ordening en bedoelen
dus binnen de verv6erstak . geordende verhoudingen te
scheppen. Wettelijke maatregelen met betrekking tot het
tweede aspect der ordening de coördinatie – liggen
vooralsnog blijkbaar niet in de bedoeling. liet spreekt
.
weivanzelf, dat de beide aspecten der ordening niet-los
van elkaar kunnen worden gezien en van overhéidszijde
ziet men, o.a. blijkens herhaalde uitlatingen in de Kamer-
stukken, liet verband tussen beide aldus, dat ordening
binnen elke vervoerstak a.h.w. vanzelf geordende ver-
houdingen tussen de verschillende vervorstakken zou
doen ontstaan, althans dat die ordening aan hetteweeg-
brengen van zulke geordende verhoudingen zou kunnen
worden dienstbaar gemaakt. De vervoerstak, waarbinnen
orde
01)
zaken zou zijn gesteld, zou dan daardoor reeds
zijn plaats binnen het vervoerswezen vinden; door de
interne ordening zou iets als een harmonie’van belangen
tussen de onderscheidene vervoerstakken kunnen ontstaan,
zonder dat de werkzaamheid der ordenende instanties
uitdrukkelijk
01)
die harmonie, dus op liet tweede aspect,
zou zijn gericht.
Wanneer men nu gadeslaat hetgeen van overheidszijde
tot nu toe op het gebied van het wegvervoer aan ordenend
werk is gedaan, dan moet men vaststellen, dat dit niet
strookt met haar principiële standpunt omtrent hèt ver-
band tussen interne en externe ordening, zoëven bedoeld.
Veel van hetgeen tot nu toe ten aanzien van liet wegver-
voer is geschied, betreft niet alleen liet scheppen van ge-
ordende verhoudingen daarbinnen, maar is bewust gericht
‘) Er moge hier wordei gewezen op een merkwaardig verschil
tussen de rol der Overheid hij de ontwikkeling der zojuist behandelde
vervoerstakken en
hij
die der burgerlijke luchtvaart. Aan cle laatste
heeft de Necicrhuidsc Overheid zich, zowel (hoor de macht der Iciten
als
door dc krachtige, niet aflatende drang van
ccii
sterke persoon-
lijklieicl van de allereerste aanvang
af
(reeds in cle jaren twintig,
toen van commercieel luchtvervoer nog nauwelijks sprake was), *
verkeerstechnisch en ivat de bedrijl’svorin aangaat, laten gelegen
liggen, met liet-getolg,
clnt Nederland thans
01)
een luchtvervoer
ban bogen, dal voor cle gehele wereld vooibeeldig
is. –
op het regelen van de verhouding tussen weg- en ri1-
vervoer. Dat is ook wel onierniijdelijk, want men
•
kan
vele vraagstukken van interne ordening binnen een
vervoerstak niet opldssen, wanneer men niet tevens de ver-
houding van die, vervoerstak ten anzien van andere heeft
vastgesteld. Tezamen met de interne ordening zal de
externe ordening moeten worden aangevat, zoweU door
wetgevende als door bestuurlijke maatregelen, liet is be-
grijpelijk, dat in wegvevdertkringen krachtig protest
wordt geuit tegen deze vermenging ‘der interne ordening
met de externe. Veel van de onrust, die daar thans heerst,
van het ivantrouwen, dat men koestert, vindt hierin zijn
oorzaak.
Van dc zijde van de particuliere wegvervoerondernemers
heef t men voor zichzelf d oplossing eigenlijk al gevonden
in die zin, dat men voor zich de weg als operatieterein
opeist. Daarmede is dan het externe aspect der ordening,
voorzover het wegvervoer betreft, afgedaan. Daarnaast
wenst men veelal cle intei-ne ordening binnen de vCrvoers-
tak ‘te tien beperkt tot het stellen van vestigingseisen (vak-
bekwaamheid en c ‘edietwaardigheid). Een dergelijk buiten
beschouwing laten van de openbare belangen, welke bij
het vervoer, ook bij het wegvervoer zijn betrokken, moët
op teleurstellingen uitlopen.
• Deze bQschouwingen roepen een weinig ierheugend
beeld op ‘van de huidige staat van zaken met nane met
betrekking tot het wegvervoer: enerzijds de Overheid,
die aaif het particuliere initiatief niet voldoende de weg
gewezen en dâardoor de ontwikkeling van hét particuliere bedrijf haar gang heeft laten gaan; anderzijds het bedrijfs-
leven, vaak overdreven in zijn eisen door gebrek aan inzicht
in het karakter zijner werkzaamheid, door tegengestelde
belangen organisatorisch in ‘zichzelf verdeeld.
En middelerwiji wordt het vervoersprobleem met de
dag urgenter, vragen weg- en watervervoer voorzienihg
terwille van de daarbij betrokken volksbelangen, klemt
meer en meer het vraagstuk van de taak der onderscheidene
vervoerstakken – rail, weg en water —. Welke zijn de
voorwaarden voor een oplossing? Drieërlei:
10.
dat de Overheid de wettelijke bevoegdheden ver-
krijgt en een bestuurlijke instantie öpbouwt, die èn ivette-
lijk èn feitelijk in staat is aan het bedrijfsleven terwille van het openbaar belang de nodige leiding te geven;
.2
0
dat liet bedrijfsleven de vorm van organisatie be-
reikt, waarin het ter behartiging van zijr vakbelangen
de. Overheid waardig, eensgezind en krachtig tegemoet kan treden;
(Beide voorwaarden staan wederkerig met elkaar in
verband: krachtige ,overheidswei’kzaamheid en krachtig georganiseerd bedrijfsleven zullen elkaar wederzijds be-
vorderen).
Vt dat Overheid en bedrijfsleven elkaar ‘vinden ten
nutte der openbare vervoersbelangen.
De volgorde dezer drie voorwaarden is een logische.
Daarmede is geenszins gezegd, dat zij ook in de volgorde
harer opsomming zouden moeten worden verwerkelijkt.
Integendeel, in de huidige situatie is het waarschijnlijk,
dat vervulling der eerste en tweede voorwaarde meer ‘kans zou hebben, indien eerst’ in meerdere of mindere mate aan
de derde zoude zijn ioldadn. Hoe kan een samenwerking
worden bereikt? De vraag ligt voor de hand, of de pu-bliekrechtelijke bedrijfsorganisatie hiertoe het middel
zou kunnen, zijn. Die vraag is liet voorwerp’ van het
veelszins belangrijke boek van Mr Dr C. H. Schouten:
Publiekrechi telij lee bedrijfsorganisatié en• binnenlands ver-
voerwezen
2
). De schrijver beantwoordt die vraag ont-
kennend. liii is van mening, dat de belangen in liet
vervoerswezen, wdanom het hier gaat – het weg en liet
watervervoer zo weinig homogeen zijn, dat..ef zulke
,krasse belangentegehstellingen bestaan en het organisatie-
‘wezeii binnen deze Vervoerstakken zo gebrekkig en in
2)
.N.
Samsom
NV.. 1948.
21 Juli 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
573
zichzelf verdeeld is, dat de grondslag voor de opbouw
van een publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie, waarin het
bedrijfsleven door zelfwerkzaamheid in de overheidstaak
ten aanzien van het vervoer zou kunnen worden inge-
schakeld, ontbreekt. De Overheid onthoude zich, naar zijn
gevoelen, van een rechtstreekse hemoeiing met de organi-
satorische opbouw van dit onderdeel van het bedrijfs-
leven
3).
En de schrijver besluit zijn beschouwingen met
de volgende uitspraak: ,,daarom: het is aan de bedrijfs-
genoten zelf, de organisatorische vorm te kiezen, waarmede
zij de behartiging van hun groepshelangen het meest
gediend achten. Dc Overheid ga, voorgelicht door werke-
lijke vertegenwoordigers van de diverse groepen uit het
bedrijfsleven, na kennisneminS en afweging van de uiteen:
lopende standpunten, onder eigen verantwoordelijkheid.
de weg, die zij, in hetelang van de
–
gemeenschap,voor zich
ziet. Men hedenke daarbij, dat een besliste vervoei’politiek
der Overheid cle drang Lot aancensluiting hij de hedrijfs-
genoten zal versterken en uitwassen; ook
01)
organisato-
riscir gebied, voor goed tot ht vrlcden zal deen behoren.
Daarmede zal een toestand worden geschapen, waarin
de bean twoord i ng van de vraag, die in dit geschrift aan
de orde is geweest, wellicht herziening behoeft”
4).
liet bedrijfsleven wordt onder de strenge hand. der
Overheid aan zijn lot overgelaten, al wordt ei tenslotte niet de mogelijkheid gerekend, dat deze leerschool het
zal opvoeden tot een Staat, waarin samenwerking met
de Overheid mogelijk is. Is dit pessimisme op zijn plaats?
Er bestaat veelal een neiging het bedrijfsleven te een-
vormig te zien en zich niet voldoende rekenschap te geven,
dat in de verschillende onderdelen daarvan openbaar be-lang en bedrijfsbelang niet in dezelfde vèrhouding staan.
Deze neiging, de clinen te eenvormig te zien, doet zich ook gelden op het terrein der puhliekrcchtelijke bedrijfsorgani-
satie. Schouten gewaagt er van
5)
niet de opmerking, dat men zich niet kan onttrekken aan de indruk, dat aan de
ontwerpers der diverse stelsels van publiekrcchtelijke
bedrijfsorganisatie hij de uitwerking van hun ideeën
vooral de verhoudingen in de industrie voor de geesthebben
gestaan. T-Jij trekt daaruit evenwel niet de consequentie,
die hem voor pessimisme had kunnen behoeden. In het
vervoerswezen is het openbare belang nu eenmaal van he-
slissende betekenis en deze betekenis zal vorm moeten
krijgen in de bevoegdhederi, die aan de Overheid ook
binnen liet kader der hedrijfsorganisatie op vervôersgehied
zullen toekomen. Maar dat betekent g&enszins dat
Overheid en bedrijfsleven op dit terrein als aan elkander
vreemde machten tegenover elkaar zullen moeten blijven
,
staan, zoals Schouten dat blijkbaar onvermijdelijk açht.
Integendeel; juist de openbare belangen, die bij het ver-
voer in al zijn vormen zijn betrokken, maken het nood-
zakelijk, dat ten spoedigste een organisatorisch verband
tussen heide wordt gelegd, waarbinnen zij kunnen samen-
werken. T-Je t is zeker toe te juichen, dat Minister Vos kort-
geleden het initiatief heeft genomen tot de verwerkelijkirg
van de bedrijfsorganisatie op het gebied van het wegvervoer.
De eerste ervaringen geven, het zij erkend, geen redentot
onverdeelde vreugde. Er zullen nog vele moeilijkheden
moeten worden overwonnen en, al moge het enerzijds
waar zijn, dat de organisatie een zekere ipate vdn homo-
geniteit moet hebben bereikt, alvorens haar medewerking
aan cle overheidstaak kan woi’den toevertrouwd, ander-
zijds is het even waar,, dat het in uitzicht stellen van zulk
een taak liet bereiken van éen voldoende graad van
homogeniteit belangrijk kan bevorderen. Ook een organi-
satie kan groeien met de taak, die haar wordt gesteld.
hoe krachtiger en principiëler daarIi,j de rol der Overheid.
is, hoe beter. Duidelijkheidvan de zijde dci’ Overheid
omtrent hare bedoelingen, ontvankelijkheid voor de be-.
langen van het bedrijfsleven, zullen organiserende factoren
‘)
O.C.
i)Iz.
20.
‘) o.c. bi?. 205/200.
5)
o.c. bi?. 191.
van grote betekenis kunnen zijn en een sfeer van ver-
trouwen ki.innen scheppen.
Zo keren deze beschouwingen tenslotte tot de Overheid
terug. Inderdaad, van haar moet liet uitgaan: alleen een
krabhtig en tevens voorzichtig, wettelijk geschraagd en
gebonden vervoersbeleid kan in samenwerking met een
goed georganiseerd bedrijfsleven de problemen, die binnen
de woorden ,,Overheid en Ver’vber” besloten Jiggen, nader
tot een oplossing brengen.
‘s-Gravenhage.
Mr G. H. DTJKMANS VAN GUNST.
BOEKBESPREKING.
De binnenlandse groot- en hleinhandel
door Dr J. G. M.
Delfgaauw. Uitgeverij lIet Spectrum, Utrecht-
Brussel 1947, 123′ blz., f5,05.
Di’ Delfgaauw nodmt zijn geschrift een studie. Een
diepgaande studie is het evenwel niet. Dit heeft enerzijds
liet nadeel, dat men het verband iiiet de andere sectoren
van het economische leven mist (alleen hoofdstuk III
geeft daarover enige gegevens), anderzijds heeft dit liet
voordeel, dat het geschrift voor niet-economisch-geschool-
den gemakkelijk leesbaar is. Wetenschappelijk-econo-
mïsclie termen zijn door de schrijver zo veel mogelijk ver-
meden. De grote verdienste van liet geschrift is de over-
zichtelijke wijze, waarop de litteratuur, die over de groot-
en kleinhandel bestaat, in een samenvattende beschouwing
is bijeengebracht. Aan zulk een werk was grote’hehoefte.
De litteratuur over de binnenlandse grot- en kleinhandel
is er inderdaad aanmerkelijk door verrijkt. Bij het sa-
menstellen van• het geschrift heeft de schrijver de moei-
lijke taak gehad om de weinig omvangrijke gegevens
in het bijzonder wat betreft de groothandel – samen te
brengen en daaruit zijn conclusies te trekken. De schrijver
beklaagt’ zich daarbij over het grote gebrek aan stati-
tische gegevens. De overigens verdienstelijke statistie-
ken van het Centré.al Bureau voor de Statistiek en de
Stichting Economisch Instituut voor den Middenstand
zijn merendeels detailstatistieken en alle tezamen geven
zij geen duidelijk beeld van de structuur van de totale
handereii van de veranderingen van deze structuur. lIet
wëkt daarbij wel enige verwondering, wanneer men be-
merkt, dat de schrijver bij zijn behandeling geen gebruik
heeft gemaakt van de gegevens, welke zijn gepubliceerd
door het Centraal Bureâ.0 voor de Statistiek over de
distributiekosten in de groothandel, terwijl voorts wel
zeer weinig aandacht w’erd besteed aan de vrij omvang-
rijke gegevens betreffende de omzetten in groot7 en klein-
handel in de jaren 1937, 1938 en 1939, welke zijn ver-
zameld door het C. B. S. en het E. T. M. Hetzelfde gebrek
treft men aan hij de beschouwing over de coöperaties
op liet gebied van de handel, waarbij alleen rekening
wordt gehouden met de gegevens tot en met het jaar
1937. De gegevens over de jaren 1938 en 1939, welke
werden gepubliceerd in het Maandschrift van het Centraal
Bureau voor de Statistiek, zijn geheel buiten beschouwing
gebleven.
Over de mogelijkheid om meerdere gegevens betreffende
de binnenlandse groot- en kleinhandel te verzamelen, is
Dr Delfgaauw zeer pessimistisch. Onze, kennis van de fei-
telijke structuur, van de handel zal wel altijd betrekkelijk
gering blijven, zo meent de schrijver, tenzij alle handel
staatshandel zou worden en de Overheid zich een struc-
tuuronderzoek zou getroosten. Voorts wordt de mening
naar voren gebracht, dat het zelfs de vraag is of een vol-
ledige kennis van de structuur van de handel wel zô
belangrijk is, dat de enori’ne moeite, welkedat vastleggen
van de gegevens zou vragen – gesteld al, dat liet ver-
zamelen van dergelijk materiaal mogelijk ware, hetgeen
zeer twijfelachtig is -, opweegt tegen de te bereiken re-
574
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
sultaten. Deze pessimistische visie van Dr Delfgaauw
is m. i. niet geheel gerechtvaardigd.
De vele gegevens, die in de laatste jaren over groot
en kleinhandel ter beschikking zijn gekomen, maken het
inogelijk om zonder al te grote moeite een beeld van de
handel samen te stellen, dat de werkelijkheid meer be-
nadert dan tot voor enkele jaren mogelijk was. Niet alleen
bij het
C.B.S.
en het E.I.M., doch ook bij de Economische
Departementen en de bedrijfsorganisaties zijn vele be-
langrijke gegevens aanwezig.
De beschouwing, welke wordt gegeven over de overheids-
taak ten aanzien van de handel, kan op velé punten onze
bewondering niet hebben. Het eerste deel van het boek is
objectief beschrijvend en op vele punten uitvoerig, terwijl
het tweede gedeelte, de taak van de Overheid ten aanzien
van de handel, een soms zeer subjectief karakter draagt
en op vele punten zeer beknopt is. Dit subjectieve karakter
komt wel sterk tot uiting, wanneer men leest, dat Dr Delf-
gaauw, wanneer hij spreekt over de bevoegdheid van de
Overheid om een bepaalde branche onder de bepalingen
van de Vestigingswet 1937 te doen vallen, van mening is,
dat deze bevoegdheid moet worden toegejuicht, omdat
op die manier het vakonderwijs in een bepaalde branche
sterk door de Overheid zou worden gestimuleerd. In deze
bedrijfstak, zo wordt gezegd, zou dan immers het ontbre-
ken of onvoldoende aanwezig zijn van goed vakonderwijs
bestraft worden door sluiting van de gehele bedrijfstak.
Dr Delfgaauw acht het bestaan van goed vakonderwijs in
een bepaalde branche dus van groter belang dan het be-
staan van de branche zelve Zijn geneesmiddel voor het
ontbreken van goed vakonderwijs in een bepaalde branche,
nl. het doen vallen van deze branche onder de bepalingen
van de Vestigingswet 1937 zou sluiting van de gehele
bedrijfstak tengevolge kunneh hebben. Een geneesmiddel
dus, dat de patiënt op de duur zou kunnen doen overlijden
en dat derhalve weinig aanbevelenswaardig is; bovendien
zal door de
bestaande
ondernemingen de sluiting niet
ernstig worden betreurd, zodat van stimulering wel niet
veel terecht zal komen.
Anderzijds wordt evenwel naar voren gebracht, dat dc
secundaire functie van de handel tussen producenten
onderling en tussen producenten en consumented met zich brengt, dat het overheidsingrijpen ten aanzien vafi de door
de handel te voeren artikelen betrekkelijk klein kan zijn
en dat vele maatregelen van de Overheid ter regeling van
de productie, in- en uitvoer en consumptie voldoende zijn,
zodat de binnenlandse handel buiten de regeling kan
blijven.
Ten aanzien van het verschaffen van gegevens door de
groothandel aan de Overheid slaakt de schrijver een nood-
kreet: ,,Iedere onderzoeker weet, dat het vcrkrijgdn van
een behoorlijk inzicht in dc structuur, de omzetten, het
aantal werkkrachten enz. van de groothandel onmogelijk is. En toch zijn deze gegevens soms nodig voor de Over-
heid om haar inzicht in het totale economische leven te
verdiepen, zonder dat zij direct de groothandel ,,aan
banden” wil of zal ‘leggen. De groothandel moet tenslotte
begrijpen, dat hij een onderdeel van ohs economisch
leven uitmaakt en daardoor wel eens verplicht kan zijn
de Overheid bij haar bovenmenselijke taak behulpzaam te
zijn. 1-let lijkt mij toe, dat dwingende maatregelen van de
Overheid tot liet verkrijgen van deze gegevens niet ge-
schuwd behoeven te worden, hoewel vrijwillige mede-
werking te prefereren ware”. –
Deze noodkreet kan slechts ten dele juist worden ge-acht. Inderda,ad is
–
de bereidheid om aan de Overheid
gegevens te verschaffen bij de groothandel vele malen niet
groot. Daarbij moet evenwel niet over het hoofd worden
gezien, dat het
verschaffen
van gegeSTens door de groot-
handel in vrijwel alle gevallen veel meer moeije meebrengt
dan bij de ondernemingen op het gebied van de industrie
of in de detailhandel. Hier komt het dynamische karakter
van de handel wel het sterkst tot uiting. En speelt ook
het gebrek aan coördinatie bij het verzamelen van gege-
Yens op het gebied van de handel niet een belangrijke rol?
Over de bedrijfsorganisaties wordt in het geschrift niet
gesproken, aangezien dit onderwerp buiten het kader van
de opzet valt. Ware dit wel ht geval geweest, dan zou de
schrijver misschien tot een andere oplossing zijn gekomen
om het verschaffen van gegevens door de groothandel te
verbeteren, dan enkel een noodkreet tot eventueel overheids-
ingrijpen.
Uit ht geschrift van Dr Delfgaauw blijkt wederom
duidelijk, dat de kennis van de structuur van de binnen-
landse groot- en kleinhandel tot nu toe – in vergelijking
met andere sectoren van het economische leven vrij
gebrekkig is.
‘s-Gravcnhage.
–
A. A. C. REEDIJK.
AANTEKENING.
DOLLkRS OF STERLING VOOR ETJROPM
Op een der bijeenkomsten van de ,,Council of the Orga-
nisation for European Economie Cooperation” te Parijs
is bijzondere aandacht hestee’d aan mogelijke verbetering
van de financiering van de handel tussen de Marshall-
landen, daar betalingsmoeilijkheden vaak een belemme-
ring vormen voor de internationale handel en daarmee
voor een volledig gebruik van de productieve krachten.
De voorstellen tot verbetering van deze financiering
kunnen in twee groepen worden verdeeld.
De eerste groep wilde trachtefi het bestaande clearing-mechanisme te verbeteren door instelling van een dollar-
reserve, waardoor het voor éen land, dat vorderingen
heeft in de één of andere valuta, mogelijk zou worden,
deze om te zetten in die valuta, welke liet nodig heeft.
Een eerste bezwaar ligt echter in de moeilijkheid, waar
deze dollars vandaan zouden moeten komen. De dollar-
reserves in Europa zijn te gering; voor het tweede kwartaal
van 1948 zijn voor dit doel door liet E.R.P. geen dollars
beschikbaar gesteld; de dollarbedragei, die zouden kunnen
worden verkregen door eventuele aankoop van goederen
in Europa onder het Marsliall-plan zullen te gering in om-
vang zijn. De dollars zouden ook kunnen worden gefour-
neerd door het International Monetary Fund, doch liet
Fonds meent, dat de dollarvoorraden onaangetast moeten
worden gelaten teneinde te kunnen worden aangewend,
als de Marshall-hulp is beëindigd. Een tweede bezwaar
wordt van Engelse zijde naar voren gebracht. Het gevolg
‘van de instelling van een dollarreserve in het Europese
clearingmechanisme kan zijn, dat, gezien de schaarste aan
dollars, iederJand zou trachten, dollars te verwerven en
dit te doen, meer dan door de export uit te breiden, door beperking van de import. Daarom werd vân deze zijde een andere mogelijkheid
tôt verbetering van de betalingspositie voorgesteld, ni.
door de Europese landen onderling een grotere crediet-
marge toe te staan voor de betaling.van essentiële goederen,
uitgaande van de gedachte, dat de export van essentiële
goederen van-liet ene Marshall-land naar het andere niet
mag worden belemmerd door betalingsmoeilijkheden.
Heeft een land grote vorderingen
01)
een ander land, dan
zou het eerste land nit mogen weigeren goeeren te
importeren alt het tweede land, al zouden die goederen
minder essentieel zijn. Aan de O.E.E.C. zou moeten worden
opgedragen uit te maken, welke goederen wel en niet
essentieel zijn, en wanneer een land wel cii niet zekere
importen mag weigern. Hierdoor zou de handel tussen
de Marshall-landen worden bevorderd.
Dc Engelse opvatting is nu— vgl. ,,The Banker” van
deze maand – dat het Engelse pond zeer gèschikt zou
zijn om, als hetalingsmiddel tussen deze landen te dienen
en wel in de eerste plaats, omdat er geen ander betaal-
middel is. Goud- en dollarreserves zijn practisch verbruikt.
21 Juli 1948
–
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
575
Het pond moge in sommige landen (België hijv.) over-
vloedig zijn, in vele landen begint het pond schaars te
worden, en daarmee meer begerenswaard. In de tweede
plaats heef t liet pond jarenlang dienst gedaan als inter-
nationaal betaalmiddel. lIet mechanisme is daardoor nog
intact. 1-let ènige, wat zou moeten gebeuren, is dat het
pond tussen de Europese landen weer inwisselbaar wordt
gesteld.
In dat geval zou het pond sterk moeten staan tegenover
de Europese.valuta’s. De mogelijkheid van een terugkeer
van het pond als inter-Europees betaalmiddel valt en
staat dan ook met de ontwikkeling van de Engelse beta-
lingsbalans. De betalingsbalans echter vormt juist het
meest kwetsbare punt van de Engelse economie. Maar
tegenover de Europese betaalmiddelen staat het pond
geenszins zo zwak. Vergeleken met de eerste vier maanden
van 1947 bedroeg de handel van Engeland met de Marshall-
landen gedurende dezelfde periode in 1948 44 pCt meer,
terwijl de handel van andere landen afnam het voordelig
saldo van d6 zichtbare handelsbalans in deze periode
bedroeg £ 9 mln, een bedrag, dat nog aanzienlijk hoger
zou zijn, als de handel van het hele sterlinggebied met
deze landen zou worden beschouwd. Echter, niet alleen
de ontwikkeling van dit deel der handelsbalans is van belang voor ‘de stabiliteit van het- pond tegenover de
Europese.’aluta’s. De grote prijsstijging van grondstöffen
heeft het tekort op de betalingsbalans voor de eerste vijf
maanden van 1948 op jaarbasis op £ 384 mln gebracht,
terwijl de schatting £ 272 mln hedoeg. Dat betekent,
dat de reserves, als zij in dezelfde mate worden aange-
sproken als nu, onge’eer begin 1949 zullen zijn verbruikt.
Dan zou een importbeperking plaats moeten vinden, tenzij
een grote stijging der export het veigrote tekort op de betalingsbalans zou kunnen opvangen. Een eventuele
importbeperking echter zal niet zonder inyloed blijven op
de omvang van de. industriële productie en daarmee op
de ëxport.
De positie van het pond zou dan ook tegenover de Euro-
pese valuta’s geenszins zo sterk zijn als wel wordt voor-gesteld. Deze mogelijke ontwikkeling, met daarnaast de
recente berichten, waarin wordt gesproken oer de möge-
lijkheid van het beschikbaarstellen van dollars in liet
kader van het ER.P. voor uitbreiding van de inter-Euro-
pese handel, doet de kansenvoor de terugkeer van liet
pond als inter-Europees betaalmiddel dan ook sterk dalen.
.JNTERNATIONALE NOTITIES.
JOEGOSLAVIË’S VIJI’JARENPL4N.
Het vijfjarenplan van Joegoslavië, thans gedurende
15 maanden in werking, beoogt een snelle industrialisatie,
w’aarnaast aan de landbouw betrekkelijk weinig aandacht
wordt besteed. Gedurende de vijf jaren zal meer dan 115
mld dinar in de industrie w’orden geïnvesteerd; voor de
landbouw is slechts 19,4 mld dinar uitgetrokken. 1-let doel
is een aanzienlijke verhoging van de productie van steen-
kolen en metalen, de electrificatie van het land door
niidde.l van een reeks krachtstatïons, een gemoderniseerd
systeem van communicaties ên een groot aantal nieuwe
industrieën.
-OF
Van officiële zijde, dldus
,,rrhe
Economist” van 10 dezer,
is toegegeven, dat dit plan nogal ambitieus is – 70 pCt
van de totale bevolking leeft en werkt in de agrarische
sector -, maai daarbij werd tevens gezegd, dat het te
verwerkelijken is, mits de bevolking zich een uiterste
krachtsinspanning getroost.
Buitenlandse bezoekers, aldus het blad, zien onmiddel-
lijk, welke enorme moeilijkheden bij de industrialisatie
moeten w’orden overivonnen. Er is bijv. een grote schaarste
aan geschoolde krachten in alle sectoren van Overheid en
bedrijfsleven. Ongetwijfeld wordt er hard gewerkt; de
scholing van specialisten op alle mogelijke gebieden is in
volle gang; verhoging der productie wordt nagestreefd
door het geven van beloning naar prestatie, privileges,
prijzen en extra-rantsoenen; vrijwillige arbeid aan aanleg
van wegen, bouw van huizen en scholen wordt door
propaganda aangemoedigd. Nieuwe gebouwen rijen dan
ook overal uit de grond. .
Het volgende stadium is echter het vullen dezer gebou-
wen met machinerieën en andere installaties. Deze moeten
grotendeels i’orden geïmporteerd, zowel uit West- als uit
Oost-Europa. Dit betekent een critieke phase: slaagt
men er niet in, de benodigde grondsto’ffen en kapitaal-goederen te verkrijgen, hetzij doordat de export (mine-
ralen, hout en voedingsmiddelen) tekort schiet, hetzij als
gevolg van de huidige wrijving met de Cominform, dan is
het vijfjarenplan tot mislukking gedoemd. –
DE AMERIKAANSE EXPORT EN HET E.R.P.
Wat betreft de omvang van de Amerikaanse export
(in dollars uitgedrukt) zal er tussen de situatie in 1947 en
die gedurende het eerste E.R.P.-jaar 1 April 1948 t/m 31
Maart 1949 niet veel verschil bestaan. Uit de volgende
tabel, ontleend aan de ,,Survey of Current Business “van
Mei jl., blijkt, dat de door de Amerikaanse Regering
aan het buitenland te verlenen hulp in het eerste E.R.P.-
jaar ca. $ 1 mld hoger zal liggen dan in 1947; deze stijging zal grotendeels worden gecompenseerd door de verminde-
ring van het bedrag aan dollars, beschikbaar gesteld door
de Internationale Bank en het Internationale Monetaire
Fonds.
Transacties der Verenigde Staten met E.R.P.-landen, 1947
en prognose 1 April 1948 t/m 31 Maart 1949
(id$rnld)
–
t
–
–
Cd
Dollarliulp der Â’merikaanse Regering:
–
4,5
1)
E.R.P
……………….
………
Uit
anderen
hoofde …….. ……..
4,7
1,2
–
3. Particulier Amerikaans kapitaal (netto)
0,1
0,1
Totaal
(1+2+3)
………………
4,8
5,8
Internationale Bank en I.M.F .
……
0,7
0,1
Totaal (4+5)
………………..- 5,5
5,9
Dekking deficit met Verenigde Staten…. 5,2
4,2
S. Beschikbaar voor handel met andere
landen (6-7) ……………………0,3
1,7
9. Benutting, door E.R.P.-landen, van eigen dollaractiva en goud
2)
…………..
‘) Autorisatie ad $ 5,3 mid minus aclministratiekosten en ver-
plichtingen tot toekomstige levering.
Excl. gouclverkopen buiten de Verenigde Staten.
De cijfers illustrerên de verwachting, dat het deficit der
E.R.P.-landen t.o.v. de Verenigde Staten zal dalen, vnl.
als gevolg van enerzijds het wegvallen van aankopen
van militaire en surplusgoederen, anderzijds een toeneming
van de Amerikaanse iniporten met $ 200 mln. Ook liet
dienstenverkeer zal voor de E.R.P.-landen eei •minder
groot deficit opleveren. De Amerikaanse export naar de
E.R.P.-landen zal ongeveer even groot zijn als in 1947.
Voor aankopen in andere landen dan de Verenigde
Staten zullen de E.R.P.-landen minder dollars beschik-
baar.hebben dan in 1947, vnl. als gevolg van de uitputting
der goud- en dollarreserves. De hetrdkken ander landen
zullen daarom wellicht gedwongen zijn hun dollarimporten
te beperken. Van belang is in dit verband, dat is voor-
gesteld het credietpotentieel van de Export-Import Bank
te vergroten; de Internationale Bank heeft versëhillende
leningen aan’ Zuid-Amerikaanse landen in overweging.
TÔôr
31 Maart 1949 zal echter slechts een betrekkelijk
IPA
576
ECONOMJSCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
gering bedrag aan dollars uit dezen hoofde beschikbaar
kunnen komen.
MEDEDELIIG,
YEROA1ERINO VAN DE CENTRALE RIJSVAART COMMISSIE.
Verslag aan het SecretCriaat.
De Centrale Rijnvaart Commissie is op 30 Juni en 1
Juli 1948 bijeengekomen. Over de aldaar behandelde
vraagstukken, welke voor degenen, die de Rijn bevaren,
van belang zijn, is het volgende te vermelden.
De besprekingen waren hoofdzakelijk gewijd aan vraag-
stukken betreffende de verbetering van de Boven-Rijn
tussen Strasbourg en Istein, alsmede het voorstel tot
gedeeltelijke aanleg vrn het Grand Canal d’Alsace. Hier
waren wijzigingen aan de orde van de besluiten, terzake
in 1922 en 1925 genomen.
Een eerste wijziging betrof de methode om het bed van
de rivier vast te leggen door toepassing van grondkribben.
Indien met een te maken proefviak goede resultaten worden
verkregen, zal ‘het rivierbed voortaan worden vastgelegd
door het aanbrengen vân een doorgaande bekleding met
zware stenen.
Wat betreft het Grand Canal, besloot de Commissie, dat,
in afwijking van hetgeen in 1922 is overeengekomen, de
maximum stroomsnelheid in het toeleidingskanaal van de
sluis bij Kembs kan worden gebracht op 0.90 m per seconde.
Aangaande de te Ottmarsheim en Fessenheim geprojec-
terde nieuwe sluiscomplexen werden wijzigingen aan-
gebracht in de besluiten van 1925: er werd besloten twee
naast elkaar gelegen sluizen te bouwen, beide met afme-
tingen 185
iii
lengte hij resp. 23 en 12 m breedte. De tijds-
duur van liet schutten in de kleine sluis zal aanmerkelijk
korter zijn dan die van de sluis van Kembs. De beneden-
strooms van Ottmarsheim en Fessenheim geprojecteerde
wachtplaatsen zullen ten minste 100 m breed ijn bij een
lengte van 600 m, doch er zal geen zwaaikom in het midden
van het kanaalpand aangebracht worden als aanvanke-.
lijk voorgesteld.
Er werd bovendien vastgesteld, dat de plannen van her-
bouw der bruggen bij Mainz en over de Lek bij Vianen uit
een oogpunt van scheepvaart geen bezwaren ontmoetten.
lIet voorstel, dat betrekking heeft op de brug bij klainz,
is een verbetering op datgene, wt in 1946 was goedgekeurd.
De brug bij Vianen wordt herbouwd overeenkomstig liet
oorspronkelijke ontwerp.
De Commissie ivas het er over eens, dat de regeling der vergunningen voor het verkeer der schippers op de Duitse
Rijn aanmerkelijk is verbeterd; zij beveelt echter de. auto-
riteiten der zônes opnieuw aan om eveneens grotere
faciliteiten te verlenen aan de agenten en directeuren der
scheepvaartmaatschappijen.
Voor wat betreft het politiereglement heeft de Commis-
sie kennis genomen van hot vaststellen van een nieuwe
rlag, te tonen om kenbaar te maken, dat de politie aan
boord wil komen, en die voorlopig, met ingang van 1 Augus-
tus, in de drie bezettingszônes de bij grt. 104 van het
politiereglement vastgestelde Duitse vlag zal vervangen.
Te dezer zake zal een kennisgeving aan de scheepvaart
worden gepubliceerd. Verder is door de autoriteiten van
de drie lezettingszônes een comité in liet leven geroepen,
hetwelk ten doel heeft overeenstemming te brengen in
de wijze van toepassing der verordeningen der politie te
water in Duitsland, zoals reeds eerder in de Centrale Rijn-vaart Commissie bepleit.
Het Comité, dat zich bezighoudt met de vraagstukken
der sociale voorzieningen voor de Rijnschippers, werd uit-
genodigd zijn studies voort te zetten in nauwe samen-
werking met de activiteit op dit gebied van het Interna-
tionaal Arbeids Bureau te Genève.
In haar hoedanigheid van Rechtbank in tweede en laatste
instantie heeft de Centrale Rijnvaart Commissie vonnis
gewezen in zes civiele rechtszaken.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geidmarkt bleef in de afgelopen week ondanks een
naar schatting matige terugvloeiing van bankbi]jetten
naar de banken zeer krap. Augustus en Septemberpapier
werd tijdelijk zelfs tegen
19/16
pCt aangeboden, terwijl be-
perkte bedragen aan langer lopende promessen tegen dit-
zelfde hoge niveau werden verhandeld. Aan het einde
der week trad een lichte verruiming in, waardoor liet
marktdisconto voor alle termijnen van schatkistpromessen
zich uniform op 1 pCt stelde. Callgeld bleef gedurende
de gehele week op 14 pCt gevraagd.
Deze spanningen op de geldmarkt betekenen in feite
het thans duidelijk aan de dag tredeitvan oorzaken, welke
reeds geruimen tijd werken. Gedurende het gehele tweede kwartaal van 1948 hebben nl. de ontvangsten van het Rijk
uit diverse bronnen, waarvan naast de normale belasting-
betalingen dc inning der bijzondere heffingen, de inclirij-
ving op investeringscertificaten, en het aap de Schatkist
toekomende guldensprovenu van de Marshafl-hulp en van
resterende buitenlandse credieten kunnen worden genoemd,
de uitbetalingen in niet onbelangrijke mate overtroffen.
Door het niet weder verlengen van aflopend schatkist-
papier konden de banken dit verschil opvangen, waardoor
de vlottende schuld vtn het Rijk in de betrokken periode
met f 600 millioen daalde. Daar echter in de lopende maand
zeer weinig papier vervalt, doet de genoemde tendentie
zich in verscherpte mate gevoelen. –
fl, aandelenmarkt had ook in de afgelopen week liet
kleurloze aanzien, dat haar reeds zo lange tijd kenmerkt.
Flausse- en baisefactoren, welke beide aanwezig zijn,
enerzijds in de vorn3 van gunstige jaarverslagen, anderzijds
in internationale spanningen en binnenlandse fiscale aan-
spraken, houden elkaar nagenoeg in evenwicht. Op de
achtergrond van dit alles staat de kans op een geringer
begrotingstekort, dat overgecompenseerd wordt door
binnenlandse geldonttrekJdngen als gevolg van Amerikaan-
se hulpverlening, waardoor de afzet- en ivinstmogelijk-
heden in het binnenland zullen kunnen verminderen,
terwijl eveneens als gevolg van Amerikaanse hulpver-
lening met verscherpte buitenlandse concurrentie moet
worden gerekend. Op enigszins langere termijn bezien lijkt
het perspectief voor de aandelenmarkt dan ook niet zo
gunstig. De obligatiemarkt handhaafde zich op het peil
van de voorgaande week, ook voor die leningen, welke
niet van belastingfaciliteiten profiteren, zoals de 3 pCt
investeringscertificaten en de pand brieven. –
9 Juli ’48 16,Juii ’48
A. K. U .
………………….
1664
1694 v.
Berkel’s Patent
…………..
1224.
122
Lever Bros. Unilever C. v. A…..
2994
2994
Philips
G.b. v. A…………….
2594
2584
Koninklijke Petroleum
……….
3394
3424
FI.A.L.
…………………….
2024
196
N.S.0.
……………………
1894
185 L
I-I.V.A.
……………………
223
2234 GB
Deli
Mij.
C. v. A…………….
1574
1564
Amsterdam Rubber
…………
166 GB
1644
STATISTIEKEN.
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs)
‘
1
.)
t
F1)
00…
0
45
–
Data
t
13,
00
0
31 Dec. 1946
4.949,9
158,0
1
238,7
52,71
4.090,7 1.113,7
23
Juni 1948
5.661,2
116,2
1
192,0
47,5
1
4.064,1
1.334,3
30 Juni 1948
5.659,4
117,3
1
248,2
47,5
1
4.221,0 1.245,8
7 Juli
1948
5.659,4
129,7
238,0
47,5
4,154,5 1.420,9
3
21 Juli 1948
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
577
DE 1EDERiANDSCIIE
BANK.
Verkorte balans op 19 Juli 1948
Activa. –
t0
(
Hoofdbank
t
messen e
.
Bijbank
sc u
neven
Agentsch.
,,
10.000,-
n
ISCOfl
t
to.000,’
Wissels, schatklstpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II,
le
lid, sub 3 van de
Baiikwet 1937
j°
art. 4 van het Koninklijk
besluit van t October 1945, Staatsblad No.
F204)
…………………………..
–
Schatkistpapler, door de Bank overgenomen.van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van
26 Februari
1947
…………
..
1.800.000.000,-
Beleningen:
Hoofdbank
t
163.490.846,21 ‘)
(mcl. voor-
schotten in re-
Bijbank
,
2.422.750,59
kening-courant
op onderpand)
Agentsch.,,
7.307.397,16
*
t
173.220.993.96e
Op effecten,
enz.
……….
,,
172.657.457,29 ‘)
Op goederen en celen
563.536,67
–
173.220.993,96
1
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
…………………………
– –
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
–
Gouden munt
en
gouden
muntmateriaal
……..t
481.702.591,66
Zilveren munt,. enz …….
..
535.927,79.
482.238.519,45
Papier op het buitenland
..
t
315.846.400,-
Tegoed bij correspondenten in
het
buitenland
……….
..
139.864.370,62
Buitenlandse betaal-
middelen
…………….
..
5.773.050,04 401.483.820,66
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
……………………………….
106.245.665.33
Gebouwen
en
Inventaris
………………..,
2.500.000,-
Diverse
rekeningen
………………….
..
220.697.613,84
4.746.396.619,26
Passiva.
– –
Kapitaal
……………………………t
20.000.000,-
Reservefonds
…………………………
12.759.703,05
Bijzondere
reserves
……………………
..
54.447.566,03
Pensioenfonds
………………………..
..
19.915.836,35
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
……
118.766.855,- Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgifte)
..,,
2.958.799.905,-
Bankassignatles
in
omloop ……………….
..
111.848,93
Rekening-courant saldo’s:
‘sRijks Schatkist
t
794.689.450,77
Geblokkeerde saldo’s
van
banken
……………..39.505.916,17
Geblokkeerde
saldo’s
van
anderen
…………..
..21.862.267,06
Vrije
saldo’s
……….
… 513.100.324,99
1.369.137.038,99
Diverse
iekeningen
…………………..
..
192.456.959,89
‘) Waarvan schatkistpapie,r rechtstreeks door
de Bank in disconto genomen
……….t
–
‘) Waarvan aan Nederlands-IndiO
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad no. 99) .
36.894.550,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in-het verkeer gebrachte muntbiljetten …… .. 145.803.943,50
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
‘4
;
–
,4
g
.0
“‘
“‘
42
‘.’.cd
bo
Id
25 Dec. ’46
1.449,1
–
1.450
1.428,2
22,1
23 Juni ’48
1.299,2
1.300
1.249,8
50,4
30 Juni’48
L
O:2
1.299,2
1.300
1.252,2
48,0
7 Juli
’48
1.199,2
1.300
1.261,4
38,8
Otherseeurities
Deposits
woo
–
o
.
:
cd
25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
278,9
23 Juni’48
0,8 338,8
23,3
20,9
416,2
13,6
312,8
30 Juni ’48
0,7
351,7 17,8
32,1
432,1
14,5
325,4
7
Juli
’48
0,7
347,7 22,0
20,2
411,2
9,6
309,3.
DE NEDERLANDSCJIE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens).
0 0
4)
44
‘4
4-‘
8
0′
1*4)
0
‘4
cd
4)
0.04,
Q.0.0
30 Dec. ’46
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
7 Juni ’48
482.744.
328.940 158.037
1
149.440
14
’48
482.446
338.062
145.814
1
146.376
21
’48
482.260
321.995
164.189
10
145.075
28
’48
482.131
318.167
,149.260
10
150.156
5
Juli ’48
482.162
315,820 145.392
10
151.270
12
’48
482.195 310.970 139.836
10
151.757
10
’48
482.238 315.866 145.637
10
173.221
Saldi In rekening-courant
4-‘
“4
‘0
.ii’;0
o”
0
‘4
4)0
‘-
-E
.
.0 0
.2,
30 Dec. ’46
2.744.151
1.099.855 90.071 43.706 590.158
7 Juni ’48
2.943.010
736.536
51.903
25.598
578.198
14
’48
2.924.460
769.017 77.377
25.654 514.171
21
’48
2.909.438 761.640
97.996 29.003 506.454
28
’48
2.960.501
741.422
56.898 23.610 506.384
5
Juli
1
48
2.991.443 719.554 44.719
22.297
505.168
12
’48
2.961.945 810.628
–
27.871
22.006 463.538
1.9
,,
’48
2.958.800
794.689
39.506
-21.842
513.400
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
(Voornaamste posten In millioenen trans).
0
Data
‘
S-‘
4)4,
.
P°”
l
Cd
26 Dec.
1946
32.226
5.648 4.953
214
698
49.58
3
Juni
1948
27.116
11.728
7.380
.
882
306
52.626
10
,,
1948
27.158
11.571
8.774
838 314
51.706
17
,,
1948
27.237
11.942
8.682
643
332 51.031
24
1948
27.240
12.099
8.489
598
335
51.041
1
Juli
1948
27.805 11.668
8.781 998
316
52.606
8
,,
1948
27.820
11.483
9.641
–
783
292 52.581
0
Rekening-
72
0
4,
courant
saldi
Data
‘4
‘E
–
‘4
‘0
0
e
1
0
–
‘4
‘4
‘4.0
1
Cd
26 Dec.
1946
637
159377.
72.165
1
1
4.482
614
3 Juni
1948
637
167.575′ 79.022
7
1
6.461 483
10
,,
1948
637
167.966 78.889
6
1
6.837
483
17
,,
1948
637
167.494
78.301
4
1
6.889
482
24,,
1948
637
167.313 78.365
4
1
0.755
482
1
Juli
1948
637
170.323 80.290
2
1
7.298
482
8
,,
1948
636
170.775 80.863
•
6
7.045
481
‘) Waarvan 10.483 millioen frcs onbesclliicbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. 5 van 1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emlsslebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen trcs.
) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of gebiokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen trancs).
0
Voorschotten aan de Staat
4,
0
4
–
0
4-
Data
4)
0
–
0
.
d
.0,
c)
4)0.-
26 Dec.
1946
94.817 118.302
59.449
67.900 426.000
17 Juni
1948
52.817
237.750
125.042
121.900
426.000
24 Juni
1948
52.817
241.628
–
125.042
122.800
426.000
1
Juli
1948
52.817
240.596
125.042
126.100
426.000
Bankbil-
Deposito’s
Data
letten In
Totaal
*
Staat
‘Diversen
circulatie
26 Dec.
1946
1
721.865
63.458
1
765
62.693
17 Juni
1948
1
788.702
‘222.477
1
722
220.505
24 Juni
1948
1
790.639
216.764
1
738
214.681
1
Juli
1948
825.574
201.263.
798
199.109
i..
578
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
21 Juli 1948
ZWEEDSE RIJKSBANK.
STAND
VAN ‘s RIJKS KAS.
(Voornaamste»posen in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
,
,
10
0
0
4.)
Data
.
0
4.)
cc:t
n
u
”rn
Oc4.
ç
Qbe
[.
”
.
.
o
‘0
.0
‘0
31Dec.
1946
839
532
1.544
504
234
94
182
22 Juni
1948
189 120
2.964
300
95
–
182
30 Juni
1948
188 119
3.065
300
111
–
182
7 Juli
1948
186 118
2.990
300
91
–
182
Deposito’s
Direct opvraagbaar
-.——-
D
Data
4..)
r,)4)
,
—
4.
——=-
0
,j
4)
31 Dec.
1946
2.877
875
706 94
230
174
7
22 Juni
1948
2.710
823 595
135
115
243
5
30 Juni
1948
2.824
865
732
44 125
241
6
7
Juli
1948
2.707
878 658
137
428
236
6
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten In millioenen dollars).
Metaalvoorraad
Data
Other
U.S. Govt
Totaal
Goudcer-
cash
securities
tificaten
31
Dec.. 1946
18.381
17.587
268
23,350
17 Juni
4948
22.241
21.623
263
20.749
24 Juni
1948
‘22.261
21.642
271
21.010
1
Juli
1948
22.258
21.642
256
21.366
F.R.-bil-
Deposito’s
Data
jetten in
lllember-
circulatie
Totaal
Govt
I
banks
/
31 Dec.
1946
24.945
0,3
5 3
393
16.139
17 Juni
1948
23.689
1
19.862
984
17.999
24 Juni
1948
23.669
1
20.098
1.863
17.408
t
Juli
4948
23.752
20.176
4.928 47.389
WERKLOOSHEID IN NEDERLAND
1).
Maand
Werklozen
1)
30
Juni
1945
…………….
112.622 201.400
29
Juni
‘1946
…………….
45.953 7.800
30
Juni
1947
…………….
19.700
14800
18.800
1.300
20.200
1.200
…
21.600
900
….. …..
22.400
1.000
31
Juli
1947
‘
……………….
31
Aug.
1947
…………….
….
24.600
1.200
30.600e)
1.400
30
Sept.
1947
………………..
36.700′)
2.600
31
Oct.
1947′ ……………….
29
Nov.
1947
……………….
36.000 3.400
31
Dec.
1947
.
…, ……………
31
Jan.
1948
……………….
26.800
1.790
28
Febr.
1948
……………….
31
Maart1948
……………….
‘26.400
1.800
30
April
1948
……………..
31Mei
1948
…………….
22.400
–
1.600
–
1)
Bron: ,,Statisisch Bulletin van het CBS.”.
‘) Gegevensvan de arbeidsbureaux.
)
Bovendien
600
vorst- en hoogwaterwerklozen
uit het Vrije
bedrijf.
4)
Bovendien 4.200 vorst- en hoogwaterwerklozen uit het vrije
bedrijf.
WERKLOOSHEID
IN
BELGIIt
1).
Geheel
Gedeeltelijk
Maand
werkloos
en toevallig
werkloos
Februari
1947
……………..
43.786
87.193
Maart
42.991
50.658
April
32.449
,
18.705
Mei
28.872
.
16.297
Juni
….
26.465
19.794
Juli
28.543
26.361
Augustus
…………….
27.891
20.846
September
…………….
29.963
15.513
30.913
16.829
…
39.984
21.124
October
……………..
..
57.079
40.192
November
……………..
December
‘
……………..
68.328
.36.962
Januari
1948 ……………..
Februari
……………..
71.854 63.870
‘) Bron:
,,Statlstisch
Bulletin”
vân
het
Nationaal
Instituut
voor de Statistiek.
Vorderingen
j
7
Juli 1948
]
30 Juni 1948
Saldo’van ‘s Rijks Schatkist
hij De Neclerl. Bank N.V.
f
814.390.910,50 f
736.949.357,86
Saldo van
s Rijks Schatkist
hij de Bank voor Neder-
landsclie
Gemeenten
462.777,10
,,
395.081,66
Kasvord eringen wegens cre-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
–
Daggeldlening
tegen
onder-
pand
………………
–
–
Saldo der postrekeningen van
Rijkscomptabelen
……
684.448.547,01
,,
670.082.760,87
Voorschotten op ultimo Mei
……..
1948
a. d.
gemeenten we-
……..
gens.aan haar uit te keren
…..
belastingen
…………..
,,
51.868.142,48
Vorderingen in rekening-cou-
…..51.868.142,48
rant
op
Nederlands-Indië
,, 1037.882.232,26 ,, 1025.218.661,71
31.367.706,97
,,
31.267.706,97
–
.
–
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
Suriname
………………
Curaçao
…………………..
‘sioenfonds
…………..
11.892.650,91
,,
23.752.052,37
Het staatsbedrijf der P., T.
enT
.
…
-.
…………
….
–
–
Andere staatsbedrijven en in-
……..
stellingen
…………..
…234.511.929,62
234.536.094,25
Verplichtingen
Voorschot,
door
De Nederl
–
Bank N.V. verstrekt
–
–
Voorschot,
door De Neder-
landsche
Bank
N.V.
in
rekening-courant verstrekt
–
–
Schuld aan de Bank voor Ne- derlandsche Gemeenten_
–
–
Schatkistbiljetten in omloop
fl500.733.100,-
f 1505.173.100,-
Schatkistpromessen
bij
De
Nederlandsche Bank N.V.
ingevolge
overeenkomst
van 26 Februari 1947 ….
1800.000.000,- ,, 1800.000.000,-
Schatkistpromessen in omloop
(rechtstreeks bij De Nederi.
Bank N.V.is geplaatst nihil)
/6.240,1 m/m w.o. garantie
Bretton VToods
/
804 milI
,, 5436.100.000,-
,, 5433.900.000,-
Daggeldleningen
–
–
146.020.568,-
,,
445.208.942,50
Schuld
op ultimo Mci 1948
aan de gemeenten wegens
.
aan haar uit te keren be-
lastingen
…………..
–
–
Schuld in rek.-courant aan:
…
Nederlands-Indië
–
.
–
Suriname
…………..
–
–
Muntbiljetten in omloop ………
‘Curaçao
……………..
1.985.823,16
1.985.823,16
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
‘
–
……..
–
Het staatsbedrijf der P., T.
en
T.
………………
……
831.430.481,-
,,
806.336.522,20
Andere staatsbedrijven
.
–
…
–
Schuld aan diverse instellin-
…..
gen in rekening met’s Rijks-
Schatkist
……………
…
2678.830.676,25
2710.002.742,75
KAPITAALBEWEGING VAN NEDERLAND NAAR’
DE VERENIGDE STATEN SINDS BEGIN
1936 2).
(in millioenen dollars).
‘c
,C,
4
.
‘0
).
‘o
)..4))4.
4.)
c,$
)Q
ba-‘….
.
A4
‘
c
:
.
. W
Z
z.
E
.
b
.Z
E0
ob
4.)
044CI)
Z
S
1935
55,7
–
0,4
7,4
50,5
1,3
114,5
1936
10,2
–
2,9 3,0
107,1
–
2,2
115,2
1937
10,4
–
1,1
10,8-
56,2
5,9
82,2
1938
11,6
–
1,2.
6,1
–
1,7
1,8
16,7
1939
103,0
185
2,1
15,6
2,5
141,7
1940
–
30,6
1
4,8
1,6
5,5
4,1
–
14,7
1941
.
0,7
–
0,1
0,5
3,5.
4,2
8,8 1942- 9,0 0,5
0,1
.
0,2
–
0,1
9,6 1943 6,7
‘
0,2
1,4
3,0
2
1
4
13,7
1944
16,4
0,0
0,6
–
0,9 2,4
18,5
1945
.
.
‘
71,9
–
36,0
–
0,6
–
5,5
3,7
33,5
1946
–
56,8
-114,6
–
7,0
–
26,5
–
8,5
-213,3
1947
–
81,4
101,8
–
29,9
–
98,3
–
4,8
-112,6
Totaal:
126,8
–
30,5
-.
3,9
408,7
1
.
127
213,8
‘) Bewerkt naar de statistieken in het ,,Federal Reserve Bulle-
tin”. Een – teken heteként een tegéngestelde beweging aan die der in de hoofden van de kolommen vermeld. Daar de begin-
stand per begin 1935 niet bekend is, stellen de cijfers alleen een beweging en geen stand op een bepaalde datum voor.
II-
t.
21 Juli .1948.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN-
579
II –
–
OVERZIQRT DER LAATSTE VIER VERKORTE BALANSEN VAN DE NEDERLANDSCIIE BANK.
(in millioenen guldens).
Actief
data
28-6-’48
5-7-’48
12-7-’48 (19_7-’48
1
Passief
data
–
28
_
6248
1
5
:
7248
1
_127_’481
19-7-’48
Wissels,
promesen
en
Kapitaal
.. …………..
20,0
20,0
20,0
20,0
schuldbrieven in disconto
-‘)
.-‘)
-‘)
-‘)
12,8 12,8
12,8
12,8
–
Wissels,
scbatkistpapier en
54,4 54,5
54,5
56,4
schuldbrieveui
door
de
.
20,0
19,9 19,9
20,0
Bank gekocht
.
. ……
–
–
—
–
Bankbiljetten
In
omloop
Sehatkistpapier,
door
de
1 20,0
119,5 119,3
118,8
Bank overgenomen van
Bankbiljetten
in
omloop
de
Staat
der
Neder-
……
2.960,5
2.991,4 2.962,0 2.958,8
landen
ingevolge
over-
Bankassignaties In
omloop
0,1
0,2
0,2
0,1
eenkomst van 26 Februari
.
.
Rekening-courant saldo’s:
–
1.800,0
1.800,0
1.800,0
1.800,0
‘s Rijks Schatkist
741,4 719,6
819,6
794,7
150,2′)
151,3
2
)
151,8′)
173,2
3
)
Geblokkeerde saldo’s van
Voorschotten aan het Rijk
– –
–
–
….
44,7
27,9
39,5
Boekvordering op de Staat
Reservefonds
…………….
Geblokkeerde saldo’s van
1947
……………….
Beleningen
…………….
der Nederlanden ingevol-
. .
22,3 22,0 21,8
m
ge overeenkost van 26
Bijzondere reserves
……….
506,4
50,25 463,5
513,1
1 .500,0
1.500,0
1.500,0 1.500,0
Pensioenfonds
…………..
Diverse rekeningen
212,8
215,2
191,7
192,4
Februari
1947 ………..
…
Munt en muntmateriaal:
(oude uitgiften)
………..
Gouden munt en gouden
(nieuwe uitgifte)
…….
muntmateriaal
……..
481,7
481,7
481,7
481,7
–
Zilveren munt, enz
0,4
0,5 0,5
0,5
banken
………….56,9
Papier op het buitenland
.
313,2
315,8
311,0
l5,9
anderen
………….23,6
Tegoed bij correspondenten,
Vrijë
saldo’s
………..
in het buitenland
143,6 139,6
134,1
139,9
Buienl. betaalmiddelen
.
5,6
5,8
.5,7-
5,8
Belegging van kapitaal, re-
serves en pensioenfonds.
105,8
106,1
106,1
106,2
Gebouwen en inventaris
.
..
2,5 2,5
2,5 2,5
Diverse rekeningen
220,9
222,0
220,0
220,7
4.728,9 4.725,3 4.713,6 4.746,4
4.728,9
4.725,314.713,4
6.746,6
‘) Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks door de Bank
.
in disconto genomen
. . .
‘)
–
‘)
–
‘)
–
‘)
–
Circulatie
der
door
de
‘) Waarvan aan Ned.-Indiê
Bank
namens
4..
Staat
(Wet van 15-3-33 Staats-
in
het
verkeer gebrachte
blad
no.
99)
. . . .
……..
‘
395
t)
395
‘) 36,9
‘) 36,9
niunthiljetten
…………..
1457
146,5W
145,9
145,8
Kon. Ned. Boekdrukkerij H: A. M. Roelants – Schiedam
/
Groo
‘thadel
Algem. Weekblad, gewijd
aan de belangen van binnen:
en buitenlandse groothan-
del, waarin opgenomen de
mededelingen van de be-
drijfsgroep Groothandel
Abnnnementsprijs 115,- per
jaar, buitenland 117,- per
jaar.
–
Giro 5858
Iloolclredacteur: W. G.
N.
dc
Keizer, met geregelde mede-
werking van: Prof. Dr. 0.
Bakker, Dr. J.’ Buter, J. Al.
Fentener van Vlissingen, Mr.
G. Al. Greup, Mr. G. A7. Hun-
gerink, Mr. G. E. Kruseman,
Jhr. Mr. H. van Lennep, Mi.
W. F. Lichtenauer, Drs. C. A. A. van Luttervelt, E. T. Mul-
ler, Dr. H..J. W. van der Poel,
Jhr. Mr. H. A. Quarles van
Ufford, Mr. Luc Schenderling,
Dr. Mr. J. A. M. van Staay
Uitgave: H.A. M. Roelants
Schiedam – Tel. 69300
ACTIEF
Kassa,
Kassiers
en Daggeldle-
ningen
/
31.220.464,13
Nederlands
‘.
schatkistpapier
871.862.000
0
00 Ander over-
heidspapier
14.013.500,00
Wissels
1.292.929,68
Bankiers in bin-
nen
en
buiten-
land
44.588.644,13
Effecten en syn.
dicaten
4.935.793,68
Prolongatiën
en voorschotten
tegen Effecten ,,
22.408.401,21
Debiteuren
,
179.287.210,60
Deelnemingen
1
6.402.592,32
Gebouwen
,.
1
6.536.633,50
f 1.192.548.1 69.25
PASSIEF
Kapitaal
r
70.010.000,00
Reserve
32.500.000,00
Bouwreserve
4.000.000,00
Deposito’s op
termijn
81.568.043,13
Crediteuren
968.472.267,77
Door derden geaccepteerd
8.598.1 30,87
Overlopende.
saldi en andere
–
rekeningen
,,
27.399.727,48
–
T
f 1.192.548.169.25
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
–
INCASSO-BANK
N.V.
MAANDSTAAT PER30 JUNI 1948
Econômisch – Statistische.
Berichten
Adres voor Nederland: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie
38040,
Administratie
38340.
Giro
8408.
Bankiers: R. Mees en Zoonen, Rotterdam.
Redactie-adres voor België: Seminarie voor Gespecialiseerde Eko-
nomie,
14,
Universiteit straal, Gent.
Abonnementen: Pieter de Hoochstraat
5,
Rotterdam (IV.).
Bankiers: Ban que de Commerce, Brussel.
Abonnementsprijs, franco per post, voor Nederland f
26
per jaar,
voor België/Luxemburg f
28
per jaar, te voldoen door storting van de
tegenwaarde in francs bij de Ban que de Commerce te Brussel. Overzeese
.qebiedsdelen (per zeepost) t
z6,
overige landen t
s8
per.
jaar. Abonnemen-
ten kunnen ingaan met elk nummer en slechts worden beëindigd per
ultimo iian het kalenderjaar.
Aan getekende stukken in Nederland aan hel Bijkantoor Westzee-
dijk, Rotterdam (W.).
ADVERTENTiES. .
Alle correspondentie
betreffende
advertenties te richten aan de
Firma H. A. M. Roetants, Lange Haven
’41,
Schiedam
(Telefoon
69300,
toestel
6).
Coöperatieve Vereniging
U.A.
0
,,CENTRALE DER NEDERLANDSE
VERBRUIKSCOOPERATIES”
Te vervullen zal weldra zijn de functie van
Afd.
Pijpleidingen
V/H BECHT & DYSERINCK
Afd.
Warmtetechniek
’11H
HUYGEN & WESSEL
Afd.
Luchtteclmniek
V/H BECHÎ & DYSERINCK
1
Afd.
Koeltechniekt
V/H HUYGEN & WESSEL
Afd.
Electrotechniek
V/H HUYGEN & WESSEL
Land- en Scheepsinstallaties
:fri11!ix
*
iiwtflTtn
JURISTE,
met langjarige kantoorer’aring, bekend met steno en
typen, wenst van werkkring te veranderen (liefst te
‘s-Gravenhage). Is gewend met personeel om te gaan.
Er. onder no. ESB 1238 Bureau van dit blad, postbus
42, Sch{edam. –
Gévorderd doctoraal-student
in de economie zoekt werkkring bij een grote bank-
instelling. Er. onder no. ESB 1239, bureau van dit blad,
Postbus 42, Schiedam.
t
N.V. BRONSWERK
AMERSFOORT
AMSTERDAM
ROTTERDAM
/
ADJUNCT-DIRECTEUR
wiens taak hoofdzakelijk zal bestaan uit de lei-
ding der technische zaken onzer verschillende, ai
dan niet onder. een eigen fabrieksdirecteur wer-
kende, industriële en handelsbedrijven, de zorg
over gebouwen, terreinen, transportorganisatie;
het is niet uitgesloten, dat alle of sommige ar-
beidszaken aanstonds of later aan deze functie
zullen worden toegevoegd.
De instelling van dèze functie houdt mede ver-
band .met het bereiken in 1950 van de pensioen-
leeftijd door de Directeur die thans de leiding
van bovengenoemde zaken voert.
Zij, die zich door opleidiikg en ervaring be-
kwaam achten en zich aangetrokken voelen tot
deze functie in de coöperatieve beweging, ‘worden
uitgenodigd hun uitvoerige sollicit’aties met ver-
melding van salariswensen te zenden aan de
DIRECTIE van NEDERLANDSE VERBRTW(S-
COOPERATIES, Postbus .6008 te Rotterdam-
West, vô5r 1 Sept. a.s.
Nederlandsch Indische Handelsbank,-NV.
Amsterdam – Rotterdam – ‘s-Gravenhage
Alle Bank- en Effectenzaken
Maakt gebruik van de, rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties die deze annonces tengevolge
–
hebben
is doorgaans uitermate beviedigend,; begrijpelijk: omdat
er bijna geen groote instelling is, die dit blad niet
iegelmatig ontvangt en waar het niet circuleertl
/
Losse numiiers
75
cents, resp. 12 .B.
francs.