9
AUGUSTUS 1944
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
conomisch~Statistische
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD
VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
29E
JAARGANG
WOENSDAG 9 AUGUSTUS 1944
No. 1468
COMMISSIE
‘VAN REDACTIE:
J.
F. ten Doesschate; P. Lieftinck (tijdel. afwezig);
J.
Tinbergen; H. M. H. A. van der Vaik; F. de Vries;
M. P.
J.
Gooi (Redacteur-Secretaris).
H. W.
Lambers – Adjunct-Secretaris
Abonnementsprjs van het blad, waarin tijdelijk is op-
genomen het Economisch-Statistisch Maandbericht, franco
p.p. in Nederland. f 20,85* per jaar (,,Prijsvaststelling
No. 052. IM 312″). Buitenland en koloniën f 23,— per
jaar. Abonnementen kunnen met elk nummer ingaan en
slechts worden beëindigd per ultimo van elk kalenderjaar.
Losse nummers 50 cent. Donateurs en leden van het Ne-
derlandsch Econômisch Instituut ontvangen het blad gratis
en genieten een reductie op de verdere publicaties. Adres-
wijzigingen op te geven aan de administratie.
Administratie: Nieuwe Binnenweg 175a, Rotterdam (C.).
Telefoon 38040. Giro 8408.
Aangeteekende stukken aan het Bijkantoor Museum-
park, Rotterdam (C.).
Advertenties voorpagina / 0,28 per mm. Andere pagina’s
/ 0,22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
INHOUD:
Blz
Omzet van den detailhandel in Nederland in 1942
door
It.
M. A. Gulden……………………..412
Overheid en landmolestverzekering door
Mr. J. J. G.
Brutel de la Rivjère ……………………..415
Aanteekeningen
Geheel-synthetische vezels ………………..418
S t a t i s t i e k e n
Bankstaten ……………………………..
419
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
discontomarkt
zijn de omzetten, die in de vorige
weken toch reeds gering waren, nog verder teruggeloopen,
nu de groote banken zich volkomen onthouden van het
afstooten van papier. Dat, er uit kringen van outsiders
nog wel aanbod is, blijkt uit het feit, dat 8-maandspapier nog verhandeld wordt op een basis van 1/8 â
3/16
boven
de agentstarieven, terwijl bijvoorbeeld 10-maand,spapier
werd afgedaan op circa
1/16
boven dit tarief. Papier tot en met
6
maanden wordt verhandeld op, of een fractie
beneden, de agentsprijzen;hetzelfde geldt voor jaarspapier,
dat
op’2
7
/
16
over het algemeen wel te verkrijgen is. De Agent
blijft nog steeds bereid papier af te geven, maar de vraag
is niet groot meer; voor het moment schijnt het verzadi-
gingspunt wel ongeveer bereikt te zijn.
De
obligatiemarkt
vertoonde in de afgeloopen week voor
de meeste fondsen een lichte reactie. De gestaffelde leening
sloot ongeveer een half punt beneden het peil, waarop
geopend werd. De spoorwegleening daarentegen was
eerder iets in herstel. De
3 %
leeningen waren een fractie
lager. De koers van de
3 %
,,
oude schuld”, die nu reeds,
sedert in Maart jl. de afgifte door het Agentschap van het
Ministerie van Financiën wrd heropend, een vrijwel on-
onderbroken daling vertoont, is ook weerverder ingezakt
tot bijna.87, hetgeen sinds Maart een inzinking met 11
punt beteekent. De omzetten
op:de
obligatiemarkt bleven
betrekkelijk gering. Vermelding verdient het feit, dat op
Dinsdag, bij wijze van uitzondering, enkele omvangrijke
posten minder courante gemeente- en provincieleeningen
omgingen. Deze omzetten werden toegeschreven an vraag
van speciale zijde; voor de betrokken fondsensoorten, in
hoofdzaak van het
3
% en
3 %
type, is over het algemeen
weinig vraag, zoodat de geringe omzetten daarin in de
eerste plaats toe te schrijven zijn aan het ontbreken van
vraag en niet, zooals hij vele gemeenteleeningen op stop-
koers, aan het ontbreken van aanbod.
De
aandeelenmarkt
toonde in de verslagweek geen uit-
gesproken tendens. Zoowel koopers als verkoopers legden
een zekere mate van terughoudendheid, aan den dag.
Koerswinsten en -verliezen wisselden elkaar af en de om-
zetten waren betrekkelijk gering. Opvallend washet, dat
eenige levendigheid viel te bespeuren op de scheepvaart-
markt, waar een vrij omvangrijk bedrag aandeelen Scheep-
vaart-Unie omging, een bedrag overigens, in de verste
verte niet voldoende om aan de nog zeer groote achter-
stallige vraag te voldoen. Symptomatisch is het echter,
datook in deze fondsen reeds meer aanbod loskomt. De
mededeeling van de voorgenomen liquidatie van de Bank voor Onroerende Zaken ging aan de markt natuurlijk niet
geheel onopgemerkt voorbij. In de aandeelen en obligaties
dezer instelling werd de noteering opgeschort, maar op
de rest van de markt was de invloed toch duidelijk merk
baar.
412
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Augustus 1944
OMZET VAN DEN DETAILHANDEL
IN NEDERLAND IN 1942.
In aansluiting op het onderzoek naar de winkeifre-
quentie, gepubliceerd in de ,,E.-S. B” van 12 Juli 1944
1),
werd een analyse gemaakt van den omzet in 1942 van de
bij dit onderzoek betrokken kruidenierswinkels.
Het bleek, dat de omzet van den geheelen detailhandel
in kruidenierswaren in 1942 ruim f 703,8 miljoen bedroeg.
Door het Centraal Bureau voor de Statistiek werd,
in overleg met het Economisch Instituut voor den Mid-
denstand, de omzet der winkels in kruidenierswaren,
comestibles en grutterswaren in 1938, geschat op f 450 millioen; daarbij werd medegedeeld, dat deze schatting
zeer ruw was.
Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek is• de
geldomzet van genoemde winkels in 1942 ten opzichte
van 1938 naar schatting gestegen met 37 %; met als
uitgangspunt den geschatten omzet in 1938 beteekent dit,
dat de omzet in 1942 f 616,5 millioen zoumoetén bedragen.
Het door het Centraal Distributiekantoor gevonden bedrag
van f 703,8 millioen ligt hier du§ aanzienlijk boven.
In de eerste plaats is het mogelijJ, dat de door het
Centraal Bureau voor de Statistiek geschatte stijging
van 37 %, gebaseerd op de officieel vastgestelde prijzen,
door overtreding der prijsvoorschriften in werkelijkheid
hooger is.
In de tweede plaats is het waarschijnlijk, dat de schat-
ting van. f 450 millioen in 1938 – en deze opmerking
geldt tevens voor alle daaraan voorafgaande omzet-
gegevens, waarop deze schatting is gebaseerd – te laag
is, als gevolg van de neiging der winkeliers, hun omzet,
met het oog op de belastingen, lager op te geven dan hij
in werkelijkheid is; deze neiging is thans, nu de omzet
een rol heeft gespeeld bij den arbeidsinzet en de bedrijfs-
sluiting, niet meer aanwezig en heeft zelfs plaats gemaakt
voor de neiging, den omzet te flatteeren.
In de derde plaats – maar niet als onbelangrijkste –
is het waarschijnlijk, dat in de omzetbedragen andere
dan kruidenierswaren zijn opgenomen. Dit zal vooral
invloed hebben op het platteland, waar de gemengde
bedrijven het meeste voorkomen. Ook in de gegevens van
het Centraal Bureau voor de Statistiek komt deze onzui-
verheid echter voor; door de gebrekkige boekhouding
der winkeliers is een splitsing van den omzet in den regel
niet mogelijk.
Ter illustratie van de beteekenis van de gemengde
bedrijven volgen hier eenige omzetcijfers van den detail-
handel in tabakswaren, welke cijfers betrekking hebben op den omzet in rantsoenen.
In de eerste kolom is de omzet gegeven van de zuivere
tabaksdetaillisten (1), in de tweede kolom die van tabaks-
detaillisten, die tevens kruidenier (III) zijn; in beide ge-
val’en is de omzet berekend in procenten van den totaal-
omzet in tabakswaren.
Omzet in procenten.
Inwonertal
1
Iii
tot
2.000
15,9
65,9
2.000-
5.000 23,3
56,9.
5.000- 10.000
26,5
54,8
10.000- 20.000
37,6
47,9
20.000- 50.000
57,8
28,5
50.000-100.000
64,1
24,7
100.000-200.000
68,1
13,3
00.000 en hooger
90,8
3,6
ederland
52,1
34,0
Op het platteland wordt dus meer dan de helft van alle tabaksrantsoenen door kruideniers omgezet; dat
diteen niet te verwaarloozen factor is in den geldomzet der kruideniers, zal duidelijk zijn.
‘) ,,Structuur van dec detailhandel in Nederland in 1943″ door
Z. M. A. Gulden.
Een Qe?’gelijking tusschen geld- en goederenonizet.
Getracht werd, eenig inzicht te verkrijgen in de vraag,
in hoeverre de geldomzet desondanks een betrouwbare
basis kon vormen voor dit onderzoek; hiertoe was het
noodig, een vergelijking te maken tusschen den geld- en
den goederenomzet der detaillisten. Als maatstaf voor
den goederenomzet werd die van gort genomen.
Hieronder is gegeven de absolute en de procentueele
verdeeling van den totalen geldomzet in kruideniers-
waren over het grootwinkelbedrijf, de coöperaties en het
kleinwinkelbedrijf en daarnaast de procentueele verdeeling
van den gortomzet.
omzet iii
geld-
gort-
dulzeilden
omzet
omzet
guldens
ln%
in%
Grootwinkelbedrijf
.
85.158
12,10
14,3
Coöperaties
32.690
.
4,64
.
599
Kleinwinkelbedrijf
. .
586.003
83,26
79,18
Detallh. In kruiclen.w.
703.851
100,00
100,00
Uit deze cijfers blijkt, dat de geldomzet van het klein-
winkelbedrijf ruim 4% hooger ligt dan de gortomzet;
daar deze vermeerdering vrij gelijkmatig verdeeld is over
de gemeentegroepen; bestaat er geen reden om aan te
nemen, dat uit den geldomzet geen betrouwbare conclusies
getro’kken kunnen worden; met het geconstateerde ver-
schil zal echter terdege rekening moeten worden gehouden.
De hierboven gegeven geldomzet in procenten verschilt
niet veel van die, door H. W. Pleiter in 1934 genoemd in
zijn prae-dvies voor de Vereeniging van Grootwerkgevers
in het winkel- en magazijnbedrijf.
In onderstaande tabel is de omzet per gemeentegroep
gegeven van het grootwinkelbedrijf, de coöperaties en het
kleinwinkelbedrijf in procenten. van den totaalomzet.
Omzet in procenten.
Inwonertal
gr.w.
coöp.
kl.w.
dta1lb.
tot
2.000
2,1
1,9
96,0 100,0
2.000-
5.000
4,6 4,0
91,4
100,0
5.000- 10.000
8,2
3,8
88,0
100,0
10.000- 20.000
11,6
.
4,4
84,0
100,0
20.000- 50.000
12,9 7,0
80,1
100,0
50.000-100.000
16,9 5,8
77,3
100,0
100.000-200.000
20,0 5,6
74,4 100,0
200.000 en hooger
19,1
4,3
76,6
100,0
Nederland
. . . .
12,1
4,6
1
83,3
100,0
Deze tabel vertoont uiteraard veel overeenstemming met de tabel omtrent de procentueele winkeldichtheid, gegeven in het reeds hierboven genoemdè artikel in de ,,E.-S.B.” van 12 Juli 1944.
Het meest opvallende is wel het feit, dat de procentueele
omzet van het kleinwinkelbedrijf achterblijf t bij diens
procentueele winkeldichtheid en dat deze acilterstand
met het grooter worden der gemeenten toeneemt; dit
hangt samen met de verschillen in bedrijfsgrootte tuSsehen
kleinwinkelbedrijf eenerzijds en grootwinkelbedrijf en
coöperaties anderzijds. Welke factoren beïnvloeden nu de schommelingen in het
aandeel, dat grootwinkelbedrijf en coöperaties hebben
in den totaalomzet van kruidenierswaren?
In de eerste plaats gaan de winkels in de doorgaans
sedentaire bevolking van de dorpen en stadjes vaakge
durende verscheiden generaties over van vader op zoon,
waardoor deze winkelá een van ouds gevestigde klandizie
krijgen, welke niet gemakkelijk door grootwinkelbedrijf of
coöperatie wordt doorbroken.
In de tweede plaats is voor de winkelmaatschappijen het, platteland minder aantrekkelijk dan de stad, omdat
voor haar filialen een grooten omzet en. dus een zekere
bevolkingsconcentratie noodzakelijk is.
In de derde plaats telt het platteland minder verbruiks-
coöperaties dan de steden, omdat daar. de drang tot
9
Augustus 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
413
organisatie om verschillende redenen, die’ hier niet ter
zake doen,zwakker’is dan bij de stadsbewoners.
In de vierde plaats komende gemengde bedrijven bij het
kleinwinkelbedrijf meer voo,r dan bij het grootwinkel-
bedrijf en de coöperaties en op het platteland meer dan
in de steden; dit heeft tot gevolg, dat de omzet van het
kleinwinkelbedrijf in de kleine gemeenten ietwat geflat-
teerd is. –
Terwijl de hier opgesomde factoren althans ten deele
de hierboven te constateeren stijging van den procentueelen
omzet van het grootwinkelbedrijf en de coöperaties kunnen
verklaren, behoeft de daling daarvan in de drie grootste
gemeenten van ons land nog nadere verklaring. Mogelijk
is dit een gevolg van het feit, dat de verkoop in de winkels
van het grootwinkelbedrijf en van de coöperaties in het
algemeen á contant is; dit immers zal voor het echte
stedelijke proletariaat vaak een grooter bezwaar zijn dan
voor de arbeiders en middenstanders in de wat kleinere
gemeenten.
De
verdecling van den omzet.’
Hoe is nu de omzet verdeeld over de detaillisten? De
grondslag voQr de berekening der omzetten vormt het
cij1ermateriaal, neergelegd in de tabel op de volgende blad-
zijde. Deze omvat de verdeeling der 33.958 detaillisten
naar grootte van den omzet, naar gemeentegroepen en
naar den bedrijfsvorm.
Van de totaalcijfers voor Nederland werd de vdlgende
procentueele verdeeling gemaakt in- omzetklassen.
Aantal detaillisten in procenten.
Omzet in guldens
gr.w.
cdôp.
kl.w.
tot 15.000
1,7
5,9
59,4
56,1
15000- 25.000
4,6.
15,0 19,8
19,1
25.000- 35.000
16,1
17,5
9,5 9,8
35.000- 50.000
28,1
24,4
6,2
7,4
50.000- 75.000
25,7 23,4
2,9
4,3
75.000-100.000
.
13,5
.
8,2
0,9 1,6
100.000-200.000
8,6
4,2 0,2
0,6
200.000-500.000
1,0
0,6
– –
Onbekend
….
0,7 0,8
–
1,1
1,1
Totaal
100,0
.
100,0
100,0 100,0
Uit deze cijfers blijkt,- dat het grootwinkelbedrijf en de coöperaties een top vertoonen mde omzetklasse f 35.000-
f 50.000, terwijl de top van het kleinwinkelbedrijf ligt in
de klasse beneden f 15.000.
Uit de onderstaande tabel blijken nog duidelijker de
verschillen in bedrijfsgrootte.
Aantal detaillisten in procenten.
Omzet in guldens
gr.w.
coöp.
1
–
kl.w.
1
dtallh.
–
tot 25.000
1
6,3
‘
20,8 79,2
75,2
25.000- 75.000
69,9
65,4
18,6–
21,5
75.000-500.000
23,1
‘
13,0
1,1
–
2,2
Onbekend
. . . .
0,7
0,8
1,1 1,1
Totaal
100,0
.
100,0
100,0
1
to’o,o
In de eerste plaats bestaat er, zooals hierboven reeds
werd geconstateerd, een treffende overeenkomst- tusschen
de omzetstructuur van het grootwinkelbedrijf en die der
coöperaties: beide vertoonen een vrijwel even.hoogen top
in de klasse f 25.000-f 75.000. Terwijl echter bij liet
grootwinkelbedrijf de tweede plaats wordt ingenomen
door de filialen met een omzet van.f 75.000-f 500.000 en
filialen met een omzet beneden f 25.000 slechts weinig
voorkomen, is bij de coöperaties juist het omgekeerde
het geval.
Het kleinwinkelbedrijf blijkt een geheel andere omzet-
structuur te bezitten: detaillisten met een lagen
–
omzet
zijn verre overheerschend, térwiji die met een hoogen
omzet vrijwel ontbreken.
Nog duidelijker blijkt de structuurovereenkomst tus-
schen grootwinkelbedrijf en coöperaties eenerzijds en de
tegenstelling tusschen de omzetstructuur van deze beiden
en van het kleinwinkelbedrijf anderzijds uit de berekening
van het procentueele aandeel van de omzetklassen in den
totaalomzet.
Omzet in procenten.
Omzet in guldens
gr.w.
coöp.
[‘kl.w.
[
dtallh.
tot 25.000
1,8
7,0
54,0
45,4
25.000- 75.000
53,2 61,0 39,9
42,4
75.000-500.000
45,0
32,0
6,1
12,2
Totaal
……..
1
100,0 100,0
‘
1
100,0 100,0
Uit de tabel op de volgende bladzijde kan op een-
voudige wijze de gemiddelde omzet per detaillist worden
berekend.
Gemiddelde omzet in guldens.
–
Inwonertal
1
gr.w.
coöp.
[
kl.w.
dtaIlh.
tot
2.000
43.666 27.476
–
14.253
14.591
2.000-
5.000
–
54.032
41.598 15.370 16.320
5.000- 10.000
56.319
50.287
15.361
17.850
10.000- 20.000
70.736 50.305 17.448
19.780
20.000- 50.000
63.711
55.444
21.182
24.315
–
50.000-100.000
77.419
46.660
21.438 25.348
100.000-200.000
70.795
67.628 21.623
26.297
200.000 en hooger
54.721
48.578
24.299
27.851
Nederland
. . . .
1
62.295
1
49.380
1
18.357
1
1
20.726
Uit deze cijfers blijken:
de verhouding tusschen den gemiddelden omzet van
de verschillende bedrijfsvormen;
de schommelingen in den gemiddelden omzet binnen eiken bedrijfsvorm afzonderlijk.
Ter vergelijking met deze cijfers volgen hier verhou dingsçijfers van den gemiddlden omzet in – rantsoenen per tabaksdetaillist gedurende één periode; in de eerste
kolom staan de gegevens van de zuivere tabaksdetaillisten
(1), in de tweede kolom die ‘van de tabaksdetaillisten,
die tevens kruidenier (III) zijn, terwijl de derde kolom de
cijfers van den geheelen detailhandel in tabak geeft.
Verhoudingscijfets gemiddelden omzet in tabahswaren.
–
Inwonertal
1
[
III
detailh.
tot
2.000
96,6
–
44,8
–
48,7′
2.000-
5.000 116,9 45,0
52,9
5.000- 10.000
114,6
49,3
56,6
10.000- 20.000
167,1
51,8 65,7
20.000- 50.000
188,3
51,0
81,5
50.000-100.000
163,5
53,9
96,4
100.000-200.000
168,3
‘
33,6 91,7
200.000 en hooger
215,8
45,8
‘
174,8
Nederland
. . . .
165,9
48,1
76,3
Terwijl de omzet van de gemengde bedrijven tamelijk
constant blijft, is die van de zuivere tabaksdetailiisten
aan sterke schommelingen onderhevig, terwijl de omzet
van den geheelen detailhandel in tabakswaren eveneens
sterke schommelingen vertoont, veel sterker in elk geval
dan den gemiddelden omzet van den detailhandel in kruide-
nierswaren.
– Hieronder volgen de indexcijfers van den gemiddelden
omzet in kruideniers- en in tabakswaren, waarbij de omzet
in de gemeenten beneden 2.000 inwoners gelijk 100 is
gesteld. ‘ 1
Indexcij/ers geiniddelden omzet.
Inwonertal
detailh.
kr.w.
detailh. tabaksw.
tot
2.000
100,0
100,0
–
2.000-
5.000
111,8
108,6
5.000- 10.000
122,3
–
116,2′
10.000— 20.000
135,6 134,9
20.000- 50.000
–
166,6
‘
167,2
50.000-100.000
–
173,9
197,9
100.000-200.000
180,2 188,3
–
200.000 en hooger
190,9,
358,9
Nederland
–
142,0
–
156,7
414
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9
Augustus
1944
Aantal detaillisten, naar grootte c’an den omzet in guldens.
detailhandel in kruidenierswaren
15.000
25.000 35.000
50.000
75.000
100.000
200.000
onbe-
Inwonertal
tot
tot tot
tot
tot
tot
tot
en
‘°
Totaal
15.000
25.000
35.000
50.000 75.000
100.000
200.000
hooger
tot
2.000
1.581
301
110
63
25
15 2
–
30
2.127
2.000-
5.000
4.714 1.018
450
257
157
61
16
1
70
6.744
5.000- 10.000
4.767
1.362
621
392
221
67 24
2
80
7.536
10.000- 20.000
2.803
874
402
301
177
62
31
4
54
4.708
20.000- 50.000
1.480
719 353
322
220
81
26
1
39
3.241
50.000-100.000
1.435
739
395
302
191 79
49
5
38
3.233
100.000-200.000
889
395
238
188
144
60
26
4
15
1
–
.959
200.000 en,hooger
1.366
1.072
,
798
667
308
102
39
3
55
4.410
Nederland
19.035
6.480 3.367
2.492
1.443
527
213
20
381
33.958
grootwinkelbedrijf
•
tot
2.000
1
1
3
6
3
1
– –
–
15
2.000-
5.000
6
13 19
12
27
11
4
1
–
93
5.000- 10.000
5
•
18
34′
48
55
19
11
2
3
195
•
10.000- 20.000
3
12
19
381
34
22
21
3
–
152
20.000- 50.000
3 7
21
35 47 28
16
–
2
159
50.000-100.000
4
2
18
‘
36 50
30
30′
4
5
179
100.000-200.000
1
3
13
39
47 26 15
–
2
–
146
200.000 en hooger
–
7
93
170
1
89
48
20
1
-.
428
Nederland
.
. . .
23
63
220
384
1
352
185
117
13
10
1.367
coöperaties
tot
2.000
6
‘
5
6
2
1
1
–
–
–
21
2.000-
5.000
7
32
26
11
16 10
4
–
1
‘
107
5.000- 10.000
4
15
17
25 26
7
6
–
1
101
10.000- 20.000
12
7 .’
13
23
14
8
4
1
–
82
20.000- 50.000
3
14
6
28
31
9 5
1
2
99
.50.000-100.000
2
13
26
31
15
6
6
–
1
100
100.000-200.000
2
–
3 6
22
8
t
1
–
43
200.000 en hooger
3
13
19
35
30
5
2
1
–
108
Nederland
….
39 99
116
161
155
54
28
4
5
661
kleinwinkelbedrj/
tot
2.000 1.574
295
101
55
21
13 2
–
30
2.091
2.000-
5.000
4.701 973 405
234
114
40
8
–
60
6.544
5.000- 10.000
4.758
1.329
570
319
140
41
7
–
75
7.240
10.000-. 20.000
2.788
855
370
240
129
32
6
–
54
4.474
20.000- 50.000
1.474
698 326
259
142
64
5
–
.
35
2.983
50.000-100.000
1.429
724
351
235
126
43
13
1
32
2.954
100.000-200.000
886
392 222
143
75 26
10
1
15
1.770
200.000 en hooger
1.363
1.052
686
462
189
49
17
1
55
3.874
Nederland
. .
.
1
18.973
6.318
3.031
1.947
936
288
68
3
366
31.930
Uit deze’ indexcijfers blijkt, dat de omzet in kruide-
nierswaren aan minder sterke schommelingen onderhevig
is dan die in tabakswaren; naarmate de detaillist meer
gespecialiseerd is, wordt de bestaansmogelijkheid op het
beperkte geografische gebied, waaraan de detaillist uiteraard
is gebonden, in streken met een geringe bevolkingscon-
centratie dus, blijkbaar minder zeker. Dit is een bevestiging van de reeds sinds geruimen tijd
opgedane ervaring, dat het verschil in omzet tusschen
stad en platteland grooter wordt, naarmate de detaillisten
meer gespecialiseerd zijn; tevens is dit opnieuw een argu-
ment voor de stelling, dat ordenng nooitop een te beperkt
gebied mag worden toegepast. Het is gewenscht, hierop
den nadruk te leggen, omdat sommige belanghebbenden
reeds vÔôr den oorlog blijk gaven een. te beperkte ordening
na te streven.
De omzet per personeelslid.
Tot slot van dit artikel de berekening van den omzet
per personeelslid; een gegeven, waarvoor steeds groote
belangstelling bestaat.
Tot het personeel, werkzaam in den detailhandel in
kruidenierswaren, werden hier niet slechts zij gerekend,
die in loondienst waren, maar ook de zelfstandige winke-
liers; in die gevallen, waarin de vrouw van den kruidenier
in de zaak behulpzaam was, werd ook zij tot het personeel gerekend. Verder werd niet slechts het verkoopspersoneel,
maar ook het technisch •en administratief personeel in
de berekening opgenomen. Door de oorlogsomstandigheden, met name den arbeids-
inzet en de krijgsgevangenschap, is de samenstelling van het
personeel – verdeeling naar geslacht en leeftijdsopbouw –
niet vergelijkbaar met die van voorheen; deze gegevens
wordn daarom niet aan een nadere beschouwing onder-
worpen.
Het blijkt, dat in Nederland 75.366 personen in de
kruideniersbranche werkzaam zijn; de verdeeling, over
grootwinkelbedrijf, coöperaties en kleinwinkelbedrijf
volgt hieronder.
Aantal personen,
werkzaam in den
detailhandel in kr.w.
Grootwinkelbedrijf
7.214
Coöperaties
…………………….
2.590
Kleinwinkelbedrijf
……………
65.562
Detailhandel in kruideniersWaren . .
75.366
De verdeeling van de detaillisten naar de personeels-
sterkte werd berekend in procenten van het aantal detail-listen per bedrijfsvorm.
9 Augustus 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
415
Aantal detaillisten in procenten.
Personeelssterkte
[
gr.W.
coö.
kI.w.
1
0,6 3,0
35,6
33,9
2
3,7
14,2
42,1
40,6
3
12,3
16,1
13,5
13,9
4
14,1
16,5
0,0
5,8
5
12,9
11,2
1,9 2,5
1 t/m
5
43,3
61,0
98,1
96,7
6 t/m 10
46,2 23,2
1,8
3,1
11 t/m 20
10,2
13,9
0,1
0,2
21 enmeer
0,3
1,9
–
Totaal
100,0 100,0
1
100,0
1
100,0
Het blijkt, om slechts één opvallende conclusie naar
voren te halen, dat bij het kleinwinkelbedrijf de één- en tweemanszaken – man en vrouw – verre overheerschen,
terwijl deze bij het grootwinkelbedrijf vrijwel niet en bij
de coöperaties slechts in geringe mate voorkomen.
Voor dit onderzoek is de personeelssterkte niet van
groot belang, de omzet per personeelslid daarentegen wel.
Omzet per personeelslid in guldens.
Inwonertal
gr.w.
coöp.
kl.w.
dtai1h.
toj
2.000
12.130
12.277
7.614
7.648
2.000-
5.000 12.563 12.195
8.08
8.282
5.000- 10.000
11.217 13.023 8.356 8.576
10.000- 20.000
11.960
11.752
8.534 8.785
20.000- 50.000
10.663 13.620 9.610 9.854
50.000-100.000
12.373
13.936
9.720
10.244
100.000-200.000
12.378
11.540 10.080
10.611
200.000 en hooger
11.859
12.172
10.964
11.172
Nederland
. . . .
11.808
12.646
9.023 9.339
De hieronder volgende grafiék verduidelijkt deze cijfers
Het blijkt, dat de omzet per personeelslid bij het groot-winkelbedrijf en bij de coöperaties van dezelfde orde van
grootte is, terwijl beide geringe schommelingen ver-
toonen: het bewijs van een goede organisatie der bedrijven,
die bij de coöperâties des te opmerkelijker is, omdat dezé
niet, zooals de grootwinkelbedrijven, centraal worden
geleid. Dat het kleinwinkelbedrijf in de kleine gemeenten
verre ten achter blijft hij het grootwinkelbedrijf en de
coöperaties, valt niet te verwonderen, al dient er op ge-
wezen te worden, dat de vrouw van den winkelier, die in
vele gevallen
,
als vol persoieelslid is medegete1d, door haar huishoudelijke beslbmmeringen eigenlijk niet als
zoodanig had mogen worden gerekend, waardoor de omzet
per personeelslid bij het kleinwinkelbedrijf vooral op het
platteland is gedeflatteerd. Verwonderlijker-dan de voor-
sprong van het grootwinkelbedrijf en de coöperaties op het
platteland is het eigenlijk, dat in de drie grootste gemeenten
van ons land het kleinwinkelbedrijf zijn achterstand vrijwel
heeft ingeloopen.
Dit beteekent echter in geenen deele, dat de economi-
sche en sociale toestand van het kleinwinkelbedrijf in de
groote gemeenten nu ook gelijkwaardig zou zijn aan dien
van het grootwinkelbedrijf en de coöperaties; hierbij
immers spelen nog geheel andere factoren, in hoofdzaak
van bedrijfseconomischen aard, een rol.
Voor den geheelen detailhandel in kruidenierswaren
blijkt de omzet per personeelslid f 9.339 te zijn. Dit
bedrag komt vrijwel overeen met den door H. W. Pleiter
in zijn reeds eerder genoemd prae-advies gegeven gemid-
delden omzet per ,,besch.ftigte” persoon in den klein-
handel – een uitdrukking van Prof. Dr. J. Hirsch -, die
f 10.000 bleek te bedragen.
Uit de berekening van den omzet per personeelslid
blijkt in elk geval duidelijk, dat er in het kleinwinkelbedrjf
in de kleine gemeenten van ons land nog heel wat te
verbeteren valt.
Z. M. A. GULDEN.
Omzet per personéelslid in den detailhandel in kruidenierswaren in 1942
Gemeenten met
Grootwinkelbedrijven
<10000 mw.
BEER 5111§ l@
10000.50000 mw.
§WEE 11:1 ge
Coöperoties
Klemnwinkelbedrilven
–
511§5
Belle
els ‘ 00 HL
e
:_2
gel§ HER lft GEEN
olie
50000-100000
mw.
Geile
1 0 els
I*WEEN H§HeM
§lee§
115:5
100000-200000 mw.
9
.
>200000 mw.
1
I
e
1:55
1
21511 Ie 11:11 GEEN lee 111:1
legio
1
Elke kolom stelt 1000 gtd. voor
–
Ned. Slichting
ecor Stalistiak Lf’
ÔVERHEID EN
Blokkeeringsmaatregel.
LANDMOLESTVERZEKERING.
Met betrekking tot de bemoeiingen van de Overheid
met de landmolestverzekering moet,
–
naast het in het
In de ,,E,-S.B.” van 26 Juli jl.
1)
werden eenige vorige artikel vermelde met betrekking tot den Gemach-
aspecten van de overheidsbemoeiing met de molest- tigde voor de Prijzen, in de eerste plaats worden genoemd
onderlingen aan een beschouwing onderworpen. Thans de op 3 November 1942 afgekondigde blokkeerings-
zullen een aantal overheidsmaatregelen met betrekking maatregel
2),
welke inhield, dat tot nader order geen
tot de landmolestverzekering worden behandeld.
‘) Beschikking van den Secretaris-Generaal voor Bijzondere
‘) In een artikel onder den titel: ,,Overheid en molestonderlingen”. Economische Zaken d.d.
3
November1942, no. 241.
416
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Augustus 1944
uitkeeringen terzake van schade aan geheel vernietigde
of onherstelbaar beschadigde onroerende goederen moch-
ten worden gedaan, zoolang door een molestonderlinge
geen kennisgeving was ontvangen van de Afdeeling
Oorlogsschade van den Algemeen Gemachtigde voor de
Oorlogs- en Defensieschaden, nopens verleening van een
Rijksbijdragé terzake van hetzelfde schadegeval.
Deze maatregel was een voorloopige; daarbij werd
uitdrukkelijk vastgesteld, dat het geenszins in de bedoe-
ling lag den uitkeeringsplicht zelven aan te tasten, zoo-
dat de schade aan verzekerde panden, ook voor dezulkê,
die geheel vernietigd of onherstelbaar beschadigd waren,
gewoon kon worden vastgesteld en in verband daarmee
ook het uitkeeringsplan. De blokkade onthief de molest-
onderlingen niet van de verplichting, om, indien de stand
der te verrichte uitkeeringen daartoe aanleiding gaf, waar-
bij op de gewone wijze met de onroerend-goed-schade
rekening diende te worden gehouden, tot de heffing van
de vereischte omsiagen over te gaan.
Aanleiding tot den maatregel van 3 November 1942
was de omstandigheid, dat, als gevolg van het afgekon-
digde bouwverbod, de vereischte goedkeuring tot weder-
opbouw met betrekking tot geheel vernietigde of onher-
stelbaar beschadigde onroerende goederen door den Alge-
meen Gemachtigde voor den Wederopbouw en voor de
Bouwnijverheid slechts in uitzonderingsgevallen werd
verstrekt. Het voldoen aan den herbouwplicht – voor-
waarde tot het uitbetaald krijgen der Rijksbijdrage ter-
zake – was aldus in het algemeen onmogelijk geworden
en de desbetreffende Rijksbijdragen bleven als inschrij-
vingen in het Grootboek voor den Wederopbouw geblok-
keerd tot het tijdstip van het daadwerkelijk herstel of
den herbouw
3).
Dat door dezen blokkeeringsmaatregel drastisch werd
ingegrepen in de rechtsverhouding tusschen den verzeke-
raar en den verzekerde, behoeft geen betoog. Het zijn
dan ook belangen van groot gewicht, die hier hebben
gepraevaleerd boven het belang, gelegen in het hand-
haven van de civiele contractsvrijheid alsmede van de
bestaande rechten.
Doelstellingen en consequenties.
Dat deze blokkeeringsmaatregel aanvankelijk voor-
loopig en tenslotte (op 14 Mei 1943 ) definitief is afge-
kondigd, vindt zijn grond in de volgende doelstellingen
4
):
teneinde de gezamenlijke verzekerden tegen den ge-
troffen verzekerde te beschermen; immers, zij zouden
schaden lijden, indien de restitutie krachtens artikel 18,
lid 4, van het besluit op de materieele oorlogsschaden
(no. 221/1940) (hierna te noemen B.M.O.S.)
5)
door den
getroffen verzekerde niet zou plaats vinden en de bevrij-
ding van artikel 18, lid 5, van het B.M.O.S. dientengevolge
geen volledig effect zou kunnen hebben, zoodat de molest-
onderlinge aan de gezamenlijke verzekerden minder
van de Ioor hen betaalde voorschotpremie of omslag
zou kunnen terugbetalen;
teneinde den getroffen verzekeide in de desbetreffende
‘)
Zie de artikelen 11 t/m 14 van het B.M.O.S. ‘) Zie in dit verband de toelichting in de dagbladpers van 25 en
26 Juli 1944, naar aanleiding van het besluit betreffende de uit-
betaling van gchadepenningen door onderlinge verzekeringsmaat-
schappijen.
1)
Art. 18, lid 4, van het B.M.O.S. be’paalt, dat de verzekeraar
tot het bedrag van de aan den verzekerde verleende Rijksbijdrage
van zijn op hetzelfde schadegeval betrekking hebbende verbintenis
uit het verzekeringscontract is bevrijl,
terwijl
lid 5 van dat artikel
inhoudt, dat de verzekerde van zijn verbintenis uit het verzekerings-
contract in zooverre wordt bevrijd, als deze betrekking heeft op
dat deel der verplichtingen van den verzekeraar, waarvan laatst-
genoemde Ingevolge lid 4 is bevrijd. Edn en ander komt hierop
neer, dat een getroffene, die reeds de verzekeringspenningen van
zijn molestassuradeur heeft ontvangen, hem deze moet terugbe-
talen, zoodra een Rijksbijdrage in hetzelfde schadegeval is verleend
en wel tot het bedrag dezer Rijksbijdrage, terwijl de gezamenlijke
deelnemers worden
bevrijd
van het totaal der aldus aan hun ver-
zekeraar gerstitueerde, c.q. met dezen verrekende bedragen, te
weten iedere deelnemer voor zijn aandeel tot het geheel, waarvoor
den verzekeraar wordt bevrijd (zie hiervoor het werk van Mr.
Ph. C. M. van Campen ,,Rijksregeling vergoeding Oorlogsschade”,
blz. 16 t/m 20).
gevallen tegen zichzelf te beschermen, door de uitbetaling
der schadepenning op te schorten en daarmede de moge-
lijkheid tot het besteden van de uitgekeerde gelden tot
het bedrag van de Rijksbijdrage in ongewenschte richting
weg te nemen (de gewenschte richting – herstel of her-
bouw – is immers meestentijds versperd): de wettelijk
vereischte restitutie loopt aldus geen gevaar;
teneinde het zonder klaarblijkelijke noodzaak heen en weer bewegen van aanzienlijke bedragen te voor-
komen;
tenslotte – en hierop valt de meeste nadruk – ten-
einde de belangen van den wederopbouw zooveel als
mogelijk is veilig te stellen. Den verzekerde-getroffene
wordt immers de mogelijkheid ontnomen een bedrag,
dat de Overheid, voorzoover er een Rijksbijdrage zal
worden verleend, bij voorkeur besteed wenscht te zien
voor herstel of hérbouw (immers, dan wordt aan de
voorwaarde voor het uitbetalen der’ Rijksbijdrage vol-
daan en kan het bedrag der vervolgens uit te betalen
Rijksbijdrage dienen tot de alsdan wettelijk vereischte
terugbetaling aan den molestassuradeur) en dat op het
oogenblik van uitbetaling daartoe regelmatig niet kan
worden aangewend, voor andere doeleinden uit te geven.
Aangezien de blokkeering ophoudt van kracht te zijn,
zoodra de Rijksbijdrage in het desbétreffende schade-
geval is verleend, waarna de molestonderlinge nog slechts
gehouden is het verschil tusschen het bedrag der uit te
keeren schadepenningen en het bedrag der Rijksbijdrage
aan den betrokken verzekerde uit te betalen, en het niet
in de ledoeling lag dit verschil of surplus aan te tasten,
is op 19 Juli 1943
6)
aan de molestonderlingen toege-staan den betrokken verzekerden voorschotten te ver-
leenen tot ten hoogste 25 % van de geblokkeerde schade-
penningen. In de overgroote meerderheid der gevallen
bedraagt de Rijksbijdrage, minder dan 75 % der geblok-
keerde schadepenningen (gevallen van onderverzekering
thans daargelaten), in welke gevallen_de molestonder-
lingen dus na het verleenen van de Rijksbijdrage een
aanvullende uitkeering zullen moeten doen.
Sedert 14 Mei 1943
7)
mag door de molestonderlingen
bij het vaststellen van een omslag rekening worden ge-
houden met de te verwachten Rijksbijdragen in de schade-
gevallen, waarvoor de meerenoemde blokkeering van
kracht is, met dien verstande echter, dat deze niet hoo-ger zullen mogen worden geschat dan op 65 % van het
bedrag der geblokkeerde scha4epenningen. Nadrukkelijk
werden de molestonderlingen door het Departement
erop gewezen, dat de schatting beneden dit maximum
geheel aan het beleid der desbetreffende molestonder-
lingen werd overgelaten en voor haar verantwoording
kwam, alsmede dat het noemen van dit percentage uiter-
aard geen maatstaf voor de hoegrootheid der Rijks-
bijdragen vormde, noch eenige verplichting of verant-
woordelijkheid voor de juistheid daarvan voor den Staat
met zich bracht. In het algemeen blijven de molett-
onderlingen – zooals te verwachten was – bij hun schat-
tingen beneden dit maximum en wel meestentijds 5 %
tot 15 %, een enkele maal zelfs 25 %. De verschillende Departementale beschikkingen met
betrekking tot de meer genoemde blokkade – drie in
getal, hetgeen de overzichtelijkheid niet steeds bevor-
derde — zijn thans, althans wat betreft de kern van
den maatregel, in een besluit betreffende de uitbetaling
van schadepenningen door onderlinge verzekeringsmaat-
schappijen samengevat
8).
1)
Beschikking van den Secretaris-Generaal voor Bijzondere Eco-
nomische Zaken d.d. 19 ,Tuli 1943, no. 306.
‘) Beschikking van den Secretaris-Generaal voor Bijzondere
Economische Zaken d.d. 14 Mei 1943, no. 267.
‘) Besluit van 25 Mei 1944 en 10 Juni 1944 van de Secretarissen-Generaal voor Bijzondere Economische Zaken en van het Departe-
ment van Justitie, Nederlandsche Staatscourant d.d. 21 Juli 1944,
no. 141. De genoemde drie beschikkingen werden ingetrokken hij
beschikking van 21 Juli 1944, no. 353, in welke echter een aantal
bepalingen uit de ingetrokken beschikkingen wederom tot nieuw
leven werden geroepen.
9 Augustus 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
417
Wanneer men kennisneemt van dit besluit, valt’aller-
eerst in het oog, dat deze blokkeering thans is beperkt
tot drie-vierde gedeelte van -de door de molestonderlingen
volgens de verzekeringsovereenkomst in het desbetref-
fende schadegeval uit te keeren schadepenningen. De 25 %
van de volgens de verzekeringsovereenkomst uit te keeren
schadepenningen, welke oorspronkelijk als voorsschot mochten worden uitgekeerd, kunnen dus thans onmid-dellijk definitief worden uitbetaald, uiteraard met deze
beperking, dat, ingeval de verleende Rijksbijdrage meer
dan drie-vierde gedeelte van bovengenoemd bedrag mocht
blijken te beloopen, ten aanzien van het reeds uitbetaalde
surplus de bevrijdende werking van artikel 18, lid 4, van het
B.M.O.S. nog zal moeten plaatsvinden. Tevens worden
door het besluit herstelbare schaden beneden de
f
500
uitdrukkelijk van de blokkade uitgesloten; hieruit blijkt
– en ook de verdere tekst van het besluit wijst hierop -,
dat deze blokkade zoo volledig mogelijk is aifgestemd op
de wijze, waarop het bouwverbod wordt toegepast. Er
zij nog op. gewezen, dat het betalingsverbod ophoudt
van kracht te zijn niet alleen zoodra een Rijksbijdrage
in het desbetreffende schadegeval is verleend, maar ook tevens, zoodra is komen vast te staan, dat een zoodanige
bijdrage niet zal worden verleend.
De Secretaçis-Generaal kan ontheffing verleenen van
het meergenoemde verbod. Naar uit het bericht in de
dagbladpers
4)
blijkt, zullen dergelijke ontheffingen
echter slechts bij hooge uitzondering worden verleend
en onder geen voorwaarde in die gevallen, waarin het
de bedoeling is de vrij te geven schadepenningen aan te
wenden tot het verkrijgen van een reeds bestaand on-
roerend goed.
Voor een juist inzicht in den hierboven behandelden
maatregel, dient men zich te realiseeren, dat in de gevallen,
waarin door het Rijk een bijdrage wordt verleend, waar-
op artikel 18, leden 4 en 5, van het B.M.O.’S. van toe-passing is, de molestverzekering een
aanç’ullende
ver-
zekering is. Dit aanvullende karakter, hoe zeer ook be-
staand (wel te verstaan nogmaals:
zoolang het Rijk zulke bijdragen blijft oerleerzenl),
werd meestentijds niet als
zoodanig ondervonden en dientengevolge vaak uit het oog
verloren door het betrekkelijk lange tijdsvertoop, dat veelal
optr&dt tusschen de uitkeering van de verzekerings-
penningen en de verleening van de Rijksbijdrage. Door
den blokkeeringsmaatregel heeft men, in die gevallen,
waarin het vaststaat, dat aan den herbouwplicht niet
onmiddellijk kan worden voldaan, dit aanvullende karakter
wederom geheel (dit beteekent dus ie. van het oogenblik
van den ramp af) tot zijn recht willen coen komen. Aan-
gezien het bedrag der Rijksbijdrage niet dan na de ver-
leening bekend is, is de marge tusschen de aanvankelijke
uitkeering van 25 % der volgens de verzekeringsovereen-
komst uit te keeren schadepenningen en de definitieve
uitkeering onvermijdelijk
9).
Tegenover het nadeel, dat de getroffen verzekerde
door één en ander lijdt, staat het voordeel voor de ge-zamenlijke verzekerden, dat eventueele omslagen be-
langrijk lager zullen zijn en in bepaalde gevallen zelfs
geheel achterwege zullen kunnen blijven, doordat de
molestonderlingen tot het reeds eerdergenoemde percen-
tage rekening mogen houden met de te verwachten Rijks-
bijdragen in de desbetreffende schadegevallen.
Ondei-oerzekering en de berijdende werking krachtens
artikel
18,
lid
4,
9an het B.M.O.S.
Een korte beschouwing over het standpunt van het
Departçment en van de molestonderlingen ten pzichte
van het vraagstuk der onderverzekering en der gedeel-
telijke verzekering in verband met de bevrijdende wer-
king ex artikel 18, lid 4, van het B.M.O.S., is hier ver-
9)
Men raadplege in dit verband het artikel van Drs. W. Glastra:
,,Molestverzekering” in de ,,E.-S.B.” van 17 November 1943.
volgens op zijn plaats. Over dit onderwerp is reeds her-
haaldelijk in de pers geschreven
10).
De vraag deed zich namelijk voor, of, ingeval een ver-
zekerde bij een molestonderlinge onderverzekerd ‘is, de Rijksbijdrage voor het volle bedrag op de verzekerings-
uitkeering in mindering dient te worden gebracht, dan
wel voor slechts een evenredig deel daarvan, naar ver-
houding van het verzekerde tot het niet-verzekerde
gedeelte. –
Het Departement hadzich ten deze op het volgende
standpunt gesteld
11
):
Een evenredige vermindering van de bevrijding door de
Rijksbijdrage, ingeval van onderverzekering of gedeelte-
lijke verzekering, is in strijd met de letter en de bedoeling
van artikel 18 yan het B.M.O.S. Het artikel zegt immers
uitdrukkelijk, dat de verzekeraar, voor zijn op hetzelfde
schadegeval betrekking hebbende verbintenis, tot het
bedrag der Rijksbijdrage is bevrijd.’ Dit is niet anders
te verstaan dan voor het volle bedrag. Zulks is ook in
overeenstemming met de bedoeling van de genoemde
bepaling, welke is, dat de Rijksbijdrage in de plaats komt van de verzekeringsuitkeering, zoodat a. h. w. de gelden,,
die anders door de aangesloten leden zouden moeten
zijn opgebracht, thans uit ‘s Rijks Schatkist worden ver-
strekt; het spreekt dus vanzelf, dat zulks dient te
gelden voor het volle bedrag der Rijksbijdrage.
De desbetreffende aanschrijving ‘nu, was niet gebaseerd
op het besluit betreffende de onderlinge molestverzekerings-
maatschappijen, doch behelsde een uitleg van de strekking
en de bedoeling van den in artikel 18, van het
B.M.O.S. neergelegden rechtsregel, over weiks toepassing
de rechter het laatste woord heeft. Het gevolg hiervan
was, dat een aantal molestonderlingen -in de praktijk,
overeenkomstig de andere hierboven genoemde inter-
pretatie van artikel 18 van het B.M.O.S., te werk gingen,
tegen de departementale’ interpretatie o.a. aanvoerend,
dat zij assurantie-technisch niet verantwoord was en
tot ongewenschte consequenties leidde. Hierdoor ont-
stond op dit stuk een min of meer cl{aotische toestand,
welke in hooge mate ongewenscht was, niet in de -laatste
plaats, omdat het voor den Dienst van den Gemachtigde
voor den Wederopbouw en voor de Bouwnijverheid,
voor een juiste financiering van herbouw en herstel,
noodzakelijk was op eenvoudige wijze te weten, welk
bedrag een getroffene (i.c. vooral wanneer hij onder-
verzekerd is) van zijn molestassuradeur zal ontvangen.
Mede dank zij de bemoeiingen van de contactcommissie
uit de molestonderlingen, is thans de gewenschte uriifor-
miteit ten deze bereikt en wel in dien zin, dat alle molest-
onderlingen ingeval van onderverzekering de Rijksbij-
drage naar evenredigheid in mindering brengen.
GegeQens betreffende aantal oerzekerden en oerzekerd
kapitaal.
Tot slot nog eenige cijfers betreffende den groei van het
aantal verzekerden en het door hen verzekerde kapitaal.
Datum Aantal
verzekerden
Verzekerd
kapitaal
t Januari
1943
‘
814.383
t 18.334.333.797
1
Juli
1943
924.820 T 20.909.657.085
1 Januari
1944
1.006.097
f22.763.646.713
1 Februari
1944
1.025.093
t 23.264.402.841
1 Maart
1944
1.046.443
t 23.705.195.269
1 April
1944
1.069.345
f24.272.375.477
1 Mei
1944
1.084.992
t 24.548.894.304
1 Juni
1944
1.104.044
t 25.078.859.544
Dit laatste getal kan worden gesplitst als volgt:
O)
Zie buy. ,,De vereenigde verzekeringspers” van 12 en 26 No-
vember 1943, 3, 17, 24 en 31 December 1943, de N.R.C. van 2
en 30 November 1943 en de Telegraaf van 16 Maart 1944.
“) Aanschrijving van den Secretaris-Generaal voor Bijzondere
Economische Zaken aan de directies-en besturen der molestonder-
lingen d.d. 23 Juli 1942, no. 209.
418
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
9 Augustus 1944
roerende en onroerende goederen
f 22.952.459.073
bedrijfsschade en huurderving
–
528.970.869
uitsluitend glasschade
……….
231.260
persoonlijke ôngevallen
……….
1.409.252.760
binnenvaartuigen (casco)
–
176.044.363
binnenvaartuigen (bedrijfsschade)
–
11.901.219
Deze- cijfers zijn niet exact. Enkele maatschappijen
moeten wegens hun omvangrijke administratie vol-
staan met een afgeronde opgave; bij anderen is er niet
van een bepaalde verzekerde waarde sprake (hiervoor
zijn dan ook geen bedragen in vorenstaande opgaven
verwerkt). Zij geven evenwel een zoo nauwkeurig mogelijk
beeld van de laatste ontwikkeling van het molestver-
zekeringsbedrijf, waarbij het opvalt, dat de stijging van
de verzekerde bedragen zich met een zekere regelmaat
blijft voortzetten; eën ,,verzadigingspunt” schijnt nog
geenszins te zijn bereikt.
Conclusie.
In de hier behandelde periode zijn de bemoeiingen
van de Overheid met de landmolestverzekering en de molestonderlingen onderscheidene gweest; zij waren deels van algemeenen en deels van bijzonderen aard.
Zoowel van de eerste als van de laatste zijn eenige der
belangrijkste hierboven en in een eerder verschenen arti-
kel
1)
behandeld
12).
Uit één en ander blijkt, dat het doel
van het toezicht van de Overheid en de maatstaf van haar
ingrijpen (bij welk ingrijpen de desbetreffende molest-
onderlinge of de vertegenwoordigers der molestonderlingen
altijd zooveel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld hun stem te doen hooren) wordt gevormd door. het alge-
meen belang en, in het bijzonder, door het belang der
verzekerden; het zwaartepunt, wat betreft het be-
leid, het beheer en de verantwoordelijkheid blijft – de
opmerking van Mr. J. H. C. Slotemaker in zijn reeds
eerder genoemd artikel is nog steeds van kracht
—
bij
de besturen der molestonderlingen berusten.
Mr. J. J.
G.
BRUTEL DE LA RIVIRE.
“) Voor eeh overheidsmaatregel, welke
In
dit overzicht niet
Is
behandeld, zie ,,De vereenigde verzekeringspers” van
21
Januari
1944.
AANTEEKENINGEN
GEHEEL-SYNTHETISCtE VEZELS.
Naast de half-synthetische vezels zijn gedurende het
laatste tiental jaren ook geheel-synthetische vezels aan
de markt gekomen.
De eerstgenoemden, zooals kunstzijde en celwol, worden
nog bereid uit plantaardige natuurproducten, waarin de grondstof voor de fabricage van de vezel, de cellulose,
reeds aanwezig is. De vezels worden in deze gevallen dus
niet geheel langs synthetischen weg verkregen. Evenmin
is dit het geval bij de zgn. eiwitvezels
—
çle kunstzijde
en de celwol zijn cellulosevezels
—,
zooals melkwol en
sojaboonvezel. Ook hier vormen natuurlijke producten
de belangrijkste grondstof.
Hetbehoeft geen’betoog meer, dat deze half-synthetische
vezels niet slechts als vervangingsmiddelen der natuur-
lijke vezels mogen worden beschouwd. Nieuwe grond-
stoffen zijn hier ter beschikking gekomen. Op grond van
de speciale eigenschappen hebben deze kunstvezels immers
een geheel eigen plaats in de textielindustrie en andere
industrieën verworven en de enorme uitbreiding der
kunstzijde- en celwolindustrie, reeds vöér het uitbreken
van den huidigen oorlog, vooral in Duitschland en de
Vereenigde Staten
1),
wijst voldoende op het bestaans-
recht dezer kunstvezels. –
1)
Voor
gegevens, omtrent den omvang der productie, en voor
een eenvoudige en duidelijke beschrijving van het productieproces
dezer kunststoffen, zie men het onlangs verschenen boekje van
Dr. C Schouten, ,,Kunstvezels”. Diligentiareeks
1944.
Met het opdringen van den invloed der chemische
industrie in de textielnijverheid zijn in het laatste decen-
nium naast genoemde half-synthetische vezels ook
ge
h
ee
l.
synthetische Qezels
aan de markt gekomen. Ook de grond-
stoffen worden in dit geval -‘langs chemischen weg ver-
kregen, zoodat deze niet door een biologisch groeiproces
zijn opgebouwd. Het is begrijpelijk, dat de productie
der vezels vooral in Duitschland en de U.S.A. plaats-
vindt, daar in deze landen de celwol- en kunstzijde-
productie en indirect ook de chemische industrie een
goede basis vormden, terwijl men er tevens de beschikking
heeft over voldoende grondstoffen. De productie der
half-synthetische vezels leverde namelijk waardevolle
ervaringen, die bij de productie van de geheel-synthetische
vezels nut hadden, terwijl het hooge ontwikkelings-
peil der chemische industrie vanzelfsprekend een zeer
gunstigen vestigingsfactor voor de productie van geheel-
synthetische vezels vormt.
Hoewel de bereiding dezer vezels nog slechts enkele
jaren het stadium van experimenteeren heeft verlaten,
is het wellicht interessant de ontwikkeling na te gaan,
omdat men van deze nieuwe producten, die thans in de
oorlogsindustrie reeds een rol spelen, ook in de toekomst
nog groote verwachtingen koestert. Hun toepassing zal
niet alleen beperkt blijven tot het domein, dat eeuwenlang
het monopolie der natuurlijke vezels is geweest en later
ook door de half-synthetische vezels is betreden, maar zal
daar zeker ook nog bovenuit gaan. Met de nieuwe vezels
kan men nl. aan technische eischen voldoen, die geen der
vroeger bekende vezels vermocht te vervullen. Zoo
maakt bijv. hun chemische onaantastbaarheid het moge-
lijk er weefsels van te vervaardigen, die geschikt zijn voor
het filtreeren van sterke zuren en alkalische vloeistoffen,
terwijl zij ook niet door bacteriën worden aangetast en
dus niet door rotting kunnen vergaan. Een reeds bekende
chemisch-resistente vezel was weliswaar het asbest,
doch deze stof is slechts in beperkte mate in de natuur
aanwezig en heeft ook verschillende nadeelen
1).
De stoot tot de groote ontwikkeling van de geheel
synthetische vezels is gegeven door het (ook in zuiver
wetenschappelijk opzicht belangrijk) baanbrekende werk
van den Amerikaanschen chemicus Carothers en zijn
medewerkers (begonnen omstreeks 1930), dat geleid heeft
tot het uitwerken van de technische productie van de
Nylonezel
door Dupont de Nemours & Co. Deze vezel
kreeg groote bekendheid, doordat zij het eerste product
was, dat op de verrassende en voortreffelijke eigenschappen,
die met de geheel-synthetische vezels kunnen worden
bereikt, het volle licht wierp.
De Nylon-vezel kan in beginsel worden gemaakt uit
,,kolen, water en lucht”; voorloopig is echter phenol
(carbolzuur) het uitgangspunt. De vezel is niet thermo-
plastisch en kan zelfs temperaturen van 250° tot 310° C
verdragen, waardoor zij ook geschikt is voor de vervaar-
diging van kleedingstukken. Verder ook voor de productie
van gordijnen, tapijten, markiezen, naaigarens (groote
trekkracht en elasticiteit), e.a. Door het zijde-achtig
uiterlijk, de groote elasticiteit de groote breuksterkte en
knikvastheid, alsook door het bestand zijn tegen de in-
werking van water, kan deze vezel zeer goed worden
verwerkt in kleedingstukken, waarbij zij vooral wordt
gebruikt in de kousenindustrie.
Een nadeel is, dat de vezel moeilijk te verven is en dat
de producten eenigszins vochtig en kil aanvoelen. Vooral
bij de kousen gold deze laatste klacht, doch de mode en
de zeer intensieve reclamecampagnes deden deze klachten
verstommen, zoodat de vraag naar Nylon-kousen het
aanbod verre overtrof. Direct na het verschijnen van deze
kous op de Wereldtentoonstelling in New-York en de
daarmede samengaande opening van de Nylon-fabriek
van Dupont te Seaford in December 1939, vonden de
kousen gemakkelijk een afzet. Aanvankelijk bedroeg de
productie van Nylon-garens slechts 1.800 t. per jaar doch
Augustus 1944
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
419
na de opening van twee nieuwe fabrieken werd de ca-
paciteit in 1942 reeds uitgebreid tot 20.000 ton per jaar. Van de garens ging 90 % naar de kousenfabrieken.
In 1940 werden 70 % der kousen uit natuurzijde ver-
vaardigd en .7 % uit Nylon. Reeds spoedig was dit tot
20 % gestegen, terwijl voor 1942 reeds 40 % van het
verbruik aan grondstoffen in de kousenindustrie door
Nylon zou worden gedekt. In hoeverre de Nylon-kous
zich zal kunnen handhaven, nadat de mode haar grootsten
invloed zal hebben verloren, is moeilijk na te gaan. Welis-
waar zijn de Nylon-kousen aanzienlijk sterker dan de
natuurzijden kousen en zijn zij ‘ook van een aanzienlijk
fijnere kwaliteit, doch hiertegenover staat een zeer be
langrijk prijsverschil, ni. $ 1,35 tegenover $.D,79 per paar,
wat voor een groot deel moet worden toegeschreven aan
den grooten afval, die in de kousenindustrie ontstaat bij de verwerking van Nylon, ni. 20 tot 25 %.
Momenteel komen in het geheel geen Nylon-producten
meer op de markt, daar de geheele productie opgeëischt
wordt voor de fabricage van doek voor de bespanning
van vliegtuigen en vooral ook, na het uitvallen van den
invoer van ruwe zijde uit Japan, voor de vervaardiging
van parachutes. Door het zeer geringe soortelijk gewicht en
de sterkte der draden is dit zeer goed mogelijk gebleken.
Duitschiand introduceerde in 1934 de zgn.
PeCe-vezel
van de J.G. Farbenindustrie”, als eerste aldaar op eenige
schaal vervaardigde geheel-synthetische vezel.
Daar deze vezel hij een temperatuur hooger dan 80° C
krimpt, en vervilt, wanneer zij heet wordt gewasschen,
is het niet mogelijk haar voor gewone toepassing in de textielindustrie te gebruiken. Daar echter. het verbruik
van textielvezels voor speciale technische doeleinden.
reeds zeer belangrijk is en van jaar tot jaar stijgt en
de PeCe-vezel voor dit doel juist zeer geschikt is,.
wordt sedert 1939 door de I.G. Farbenindustrie deze vezel
in het groot geproduceerd. Aanvankelijk werd de vezel
voornamelijk voor borstels (de zgn. ,,PeCe U Borsten”)
gebruikt, zooals tandenborstels, nagelborstels en tech-
nische borstels, doch steeds meer vond ze ook elders
toepassing, zooals bijv. bij het filtreeren van zuren
en logen in de industrie, waarbij de PeCe-vezel 6 â 7
maal zoo duurzaam bleek te zijn als de wollen of katoenen
filters. Zelfs in koningswater lost ze niet op, waarom
thans ook werkpakken voor arbeiders in chemische fa-brieken vn deze PeCe-vezel worden vervaardigd. Daar
de vezel in natten toestand even sterk is als in drogen
toestand en ze in water niet opzwelt, noch door rottings-
bacteriën wordt aaiigetast, vindt ze ook bij de fabricage van vischnetten en hengeisnoeren toepassing. Ook in de
electrotechniek is deze vezel zeer bruikbaar, daar ze noch
warmte, noch stroom geleidt. Cijfers, omtrent den omvang
der productie, staan helaas niet ter beschikking.
Ook in Italië is tijdens den oorlog te Milaan een fabriek
geopend ter vervaardiging van Nylon en heeft men de
productie -tot twee typen beperkt. In Engeland heeft
de ,,British Nylon Spinners Ltd.” het plan opgevat de
productie van Nylon ter hand te nemen.
Op de Internationale Tentoonstelling te Boedapest
in Augustus 1942 bleek Duitschland eveneens een syn-
thetische vezel te hebben vervaardigd, de zgn.
Perlon-
oezel,
die, evenals de PeCe-vezel, uit kolen en kalk wordt
geproducqerd, doch niet thermoplastisch is; waardoor
zij ook voor de textielindustrie van groote beteekenis
kan zijn. De breuksterkte is 50% grooter dan die van na-
tuurzijde en ook de andere reeds genoemde eigenschappen
van geheel-synthetische vezels vindt men hier terug. Een
Perlon-kous, die 70 maal gedragen en gewasschen was, werd
nog ongeschonden tentoongesteld. Ook deze vezel zal
vooral daar toepassing vinden, waar, hooge eischen ge-
steld worden bij het gebruik.
Een soortgelijke vezel is -de
Periuran-gezel, die hoogere
temperaturen (250° C) kan verdragen dan de Perlon-vezel.
Bovendien is ze sterker en buitengewoon elastisch.
Ook in Amerika heeft men tenslotte nog een vezel uit
kolen- en kalk vervaardigd, nl. de
Vinyon-cezei, welke
echter alleen voor technische doeleinden kan dienen,
daar ze, evenals de PeCe-vezel, geen temperaturen boven
de 65° C kan verdragen.
Wéliswaar is de huidige oorlog een dringende omstan-
digheid, die de directe aanleiding vormt tot de groote
uitbreiding der productie – opmerkenswaard is de ana-
loge ontwikkeling der kunstzijde in den eersten wereld-
oorlog -, doch de geheel-synthetische vezels zullen ook
na den oorlog van groot belang blijken te zijn. Door hun
eigenschappen verdienen zij in vele gevallen de voorkeur
boven de natuurlijke of half-synthetische vezel. Ook het
feit, dat reeds bij de productie der vezels rekening kan
worden gehouden met de toekomstige toepassing, is
een factor, die de ontwikkeling gunstig kan beïnvloeden.
Dit geldt dés te meer, indien het groote prijsverschil,
dat niet geheel verklaard kan worden uit de betere kwa-
liteit, tusschen de geheel-synthetische vezel en de andere
‘kleiner zou kunnen worden door een steeds goedkoopere
productiemethode: Dit moet zeer zeker mogelijk geacht
worden, daar de productie zich nu ncg in het beginstadium bevindt.
Bij de hier genoemde soorten van geheel-synthetische vezels zal het in de toekomst waarschijnlijk niet blijven.
Nadat men de principes, waarop de chemische synthese
van dergelijke prôducten berut en de techniek van het
spinnen heft leeren kennen, wordt op tal van plaatsen
naar overeenkomstige producten gezocht.
STATISTIEKEN
DE NEDERLAÏ’JDSC}JE BANK.
(Voornaamste posten In duizenden guldens)
Binnent. wissels, Munt,
open marktpapier,
Data
muntmate- beleeningen, voor-
Totaal
Totaal
rjaal enschotten a/h Rijk
activa
opeischb.
deviezen ‘)
en diverse
schulden
24 ,,
’44
I
4.720.753 1
1 55.024
1
5.962.842
1
4.780.228
1744
1
4.758.109
1
159.191
1
5.002.364
1
4.821.741
10 ,,
’44
1
4.786.079
1
147.726
1
5.006.844
1
4.829.087
3
’44
4.977.961
1
147.211
5.198.374
5.020.692
26 J1’i’ni “44
1
5.144.418
1
154.128
1
5.370.345
1
5.174.919
19 ,,
’44
1
5.136.350
1
147.585
5.355.737
1
5.160.945
6 Mei ’40
1
1.173.319
1
248.256
11.474.306 11.424.016
Banhbiljet- Saldi
papier
tn
natien en Saldo Rk
ij
rechtstr.
Data
ten in om-I
diverse
R/C (D/C) onder-
loop
R/C rekeningen
gebracht
31 Juli ’44 4.414.777 1398.541
60.003
C. 99.293
–
24 ,, ’44 4.386:988 1393.083
57.828
C. 114.713
–
17
’44 4.375.133 446.538
57.817
C. 144.318
–
10 ,, ’44 4.376.123 452.795
55.038
C. 115.595
3 ,, ’44 4.377.913 1642.642
54.896
C. 118.873
–
26 Juni ’44 4.334.680 1840.173 126.518
C. 97.757
–
19 ,, ’44 4.312.615 1848.318 125.824
C. 107.196
–
‘6Mei ’40 1.158.613 255.174
10.230
C. 22.9621
–
1)
Ingevolge d_e verordening 5811943 (du. 26 Juni) zijn de posten
,Correspondeoten in het buitenland” en ,,Buiteolandsclie betaal-
middelen (excl. pasmunt)”, voorheen begrepen in de ,,Diverse
rekeningen”, van 5 Juli af opgenomeo onder de buitenlandsche
portefeuille, in onzen staat samengevat als ,,deviezen”.
DUITSCHE IIJTESBÂ1IK.
(in miii. R.M.)
Goud
1
Rent en
1
Andere wissels,
Belee-
Data
en
bank-
chèques en
deviezen
1
scheine
schatkistpapier ningen
22 Juli
1944
77
599
42.054
19
15
,,
1944
t
77
1
593
42.207
1
31
7
,,
1944
t
77
t
591
42.221
25
30 Juni
1944
1
77
1
598
42.150
27
23 Aug. 1939
1
77
27
8.140
1.
22
Data
1
1
EIfec- 1
ten
1
Andere
Activa
1
Circu-
1
1
latie
1
Rekg.-
1
Crt.
Andere
Passiva
22 Juli
‘441
0,6
t
1.765
1
35.701
t
6.877
1
885
15
,,
‘441
0,6
1
1.692
1
35.907
1
6.718
1
927
7
,,
‘l
0,6
1
1.714
1 1
6.718
.1
912
30
Juni
‘l
0,6
1
1.765
t
35.920
1
6.754
1
897
23 Aug.
‘391
982
1
6.380
t
8.709
1
1.195
1
64
420
9 AUGUSTUS 1944
Alfabetische Index Overheidsmaatregelen op economisch gebied
(Zie voor den aifabetischen index Overheidsmaatregelen in 1943 het Jaarregister 1943, laatste bladzijde)
Blz.
Administratleplicht ……27, 55, 123, 383
Advertenties …………………….283
Afval ………………………….123
Algemeen Vestigingsverbod ……….55
Ambacht ………………27, 161, 251
Arbeldszaken 27, 55, 123, 161, 298, 383, 398
Bank- en Credietwezen ……….41, 313
Belastingzaken 41, 111, 163, 237, 285, 337
Betalingsverkeer met het buitenland .. 27
Bouwnijverheid …………123,251, 283
uitenlandsche handel …………..123
Deviezenbescherming …………… 398
Duitsche orders …………………283
Financiering Rijksbureaux ……….398
Geneesmiddelen ………………..299
Groenten en fruit …………….96, 313
Grondkamers ……….237, 284, 313, 398
Grondstoffenbesparing en bedrijfsratio-
nalisatie ……………………161
Handel 27, 55, 123, 162, 236, 283, 383, 398
Heffingen 41, 55, 123, 162, 236, 283, 383, 398
Hooi en stroo ………………284, 299
Hout …………………………398
Huurprijzen van.nieuwbouw ……….162
In- en Uitvoer ………………26, 383
Industrie 27, 55,123, 163, 283, 299, 383, 398
Inlevering puntdraad en gladde draad.. 135
Kamers van Koophandel ………….40
Kinderbijslagwet …………….123, 299
Kleinhandel ……………………251
Kweekersbesluit …………………299
Blz.
Landbouw 41, 97, 125, 237, 284, 299, 813,
385, 398
Merkefi …………………….283, 299
Monopolieproducten …. 55, 123, 285, 398
Motorbrandstof …………….163, 285
Non-ferrometalen …………..123, 299
Omzetbelasting ……………41, 97, 313
Opheffing Centrales ……………… 40
Organisatie Bedrijfsleven.. 27, 83, 123, 163,
283, 299, 383, 398
Papier ……………………….398
Persgas ……………………….337
Pluimvee …………..41, 135, 237. 285
Prijsregelingen 40, 83, 125, 163, 284, 337,
383, 398
Rentepeli ……………………..337
Scheidsgerecht Voedselvoorziening …. 41
Sierteelt …………….41, 97, 135, 237
Sociale voorzieningen ……….125, 177
Steunverleening aan stilgelegde bedrij-
ven …………..40, 55, 125, 385, 398
Suikerbieten e.d. ………….. 41, 97
Surrogaten ……………..97, 237, 285
96
Tabak ………….. 40,
, 135, 237, 385
Telefoonverbindingen …………….284
Textiel ………………..40, 96, 177
Toëgepast Natuurwetenschappelijk On-
derzoek ……………………..41
Tuinbouw ………………41, 313; 385
Turf …………………………96
Vee .. 41, 97, 135, 237, 285, 313, 385, 399
BIs.
Veevoeder …………………41, 97
Vereveningsheffing ………………125
Verpakkingsvoorschriften …………96
Vervoer ………………111, 163, 285
Verzekering …………….96, 125, 284
Vestigingswet Kleinbedrijf 61, 125, 177, 236
284, 385
Vtsscherij ………. 41, 285, 313, 385, 399
Vlas ……. . ………… 41, 97. 163, 313
Voedselvoorziening 97, 135, 285, 299, 385,399
Volkstuinen …………………125, 237
IJzer en Staal 125, 177, 284, 337, 385, 398
Zaden ……………………..41,
97
Zuivel …………………..
97, 163
ceu a&u4sc
.
VAN DE ARBEIDSPRODUCTIVITEIT
IN NEDERLANDI
door Dr. Ir. F. J. C.VAN DER SCHALK.
24ste Publicatie van het Ned.. Economisch Instituut
PRIJS t 2.60*
(Prijs voor donateurs en iedenvan het N.E.I. fl.75;
bestellen bij het N.E.l.).
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave: DE ERVEN F. BOHN N.V. – HAARLEM
Dr. P. J. Verdoorn:
0
De ontwikkeling en druk
der constante kosten
Publicatie No. 33
A.
vcm het .Nederlczndsch Economisch Instituut
Prijs f2.50*
(Prijs voor
donateurs en leden van het
N.E.I. fl.85;
bestellen bij het
N.E.I.).
Verkrijgbaar in den boekhandel
UITGAVE:DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM
De betrekkingen tusschen
banken en, industrie
in Zwitserland
door
Dr. J. C. M. VAN RHEE
Publicatie No. 11 van het
Nederi. Economisch Instituut
Prijs f 3.65*
(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. fl.75;
bestellen bij het N.E.l.)
Uitgave:
DE ERVEN
F. BOHN N.V., Haarlem
Beschouwingen over een
tolunie tusschen Nederland
en België-Luxemburg
door
D. C. Renooij
3de Publicatie van het
Nederlandsch
Econo-
misch Instituut
Prijs f 8.40*
(Prijs voor donaturs en
leden van het N.E.i f6.-;
bestellen bij het N. E.
1.)
Verkrijgbaar in den boekhandel
Uitgave:
De Erven
F. BOHN N.V.-Haarlem
Verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte: Drs.
M. F. J. Cool
te Rotterdam; voor de advertenties: Koninklijke
Nederlandsche Boekdrukkerij
H. A. M.
Roelants te Schiedam. Drukker en Uitgever: Koninklijke Nederlandsche Boek-
I’-.. 4 A M Rneiants te Schjedam. Verschijnt wekelijks. Abonnementspriis f
20.85*
per jaar. (,,Prijsvaststelling