22 JULI 942
conomis
f
ch
‘
Statstische
Beric
,hten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDE,
NIJVERHEm, FINANCIËN EN
5
VERKEER
27E
JARGANG
WOENSDAG 22 JULI 1942
No. 1383
Hypoth.eekbanken
lAt
.
ROTTERDAMSCHE
en vvonlngmarFI.
1fl
BANKVEREENIGING
Stoomvaart-Mij. ,,Nederland”
kI1 rIi ii r1
ROTERMAMSTERAJlsGAVEt*tAGE
Amsterdam
I1uIIauIu
S
KAPITAAL EN RESERVE /
door
t 62.000.000
Ch. .GLASZ
S
BERGING VW WAARDEN
N.V.
–
15depublicatievan
Rotterdamsche Lloyd
het Nederkindsch
150
N IN NEDERlAND
•
Rotterdam
Prijs f
1.55*
.
J.
Openbare werken •en
(Prijs voor donateurs en
leden van het N.E.I. fl.10)
Conjunctuurbeweging
–
– *
door
Dr. W.A. Baars
Verkrijgbaar in den boekhandel
PRIJS
f 2.10*
Prijs voor donateurs en leden
Uitgave:
van piet N. E.
I.
f
.
1.50.
In den boekhandel verkrijgbaar
De Erven F. Bohn
N.V.Haarlen
UITGAVE: DE ERVEN
–
F. BOHN N.V., HAARLEM
Ter vervanging van haar door brand verloren
geganen
voorraad nummers van
Economisch-Statistische Berichten en Economisch-Statistisch t4aandberichi
van den jaargang 1940, zou de redactie het zeer op prijs stellen, indiende
lezers, die hun exemplaren kunnen missen, deze aan haarzouden willen afstaan.
AMSTERDAMSCHE BANK N.V.
AMSTERDAM
• Open bewaarneming van
effecten
–
Adviezen voor belegging
Uitvoering van beursârders
R.MeesfiZoonen
A0. 1720
BANKIERS EN AS8RANTIE-MAKELAAjt8
–
ROTTERDAM
AMSTERDAM (Ass)
• ‘s.GRAVENHAGE
DELFT – SCHIEDAM
V L AAR DINGEN
0
BEHANDELING • VAN ALLE
BANK ZAKEN
BEZORGING VAN ALLE
ASSURANTIËN
1
I
‘
Nederland
De
Scheepsbouw
_______nijverheid in
VERLIESPOSTEN.VOORKOHEND..SYSTEEM
BESTAANDE UIT VIER DIENSTEN
Deze
tijd is
rijk aan veran-
deringen. Laat daarom Uw
onbetaald gebleven oude
posten inschrilven bij
DIENST IV VAN HET V.V.S.
VAN DER GRAAF & Co. N.V.
AMSTERDAM C. – AMSTEISTRAAT 14-18
ABONNEERT U OP
I DE ECONOMIST
ORGAAN VAN HET. NED. ECONOMISCH INSTITUUT
Onder redactie van:
Th. Ligthart, Ch. Raaijmakers,
C. A. Verrijn Stuart, G. M. Verrijn Stuart,
F. de Vries.
Do Econoinist verschijnt don
-__ iöden van elke maand. De
-__ prijs voor den jaargang bo-
. Met 1942 begon de Eén.en.negen-
-__ draagt t 12.60′ voor ‘t binnen!.,
ti te
-_ franco
p.c. t
13.40′ voor stu-
gs jaar gan g.
;
denten t 10.50
0
. franco p. p.
Proefnummer gratis op
t 11.30′; t 13.50 voor hot bul-
aanvraag verkrijgbaar!
teniand, bij vooru!tbetallng.
Abonnementen worden ook door den boekhandel aangenomen.
UiTGAAF VAN DE ERVEN F. BOHN N.V.
HÂARLEII. – POSTGIRO 5403
Overzicht van de ontwikkeling der
handelspolitiek. . van het Koninkrijk
der Nederlanden van 1913 t/m. 1938
(Samengesteld door een groep mede-
werkers van het N.E. 1., onder leiding van
Prof. Mr. P. Lleftinck)
–
door
lr.J. W. BONEBAKKER
Publicatie no. 16 van het
P R Ii S
Nederlandsch lEconom.
f
1.55*
Instituut
Donateu rsenledenf
l.10
Verkrijgbaar in Zen Eoekhandel
Uitgave van de
ERVEN
LF.
BOHN – HAARLEM
TINRESTRICTIE EN TINPRIJS
door
M.J1
Schut
31 ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.
Prijsf 1.55*
(Prijs voor donateurs en leden
van het N.E.k . . . . . f 1.10)
Verkrijgbaar i. d. boekhandel
UITGAVE:
De Erven F.Bohn N.V., Haarlem
Derde Gewijzigde Druk
van
Egalisatiefo ndsen
‘en Monetaire Poli-
tiek in Engeland,
Nederland en de
Vereenigde Staten
door
Prof. Dr. H. M. H. A. van der
Valk
30ste Publicatie van het Neder-
landsch Economisch Instituut.
28ste publicatie van het Nederl. Econom. Instituut
• Prijs f 2.10*
(Prijs, voor donateurs en leden
Prijs f 2.10*
van het N. E. I. f 1.50)
(Prijs voor donateurs en leden van het
N.
E. 1.
Verkrijgbaar in den Boekhandel
1.50).
Verkrijgbaar in den boekhandel
II
1 T GA
V E:
Uitgave: De Erven
DE ERVEN F. BOHN N.V., HAARLEM
F. BOHN N.V., HAARLEM
22 JULI 1942
A UTEURSEECHT VOORBEHOUDEN
c
Berichten
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJ VERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
27E JAARGANG
WOENSDAG 22 JULI 1942
No. 1383
HOOFDREDACTEUR:
M. F. J. Gooi (Rotteidam).
PLAATSVERVANGEND HOOFDREDACTEUR:
–
H. W. Lambers (Zwartewaal).
Redactie én administratie: Pieter de Hoochweg 122, R’da,n-W
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000.
Postrekening 8408.
Abonnementsprijs voor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch il’iaandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,85* per jaar. Buitenland en
kolonien f 23,— per jaar. Abonnementen kunnen niet elk
nununer ingaan en slechts worden beëindigd per ulti,no van
elk kalenderjaar. Losse nunzmers 50 cent. Donateurs en
leden van het Nederlandsch Economisch Instituut ontvangen
het weekblad gratis en genieten ecn reductie op de verdc,e
publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan de administratie
Advertenties voorpagina 10,28 per mm. Andere pagina’s
f 0.22 per mm. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.
INHOUD:
Blz..
Ontwikkeling in de betrekkingen tusschen de Neder-
landsche havens sedert den wereldoorlog (1919-
1940),
door
Ir. N. Th. Koomans …………..328
Beleggingsvraagstukken door
W. J. van de Woestijne 330
De huidige industrialisatie in Zuid-Amerika door
E. Wiegand …………………………….331
Overheidsmaatregelen
op
econo-
misch gebied……………………….
334
M a a n d c ij f e r s.
Maand- en weekcijfers betreffende den economischen
toestand van Nederland …………………
334
S t a t is t i e k e n.
Bankdisconto’s – Bankstaten – Stand van
‘S
Rijks Kas ……………………….
335-336
GELD- EN KAPITAALMARKT.
Op de
geldmarkt
was eenige verkrapping merkbaar, die
zich vooral uitte door het opzeggen van caliposten bij de
wisselmakelaars. T-let betreft hier waarschijnlijk een tijde-
lijk verschijnsel in verband met verplaatsing van middelen,
die aan de callmarkt worden onttrokken en op de wissel-
markt uitgezet. De Agent van de Schatkist was dan ook
in staat in behoorlijken omvang papier op de markt te
plaatsen. In de laatste dagen vôôr medio van de maand
heeft de Agent onder den drang van de groote vraag zelfs
enkele dagen geen papier afgegeven, doch de afgifte is na-dien weer hervat. De groÖte vraag in de laatste dagen voor
den vijftiende is mede te verklaren.uit de usanôe van den
Agent om tot dien datum nog steeds papier af te geven
onder dezelfde conditie, alsof het op den eersten van de
maand was afgegeven. In elk geval blijkt uit de vraag
naar schatkistpapier wel, dat de verkrapping op de cail-
markt niet een symptoom is van algeheele schaarschte op
de geldmarkt, doch veeleer een kwestie van verschuiving. In verband met de geschetste situatie was er in kort papier wel eenig danbod op te merken.
De
obligatiemarkt
heeft zich van de tijdelijke inzinking,
waarvan wij in ons vorig overzicht melding maakten, weer
hersteld. Weliswaar zijn de hoogste koersen die kort geleden
werden geregistreerd niet reeds weer behaald, maar de daling
is toch voor het grootste deel ongedaan gemaakt. De
3J
pCt.
leening
1941
noteert weer tegen de 101, de
3-3k
pCt.
leening
1938
staat., weer boven de
99
pCt., de
3
pCt.
leeningen Amsterdam op 100. De omzetten op de ob]iga-
tiemarkt waren overigens niet groot. Het aanbod, dat ter
markt kwam, werd zeer vlot opgenomen.
De
aandeelen,narht
heeft vooral voor binnenlandsche
industrieelen een zeer vaste houding te zien gegeven, al-
thans voor eenige typische beleggingsaandeelen. Bij de
stijging stonden aandeelen Gist- en Spiritusfabriek aan de
spits. De noteering kwam tegen de
400
pCt. aan, hetgeen
overeenkomt met een koers van
800
pCt. vÔér de her-
kapitalisatie. De rendementsbasis voor dit fonds is thans
wel uitermate laag. Het dividend over
1941
beliep
5
pCt.,
zoodat het rendement uitkomt op
13/8
pCt. ‘s jaars. Ook
aandeelen Nederlandsche Kabel die geruimen tijd bij. de
aandeelen Gist waren ten achter gebleven, konden een flink
avans hoeken tot
620
bieden. Zeer vast waren hijv. ook
llollandsche Beton, Koninklijke Zout en enkele andere
,,zware papieren”. Aandeelen Fokker, af en toe een gelief-
koosd object voor min of meer wilde speculaties, werden
deze week ook in de maalstroom van koersstijgingen mee-
gesleept. Voor Indische waarden bleef de markt over het
algemeen kalm, met uitzondering van tabaksaandeelen,
die een Vrij krachtige stijging boekten. Aandeelen Konink-
lijke x6ren aan den vasten kant.
328
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1942
.ONTWIKKELING IN DE BETREKKINGEN
TUSSCHEN DE NEDERLANDSCHE HAVENS
SEDERT DEN WERELDOORLOG (1919-1940).
In een artikel in de ,,Economisch-Statistische Berich-
ten” van 17 Juni 1942 schrijft Dr. E. van Hinte een en
ander over ,,samenwerking der Nederlandsche havens”,
waarbij wordt uitgegaan van het standpunt, dat deze in
het verleden ten eenenrna]e ontbrak. In dit verband
wijst Dr. Van 1-linte o. m.
01)
het gebrek aan belangstelling
voor de plannen tot oprichting van een havenschap,
waarin’hij overigens een onvoldoende oplossing ziet voor
het gestelde vraagstuk
1).
Wel verre van in dezen tijd een discussie te willen uit-
lokken over ordening in hot havenwezen, lijkt het toch
dienstig er op te wijzen, dat de schrijver, door te zeer den
nadruk te leggen op toestanden, die reeds verden achter-
haald en door geen bekendheid te toonen met het begin
van samenwerking, dat reeds viel op te merken, aan den
feitelijken toestand op dit terrein vÔôr den oorlog geen
recht laat wedervaren. –
Dit laatste nu levert een niet te onderschatten gevaar
op bij het zoeken naar nieuwe vormen ter verwezenlijking van die samenwerkingç welke ook, mij noodzakelijk lijkt.
Toegegeven kan worden, dat omstreeks 1914 de houding
der groote havens Amsterdam en Rotterdam een ge-
trouwe weerspiegeling was zoowal van de individueele
instelling der ondernemers als van de rivaliteit, welke
eigenlijk op alle tôrreinen tusschen de oudere koopstad
en de jongeré havenstad bestond.
Wanneer na een ongekend snelle expansie der beide
groote havens de periode 1914-1918 gelegenheid biedt voor bezinning en beraad, moet worden gëconstateerd,
dat tot dien tijd beide havens zich te eenzijdig hebben
ingesteld: Rotterdam had met haar sterke ontwikkeling
van het massale transitoverkeer wel een groote zuigkracht
uitgeoefend op het overeënkomstige deel van het
nationale verkeer, doch zag zijn stukgoedverkeer, dat bij
voorkeur zijn weg over Amsterdam en Antwerpen nam,
lang niet in die mate toenemen. Amsterdam, dat, in
hoofdzaak steunend op nationale reederij, zijn koopmans-
stand en koloniale belangen, het eigen verkeer nauwer
aan zich verbonden wist, miste noode de stimuleerende krachten van het massale transitoverkeer.
Vandaar de yensch van Amsterdam naar een betere
verbinding met den Boven-Rijn en een streven van
Rotterdam tot behoud en zooveel mogelijk uitbreiding,
van zijn aandeel in het stukgoedverkeer, een streven,
dat naar zijn aard gericht moest zijn tegen Antwerpen, welks verkeer reeds den steun had van een belangrijke
nationale industrie en daarmede ook op het stukgoed-
verkeer op den Rijn een groote aantrekkingskracht uit-
oefende.
Reeds in 1917 had de gemeente Amsterdam het initiatief
genomeii om eenheid te brengen in het zeehaverigeld van
Amsterdam, Rotterdam en Zèandam. Deze eerste poging
strandde op bedenkingen van Kamer van Koophandel
en Gemeenteraad van Rotterdam ten aanzien van de
bepaling in het Amsterdamsche tarief, dat het Ge-
meentebestuur in buitengewone gevallen afwijking van
het havengeldtarief kon toestaan.
Intusschen nopen maatregelen, welke België neemt ten
voordeele van het Antwerpsche Rijnverkeer, tot afweer-maatregelen, waartoe o.a. verlaging der zeehavengelden,
moet worderi gerekend. Ondanks het feit, dat te Rotterdam de in 1926 ingestelde
stukgoedcommissie haar aanbevelingen aan het Gemeente-
‘)Dr.
E.
van Hinte: ,,Samenwerking der Nederlandsche havens”
In ,,E.-S.B.”
van
17
Juni
1942.
bestuur tot wijziging van het systeem van heffing in 1928
heeft uitgebracht, is er hij de gemeente Rotterdam oo
weinig geneigdheid deze aanbevelingen te volgen, dat
Amsterdam zich per slot van rekening uit het overleg
losmaakt en in begin 1932 vôôrgaat in de’tariefswijziging.
In 1933 volgt dan het Gemeentebestuur van Rotter-
dam met een overeenkomstig systeem en iets afwij-
kende toepassing, maar waarbij toch kan worden ge-
zegd, dat althans ten aanzien ‘an het stukgoedier-
keer gelijkwaardigheid der tarieven wordt bereikt. Ten
aanzien van liet massagoed houdt Amsterdam, met
het oog op zijn toen nog minder goede verbinditig met
den Boven-Rijn, aan tarieven vast, welke lager zijn dan
de overeenkoniistige Rotterdamsche.
Overigens wordt overeengekomen, dat geen voorstellen
tot wijziging van het zeehavengeld zullen worden gedaan
zonder overleg en dat de gemeenten elkaar op de hoogte
zullen houden van dè toepassing der toen ook in Rotter-
dam mogelijk geworden afwijkingen van het tarief. Sedert-
dien valt dan ook een nauwer contact waar te nemen.
De instelling van een staatscommissie, zulks op instigatie
van de Reedersvereeniging, ,,voor bestudeering van de
rij ksloodstari even en gemeentelijke haventarieven”, welke
haar werkzaamheden reeds in April 1932 aanving en in
Mei 1933 haar eindrapport uitbracht, had daartoe overi-
gens reeds de gelegenheid geopend.
Wanneer in het kader der afweermaatregelen tegen de
Belgische Rij nvaartpremies en tegen de gevolgen der
devaluatie van den Belga in November 1935 eerst de
verlaging der rijksloodstarieven tot stand komt en ver-
volgens in Juni 1936 een tijdelijke verlaging, aanvankelijk
met rijkssteun, der haventarieven, dan is dit geschied
in voortdurend onderling overleg tusschen de groote
havens, terwijl liet Bijk een zeker verband legt tusschen de verlaagde tarieven van Rotterdam ,en Amsterdam en
de tarieven van Schiedam en Dordrecht. De particuliere
haven Vlaardingen blijkt bereid ook in dit geval het
Rotterdamsche tarief te volgen.
Sedertdien is bij elke wijziging contact gehouden en
kon eenzelfde gedragslijn worden gevolgd, hetgeen zeker.
een niet te onderschatten resultaat is.
Veldw innen ç’an hei onderling on’erleg.
lIet gelijkwaardig maken der tarieven heeft feitelijk
pas de mogelijkheid tot onderling overleg geopend. Zulks
l)leek in het bovenstaande tusschen Amsterdam en Rotter-
dam; het zou ook een juist richtsnoer blijken in het over-
leg, dat dooi’ onzen toenmaligen Minister van Buiten-
landsche Zaken, Mr. Patijn, tusschen de Nederlandsche,
Belgische en Fransche Regeeringen werd geopend en dat
werd bekroond met de overeenkomst van 3 April 1939.
Deze komt in groote trekken hierop neer, dat de ongelijke
behandeling dooi’ Frankrijk van Amsterdam en Rotterdam
eenerzijds en Antwerpen anderzijds ten aanzien van de ,,surtaxes d’entrepot” geleidelijk zou verdwijnen,
dat de strijd inzake tarieven plaats zou maken voor
overleg en dat aan de mogelijkheid van overheveling van
verkeer van Nederlandsche naar Belgische havens en
omgekeerd nauwe grenzen worden gesteld, bij over-
schrijding waarvan België bepaalde bevoorrechtende maat-
regelen voor haar Rijnveilceer zou moeten intrekken of
verzwakken, resp.
,
zou mogen versterken.
Als uitvloeisel van deze overeenkomst werd in Mei
1939 de ,,Gemengde Belgische-Nederlandsche Commissie
inzake haventarieven” ingesteld, welke tot taak had op
korten termijn voorstellen te doen omtrent liet naar elkaar
toe werken van de haventarieven in Antwerpen, Gent,
Rotterdam en Amsterdam. Omtrent liet zeehavengeld
voor stihepen uit de wilde vaart zouden na 3 maanden, voor dat geheven van in lijndienst varende schepen na
6 maanden, voorstellen moeten worden, gedaan. Deze commissie kwam, voorzoovei liet betreft het zee-havengeld voor sch6pen in de wilde vaart, tijdig met haar
22 Juli 1942
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
‘
329
werk gereed. De indiening van het tweede rapport onder-
vond vertraging tengevolge van de door den oorlog ge-
wijzigde omstandigheden. Deze beletten tenslotte zoowel
de tenuitvoerlegging der voorstellen als verder nuttig
werk van de commissie.
Dit alles neemt niet weg, dat alleen reeds de moge
lijkheid van dergelijk overleg een groote vooruitgang
mag worden genoemd in de betrekkingen tusschen ‘de
Nederlandsche en Belgische havens.
– Deze ontwikkeling getuigt tevens van een belangrijken
groei in de opvattingen van Gemeentebesturen en’ Kamers
van Koophandel, welke aan dit overleg hun medewerking
gaven.
De haenschapsgedachte.
Wat nu betreft de havenschapsgedachte: deze is ont-
staan in verband met de toestanden aan den Nieuwen
Waterweg. De ontwikkeling is in groote trekken de vol-
gende geweest.
Voor en tijdens den wereldoorlog breidde ‘Rotterdam
haar haven aanzienlijk uit, gevoelde zich daarbij echter
belemmerd door, de gemeentelijke grenzen en zag met
leede oogen aanleg van havens daarbuiten, zoowel door
andere gemeenten als door particulieren
2),
welke slechts
ten doel kon hebben om een deel te verwerven van het-zelfde ,v&rkeer als waarvoor Rotterdam zich roote uit-
gaven had getroost. Zoolang de Regeering zich o’p het
standpunt stelde geen bevoegdheden te hebben om dit
tegen te gaan en Rotterdam, dat voor tal van improduc-
tieve uitgaven bleef zitten, dientengevolge in een on-
gewenschte positie dreigde te komen, kon de gemeente
alleen door aankoop van oeverterreinen langs den Water-
wegpogen een dergelijke’ ontwikkeling te beperken. Daar-
naast trachtte Rotterdam door onteigening zich op den
Linker Maasoever een eigen gebied voor haveni.iitbreiding
te verwerven. Het beginselbesluit, daartoe in 1915 geno-
men, leidde tot een onteigening, welke echter eerst in
1924/1925 haar beslag kreeg.
Het is dtiidelijk, dat het middel om door onteigening,,
liefst gevolgd door annexatie, aan de vorming van satelliet-
havens paal en perk te stellen, t.o.v. het tamelijk veraf:
gelegen Dordrecht niet zou kunnen worden toegepast.
En juist ten aanzien van deze gemeente bestond Iot op
zekere hoogte vrees voor concurrentie. Immers na de wet
van 1917 tot. verbetering van den Nieuwen Waterweg
volgt in 1918 aanneming van de wet tot verbetering van
den waterweg van Dordrecht naar zee. Hiermede werd
voor Dordrecht, de mogelijkheid geopend om de in de
jaren 1912/1916 gemaakte industriehaven uit te bouwen
tot een modern geoutilleerde zeehaven, waarvan het
echter ve1 duidelijk was, dat ook deze nooit zou kunnen
bestaan van locaal verkeer, doch zeer bepaaldelijk’ was
bestemd- om een deel van het transitoverkeer op den Rijn
tot zich te trekken, hetgeen niet anders zou kunnen ge-
schieden dan ten nadeele van het verkeer over de overige
havens aan den Rijnmond. –
1-lavenschap of HaQen gewest?
Deze vraagstukken hielden de gemoederen bezig, toen
door de grondwetsherziening van 1922 de mogelijkheid
werd geopend om nieuwe publieke bestuursorganen met
verordenende bevoegdheid in het leven te roepen. Toe-
passing daarvan werd nu in’de eerste laats bepleit tot
het verkrijgen van redelijke samenwerking tusschen de
havens aan den Nieuwen Waterweg tot en met Dordrecht. In 1927 en 1928 verschijnen de eerste meer uitgebreide
studies over dit probleem, een brochure van Mrs. van
Lier en Lichtenaiiei’, en een proefschrift van Mi’. Koiff,
‘)
In 1902 was als eerste particuliere haven aan den Waterweg
‘de Poortershaven aangelegd; in 1911.had de Steenkolen-Handels-
vereeniging onder Pernis een bunkerstation opgericht; in 1914
verleende’ de toenmalige Minister van Waterstaat de vergunningen
tot aanleg ‘van twee particuliere havens, nl.,, Rotterdam-West”
onder Pernis en ,,Vlaardingen-Oost” onder Vlaardingen.
waarin wordt voorgestaan een losmaken der havens uit
het gemeentelijk verband en het stellen van het beheer
in handen van een havenschap. In zijn in 1929 verschenen
proefschrift stelt Mr. in ‘t Veld daarentegen voor om de
havens bij de gemeenten te laten en zich te beperken
•tot het instellen van een lichaam, dat o.m. leiding kan
geven aan de verdere havenontwikkeling en dat kan waken
tegen excessen op het gebied van- tarieven.
Wanneer eveneens in 1929 Gedeputeerde ‘Staten het
,,groote annexatieplan”, volgens hetwelk om. Schie’dam,
Vlaardingen, Pernis en lJsselmonde aan het Rotterdam-
sche gebied zouden worden toegevoegd, onaannemelijk
verklaren, wordt tegelijkertijd bij beschikking van de
toenmalige mipisters van ‘Waterstaat, van Binnenlandsche Zaken en Landbouw en van Arbeid, Flandel en Nijverheid
de zoogenaamde Commissie Droogleever Fortii’yn in het
leven geroepen. Deze adviseert in haar in 1931 uitgebrachte
rapport tot instelling van een ,,havengewest”, een doel-
corporatie ongeveer als reeds door Mr. in ‘t Veld bepleit.
Men zou dit het ambtelijk standpunt kunen noemen.
Intusschen was door de Nederlandsche Maatschappij
van Handel en Nijverheid de Commissie-Plate gevormd,
welke meer het standpunt van het bedrijfsleven weergaf
en in 1932 wederom een ,,havenschap” aanbeval, ditmaal
onder overlegging van ‘een volledig concept-wetsvoorstel
en een financieelen opzet voor de losmaking der havens
uit het gemeentelijk verband.
Met dit waardevolle materiaal in handen, zetten thans
Gedeputeerde Staten zich aan het werk en zenden eind
1934 aan Rotterdam ter kennisneming een voorontwerp
van wet tot instelling van een ,,havengewest”, .dat echter
onder bepaalde omstandigheden zal kunnen uitgroeien
tot een ,,havenschap”. Dit voorontwerp vormt’ de kern
van het voorstel, hetwelk de Minister van Binnenlandsche
Zaken in 1938, alvorens het in de Kamers te brengen,
aan de betrokken Gemeëntebesturen ter beoordeehing
toezenctt, doch dat – althans te Rotterdam – een slecht
onthaal vindt. ‘De Minister laat daarop het ontwerp
rusten, in afwachting van de totstandkoming van een
voorgenomen herziening van de Woningwet.
Be publieke belangstelling voor deze aanglegenheid
is dan al geluwd. De desiderata, welke aan den dra:ng tot
instelling van een havenschap of havengewest actueele
beteekenis verleenden, waren voor een deel vervuld
of hadden door den loop der gebeurtenissen aan beteeke-
nis ingeboet.
Door den Dienst ‘der Stadsöntwikkeling der Gemeente
Rotterdam waren richtlijnen gepubliceerd voor den uitleg
van de stad en van de haven.
Door instelling van het Havenbedrijf der Gemeente
met een Commissie van Advies, waarin, naast raadsleden,
ook deskundigen uit de burgerij zitting hadden, had
Rottes’dam in 1932 een beheersorgaan gekregen, dat
gemakkelijker dan voorheen de belangen van de haven
tot hun recht kon doen komen.
Door het werk der Streekplancommissies voor ‘het eiland
IJsselmonde en voor het Westland, ingesteld respectieve-
lijk in 1931 en 1934 als subcommissies uit de Commissie van Advies voor de uitbreidingsplannen in Zuid-Holland,
was de mogelijkheid geopend tot het bezien van geweste-
lijke belangen, los van gemeentelijke grenzen, terwijl
Gedeputeerde Staten de bevoegdheid kregen om aan de
l,riand van goedgekeurde streekplannen over te gaan tot
het vastieggen van bestemmingen en reserveering van
terreinen voor toekomstige. werken van meer dan locale
beteekenis.
Door de annexatie in ‘1934 van Pernis, I-Ioogvliet en
gedeelten van Rhoon en Poortugaal waren de gebieden,
welke in ‘de eerste plaats bestemd waren voor uitbreiding,
van de-haven, ook publiekrechtelijk aan het Rotterdam-
-sche territoir toegevoegd.
De t’arievèh voor’ het zeehavéngeld der groote havens
880
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1942
waren inmiddels verlaagd en in betere verhouding ge-
bracht tot die der satelliethavens.
De zeehaven. van Dordrecht, in 1930 gereedgekomen,
had – zeker niet alleen tengevolge van de toen juist
ingetreden crisis – niet opgeleverd wat men er aanvanke-
lijk van had gehoopt of gevreesd.
Het Rijk had inmiddels blijk gegevén de belangen der
gezamenlijke havens te zien als een nationale aangelegen-
heid. Er was voldoende orde in eigen huis geschapen om
zelfs overleg met Belgische havens mogelijk te maken.
Of hiermede het laatste woord over havengewest of
havenschap is gesproken? Vermoedelijk niet. Men zal
echter moeten toegeven, dat voor de technische problemen
het werk in de streekplancommissies, vastiegging van be-
stemmingen en reserveeririgen, al of niet gecombineerd
met grenswijzigingen, reeds een stap in de goede richting
vormen. Ten aanzien van de beheersproblemen was van
den aanvang af reeds de meening geuit, dat het in’onderling
verband bezien van havenbelangen geen regionale aan-
gelegenheid was en niet beperkt zou mogen blijven tot de
havens aan den Waterweg, de havens aan het Noordzee-
kanaal, de Scheldehavens en Noordelijke zeehavens als
vier afzonderlijke groepen. Het voeren van een werkelijk
nationale havenpolitiek zal met zich brengen, dat de
centrale Overheid, bij het uitoefenen van haar toezicht
op de lagere publiekrechtelijke lichamen, ook de onder-
linge verhouding tusschen de groepen in het oog vat.
Door instelling in 1938 van de zoogenaamde ,,Vaste
Commissie voor den Economischen Raad van de Haven-
politiek” werd reeds een orgaan in ht leven geroepen,
dat de Regeering op dit ruime gebied zou kunnen advi-
seeren en dat dit ook, tot de bezetting van ons land, heeft
gedaân.
Gezien de hier geschetste ontwikkeling, welke hoop-
volle perspe’ctieven bood, mag de wensch worden uitge-
sproken, dat, wanneer door herstel van het verkeer ter
zee de betrekkingen tueschen de havens wederom haar
actualiteit herkrijgen, men de afgebroken •draden zal
weten op te .vatten.
Naar onze overtuiging valt, ook indien dit zal moeten
geschieden onder in velerlei opzicht gewijzigde omstandig-
heden, uit deze ervaring in ruime mate te leeren.
Ir.
N. TH. KOOMANS.
BELEGGINGSVRAAGSTUKKEN,
In een voorgaand artikel
1)
kwamen wij tot de conclusie,
dat een stijging van den rentevoet het eerste en voornaam-
ste risico is, dat den bezittei’ van obligaties, pandlirieven
en hypotheken bedreigt. 1-let tweede, niet minder gevrees-
de, gevaar is een algemeene daling van de waarde van het
geld. Soms wordt dit verwacht waar een buitensporige
geldschepping is waar te nemen, dat wil zeggen buiten-
sporig ten aanzien van den beschikbaar komenden stroom
van goederen.
Nu is zooveel wel zeker: niet een vergroote geldcirculatie
bedreigt de reëele waarde van het bezit van den houder
van schuldbrieven, maar de mogelijkheid, dat die ver-,
groote circulatie als koopkrachtige vraag naar goederen,
en diensten kan optreden. Zooals reeds boven gesteld,
is na den oorlog een groote behoefte aan goederen en
diensten te verwachten. Zou deze behoefte zich kunnen
uiten, dan is een catastrophale prijsstijging denkbaar.
Maar er’ zijn tegenwerkende krachten te verwachten; de
vrijheid om ter beschikking staande koopkracht aan te
wenden tegen in vrijheid te bepalen prijzen is in hooge
mate beknot, en het is niet waarschijnlijk, dat op dat
critieke’ moment deze vrijheid, die dan juist gevaarlijk
zou kunnen zijn, zal worden hersteld. Velen, ook zij, die
1)
W. J.
van
de
Woestijne: ,,Beleggingsvragen” in ,,Economisch
Statistische Berichten” van
8 Juli 1942,
pag.
311
e.v.
in .principe voorstanders zijn van een zoo vrij mogelijk
economisch verkeer, zullen wel op het standpunt staan, dat een
plotseling
herstel van die vrijheid, na een lange
en belangrijke periode van gebondenheid in het econo-
mische leven, ongewei’ischt is.
Daar komt nog iets bij. Wij moèten bij onze economische
politiek steeds alternatieven tegenover elkaar zetten. De
vraag moet dus niet alleen zijn, of er een groote kans is
op een sterke prijsstijging, maar ook, of men de even-
tueele gevö]gen daarvan inderdaad kan ontloopen, door
inplaats van obligaties aandeelen te nemen. Wij zullen
dat nog onderzoeken, als wij ons speciaal met de aandeelen
bezig gaan houden.
De positie Qan aandeelen.
1-loe siat het nu met de positieve mogelijkheden- voor
De positie Qan obligaties.
Rentestijging en algeme’ene prijsstijging zijn de
alge-
ineene
gevaren, die aan vaste rentegevende beleggingen
in nominaal vâststaande bedragen zijn verbonden. Daar
kan dan als speciaal gevaar ten aanzien van een bepaalden
schuldenaar nog bij komen, de onmacht of onwil om te
betalen. Ten aanzien van overheidsleeningen zou men dan
kunnen spreken van een ,,staatsbankroet”.
Ten onrechte haalt het groote publiek inflatie en staats-
–
bankroet wel eens door elkaar. De grond voor dit misver-stand zal wel zijn, dat beiden veroorzaakt kunnen worden
door een belangrijk deficit van de overheidshuishouding.
Het zou ons in het bestek van dit artikel te ver voeren
uiteen te zetten, welke overwegingen ons tot de conclusie
leiden, dat wij na dezen oorlog wel een zeer zwaren be-
lastingdruk verwachten, maar geen• staatsbankroet. Het
is echter o.i. niet waarschijnlijk, dat de Staat de houders
– van obligaties zwaarder zal belasten dan de overige cate-
goriën bezitters en inkomen genietenden, zoodat wij ook
hierin geen aanleiding zien om de belegging in obligaties
gevaarlijker le achten dan de belegging in welke andere
activa ook.
Wat tot op zekere hoogte wel tegen het beleggen in
obligaties pleit, is het feit, dat de moderne groote staats-
-. leeningen steeds een zware stok achter den deur hebben.
De bedoeling hiervan is om diegenen, die niet bereid zijn in te teekenen uit vrijen wil, een motief te geven ter her- –
ziening van hun houding. Met dit nieuwe motief erbij-
teekent men dan ,,vrijwillig” in. Maar, zal men ook bereid
zijn de aldus verworven obligaties’ te
behouden?
Zou dit
niet het geval zijn, dan is
–
te verwachten, dat de stukken
van den opgedrongen leening naderhand worden aange-boden en dat zoo de koers wordt gedrukt, zij het, dat het
dubieus is te achten of men hierop groote’ koersverliezen
door geforceerden verkoop zal willen nemen, als de aan-
wendingsmogelijkheden van, het vrijgemaakte geld be-perkt zijn. Dit is inderdaad een gevaar, dat verbonden is
aan ‘een leening, waarbij de Staat wel een druk uitoefent
om in te teekenen, doch geen druk uitoefent om do stukken te behouden. Gedwongen leeningen hadden dientengevolge
gewoonlijk een zwakke markt. Maar de techniek gaat snel
vooruit, vooral in oorlogstijd. Thans bezit de Staat ook
wel de middelen om nieuwe motieven te geven tot het behouden van, de eenmaal verkregen stukken. Juist in
verband met deze nieuwe techniek hebben wij zelfs iets
meer vertrouwen in de stabiliteit van de koersen van staats-
leeningen dan in de stabiliteit van particuliere obligaties.
Particuliere obligaties missen de ,,politieke” dekking van
staatsobligaties en zullen daarom, onder zekere omstan-digheden, eerder afgestooten kuiinen worden, als de be-
legger zijn verhouding tusschen obligaties en aandeelen
zal willen verandëren. –
Op grond van het bovenstaande, meenen wij, dat de
positieve mogelijkheden voor een depreciatie van obliga-
ties en- speciaal Van staatsobligaties thans zwakker zijn dan tijdensen na den vorigen wereldoorlog.
22 Juli 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
831
de appreciatie van aandeelen? 1-let slagwoord uit de groote
Duitsche inflatie was: ,,Kauf Sachwerte”.
Aandeelen werden en worden gelijk gesteld met materiee-
le goederen. Men beschouwt dan den aandeelhouder als
een mede-beitter van de activa der Naamlooze Vennoot-
schap. Juridisch en economisch is dit evenwel onjuist.
De Naamlooze Vennootschap is niet alleen een zelfstandige
rechtspersoon, zij is ook een ondeelbaar e’conomisch sub-
ject, met een eigen doelstelling. De activa zijn eigendom
van de N.V. en niet van de aandeelhouders
2).
De winst
van een N.V. is reeds een afzonderlijk onderscheiden
belastingbron, het vermogen evenzeer. Wanneer een N.V.
een. paar ton aan Winterhulp geeft, dan ziet; niemand
hierin een geste van de âandeelhouders. De Naamlooze
Vènnootschappen kunnen tot een bepaalde beleggingspoli-
tiek worden gedwongen en zoo, evengoed als particulieren,
verplicht worden staatspapieren te nemen en te .houden,
hoewel dit gewoonlijk niet in overeenstemming is met de
doelstelling der N.V.
Al evenmin Vrij is hun uitkeeringspolitiek. Di’t alles
maakt, dat tusschen de activa en de passiva van een
N.V. en de waarde van den eigendom der aandeelhouders
een barrière ligt; terwijl men al evenmin kan zeggen, dat
de gezamenlijke aandeelhouders onverkort recht hebben
op het inkomen, dat de N.V. maakt.
-Tusschen het bezit van de activa en passiva en het
bezit van de aandeelen bestaat een steeds grooter wordend
verschil, ook in waarde. Om deze redenen kunnen’ aandee-
len niet meer als- ,,Sachwerte” worden beschouwd. Het
feitelijke recht, dat thans nog aan het bezit van aandeelen
verbonden is, is het recht op dat deel van de winst, dat
niet door de directie, hetzij vrijwillig, hetzij gedwongen,
wordt geïnvesteerd.
Wij hebben hier nog niet eens de bepalingen betreffende
de prijspolitiek en van de omzetbelasting gernemoreerd;
niet, omdat deze de winst van de N.V. onberoerd laten,
maar omdat hier geen principieel verschil ligt tusschen
het bezit van de activa en passiva en het bezit van de
aandeelen.
De vraag: aandeel of obligcttie?
De vraag is nu: Welke gevolgen gaan van een en ander uit op de gevaren, die obligatiehouders bedreigen, nl. een
rentestijging en een wijziging van de waarde van het geld?
Is het te verwachten, dat hier de bezitters van aandeelen
in een duidelijk veiliger positie zijn?
Ten aanzien van de rentestijging kunnen wij onze reeds
eerder getrokken conclusie
nog
versterken. Wij wezen reeds op de structuurverandering op de kapitaalmarkt
en op het feit, dat de functie van de kapitaalrente ten aan-
zien van het bepalen van de volgorde, waarin zal kunnen
worden geïnvesteerd, door rechtstreeks overheidsingrijpen
wordt overgenomen.
Thans kunnen wij nog een derde factor noemen, die èen
rentestijging tegenwerkt. Deze derde factor is de sterke
beïnvloeding van overheidswege van de dividendpolitiek
der N.V.’s. 1-let is niet meer zoo, dat men door verwisseling
van obligaties door aandeelen zou kunnen profiteeren van
eventueele bijzonder hooge rendementen door N.V.’s. be-
haald. Zelfs als het inkomen van de N.V.’s sterk zou
toenemen, dan nog is het niet waarschijnlijk, dat dit
tot hooge dividendén zal voeren. Tusschen N.V. en aan-
deelhouders staat hier de Overheid.
En met ht ontbreken
van een stijging der div idenden ontbreekt een krachtige stimu-
lans ,tot stijging van den algeineenen rentestand. Bovendien
is er dan voor de beleggers minder aânleiding obligaties
aan te bieden om aandeelen te gaan koopen. Beide fac-
toren werken zoowel een daling van de obligaties, als
en stijging van de aandeelenkoersen tegen.
De tekorten op de staatsbegrootingen bedreigen het
‘) Zie J. Brands: ,,De kapitalisatie hij Naamlooze Vennootschap-
pen”, in ,Economisch-Statistische Berichten” van
25
Februari
1942,
pag.
88
e. v.
economische leven in zeer ernstige mate, maar dit behoeft
nog niet tot een inflatie te leiden.
Naast een poging tot beperking der uitgaven, zal ge-
streefd moeten worden naar een drastische belastingver-
hooging. En hier vormen, naar moderne opvattingen, de
N.V.’s en vooral de winstmakende N.V.’s doelmatige
objecten. Verder kan het infiatiegevaar beperkt worden door conversie van vlottende schulden door middel van
een gedwongen leening
8).
Ook hier kan men een beroep
doen op de middelen, waarover de N.V.’s beschikken
Naarmate een inflatie gaat dreigen, zullen de activa der
N.V.’s voor een belangrijk deel
.
gaan bestaan uit lang en
kort overheidspapier.
– Een dreigende inflatie begint dan ook met de aantasting
van de capaciteit tot dividendbetaling door den stijgen-
den belastingdruk, tei’wijl, als de inflatie een feit zou
worden, deze.tevens het activum der N.V.’s, voorzooverre
dat uit obligaties bestaat, aantast.
Het is daarom niet waar-
schijnlijk, dat het bezit van aandeelen een duidelijk betere
beveiliging tegen een mogelijk infiatiegevaar biedt dan obli-
gaties.
Overzien wij thans nog eens het geheele gebied, danmoe-
ten wij tot de conclusie komen, dat in de gebeurtenissen
van delaatste twee jaren geen gronden gevonden kunnen
worden om de onderlinge waardeering tusschen aandeelen
en obligaties ten gunste van aandeeleri belangrijk te ver-
anderen.
De gevaren voor obligaties en de beveiliging van
aandeelen bleken niet zoo groot, als men zich deze gewoonlijk op grond van ervaringen, uit de periode na den vorigen oorlog,
indenkt.
Het koersverloop ter beurze is in sterke tegenstelling
tot de resultaten van bovenstaande analyse. Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek verliep het algemeen
indexcijfer voor de koersen van aandeelen aldus:
1930 = 100.
9 Mei 1940 Sept. ’40 Jan. ’41 Febr. ’41 April ’41
77.7
94.3
120.0
113.4
126.5
Juni ’41
Sept. ’41 Oct. ’41
Nov. ’41
Dec. ’41
117.1
143.0
141.1
149.9
142.8
Jan. ’42
Febr. ’42 Mrt. ’42
April’ ’42 Mei ’42
131.6
125.5
123.1
184.6
128.3
Wel stegen ook de obligatiekoersen, vooral die met een
laag rentetype, vrij sterk, doch niet in verhouding tot de
aandeelenkoersen.
Het komt ons dan ook voor, dat in het algemeen het
koerspeil van de aandeelen thans veel te hoog is in ver-
houding tot het koerspeil van de obligaties, d.w.z. dat in
het algemeen aandeelen thans niet alleen een vrij laag
rendement geven, maar dat er tevens een niet gering
koersrisico mee wordt geloopen
4).
W.
J. VAN DE WOESTIJNE.
‘) Prof. Dr.
G. M.
Verrijn Stuart: ,,Het elfde jaarverslag van de
B.
1.
B.” in Economisch-Statistische Berichten” van
15
October
1941.
pag.
590
e.
v.
1)
Zie ook E. Henny: ,,Het aandeel als beleggingsobject” in
,,Economisch-Statistische Berichten” van
10 Juni
1942,
pag.
252
e.
v.
DE HUIDIGE INDUSTRIALISATIE IN
ZUID-AMERIKA.
In twee opzichten onderscheidt zich de industrialisatie-
periode, welke in 1932—’33 is begonnen en zich vooral na het uitbreken van den oorlog sterk heeft ontwikkeld,
van ,de in het vorige artikel
1)
behandelde periode. De,
industrialisatie verloopt volgens een vast, door den Staat
opgèsteld plan; zij richt zich niet alleen op de verbruiks-
goederenindustrie, maar is evenzeer op de productie-
‘) ,,De economische ontwikkeling van Zuid-Amerika”, In ,,E.-S.B.” van
15
Juli
1942,
blz,
322
e.
v.
332.
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1942
middelensfeer gericht. Op elk van beide aspecten dienèn
wij nader in te gaan.
De planmatigheid van de ontwikkeling moet men
vooral aan de staatsleiding toeschrijven. De grootere
stabiliteit in de regeeringen, welke de laatste jaren valt
op te merken, heeft dezen factor zonder twijfel gesti-.
muleerd. Daarbij komt, dat de Staat in vele Zuid-Amen-
kaansche landen reeds op andere gronden ervaring met
interventie in het bedrijfsleven moest opdoen: de aard-
olie-industrie is in Bolivia, Brazilië en Argentinië groo-
tendeels in handen van den Staat; de crisis heeft de
Overheid genoopt in den in- en uitvoer, in te grijpen,
deviezenmaatregelen te treffen, prijspolitiek te voeren,
internationale grondstoffenkartols te stimuleeren, sub-
sidies toe te kennen, e. d.; de spoorwegen zijn mee-
rendeels in handen van openbare lichamen. Bolivia
staat als een ,staatssocialistisch”-land bekend; de pro-
ductie-apparatuur is hier grootendeels in handen van de
Overheid. De wijze, waarop de Staat de industnialisatie
doorvoerde, is verschillend, al naar de omstandigheden
in het land. In Chi1iis de leiding in handen van de,,,Cor-
poraciôn de Fomento de la–Pnoducciôn”, in Argentinië
bepaalt de Staat zich tot handelspolitieke manipulaties
en een creditaire werkzaamheid door middel van een
industriefinanciering door de Centrale Bank,:enz.
Het tweede aspect waardoor de huidige industrialisatie
zich kenmerkt, is, ooals wij hierboven reeds ieiden,
de uitbouw van het productie-apparaat. Fliermede wordt
een belangrijke schrede gedaan door de Zuid-Amerikaan-
sche landen: zij verlaten daardoor te zijnertijd het sta-
diurn van de ,,jonge industnialisâtie” (welke zich ken-
merkt door de voortbrenging van verbruiksgoederen,
gebaseerd op de verwerking van voornamelijk inheem-
sche grondstoffen) eaC naderen het stadium van de ,,middel-
industrialiseerende laiiden”, welke worden getypeerd
door een begiri van uitbreiding van het niet te zware
productie-apparaat in eigen fabrieken. Vooral Argen-
tinië, Brazilië en Chili hebben deze schrede gedaan;
Ecuador, Peru en Columbia hebbee nog een achterstand
ten opzichte van de A.B.C.Staten in te halen en ver-
keeren nog in het jong-industnieele stadium.
Aan de hier besproken industrialisatie zijn echter ver-
schillende bezwaren gekoppeld, welke men dient te over-
winnen. Zij liggen voornamelijk in de schaarschte aan
bcpâalde machines, grondstoffen en hulpstoffen. In
Argentinië en Uruguay wordt het tekort aan steenkolen,
metaalertsen en brandstoffen zwaar gevoeld, zoodat
•
de spoorwegen zelfs tot het stoken van hout en maIs
zijn overgegaan en de electrische stroom in Buenos Airès
is gerantsoenecrd. In Brazilië, dat een veelheid van ver-
chillende giondstoffeii bezit, wordt voornamelijk een
tekort aan brandstoffen gévoeld. Voorts bestaat er groote
behoefte âan blik, staal en staalfabnikaten, machines,
electrisch materiaal en betonijzer.
Internationale samenwerking.
Het is deze schaarschte geweest, welke, vooral de
beide laatste jaren, de Zuid-Amei’ikaansche . Staten tot elkander heeft gedreven. Uitgaande van de omstandig-
heid, dat het Zuid-Amerikaansche continent ‘rijwe1
alle grond- en hulpstoffen, welke voor een volkshuis-
houding van beteekenis zijn, in overvloedige mate bezit,
ligt het voor de hand, dat men door grootere samen-
wei’king op handelspolitiek gebied er fiaar heeft gestreefd,
tot een coördinatie der problemen te geraken en dooi’
een internationaal opgezette industrialisatie te bereiken,
dat in de eerste plaats die bronnen van grond- en
hulpstoffen worden ontsloten, welke voor de verdere
ontwikkeling, van het continent van essentieele betee-‘
kenis zijn. Aldus zal, na verloop van tijd, voornaalelijk’ slechts voor steenkolen nog import uit andere wei’eld-
deelen plaats behoevei te vinden. –
Dé aldus erkregen continentale samenweking werd
tevens benut tot het systematisch gebruiken van d
verwerkehde industrieën. Zoo hebben Argentinië en
Brazilië in eind 1940 een overeenkomst getroffen inzake
de wederzijdsche industrialisatie. De industrieën of onder-
nemingen, welke zullen worden opgericht, zullen op
elkander worden afgestemd, hetgeen wil zeggen, dat in
een land slechts die artikelen voor het eerst zullen worden
vervaardigd of’in grootere hoeveelheid zullen worden ge-
fabriceerd, waarvan ook het andere land geen groote
productie bezit. Dé handel in deze artikelen zal in den
loop der eerstkomende tien jaar na den aanvang der
productie niet door beschermende invoerrechten of door
andere sooi’tgelijke maatregelen worden gesloten. Voorts
wordt in een ruil van grondstoffen en eindproducten
tusschen beide landen voorzien
2)
Deze georganiseerde taakverdeeling tusschen de ver-
schillende Zuid-Amerikaansche landen is niet alleen een
nieuw element in de economische politiek dezer landen,
zij is ook een belangi’ijk getuigenis van dè reeds bestaande
mogelijkheid tot differentiatie in hun economische s;truc-
tuur, welke nog kortgeleden uniform kon worden geacht.
Een groote vei-meei’dering van den handel tusschen deze
Staten zal het gevolg van deze samenwerking kunnen
zijn. Tot dusverre beliep de onderlinge handel nog geen
10 pCt. van den totalen export dier Stâten. Daarmede
komt de wensch op, een eigen handelsvloot te bezitten,
een streven, dat door het huidige tonnagegebrek der
geallieede mogendheden nog wordt versterkt. Tot dus-
verre bezat alleen Brazilië een noemenswaardige kust-.
vaart. Argentinië heeft bijv. eind 1941 nog 88.000 ton
Italiaansche handelstonnage en 4 Deensche koelschepen
aangekocht
3).
In het bovenstaande hebben wij eenige algemeene
aspecten willen schilderen, welke men met betrekking
tot de industrialisatie ,in Zuid-Amerika kan opmerken.
Een exacter en tevens ineen sprekend beeld van deze
werkzaamheid verknijgt men,, indien men de belangrijk-
ste landen afzonderlijk beschouwt. Hieronder zullen wij
dan ook eenige projecten en reeds bereikte industriali-
saties in de A.B.C.-Staten noemen.
Ai’gentinië.
De stand van de productie vöör het uitbreken van den
tweeden wereldoorlog kan met de volgende gegevens
betreffende de opbrengstwaarde der industrie en het
aantal personen, dat in de onderschèidene takken van
bedrijf werkzaam was, Worden_aangegeven.
Indeeling de,’ bevolking in 1000-tallen, resp. in pCt. van de
totale bevolking *)
1914 1933 1939
1914
1933 1939
Industrie
…………
1246
2156
2600
39
..,43
47
Lanciböuw en veeteelt880 1137 1050
27
23
19
Handel
…………….
349
603
750
11
12
13
Transport
…………
111
151
160
3
3
3
Overige beroepen ……… 647
971 1000
20
19
18
*) Cfm. ,,Der Wirtschafts-Ring” van 21 Juni 1940′
.,, Die In-
dustrialisierung Argentiniens”, blz. 443.
Opmerkelijk is in bovenstaande cijfers de gestage
toeneming van het aandeel der in de industrie werkzame
peisonen, alsmede de pnocentueele daling van de groep
landbouw en veeteelt.
De waarde der productie in het jaar 1938/’39 is als
volgt vermeld .):
.
Petroleumraffinaderij
……….
237 millioen pesos
Textielindustrie
…………….
218
Tabaksindustrie
…………….
190
Mijnbouw
.
………………..130
Suikerbereiding
…………….
110
Bevriezingsindustrie
…………
103
Lederindustrie
…………….
54
Overige industrieën
……..
± 1500
‘) Vide Frankfur1er Zeitung” van 28 November 1940: ,,Argen-
tinisch-Brazilianische Wirtscbaftspi9ne”.
‘) Cîm. ,,Frankfurter Zeitung” van 21 Januari 1942: ,,Struk-
turwandlungen in Süd-Amerika”.
‘) Cfm. ,,Der Wirtschafts-Ring”, loc. cit., blz. 443.
22 Juli 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
333
Bij deze tabel merken wij nog op, dat het aantal der
,,overige industrieën” zeer groot is, nl ca. 60 pCt. vanhet
totaal. Deze bestaan vrijwel geheel uit de agrarische
verwerkingsindustrieën, in zoöverre niet in de tabel ge-
noemd. Een verdere specificatie van dit cijfer is niet
aangetroffen.
De industrialisatie werd vooral gericht op een uit-
breicling van de grondstoffenhasis, alsmede een verdere
verwerking dezer grondstoffen. In het bijzonder de metaal-
industrie wordt hierbij uitgebreid
5)
.
rp
o
t dusverre ver-
vaardigde deze . alleen vervangingsonderdeelen en weinig
pretentieue massa-artikelen, waarvoor de grondstoffen
ten deele uit oudijzer werden verkregen (ca. 100.000 ton),
voor het overgroote deel echter ijerden ingevoerd (±
900.000 ton). Men tracht thans de gevonden ertsiagen
te exploiteeren; van deze zijn de lagen in ,,I-lieiro Indio”
in Mendoza (423.000 ton magn.etiet) en van ,,Fils de
Cortadera” in Catâmarco (300.000 ton haematiet met
30 pCt. Fe-gehalte) betrekkelijk klein, maar de lagen van Zapla in Jujuy, waaromtrent geen bijzondere ge-
gevens zijn gepubliceerd (waarschijnlijk omdat het leger
ehonomisch sterk in de exploitatie ervan is geïnteres-
seerd), zouden van grooten omvang zijn, zoodat in een.
verslag van een geïnteresseerde onderneming wordt
gewaagd van de omstandigheid, dat zij -voldoende zijn
om de behoefte des lands gedurende decennia te dekken.
Een groot voordeel bij de verwerking van het erts is
voorts, dat goede mijnen van cokeskolen, die weinig
zwavel bevatten en van 6500-7500 cal. zijn, zich dichtbij
de ijzerertsiagen bevinden. 1-let magntiet heeft een
gehalte va?i 03 pCt. Fe, 7 pCt. Si, 3 pCt. tinaniet en bevat
geen fosfor; het ligt direct aan de oppervlakte tot ca.
60 meter diep. Voorts wordt spaatijzer aangetroffen met
50 pCt. Fe, dat tamelijk poreus zou zijn en goed in de
hoogovens te verwerken. Ook ligt er bruin hematiët
…van 58 pCt. Fe en rood haematiet.
Werden voorheen tgen de exploitatie dezer velden de
bezwaren ingebracht, dat zij groote investeeringen ver-
eischte en de binnenlandsche markt van ijzer- en staal:
waren niet groot genoeg moest worden geacht om een
loonende exploitatie mogelijk te maken, dè geldruimte
heeft het eerste bezwaar en de continentale samenwerking
het andere bezwaar geëlimineerd. Tegelijk met de exploi-
tatie der ertsen wordt de verwerking ervan georgani-
seerd: in November 1941 zouden twee hoogovens van de ,,Cornpanion Siderûrgica de Famatina” worden geopend.
Ook non-ferro-ertsen wordt in ruime niate aangetroffen:
in de provincie Salta zouden tin, koper, nikkel, wolfram
e. a. non-ferrometalen in toereikende matè en op te exploi-
.teeren wijze voorkbmen. Na de ontsluiting van de ijzer
ertsen te Jujuy zou men tot de exploitatie dezer ertsen
overgaan.
Tegelijkertijd wördt een tveede basis van de industria-
lisatie in Argentinië uitgeb•reid: de voortbrenging van
aardcilie wordt bevorderd, om in het dringende tekort
aan dit product tegemoet te komn
6).
De belangrijkste
bronnen zijn gelegen in Comadoro Rivadavia (ruim
70 pCt. van de totale voortbrenging). Ten opzichte van.
1939 vertoont 1940 met een gezamenlijke productie van
97.333 ton een vooruitgang met 11,5 pCt., hetgeen
meerendeels moet worden toegeschreven aan een pro-
ductiestijging in Mendoza van 24.407 ton op 89.911 ton.
De brandstoffenpositie van Argentinië is dan ook wel zeer
ongunstig. Terwijl de invoer in 1939 231,3 millioen pesos
beliep, daalde deze in 1940 tot 188,6 millioen pesos,
terwijl in het eerste halfjaar van 1941 de import nog
slechts 70,1 millioen bedroeg, tegen 93,0 millioen pesos
in de overeenkomstige periode van 1940
7).
‘) Vgl. de ,,Nachrichten 6Cr den Auszenhandel”, van 14 -Juli 1941: ,,Argentinien Strebt nach dein Aufbau einer eigenen In-
dustrie”.
‘) Cfm. ,,Der Virtschafts-Ring”, Inc. ciL, bie. 443.
‘) Cfm. Deutsche Ungarische Zeitung” van 8 Maart 1940:
,,Fortschritte der Industrialisierung Argentiniens”.
De cementindustrie is geleidëlijk aan dusdânig uitge-
breid, dat tegenover een onbeteekenende voortbrenging,
gepaard aan een import van 400.000 ton, in 1914, thans
een productie van 2 millioen ton kan’ worden gesteld
en de invoer nihil is
8) – .
Andere industrialiseeringen hebben zich vooral voor-
gedaan in de eliemische industrie, de lucifersindustrie,
de papierindustrie, de textielnijverheid en de ieder-
bewerking. Ook de conservennijverheid, vooral ten aan-
zien van de inblikking van ischproducten, is belangrijk
uitgebreid. De rubberindustrie vertoont een belangrijke
uitbreiding van de fabricage van autobanden.
rf
ens
l
o
tt
e
willen wij niet nalaten, erop te wijzen, dat
in den loop van het le kwartaal van 1942 verschillende belangrijke groepen van invoergoederen voor het eerst
sinds het uitbreken van den oorlog wederom eeii toe-
neming in de geïmporteerde hoeveelheid te zien hebben
gegeven: textielwaren. zelfs met 79 pCt., chemische en
pharmaceutische artikelen met 49 pCt., hout met 49 pCt.,
ijzerwaren met 23 pCt, machines en transportmiddelen
met 15 pCt., non-ferrometalen met 37 pCt.,rubber met
15 pCt., brand- en smeeroliën met 6 pCt.
9).
Deze toe-
neming, welker continuiteit nog dient te worden afge-
wacht, zal echter geen verzwkking kunnen vormen van
het Argentijnsche industrialisatiestreven, gezien de groote
behoefte, *elke thans na langdurige beperking van den
inijiort nog aan bovengenoerCde grondstoffen en eind-
fabrikaten moet bestaan.- –
Brazilië.
– Brazilië onderscheidt zich van Argentinië door het
bezit van vrijwel alle grondstoffen voor een breede in-
dustrialiseering. Ofschoon ook in dit land de industriali-
satie ver is voortgeschreden, biedt zij hier nog de grootste
perspectieven. Voor de bereikte resultaten v66r den
oorlog moge kortheidshalve worden verwezen naar het omvangrijke artikel, – dat indertijd in de ,,Economische
Voorlichting” is verschenen
10).
Wij mogen ons bepalen
tot de pntwikkelin, die sindsdien plaatsvond. De op-
brengstwaarde van de indiistrieele productie in Bi’azilië
wordt hieronder -in 1000 milreis gegeven
11).
–
1938
–
1940
Garen
en
weefsels
………………..
4.628
5.708
Kleeding en andere tcxtielwaren
……
1.787 2.043
Cliemicali6n, pharmac. art., cosmetica
–
1.520
1.886
Zware industrie, metaalbewerking
…….
1.148
1.595
hout-
en
meu.belindustrie
…………..
897
1.230
Verwerking van mineralen
………….
–
702
–
893
Keramiek en bouwmaterialen
……….
630 890
Papieren, grafische bedrijven
518
769
Machines, apparaten, instrumcntën
…..
334
436
Lederwaren
……………………..
266
291
8
–
Transportiniddelen
……………….
212
254
.
Rubberwarei.
……
………………
41
103
Verschillende, in deze tabel onderaan genoemde, be-
drijfstakken zijn nk 1940 sterk vooruitgegaan, zooals
de rubberwarenindustrie. Voc•r het totale beeld is -het
echter. van primair belang te achten, dat de winning van
kolen en ijzer in aanzienlijke mate wordt bevorderd.
Terwijl de kolenproductie in 1939 ongeveer 1 millioen
ton beliep, was zij in 1940 met 33 pCt. gestegen; in 1941 is een verdere toeneming opgetreden. De voorraden wer-
den op verscheidene honderden millioen tonnen geraamd.
WTat de ijzerproductie betreft, kan erop worden gewezen,
dat de in 1941 ojgerichte ,,Cia: Siderurgida Nacional’
per ultimo van dit jaar een ,productie-apparatuür zal
bezitten, welke toereikend zal zijn voor de bevrediging
der totale hinnenlandsche behoefte aan’ ijzer en .staal;
daartoe wordt bij Volta Redonda. in Midden-Brazilië
8)
Cfm .,, Berliner B6rsen Zeitung” van 10 October 1941.:
,,At
–
gentinien Opfer der Blockadepolitik”.
.
8)
Cfm. ,,Nachrichteh für Auszenhandel”:,,Argentiniens Auszen-handel im 1. Vierteljahr 1942″.
–
‘
— –
“) ,,Eeonomische Voorlichting”, d.d. 29 September 1939-.,,De
industrieele ontwikkeling van BraziliO”.
“) Cfm. Deutsche Zeitung in den Niederlanden” van 12 Octo-
ber 1941: ,,Zunehmende Indutria1isierung Braziliens”
–
334′
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 Juli 1942
de grootste hoogoven ‘van Zuid-Amerika gebouwd, met
een capaciteit van 300.000 ton; ter vergelijking kan
worden opgemerkt, dat in 1939 de Braziliaansche invoer
van ruwijzer 90.000 ton bedroeg en van ijzerwar.en 237.000
ton. Een belangrijke steun zal dit complex vormen voor
de sterk in uitbreiding verkeerende wapenindustrie in
Rio Grande do Sul. Vliegtuigmotoren- en kruitfabrieken
worden gebouwd.
Voorts zij nog opgemerkt, dat de productie van cement,
cellulose, papier en papierwaren en textielwaren in den
loop van 1941 sterk is uitgebreid. Van groote economi-
sche beteekenis moet voorts de aanleg van den straatweg
van Porto Allegre naar Fortaleza (Ceara) worden geacht,
welke de kuststrook beter ontsluit.
Chili.
Tenslotte willen wij voor Chili nog wijzen op de uit-
breiding van de kolenproductie (1939: 137.000 ton,
1940: 144.200 ton), op de beraamde expansie van de te
Valdivia gevestigde zware industrie, op de uitbreiding
der chemische nijverheid (met groote uitvoermogelijk-
heid naar Peru en Bolivia), den bouw van een auto-
bandenfabriek, de vestiging eener cementindustrie, de
groote v]ucht van de conservennijverheid (vooral fruit
wordt ingeblikt!) en de’ koelhuis-capaciteit, alsmede de
grootere productie van wollen weefsels, lederwaren,
papier, zeep, lucifers, teer, gas en electriciteit. Een plan
voor een groot krachtwerk is opgesteld. ‘De productie-
index van verbruiksgoederen (1927-1929 = 100) is
van 1939 op 1940 toegenomen van 151tot 168. Deze
drie cijfers weerspiegelen in kort bestek de groote
vlucht, welke de industrialisatie met name in Chili heeft
genomen, mede door den steun van het ,,Staatsïnstituut
tot bevordering van de Chileensche industrie”
12),
E. WIEGAND.
“) Vgl. ,,Frankfurter Zeitung” van 14 fuli 1942: ,,Staatliche
Industrieförderung in Chili”, welke eenige door deze instelling
verleende credieten vermeldt.
OVER}IEIDSMAATREGELEN OP
ECONOMISCH GEBIED.
HANDEL EN NIJVERE EID.
as en eleetriciteit. Mededeeling van het Rijkskolen-
bureau inzake het ter beschikking stellen van een rant-
MAANDCIJFERS.
–
Maandcijfeis en weekeijfers betreffende den economischen toestand van Nederland.
(Centraal Bureau voor de Statistiek)
1911
194fl
Omschrijving maandcijfers
Eenheid
Juni
,Jull
Aug.
Sept.
Oct.
Nov.
I
Dec.
Jan.
1
Febr.
Mrt.
Apr.
Mei
Juni
Giroverkeer.
–
Nederlandsche Bank ……
r-LOoo.000
1835
1960
1675
2067
2053
3037
2015 1660 1420 2206
1886
2131
Postchèque-
en Girodienst
f1.000.000
1437
1597
1470
1550 1677
1624
1576 1536
1341
1443
1520
1659
1606
Renleslanden.
Wisseldisconto Nederl. Bank
%
2,93
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50
2,50 2,50
2,50
2,50
2,50
Prolongatierente, A’dam .
.
‘
%
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
2,25 2,25 2,25
2,25
2,25
2,25
2,25
Callgeldnoteeringen,,,
%
1,25
1,25
1,25
1,25
1,25
1.25
1,25
1,25
1,25
1,25
1,64
1,29
1,14
Rendement oblig.
‘)
.
%
4,13
3,81
3,77
3,63
3,60
3,63
3,74
3,67 3,60
3,51
3,44
3,34
3,31
Hypotheekrente onroerende
goederen
…………
..
%
4,20 4,20
6,17 4,16 4,14
4,11
444
4,09 4,06
4,08
4,06
§4.05
Hypotheekrente schepen .
%
5,31
5,45
5,05
5
1
05
5,11
5,09
5,10
5,09
5,00
5,03
5,05
§4.96
Koersen van Aandeele.n.
Algemeen indexcijfer ……
1930=100
117,1
125,6
133,6
143,0
141,1
149,9
142,8 131,6 125,5
123,1
134,6
128,3
133,4
Nijverheid
…………..
1930=100
133,1
142,8
182,7
161,3
157,4
167,9
169,8
166,4
163,1
160,5
171,4
163,4 169,3
w.o. prod.mlddelen Industr.
1930 = 100
127,1
136,9
147,0
154,1
150,2
161,4
163,6 160,4
157,5
154,4
167,1
159,0
164,6
cons. goederen industr.
1930 = 100
141,1
150,2
160,3
170,7
166,8
176,6
177,9
174,5 170,5 168,5 176,9
169,3 175,5
Spaarbanken.
Rijkspostspaarbank, inlagen
f1.000.000
…
9,25 10,76 11,03
10,66
10,31
11,26 12,26 12,73
13,72
14,29 12,89
14,41
14,10
Rijkspostspaarbank, terug-
t 1.000.000
9,50
11,03
15,16
13,93
13,57
11,51
9.48 8,35 7,57 10,25 10,88 10,17 9,70
Bijzondere spaarb., Inlgen
t 1.000.000
..
..
11,18
13,42
13,05 13,87
13,72
15,29
13,48
18,09 16,54
16,57
15,23
§18,29
Bijzondere spaarbanken, te-
betalingen
…………..
t 1.000.000
1015
12,10
12,58
12,92
13,24
14,56
11,93 12,07 10,04
12,44
12,44
§14,38
fiypotheken.(nweinschrijv.)’)
t 1.000.000
23,91
28,89 25,37 23,96
31,83 30,13
77,72 24,32
40.93 39,85
45,57
§46,49
rugbetalingen ………….
t 1.000.000
20,10 24,92 22,18
20,53
28,05
24,92
43,25
20,44
36,06
34,01
40,15
§38,03
t 1.000.000
3,36
3,56
2,74
2,97
.
3,44 3,90
4,87 3,68
4,41 5,34
4,85
§ 8,20
t 1.000.000
0,45
0.41
0,45
0,46
0,34
1,31
29,60 0,19
0,46
0,50
0,57
§
0,26
Totaal
…………………
w.v.
op gebouwen
…….
Werkloosheid.
‘op
landerijen
…….
Werklooslieidsd.(excl. landb.)
%
13,4
1
)
13,3
6
)
12,8′)
13,3′) 15,1′) 22,6′)
25,51)
21,2′)
‘13,5’)
Aantal werkl. eindemaand in-
op
schepen
………
gecchr. bij Arbeidsbureaux
1.000
103,3
101,7
106,4
103,0
100,1
101,5
123,0 135,8
7
)
138,6
1
)
119,3 86,8
73,9
§61,9
Werkverruimingen ‘.çerklooze.nz.
Aantal
tewerkgestelden bij
werkverruimlngen
. . . .
1.000
59,5
56,8
58,1
56,2
56,9
62,3
69,5
74,5
72,1
60,2
52,5
47,6
§43,5
1942
..:
.
..
.
. .
.-
.
Omschrijving
weekcijfers.
.
.
cd
.
–
.
.
0
Cq
CQ
percentage werlloosheicis-
.
dagen (excl. landbouw) ‘)
, %
§ 25,4
§ 25,6
§ 22,5
§ 17,8
§ 14,0
§ 12,3
§ 11,1 § 11,2
Totaal aantal werkzoeken
den’) (einde van de week) 1.000 234 ‘ 237
232
233
231
223
205
193
185
174
164
156 151
w.o. geheel werkloos (excl.’
werkverruiming)
…….1.000
141
143
140
142
143
139
126
115
109
100
94
86
82
Aantal personen geplaatst
hij werkverrulmlngl) . . ..
1.000
70
73
72
72
68
66
60
60
58
64
64
53
53
Aantal personen geplaatst
in Duitschiand’) ……….1.000
154
155 . 157
159
161
163
166166
167
170
171
173
175
Idem in Frankrijk’) …….1.000 ‘ 29
29
29
29
29
29
29
29 .
29
29
29
30
30
§ = voorloopig cijfer. * = onbekend. ‘) Volgens opgave van De Ned. Bank. Berekend van 2 staatsleeningen, 1 gemeenteleening,
1 provinciale leening, 2 industrieele leeningen, 1 tramwegobligatie, 1 pandbriet.
‘)
Hieronder niet begrepen enkele hypotheken,
waarvan de geldschieter niet bekend is. ‘) Volgens opgave van het Rijksarbeidsbureau. ‘) Volgens opgave van het Bureau Loon-
onderzoek van het Departement van Sociale Zaken. ‘) Onder aftrek van de teruggekeerden, voor zoover bekend ‘bij de organen der
arbeidsbemiddeling. Gegevens van het Itijksarbeidsbureau. ‘) Met het oog op de ophetfing der confessioneele vakvereenigingen zijn
de percentages van Aug. 1941 af niet vergelijkbaar met die van voorafgaande perioden.
7)
Bovendien op 31 Januari ± 66.500
vorstwerkloozen; op 28 Februari ± 69.500.
22 Juli 1942
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
335
soen gas of electriciteit voor industrieele doeleinden.
(E. V. 26/6/’42, .pag. 795).
Hout.
Aanvullende regeling inzake het vellen van
boomen en stobben. (E. V. 26/6/’42, pag. 798; Stct. No. 116)
Organisatie bedrjsleven. Instelling van de vakgroepen
voor den Grootliandel in Katoen- en Kunstzijde-afvallen,
en den Detailhandel in Gouden en Zilveren werken, Ju-
weelen, Uurwerken en Optische- en Foto-artikelen;
Schoenen en Lederwaren; Glas, Aardewerk en Huishoude-
lijke artikelen; Tabak- en -fabrikaten; Textielgoederen;
IJzerwaren, Gereedschappen, Verwarmings- en Sanitaire
krtikelen; alsmede van de vakgroep Woninginrichting,
ressorteerende ondei’ de Bedrijfsgroep Detailhandel. (E.V.
26/6/42, pag. 793/94; 3/7/’42, pag. 830, Stct. Nos. 118
en 119).
Papier. De geldende dispensatie – van de verplichte
goedkeuring van druk- en stencilwerken bij ,een gewicht
,van niet meer dan 5 kg geldt thans nog slechts voor
hoeveelheden beneden de 21 kg. Uitgebreide fabricage-
voorschriften voor , de papier- en papierverwerkende
industrie. Wijziging van de Papierbeschikking met be-
trekking tot de Organisatie van de werkzaamheden van
het Rijksbureau voor Papier. Nadere mededeeling en
inzake het afleveren van papier door papierfabrikanten
en -groothandelaren. (E. V. 26/6/’42, pag. .794 t/m 798;
Stct. Nos. 118 en 119).
Prijsregelingen. Nadere ‘prijsvoorschriften met betrek-king tot de prijzen van vroege aardappelen, gedestilleerd
en zwak-alcoholische dranken, en maximum-prijzen voor
textielgoederen. (E. V. 26/6/’42, -pag. 793/94; ‘Stct. Nos.
115, 117 en 120.).
Turf. Nadere mededeelinen inzake het vervoer van
turf. (E. V. 26/6/42, pag. 799).
LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.
Aardappelen. Herziene indëeling van de zgn. productie-,
consumptie- en grensgebieden voor het vervoer van aard-appelen. Nadere bepalingen inzake het rooien van vroege
aardappelen. (E.V. 26/6/’42, pag. 793 en 798; 3/7/42, pag. 831; Stct. No.’s 117 en 123).
Boter. Nadere vooschriften voor den bolerhandel.
(E. V. 26/6/’42, pag. 794; Stct. No. 118r,Voedselvoor-
zieningsblad No. 10 van 19/6/’42).
Broodbakkerij. Voorschriften inzake verwerking van
meel en bloem en samenstellingen hiervan in bakkerijen. (E. V. 26/6/’42, pag. 798; Stct. No. 118).
Gort. Het he- en verwerken var gort is slechts geoorloofd
met vergunning, al dan niet onder voorwaarden, van de
Meelcentrale. (E.V. 19/6/’42, pag. 763; Stct. No. 112).
Groenten. Nadere regelingèn in verband met het ver-
voerverbod voor groenten. (E.V. 19/6/’42, pag. 762;
Stct. No. 112).
Hooi. Intrekking van de indertijd op het vervoer-
verbod van hooi verleende ontheffing. (E. V. 26/6/’42,
pag. 793; Stct. No. 118).
Kunstmest. Nadere regeling van de distributie van kunst-
meststoffen voor het jaar 1942-1943. (E.V. 19/6/’42,
pag. 765).
Pacht. Nadere regelingen met betfekking tot het Pacht-
besluit inzake de.zgn. ,,Grondkamers”. (E. -V. 26/61’42,
pag. 793; Stct. No. 118).
Zaden. Instelling van een afleveringsverbod voor
sluitkoolzaad en, ter beschikkingstelling van voorraden
ten behoeve van de Groenten- en Fruitcentrale. (E. V.
26/6/’42, pag. 798; Stct. No. 118).
Zuivel. Nadere regeling van productie van, verwerking
van, handel in en vervoer van zuivel. (E. V. 26/6/’42,
pag. 798; Stct. No. 118; Voedselvoorzieningsbiad No. 7
van 6/6/’42).
Zuivelproducten. Regeling van de mogelijkheid tot. ver-
plicht be- en verwerken van melk op Zondag. (E.V. 19/6/’42,
pag. 763; Voedselvoorzieningsbiad No. 9 van 13/6/’42).
GELD-,
CREDIET- EN BANKWEZEN EN BELASTINGEN.
Dividenden.
Afkondiging van eenige aanvullingen en
wijzigingen in het Besluit Dividendbelasting en het Be-
sluit Dividendbeperking. (E.V. 19/6/’42, pag. 760/61;
V.B. No. 14).
Kapitaaiverkeer met Zweden. Regeling inzake het ka-
pitaalverkeer met Zweden. (E. V. 26/6/’42, pag. 798).
Loonbelasting. Besluit waarin o.m. een verhooging van
het tarief der loonbelasting met 10 pCt. is vervat en in
bepaalde gevallen de wijze van heffing wordt vereen-
voudigd. (E. V. 26/6/’42, pag. 793; V. B. No. 15).
Omzetbelasting. Resolutie inzake de heffing van de om-
zetbelasting met betrekking tot het begrip ondernemer
bij de uitoefening van de functie van handelsagent. (E.V.
19/6/’42, pag. 760).. –
Resolutie inzake de heffing der omzetbelasting met
betrekking tot levering door den groothandel van gelakte
isolatiebuizen voor electrische geleidingen. (E. V. 26/6/’42,
pag. 793).
Vennootschapsbelasting. Wijziging van het Invoerings-
besluit Vennootschapsbelasting ten aanzien van het be-
grip , ,resteerende overgangsreserve”. (E.V. 19/6/’42, pag.
760; Stct. No. 113).
STATISTIEKEN,
BAKKDISCONTO’S.
Ned
Disc. Wiss.24 28 Juni ’41
Bel. BI.Eff.34 28 Aug. ’39
Lissabon Londen
. .
..
4
31 Mrt.
’41
2
26 Oct. ’39
…….
’39
Vrsch.InRC34 28Aug.
Madrid
……
’38
4
28Nov.
Athene
……
5
21 Juli
1
41
N.-York F.R.B. 1
27 Aug. ’37
Batavia
…..
3
14 Jan. ’37
Oslo
………
44 21 Sept. ’39
Belgrado
. . . .
5
1 Febr.’35
Parijs
……..
11 17 1(rt.
’41
Berlijn
……
34
9 Apr. ’40
Praag
……..
3
1 Jan. ’36
Boekarest
. . . .
3
12Sept.’40
Pretoria
……
3415 Mei
’33
..
….
Brussel
‘1
)
25 Jan. ’40
Rome
……..
44 18 Mei
’36
Boedapest
. . . .
22 Oct. ’40
Stockholm
..
3
29 Mei
1
40
Calcutta
….
28 Nov. ’35
Tokio
……..
3.521 Juli
’41
Helsingfors
..
3 Dec. ’34
Warschau
..
44 18 Dec. ’37.
Kopenhagen
.. 4
15 Oct.
1
40
Zwits. Nat.
Ek. 14 25Nov. ’36
1)
3 pCt. voor wissels, promessen en leeningen met een looptijd
van meer dan 120 dagen.
–
DUITSORE RIJXSBANK.
(In mii. R.M.
1
Goud
Renten-
Andere wissels,
1
Belee-
Data
1
en
1
deviezen
bank-
scheine
1
clisgues en schat.kistpapier
1
fl1n9fl
15
Juli
1942
1
76,9
266,2
1
22.646,8
1
17,9
10
,,
1942
1
76,7
251,2
1
22.690,1
1
17,3
1,,
1942
1
76,9
247,4
1
22.135,1
1
16,4
23 Aug. 1939
1
77,0
.
27,2
8.140,0
1
22,2
Data
Ejfec-
1 Diverse
Circu-
1
Rekg.-
Diverse
ten
1
Activa latie
Crt.
Passiva
15
Juli ’42 1
18,2 .155,5
1
20.436,9
1
2.712,9
1
528,9
10
,,
’42
1
19,3
.293,5
1
20.731,5
1
2.694,0
1
514,4
1
,,
’42
1
19,8
.569,3
1
H.380,5
20.316,6
t
2.757,8
1
473,9
23 Aug.’39
1
982,6
1
8.709,8
1
1.195,4,
1
394,2
GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE BANK VAN
BELGIË EN VAN DE EMISSIEBANK TE J3RUSSËL.
(in mijl. Francs)
55
”
”
CD
a
.s”:
.
°
P
Q
9 Juli ’42
tT
464
Ï
5
ïT46
ï’ii”
3.323
2
,,.
’42
41.190
530
21.021
2.059
56.744
3.842
3.474
24Juni’42
40.693
486
20.510
2
55.806
3.903 3.257
18
’42
40.382
471
20.707 2.012
55.501
3.804
3.524
11
’42
39.847
382
21.351 1.933
55.553
3.811
3.408
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
‘1.480
29.806
–
909
DE NEDERLANDSCIJE BANK.
Voornaxmste posten In dufzenden guldens.
Gouden
aC
Andere
Beschikb.
Data
munt en
1
lalie
peischb. dekkings-
kige-
I
muntmater.
1
schuld
en
sa’do
perc.
20
Juli
’42
938.919
1
2.426.711
1
143.860
1
1.143.405
1
37
13
,,
42
938.914
i
2.413.040
1
148.083
1.102.797
1
37
6,,
’42
938.935
1
2.410.109
1
457.867
1
1.068.574
1
37
6 Mei ’40
1.160.282
1
1.158.613
1
255.183
1
607.042
1
83
Totaal Schatkist-
Beles-
Papier
Div.
Data
.bedrag
I
prom.
flhngen
1
ophet
reken.
disconto’s
rechtstr.
1
buiteril. (act.)
20 3uli72
145.000
1
145.000
1
153.941
1.140.800
178.889
13
,,
’42
195.000
1
195.000
1
144.451
1.114.877
1459.847
6
,,
1
42
214.000′
1
214.000
1
147.192 1.109.753 440.835
6
Mei
’40
9.853
1
–
1
217.726
750
1120.646
336
–
22 JULI 1942
L
Verkorte balans op 20 Juli 1942.
Activa.
Binneni. Wissels, Hfdbank. t
bank
145.000.000
Bij
Promessen, enz Agentsch. ,,
–
t 145.000.000
Papier op het buitenland .. f1140 800.407
Af: Verkocht maar voor de
Bank nog niet afgeloopen
–
Beleeningen mcl.
1.140.800.407
voorschotten in (Hfdbank. t 140.867.783
1)
rekening-courant Bijbank.
1.740.665
op onderpand
Agentsch.
11.332.635
t 153.941.083
Op’Eftecten enz.
……….
t
153.809.731
1)
Op Goederen en Ceelen ……..
131.352
153.941.083 ‘)
Voorschotten aan het
Rijk
…………………
5.553.054
Munt en muntmateriaal:
Gouden
munt
en
gouden
muntmateriaal ………….t
938.918.740
Zilveren munt, ena.
……
…..
6.557.396 945.476.136
Belegging van kapitaal, reserves en
pensioentonds ,,
60.569.676
Gebouwen en meubelen der Bank
…………
4.000.000
Diverse rekeningen
……………………..
178.888.920
t
2.634.229.276
-.
Passlva….
Kapitaal
……………………………..
t
20.000.000
Reservefonds
…………………………..
8.050.923
Bijzôndere reserves
……………………..
19.564.874
Pensioenfonds
…………………………..
13.141.679
Bankbiljetten
in
omloop
………………..
2.426.711.020
Bankassignatiën
in omloop
…………………
10.255
Rek-Courant
f
Van het Rijk
t
–
saldo’s
,
Van anderen
,,
143.849.802
143.849.802
Diverse
rekeningen
……………………..
2.900.723
t 2.634.229.276
Beschikbaar
.
delkingssaldo ……….. . …… t 1.143.404.576
Minder bedrag aan bankbiljetten’in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is …………..2.858,511.441
Schatkistpapier, rechtstreeks hij de bank onder-
gebracht
……………………………..145.000.000
9 Waarvan aan Nederlandsch-Indië (Wet van
/ 15 Maart 1933, Staatsblad No. 99) ……….52.706.500
STAND VAN ‘s RIJKS KAS
V o r d e r i n g e n
1
7 Juli 1942
15 Juli 1942
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
t
–
t
21.743.433,40
Saldo b. d. Bank voor Ned.
,
2.300,45
,,
425.125,54
VOorschotten op ultimo Juni
resp. Mei 1942 aan de gem.
Gemeenten
……………..
verstrekt
op
aan
haar
uit te keeren hoofdsom der
pers, bel., aand. in de hoofd-
som der grondbel. en der
gem.Îozidsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting
……
21.699.472,30
,,
15.057.377,62
Vosrschotten aan Ned.-Indië’)
,,
213.836.861,03
213.978.127,63
….
7.845.777,76
2.846.332,76
Idem
aan
Curaçao 9
250.283,23
,,
250.283,23
Kasvord.
wegens
credietver-
Idem
voor
Suriname 9
….
…….
strekkIng a. h. buitenland
,,
28.128.136,52
,,
24.923.944,08
Daggeldleeningen tegen onder-
Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen
………….
105.444.919,42
,,
126.386.174,88
Vordering’op het Alg. Burg.
p
and
……………………..
Pensioenfonds ‘)
…. ….
…
– –
Vordering op andere Staats-
……
bedr. en instellingen 9
…. …
39.513.973,57
,,
33.413.915,87
Verpiichtingen
Voorschot door de Ned: Bank
–
ingevolge art. 46 van haar
t
7.607.883,18
t
–
Voorschot door de Ned. Bank
–
,,
–
Octrooi
verstrekt
………
Schuld
aan
de
Bank voor
in reken.-çour. verstrekt ………..
Ned.
Gemeenten
……..-
,,
–
,,
–
Schatkistbiljetten
in
omloop
,, 110.106.000,-
,,
110.106.000,’-
Schatkistpromessen in omloop
,,2478.000.000,-‘)
,,2485.800.000,-‘)
Daggeldleeningen ………..
– –
Zilverbons in omloop
……
120.511.095,50
,,
120.063.139,-
Schuld op ult. Juni resp. Mei
1942
aan
de
gem.
weg.
a. h. uit te keeren hootds. d.
………
pers.bel., aand. i. d. hoofds.
….
.
d. grondb. e. d. gein. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op
–
devermogensbelasting
Pensioenfonds’.
…….
……….627.720,54
1.313.561,78
Id. aan het Staatsbedr. der
P. T. en T. ‘) ………….., 278.757.720,91
,, 297.376.715,82
Id. aan andere Staatsbedrij-
-ven
9
………………
…20.287.940,15
,,
20.287.940,15
Id. aan div. instellingen ‘) …..387.375.219,56 ,, 403.736.483,36
‘) In rekg. cr1. met ‘s Rijks Schatkist. ‘) Rechtstreeks bij De
N.derl. Bank geplaatst f214.000.000,-. 9 Idem t 184.000.000,-.
A!fabetische.lndex Overheîdsmaatregelen ‘op Economisch gebied
(Zie voor den altabetischen in
Blz.
Aardappelen ……..33, 47, 248, 314, 335
Aardolieproducten ………………102
Accijns …………………33, 185, 195
Afval ………………………..165
Arbeidszaken 113, 189, 215, 227, 248, 272,
305, 325
Bakkerij ……………………..335
Bank- en Credietwezen ‘ ……….33, 195
Bankwet 1937 ………………….195
Bedrijfsvorm ……………………59
Bedrijfsorganisatie Vee en Vleesch 59, 305,
315
Belastingen ……..33, 59, 227, 248, 305
Bindtouw ………………….33, 215
Binnenscheepvaart ……59, 156, 238,248
Bloemkweekerij ……………155
Boschbouw ……………………. 185
Bouwnijverheid ………47, 58, 113, 325
Buitenlandsche Handel 47, 59, 75, 104, 113,
155, 204, 215, 227, 238, 248, 272, 314, 325
Chemische Industrie………..58, 184, 248
Deviezenverkeer……….33, 59, 167, 335
Diamant …………………….113
Dividendbeperking …………. ..59, 335
Drankwet ……………………….58
Economische Sancties ……………
.i194
Eieren ……………………….248
Electriciteit ……………………334
Electrotechnische Industrie ……….58
Fruit ……………………..59, 315
Garnalen……………………….123
Gas …………………………..334
Gasgeneratoren ………………….325
Gevogelte ………………………47
Gort…………………………335
Grafische Indtstr1e ……….58, 75, 194
Granen ………………………..205
Grasiand …………33, 67, 85, 455, 205
Groenten ……………33,’j55, 315, 335
Handel .. 204, 215, 227, 238, 248, 314, 325
Hennep ……………………….205
Hooi …………………………335
Hout ………………….248, 272, 335
Industrie ………………….238, 248 Kaas ………………….75, 227, 315
Kamers van Koophandel ………47, 184
Kantoormachines ……………….156
dex Overheidsmaatregelen in 1941 het Jaarn
Blz.
Kapok ……………………101, 165
Keramische Industrie …………58, 194
Klompen ……………………..272
Kunstmest ………………59, 215, 335
Kweekerij ……………………..59
Landbouw 33, 47, 59, 67, 75, 85, 93, 102, 155,
165, 195, 205, 215, 227, 248, 305
Landstand Nederlandsche … 33, 102, 272
Leenlngfonds 040 ………………102
Loonbelasting. ….. . ……………. 335
Machines ……………………..215
Meel en -producten …………101, 195
Melk en -producten …………..33, 205
Merkengeld ……………………413
Metalen 47, 58, 75, .155, 184, 195, 227, 238
Middenstand ……………195, 215, 272
Mijnbouw ……………………..305
Motorbrandstot . . .. 58, 165, 215, 305, 325
Nationale Plan
………………..101
Nederiandsche Coöperatieve Raad
194
Nicotine……………………….102
Oliën en vetten ……102, 195. 215, 305
Omzetbelasting ….59, 102, 227, 315, 335
Ondernemingsbelasting …………..227
Oorlogsschade …………….123, 184, 195
Oost-Compagny, Nederlandsche ……314
Organisatie Bedrijfsleven 47, 102, 113, 123,
165, 195, 204 215, 227, 238, 248, 305, 314,
–
‘
325, 335
Paarden ……………………..215
Pacht …………67, 102, 123, 165, 335
Papier ……..58, 102, 195, 204, 215, 335
Pelterijen …………………….58
Pensionbedrijven …………….58, 248
Peulvruchten ………………….205
Pluimveehouderij …………..165, 248
Postverkeer
.
…………………….. 59
Prijsregeling47,58. 75, 101, 113, 123, 155, 165,
184, 195, 204, 215, 227, 238, 248, 305, 314,
325, 335
Radio…………………………47
Rantsoeneering ……..
…………..227
Registratierechten ………………..59
Restaurants …………………….75
Rijwielen ……………………47, 123
Rubber ………………..143, 123, 305
Slachtvee ………..33, 59, 67, 248, 272
Smeerolie ………………………102
gister 1941, laatste bladzijde.)
Blz
Spaar- en betaalzegelkasbedr1j
.
….102, 227
Spertijden Kleinbedrijf ………..75, 123
Suikerbieten ………………….205
Surrogaten……………………..155
Tabak ………………47, 58, 113, 195
Tankgas……………………….205
Textiel ……………………102, 325
Tuinbouw ……….33, 59. 102, 205, 227
Turf ……………………….59, 335
Tweelandenorganisaties…………….59
TJien ………………………….33
Varkens ………………..59, 227, 315
Vee . 67, 165, 185, 195, 205, 227, 248, 272,
315
Veenproducten ………………….113
Veevoeder ………………47, 102, 238
Vennootschappen ……………….325
Vennootschapsbelasting ……227, 305, 335
Verf en -grondstotten ……….102, 165
Vermogensbelasting . ………… 227, 305 Vervoerswezen……….59, 102, 165, 248
Vestigingseischen ……………….102
Vezelstotten ………………….215
Visscherij 3 3, 47, 59, 102, 123, 215,305, 325
Vlas ………………..59, 75, 227, 248
Vleesch ……….59, 165, 185, 205, 315
Voederbleten ……………………215
Voedselvoorziening 33, 47, 59, 75, 123, 155,
185, 205, 227
Vijandelijk vermogen ……………..215
Warenwet ……………………..305
Wol…………………………..205
Wijnbelastlng ……………………33
Zaden. 47, 59, 102, 123,_156, 195, 205, 335
Zuidvruchten……………………195 Zuivel ……………………..227, 335
P. 1299/3.
– Verantwoordelijk voor het redactioneele gedeelte: Drs.
M. F.
J. Cool,
te Rotterdam. – Verantwoordelijk voor de
advertenties:
H. A. M.
Roelants, Schiedam. – Uitgever: H.
A. M.
Roelants, Schiedam. – Drukker:
H.
A. M.
Roelants, Lange
Haven 141, Schiedam, –
K 2193.