rvr”v
–
AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Economisch
,
-wStatistische
B
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NTJVERHEID, FiNANCIËN EN VERKEER
UFT.GAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
32E
JAARGANG
WOENSDAG 22 OCTOBER 1947
No. 1589
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
F. de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit. -.
Administratié: Pieter de Hoochstraat 5 Rotte,dam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408. 1
Alle correspondentie bétretiende ad’ertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haoen 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).
INHOUD:’
Blz.
De
artikelen .van
deze
week……….
835
Uit
buitenlandse
bron
…………..
835
De
arbeidsprestatie
in de Nederlandse steenkolen-
mijnen door
Dr Ir Ch.
Th. Croothoff
……….
836
Provinciale financiën door
Prof. Mr C. W. de Vries
838
De
woningbehoefte
en
het
woningtekort
door
Dr
Ir
H.
G.
van
Beusekom
………………
840
Planning in het Verenigd Koninkrijk door
G. Stiwel
841
Ingezonden
stuk:
1egeriiig en luchtvaart door
A. F. l3ronsing,
met nascbrift
van
Prof.
Mr P. de
Vries
……………………..
843
Internationale
notities:
Voedsel
uit de Vèrenlgde
Staten
………………….
847
J)e werkzaamheden van het tnternat!onale Monetaire Fonds
847
Geld-
en
‘kapitaalmarkt
……………………
847
Statistieken:
Bankstaten
…………………………………….
848
Stand
van
‘8
Rijks
1(158
…………………………
849
!ndexctjers van lonen volgens regelingen in Nederland
849
Inleggingen en terugbotalingen hij de spaarbanken in Neder-
land
……………………………………..
850 Indexcl.Jfers
van
grootlunndelspriizeii
………………..
850
(‘,oudproductie
………………………………..
850
De
kolenpositie
van
Nederland
……………………
850
DEZER DAGEN
nieuwe aanlopen. , ,Reculer pour mieux sauter?”
lIet sterkst in Frankrijk, waar de ,,Rassemblement du
Peuple Français” een onverwacht groot resultaat bij de
gemeenteraadsverkiezingen behaalde. , ,Gallia est omnis
divisa in partes tres”, begintl(et eerste boek over het
Gallische land, dat”,.de bello gallico” heet. De kenschet-
sing blijft toepasselijk: Gaullisten, Communisten en een
rest. Nader in de geschiedenis rijst de gedachte aan dd twee phasen der Franse Revolutie, de Jacobijnse en de
birgerlijke en haar afloôp. Zal de Gaulle – ,,very unreal-
istic”, zoals Stalin hem zag volgens degedenkschriften,
die oud-minister Byrnes thans over de Conferentie van
Yalta publiceèrt -.– het gevoel voor de werkelijkheid blij-
ken te bezitten? Een merkwaardige kijk op de feiten geeft
thans een artikel in
,
de radicale ,,The New Statesman and
Nation” van 11 October ji., dat de ,,Kominform”, de ver-
kleinde editie der Komintern, als een defensieve Russische
beweging ziet: ,,frôm the point of view of Russian national
interests, Communist co-operation and permeation have obviously been a resounding failure”.
Een reëel resultaatkon wel zijn, dat de regenschaduw
voor. Amerikaanse dollars, die zich over Frankrijk heen en weer bewoog, thans achter de Franse grens komt. De
eerste druppels waren reeds gevallen. De Ai’nerikaanse
Regering heeft er in toegestemd, dat $ 50 millioen, eerst
met andere bestemming, thans voor cdnsumptieve aan-
kopen ‘worden gebruikt. Door een beslissing van de ge-
allieerde commissie voor herstelbetalingen is op het cri-tieke moment aan België en Luxemburg 92.698 kg door
Duitsland geroofd goud Veruggegeven Daar dit goud, eertijds
geroofd uit Frankrijk, waar het in bewaring was gegeven,
door de Fransen chevaleresk onmiddellijk na de oorlog
aan deze landen was vergoed, komt deze $ 104 millioen
onmiddellijk aan Frankrijk.
Als het op de groten regent, drupt het op de kleinen.
Bij dezelfde beslissing kreeg Nederland 35.890 kg goud
terug. Daar Minister Mansholt bij interpellatie over de verlaging der voedselrantsoenen heeft aangetoond, dat
hieraan ëen terugwijken van de reële voorzieningslijn voor
het grootste gedeelte der wereld ten grondslag ligt, zal
de aanwending in ons land wel niet consumptief zijn. De
productiemiddelenvoorziening klemt evenzeer op schaarste
aan vreemde valuta.
Wijken om nieuwe posities op te bouwen over de gehele
linie. In de algemene vergadering der Verenigde Naties
deden de Amerikanen een voorstel tot het’ instellen van
een interimcommissie, naast de âlgemene vergadering, een
lichaam zonder vetorecht. Groot-Brittannië kondigde aan
dat het Palestina zeker zal verlaten, zoals de Engelse
troonrede de nationalisatie der staalindustrie laat varen,
om directe problemen krachtiger te kunnen aanpakken.
Tevoren heeft Groot-Brittannie zich bereid verklaard om
ten, dele terug te komen van de imperiale preferenties.
Een stapje terug uit Ottawa voor een aanloopje naar
Washington? Maar daar schijnt men een stapje teug te
doen: Clayton, de grote voorstander van het vrijere
goedern:
ver
k
eer,
heeft zich als vice-minister van Eco-
nomische Zaken teruggetrokken President Truman, die
van de door Clayton voorgesteldc hulpverlening aan
Europa het i’odige had afgedaan, teneinde het Congres
gemakkelijker over de lijn te krijgen, liet hem onder
protest gaan. Wie ontweek; niet Minister Marshall, die
in een redé voor arbeidersafgevaardigden zijn gedachte-
gang opnieuw naar voren bracht: Europa zelf moet de
productie leren opvoeren; zonder dat geen ,,Marshall-plan”
doch slechts druppels op een gloeiende plaat.
Eenmaal in deze week had een aftocht triomphantelijk
plaats. verliet het Britse Gemenebest om een ge-
schiedenis als vrije staat te beginnen. Elders in het Verre
Oosten bleef de toestand in wezen onveranderd.
T
0
i
–
la
–
gispen
ITiT11Traiaix,uit.u.tiÏJjJ
culemborg
amsterdam
rotterdam
N.V.. KONINKLIJKE
NEDÉRLAN D S C H E
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo ‘ 1-fengelo
ZOUTZIEDERtJ
Fabriek van:
zoutzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
cbloorbleekloog
natronloog, cawtk .roda.
• Koninklijke
Nederlandsche
Boekd rukkerij
H. A. M. Roelunts
Schiedam
(
S
VAN GELDER ZONEN N.V.
GEVESTIGD TE AMSTERDAM
UITGIFTE van
/ 4.635.000.— gewone aandelen
aan toonder of op naam,
in stukken van
f
1000.— nominaal,
voor
1/4
gedeeItdeIende in de resultaten van het
bOekjaar 1947 en ten volle delende in de
resultaten van de volgende boekjaren.
Ondergetekenden berichten dat zij de inschrijving op
bovengenoemde aandelen,
uitsluitend voor houders van
gewone en preferente aandelen,
openstellen op
VRIJDAG, 31 OCTOBER 1947,
van des voormiddags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren te
AMSTERDAM, ROTTERDAM
en
‘s-ORAVENHAGE
tot de koers van 120 pCt.
op de voorwaarden van het prospectus d.d. 21 Oct. 1947.
Prospectussen en inschrijvingsformulieren zijn bij de kantoren van inschrijving verkrijgbaar.
De Twentsche Bank N.V.
Nederlandsche Handel-Maatschappij, N.V.
Amsterdam, 21 October 1947.
–
N.V.
HOUTHANDEL
voorheen P. M. en J. JONGENEE’L
gevestigd te Utrecht.
UITGIFTE van
300 aandelen aan toonder(desgewenstopnaam),
elk groot f1000.— nominaal,
ten volle delende in de resultaten van
het boekjaar 1947 en volgende jaren.,
Ondergetekende bericht, dat zij de inschrijving op
bovengenoemde aandelen,
uitsluitend voor houders
van gewone aandelen, openstelt op
MAANDAG, 27 OCTOBER 1947,
van des
voormicdags 9 uur tot des namiddags 4 uur,
bij haar kantoren teAMSTERDAM, ROTTERDAM,
‘s-GRAVENHAGE en UTRECHT
tot de koers van 130 pCt.,
op de voorwaarden van het prospectus d.d.
17 October 1947.
Prospectussen en inschrijvingsformuliern zijn bij
de kantoren van inschrijving verkrijgbaar. /
DE TWENTSCHE BANK N.V.
Amsterdam, 17 October 1947.
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in bns bezit
is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nummer van
dezelfde week worden opgenomen.
ROTTERDAMSCHE
BANKVE2EENIGING
.225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
VOLLEDIG
BEHEER
VAN
VERMOGENS
Naam!. Venn.
Holkrndsche,
Belegging en
Beheer- Mij.
Anno 1930
Herengracht 320 – Amsterdam
Beheer en Adviesgeving
‘voor
PENSIOENFONDSEN,
STICHTINGEN,
‘ÔNDERNEWNGEN
ffNPARTICUL IEREN
Commissarissen:
Prof. Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen;
Mr. 3 E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgh.
•
Behandeling van alle
bankzaken
1
5
* *
Bezorging van alle
•
assurantiën.
R. MEES
&
ZOONE’N
BANKIERS EN ASSURANTIE-MAKELAARS
AMSTERDAM
– ROTTERDAM
. S.GRAVENHAGE
DELFT . SCHIEDAM – VLAARDINGEN
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
835
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Dr Ir Ch. Th. Groothoff, De
arbeidsprestatie in de Neder-
landse steenkolenmijnen.
Wie de cijfers vad de tegenwoordige productie van en
prestatie in ons mijnbedrijf vergelijkt met vooroorlogse
gegevens en met de resultaten in het buitenland, moet
met enkele belangrijke factoren. rekening houden:
De invoering van de ,scientific management”
gedachte vond in onze mijnindustrie reeds in 1921 plaats;
na de oorlog bood voor ons – in tegenstelling totëlders –
de langs deze weg te beréiken prestatieverhoging geen
mogelijkheden meer. –
Het aantal geshoolde mijnwerkers is gedaald van
40 pCt in 1938 tot minder dân 30 pCt.
Bereiking- van .ihet oude niveau wordt bemoeilijkt
door de bewuste verlaging van tempo tijdens de bezetting.
Voorts zijn voor Nederland speciaal van betekenis:
de werkweek van 46 uren (elders nog steeds 48), de ge-
volgen van materiaaldiefstallen door de Duitsers en de
nog niet herstelde physieke toestand der arbeiders.
Prof. Mr
C. W. de
Vries,
Pro Qinciale financiën.
Uit het ,;Rapport betreffende de herziening der pro-
vinciale financiën”, uitgebracht door de Commissie voor
het herstel van de financiële zelfstandigheid van ge-
meenten en provinciën, blijkt de noodtoestand, waarin
de provinciën zijn geraakt. De belastingcapaciteit wordt
thans — in tegenstelling met de jaren v65r 1943 — geheel
verbruikt; vorige saldi en reserves zijn uitgeput. Daar-
tegenover staan de hogere kosten voor personeelsuitgaven,
wegenonderhoud en subsidies.
De Commissie doet geen voorstel in de richting van
uitbreiding van het provinciale belastinggebied; de voor-
keur wordt gegeven aan versterking van het provinciaal
verdelingsfonds. Een overzicht van de provinciale begro-
tingen over 1947 toont aan, hoe slecht de provinciën er
financieel voor staan. De Commissie heeft zich echter
niet tot een rekensom beperkt; zij heeft ook aandacht ge-
schonken aan de taak van de provinciën
Dr Ir H. G. van
Beusekom,
De woningbehoefte en het
woningtekort.
–
In de jaren 1930-1938 nam de bevolking van ons land
toe met 10 pCt, in de jaren 1938-1947 met 8 pCt; voor
het aantal gezinnen zijn de cijfers resp. 14,3 pCt en 13,7 pCt.
Is het mogelijk om met behulp van deze cijfeiis de woning-
behoefte te bepalen? –
Schr. geeft een berekening, welke voor 1947 een tekort
uitwijst van 275.000 woningen. Dit cijfer ‘moet als een
maximum worden beschouwd, dat wellicht pas in een
volgende generatie geheel zal worden ingehaald. Voor-
lopig geeft het feit, dat — bij jaarlijkse toeneming der
woningbehoefte ad 35.000 en een noodzakelijke vervanging
ad 10.000 — een aanbouw van 60.000 woningen per jaar
nog 15 jaren vereist om een tekort van 225.000 woningen
in te halen, al werk genoeg.
G.
Stuvel,
Planning in het Verenigd Koninkrijk.
De recente economische ontwikkeling in het Verenigd
Koninkrijk wekt de indruk, dat de centraal economische planning daar te lande nog geen grote vorderingen heeft
gemaakt. Schr. poneert echter de stelling, dat Engeland
binnen korte tijd waarschijnlijk over een voortreffelijk
planningapparaat zal beschikken. Zo wettigt de practische
instelling van de Engelsen het vermoeden, dat de taak
der centraal economische planning thans met kracht ter
hand zal worden genomen. In dit verband is het o.a. van
belang, dat Attlee de vorming van een ministeriële com-
missie voor de economische planning heeft aangekondigd;
dit betekent een voorsprong op Nederland. Tenslotte
vertoont het Verenigd Koninkrijk ook wat mentaliteit
betreft een v9orsprong op ons land.
UIT BUITENLANDSE BRON.
lIET VOEDSELPROBLEEM IN DUITSLAND.
Van de ,,Food and Agriculture Division” van het hoofd-
kwartier der ,,Control Commission for Germany (British
Element)” te Berlijn ontving de redactie d.d. 6 September
jI. het volgende schrijven (toestemming tot publicatie
wçrd in een schrijven d.d. 3 dezer verkregen):
,,Dear Sir,
=
A statement which appeard in the ,,Economisch-
Statistische Berichten” on the 4th June, 1947, taken
from information contained in the ,,Neue Zürcher Zeitung”
of the 29th May this year, has been brought to our atten-
tion.
The statement concerned is as follows:
,,The food problem in Germany is a problem of the
first order. A considerable part of the German production
is used to the benefit of the Occupying Powers. The
following figures (taken from the ,,Neue Zürcher Zeitung”
of’the 29th May this. year) illustrate this fact:
for the
for the
Occitpy ing Power
Germans
tons
%
tons
.%
Meat
……….
5,507.
70
3,939
30
Butter
712
12.5
4,054
71
Cheese
59
13
765
87
Vegetables (fruit). .
7,971
55
6,525
45″
The article does not, of course,.state which Occupying
Powers are obtaining German food, but in view of that fact
that the British Forces of Occupation are forbidden to obtain
German food, and all their food is specially imported foi-
them, with the exception of very small quantities of
fresh milk, eggs, poultry and fresh fruit in season for
British hospitals in the Zone, we think the statement
is a little misleading. Since March 500 kilos of poultry
is the only indigenous food which has been pro cured by
British hospitals through official British Supply channels
which is the only way hospitals may obtain German food.
Considerable efforts are being made by this HQ. to
counter the often malicious rumours put out by certain
Germans that German food is being obtained by the
British Forces of Occupation or exported to England,
and such articles as that which appeared in. ycur paper,
even though only a liniited number of copies reach Ger-
mans, is likely to increase the untrue rumours, and gives
• a very wrong impression. to readers outside Germany.
As you are no doubt aware, vast quantities of food
are imported, mainly at the expense of the British and
American taxpayers, to the combined UK/US Zones
of Germany for the German people. .Great Britain in fact
has already spent 11% of her dollar ban from the U.S.
on food imports, to Germany, and since the German
collapse over 6 million tons of food has been imported
to the Combined UK/US Zone.
It would be appreciated if you could see your way
to correct the impression given in the article quoted ahove,
which by mentioning none of the Occupying Powers
by name gives the impression that. all of them to a
certain extent live 0ff Germany. It is repeated that a
far as the U.S. and the British are concerned this is
completely,untrue”.
– -.
w.g.
(onleesbaar)
-.
for Chief
–
Food & Agriculture
Division.
836
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 October 1947
DE ARBEIDSPRESTATIE IN DE
NEDERLANDSE STEÈNKOLENMIJNEN.
Enige belangrijke factoren bij het .’erjlijken aan cijfers
De statistische gegevens, die van tijd tot tijd over de
mijnindustrie worden gepubliceerd, geven hier en daar
aanleiding tot critiek op de resultaten in onze mijnindustrie
verkregen. De critiek richt zich dan in de eerste plaats
tot de mijnwerkers, die niet ioIdoende zouden presteren,
en vervolgens tot de bedrijfsleiding, die blijkbaar niet
in staat zou zijn de mijnwerkers tot voldoende prestatie
aan te sporen. De critiek is gebaseerd op cijfers, die de
tegenwoordige productie en prestatie vergelijken met die
van de jaren 1935/38 of met die van 1938 alleen; en de
vergelijking omvat de gegevens uit die jaren zowel uit het
binnenland als uit het buitenland.
Wie uit deze weinige cijfers echter conclusies wil trekken
over de met productie of prestatie verband houdende
arbeidslust der mijnwerkers of de bekwaamheid der be-
drijfsleiding, doet goed zich op de hoogte te stellen van
de omstandigheden zoals deze in de mijnstreek vôôr,
tijdens en na de oorlog hebben bestaan, omstandigheden,
die de achtergrond vormen voor deze cijfers en zonder
welke een juiste interpretatie ervan wel onmogelijk mag
worden geaht.
Er zijn mijnwerkers, die nog onooldoende presteren.
1-Jet kan zeker niet dé bedoeling zijn, het optreden van
die mijnwerkers te vergoelijken, die nog -steeds niet hun
plicht beseffen tot het leveren van een redelijke prestatie.
Dezulken weten heel goed, dat, wanneer ik zeg, dat ik
over de huidige prestatie der mijnwerkers in het algemeen
,,niet ontevreden” ben, ik zeer wel overtuigd ben, dat
met een verbeterde werklust aan hun kant de prestatie
van dit ogenblik niet onaanzienlijk zou kunnen stijgen.
Maar critiek moet billijk zijn. – –
Er staat echter tegenover, dat critiek op de mijnwerkers
alleen dan een goede, stimulei’ende uitwerking kan hebben,
wanneer zij billijk is en gegrond. Is zij dit niet, dan groeit
bij de becritiseerden eerder verbittering dan rouwmoedig-
heid en het resultaat is meestal averechts een verminderdè arbeidsprestatie.
En omdat dit in een voor het landsbelang zo vitaal
bedrijf als de mijnindustrie fataal zou zijn, mogen de
volgende overwegingen op iiiternationaal, nationaal en
locaal terrein de
4
algemene aandacht hebben, die op dit
ogenblik sterk uitgaat naar hetgeen in de Nederlandse
mijnindustrie gebeurt.
Arbeidsproductiviteit op behoorlijk peil.
Zo kan naar waarheid gezegd worden, dat de arbeids-
productiviteit van de Nederlandse rriijnwerker over het
algemeen veer op èen behoorlijk peil is en zIcer de toets
der vergelijking, met welke buitenlandse arbeider dan
ook, ter volle kan doorstaan. De resultaten van deze
behoo.rlijke arbeidsproductiyiteit zijn echter afhankelijk
niet alleen van technische en organisatorische, maar – in de mijnindustrie – ook van natuurlijke factoren. En
op deze factoren heeft de werklust van de mijnwerker
voor het grootste gedeelte geen invloed. Overigens, ver-
mindering der werklust is geen typisch Nederlands of
mijnstreek-probleem. Het is een internationaal ver-
schijnsel en als zodanig spreekt het bij ons zeker niet
sterker dan in andere bevrijde landen.
Dat daarentegen in Engeland de ondergrondse prestatie
per man/dienst in. de na-oorlogsé tijd veel minder is ge-
laaId dan in de bevrijde landen, is een begrijpelijk psy-
chologisch verschijnsel. In de oorlog is in Engeland door
de mijn’erkes normaal gewerkt. Men heeft de productie opgevoerd door het aantal arbeiders te vergroten. Na de. vrede is het aantal arbeiders gedaald en dus.00k de pro-ductie. Niettemin, door de factoreh, vermeld in een pu-
blicatie van de heer I-Jide
1
)
is toch een zekere daling
van de prestatie opgetreden.
Werkelijke ot ooörgewende angst.
In de bevrijde landen’ daarentegen was de bevrijding
een psychologische schok, die zich o.a. manifesteei’de in
een al of niet voorgewende angst om hard te werken,
omdat men bang was, dat het oude zgn. uitbuitingssysteem
w’eer zou terugkeren. Naast oorzaken van materiële aard,
die onmiddellijk na de bevrijding een rol speelden, is
door deze psychologische factoren de grote daling in de
productie, die toentertijd plaats vond, te verklaren. Deze
psychologische factoren (angst en wantrouwen van het
personeel ten opziihte van de leiding) blijven hun invloed
doen gelden en kunnen slechts langzaam en geleidelijk
worden wèggenomen.
De vermindering van de werklust wordt van bepaalde
zijde zelfs gestimuleerd met het -. pi’opagandistisch ge-
zien – sterke betoog, dat, zolang de productie onvoldoende
blijft en het aantal beschikbare arbeidskrachten le laag,
de invloed van de arbeïdërs op de gang van zaken groot
is: Niet zodra echter is de productie voldoende en het
aantal beschikbare arheidexs hoog genoeg of te groot,
of die invloed daalt – althans volgend deze elementen –
tot nul. Langzaam werken, het weren van vreemde werk-
krachten en het wegwerken van deze werkkrachten, zo
zij toch w’orden aangevoerd, vormeo een strijdmethode,
waarvan wij in de practijk de invloed kunnen bemerken.
Een meerderheid, -die nog groeiende is.
Maar even zeker is, dat wij een meerderheid van göed-
willende arbeiders en beambten op onze hand hebben
gekregen. Deze zien zeer goed in, dat slechts een ver-
hoogde arbeidsproductiviteit ons land kan redden, en de
balans slaat steeds verder in de goede richting door.
De cijfers der afgelopen twee jaren met hun langzaam
maar gestadig stijgende productielijn bewijzen dit. Enige
cijfers, verstrekt door de European Coal Organisation
(E.C.O.) over een der afgelopen weken (31 Aug.-6 Sept.
19.47) luiden, vergeleken bij 1938, als volgt:
Frankrijk, aantal arbeiders boven- en ondergronds
138 pCt, productie 82 pCt;
België, aantal arbeiders boven- en ondergronds 108 pCt,
productie 77 pCt
;
Nederland, aantal arbeiders boven- en ondergronds
105 pCt, productie 78 pCt.
,,Scientific Management” en zijn geoolgen.
Het element, dat het sterkst spreekt bij het verschil
in omstandigheden tussen de Nederlandse en de buiten-landse mijnindustrie, is het feit, dat de invoering vac de
,,Scientific Management” in onze mijnindustrie reeds
ui
1921 plaatsvond. In voordrachten, door mij onlangs gehouden voor de ,,Associatiop des Ingénieurs sortis de
l’école de Liège” en voor het Koninklijk Instituut van
Ingenieurs, heb ik dit uitvôerig belicht.
De geologische omstandigheden (de dikte der lagen,
de ‘gestoorde ligging en de kolenrijkdom) zijn in Zuid-
Limburg veel ongunstiger dan in de meeste buitenlandse
kolendistricten. ‘Vïlden w’ij onder deze ongunstige natuur-
lijke omstandigheden de concurrentie met het buitenland
het hoofd kunnen bieden, dan waren wij gedwongen het
beter te doen dan het buitenland. Deze noodzaak heeft Qns
er toe gebraèht de ,,Scientific Managernent”-gedachte in
onze mijnen in practijk te brengen en hierdoor hebben
wij voor de oorlog goede resultaten bereikt, die ons aan
de top brachten van de Europese kolenproducerende –
landen. Zij heeft er voor gezorgd, dat wij de crisisperiode
1929/1935 goed hebben doorstaan. Behalve in Duitsland,
‘) S. W. Flide: ,,The problem of incentive in indusiry”.
De heer Hide is bedrijfsleider van de machinefabriek van Fraser
& Chalmers te Erith (Kent). De Voorlichtingsdienst van de Ne-
clerlandse Steenkolenmijnen verzorgde van deze publicatie een
vertaling onder de titel: ,,Het vraagstuk van de werklust”.
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
837
is elders voor de oorlog hieraanveinig gedaan. 1-let resul-
taat was, dat de prestatie in de Nederlandse mijnindustrie
per man en per dienst 100 tot 150 pCt hoger lag dan elders,
zonder dat de arbeider harder behoefde te werken. Het
gevolg was echter ook,
dat
de mogelijkheden om deze
prestatie te verhogen voor ons vrijwel waren uitgeput.
Na de oorlog heeft men in het buitenland het vrijwel
braakliggend terrein der , ,Scientific Management” in
–
cultuur kunnn brengen; voor ons echter böod de prestatie-
verhoging, die men langs deze weg bereikt, geen moge-
lijkheden meer; wij waren, wat de prestatieverbetering
betreft, vrijwel uitsluitend aangewezen op de goede wil
van onze arbeiders. Vandaar ook, dat onze, maatregelen
tot prestatieverbetering voor een zeer groot deel van
psychologische aard moestçn zijn.
Deze zo zeer- verschillende bedrijfssituatie maakt de
vergelijking in procenten •uitgedrukt tussen Nederland
en het buitenland An de periode vÔôr en na de oorlog
voor Nederland zeker onjuist, wanneer het de prestatie
per man per dienst betreft. Wie v66r de oorlog uitstekende
resultaten bereikte, heeft het veel moeilijker om deze
höogte weer te bereiken dan degene, die voorheen slechts
matige of zelfs slechte resultaten kon boeken. De laatste
kan, met toepassing van de methoden, di ,,Scientific
Management” biedt, veel gemakkelijker- zijn oude – in
onze ogen onvoldoende – prestatie opnieuw bereiken.
Minder geschoolde mijnwerkers dan oroeger.
Een tweede factor van grote betekenis is het feit,
dat het aantal geschoolde mijnwerkers is gedaald van
ruim 40 pCt in 1938 tot minder dan 30 pCt. Dat betekent
niet alleen een daling van geschooldheid – wat hij het ontginnen van de kolen een grote invloed heeft op de
prestatie – maar ook van werklust. Want het i zeer
opvallend, dat het aantal goec,hvillende mijnwerkers
onder de oudere categorie van boven 35jaar veel hoger
is dan onder de jongeren. Als nevenfactoren hierbij mogen
gelden, dat er betrekkelijk veel van de nieuw geworven
krachten weer na korte tijd weggaan; dat het aantal
verlofdagen per man. na
de oorlog is verhoogd met 4 6
dagen, wat naast de stijging van het ‘ziektepercentage
van 4 tot 7 pCt vooral oorzaak is, dat het totaal-percentage
verzuimen steeg van gemiddeld 8,5 pCt tot ruim 15 pCt.
Dit alles heeft tot gevolg, dat de bezetting der werkpunten
veel sterker wisselt dan vôôr de oorlôg en dat vaste,
ingew’erkte ploegen veel moeilijkei te formeren zijn, dan vroeger. De mogelijkheid van team-spirit en team-work –
zo onmisbaar juist in het ondergrondse bedrijf -, die
voor de oorlog bestond, is thans vrijwel illusoir geworden.
Geoolgen van de. bezettingstijd.
Een derde voorname factor, die bij de vergelijking van
statistische gegevens van nu en van vôbr de oorlog moet gelden, is de houding van bedrijfsleiding en arbeiders in
de bezettingstijd. De arbeiders hebben indertijd geleerd,’
dat luieren een landsbelang was. En al zullen zij wel
inzien, dat dit axiottia op dit ogenblik geen opgang meei
doet, toch is liet heel moeilijk een tempo, dat met opzet
omlaag is gebracht, weer op het oude niveau te brengen.
Vooral wanneer deze ,,slow down”-niethode van zekere
zijde nog wordt gepropageerd. De maatregelen, die de
bedrijfsleiding van enkele mijnen’ heeft genomen om de
productie in de bezettingstijd laag te houden, heeft op die
mijnen een dergelijke achterstand in• de ontsluitings- en
voorbereidingswerkenl tot gevolg gehad, dat deze nog
steeds zijn invloed doet gelden, op de tegenwoordige resultaten. De sabotagegedachte, die bij alle bedrijfs-
leidingen heeft voorgezeten gedurende de bezettingstijd,
heeft hen er toe gebracht om de ontsluitingen en voor
–
bereidingen van nieuwe werkpunten te richten op de
minder goede en slechte’-lagen van hun bedrijf, om zo-
doende het exploitatierendement van hun mijnen zoveel mogelijk te verlagen. Daar echter niet bekend was, hoe-
lang de bezetting zou duren, hebben verschillende’ bedrijfs-
leidingen hun exploitatieplan zodanig gericht op de ont-
ginning van minder goede lagen, dat dit plan thans nog
de exploitatie van’ die mijnen in meerçlee of mindere –
mate beheerst. FIet veranderen van een dergelijk opgezet
en in uitvoering zijnd exploitatieplan vordert in de mijn-
bouw veel tijd, omdat daarvoor nieu’e steengangén,
galerijen, enz., moeten w’oi’den gedreven. Al deze gevolgen
der sabotagemaatregelen hebben een aanmerkelijke ver-
lagende invloed op onze prestatiecijfers. –
Ten slotte in het kort nog enige oorzaken, die invloed
hebben kehad ophet rendement van onze mijnen, welke
invloeden niet of in veel geringere mate voelbaar zijn
geweest in de mijnen in het buitenland.
Terugkeer korte Zduerdagse diensT.
Door de wederinvoering van de 6-urige Zaterdag on-
middellijk na de bevrijding is de werkweek in de Neder-
landse mijnen gebracht op 46 uren, terwijl in de buiten-
landse mijnindustrie nog steeds pel’ . dag 8 uur wordt
gewerkt. 1-lierdoor zijn de prestatiecijfers per gemiddelde
man/dienst in de Nederlandse mijnen automatisch 5 pCt
lager dan in de buitenlandse
–
mijnbedrijven. Dit heeft
geen invloed op vergelijkingen, die getrokk’en worden met’
cijfers van de Nederlandse mijnindustrie in 1938, doch
moet wel in aanmerking worden genomen hij het verge-
lijken van onze cijfers met die van het buitenland.
Georganiseerde diefstal Qan materiaal.
Doordat de Duitsers snel uit Frankrijk en België zijn
verdreven, hebben zij daar het materiaal uit de magazijnen
der mijnen niét kunnen stelen. Bij ons ‘hebben zij daârtoe
ruimschoots de tijd gehad, terwijl de afstand tot de Duitse
grens gering was. Een voortdurende schaarste aan ma-
teriaal is daarvan het gevolg geweest. Daaraan is ook nu
nog geeneinde gekomen. Wij hebben onszelf geholpen
en beholpen; wat zulks geëist heeft van de energie en de
tijd van onze ingenieurs en hn medew’erkers, kan een
buitenstaander niet gemakkelijk hevroeden. En dit ging
ten koste van de tijd, diezij vroeger aan het bedrijf zelf
konden besteden. Het behelpen, wat, wij in sommige op-
zichten nog steeds moeten doen, heeft een abnormale
hoogte van het aantal bedrijfsstoringen Vengevolge, al
mag gelukkig geconstateerd worden, dat dit afnemende is.
Zwaarder voedsel gevraagd. –
De physieke toestand van onze arbeiders is nog niet
zô hersteld, dat hij als gelijk aan de vooroorlogse kan
worden beschouwd. De reeds genoemde stijging van het
percentage’ zieken van 4,0 pCt in 1938 tot 7,0 pCt op ‘dit
ogenblik wijst hierop –
Van cle zijde der vakbonden wordt nog steeds aange-
drongen op wijziging van het voor de. mijnwerkers aan-
gewezen voedsel (spek en eieren), waarbij het aantal ver-
strekte calorieën niet behoeft te stijgen.
Een onjuiste vergelijking.
Bij de vergelijking met de cijfers uit het buitenland
wordt dikwijls uitgegaan van het gemiddelde van de jaren
1935/38. Deze gemiddelden zijn echter voor Nederland
kunstmatig te hoog, omdat wij in de jaren 1935/38 per
week slechts 5 dagen van 8 uren hebben gewerkt en de Zaterdag van 6 uur hebben stilgelegen. De dag van het
slechtste rendement is dus elke week uitgevallen (dit
rendement is ± 30 pCt lager dan op een 8-urige werkdag),
zodat het jaargemiddelde aanzienlijk hoger kw’am te
liggendan indien er 5 x 8 + 1 x 6 uur per week zou zijn gewerkt,’ zoals thaiis weer gebeurt. Men vergelijkt dus
het rendementcijfer ‘an thans met een kunstmatig te
hoog cijfer als gemiddelde van de jaren 1935/38. De
prestatie per ondergrondse dienst bedroeg in 1938 2.369 kg,
over 1935/38 2.546 kg, zijnde een verschil van 7 pCt.
7838
1
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 October 1947
Wat Qerstaat men ondr de bezetting Qan een mijn
Het totaaleffect van onze mijnen, d.i. de productie
gedeeld door de totale bezetting (onder. en bovengronders),
is niet vergelijkbaar met die van andere landen. Dat
komt omdat aan onze mijnen gekoppeld zijn constructie-
werkplaatsen, cokesfabrieken en chemische bedrijven,
terwijl de mijnen tevens een bij het bedrijf gerekende
opleidingsschool voor mijnwerkers hebben, een eigen
spoorwegdienst en een eigen havenbedrijf. In het buiten-
land rekent men tot de bezetting van een mijn de onder-
grondse bezetting + de bovengrondse bezetting, die
in direct verband met het ondergrondse bedrijf werkzaam
is. Het is aan de Nederlandse vertegenwoordigers in
de E. C. 0. met zeer’ veel moeite gelukt om het
Bureau Statistiek van de E.C.O. te overtuigen, dat dit
niet juist is. Thans is overeengekomen om de gegevens
van ons land zodanig te wijzigen, dat zij vergelijkbaar
zijn met die der andere landen. Dat voor een meer
juiste vergelijking deze wijziging noodzakelijk is, blijkt
wel uit de volgende cijfers:
Totaaieffect volgens
Totaaleffect
de tot dusver gevolg-
vergelijkbaar
– ‘
de (voor vergelijking
met andere
onjuiste) methode
landen
Juni 1947
994 kg
1.259 kg
Juli
993
1.304
Aug.
1.014
1.318
Zoals uit het bovenstaande blijkt, moet bij de beoor-
deling van, de prestaties van de Nederlandse mijnwerkers
met diverse factoren rekening worden gehouden. De
cijfers, die van tijd tot tijd( worden gepubliceerd, geven
zonder meer geen juist beeld van de werkelijke toestand in de Nederlandse mijnindustrie.
De prestatie per ondergrondse 8-urige dienst bedroeg
in Mei 1947 (volgens publicatie van de E.Ç.O. op 24
September 1947):
Polen
………………………..1.682 kg
Engeland ……………………..1.440
Britse zône (Ruhr en Aken) ……..1.160
Franse zône (Saar)
…………….1.130
Frankrijk
……………………968
België
……………………….862
Nederland ……………………..
1.691
Ch. Th.
GROOTHOFF
PROVINCIALE FINANCIËN.
Onder dagtekening van 1 Augustus 1947 is nu ook het
,,Rapport betreffende de herziening der provinciale fi-
nanciën”, uitgebracht door de Commissie voor het herstel
van de financiële zelfstandigheid van de gemeenten en
de provinciën, verschenen. In de literatuur is aan dit
rapport nog generle.i aandacht geschonken. Het rapport
is slechts bij de Landsdrukkerij verkrijgbaar. Enkele
punten mogen hier worden vermeld.
Uit dit rapport der Staatscommissie blijkt de nood-
toestand, waarin de provinciën zijn geraakt. De belasting-
capaciteit der .provinciën wordt thans – in tegenstelling
met de jaren vÔÔr 1943 – geheel verbruikt. Erger: vorige
saldi en reserves zijn uitgeput. Hiertegenover staan de
oplopende kosten voor personeelsuitgaven, voor wegen-
onderhoud en voor subsidies. De staat bovenaan op
de volgende kolom toont het accres in het bijzonder aan.
De herziening van het provinciaâl belastingsysteem
in 1943 bracht geen uitkomst; integendeel,, zij bracht
verlies. Nu voor het eerst deed eed rijksuitkering, gelijk
aan de opbrengst van 10 opcenten op de Grond- en Per-
sonele belasting (f 4,7 millioen) haar intrede
1).
Een
(1
Netto-kosten volgens
Omschrijving onderdeel
rekening .
begroting
1939
.
1947
x t
1.000
x f1.000
1.
Algemeen bestuur
…….
2.277 4.705
II.
Privaatrechtelijk bezit zon-
der publieke functie
. . . .
+
16
+
138
III.
Openbare orde, zedelijkheid,
Volksgezondheid (mcl. pia-
nologische diensten) en vei-
253
535
IV.
Waterstaat, verkeer en ver-
–
q
voer: Kosten
van
algemene
1.352.
2.718
Landwegen en bruggen,
etc.
…………….
3.633-
7.508
Waterwegen,
afwate-
ringswerken,
havens,
bootdiensten, e.d
2.165
3.790
ligheid
……………………..
Overige kosten
…..
.-
,
I552
455
V.
Economische aangelegenhe-
aard
………………
den (Land-, tuin- en bos-
bouw, veeteelt, energievoor-
….
ziening, etc.)
552 652
VI.
Arbeid, maatschappelijke
steun en voorzorg
(w.o.
krankzinnigenzorg)
5.974
7.107
VII.
Volksontwikkeling
en
op-
.
voeding………………
..1.137
1.579
VIII.
Diversen (o.a.
onvoorzien)
–
312 1.317
Totaal
.
1
180191
30.228
verlies voor de gezamenlijke provincies aan inkomsten tot
een bedrag van f 9 millioen, gesteld naast het oplopende
bedrag aan uitgaven, noodzaakte tot het opnemen van
alle saldi, tot het aanspreken van de reserves en tot het
geheel verbruiken van de belastingcapaciteit.
De nood der provinciën over 1948 en volgende
jaren is acuut. Geholpen
L
moet worden: nu. Technisch-
-financieel is de wetgever reeds over tijd. Noch de
proincies, noch de gemeenten weten thans waar zij
aan toe zijn. De tijdsbeiekening der staatscommissie
was reeds krap.. Zij had verwacht, dat de wetten,
regelende het financieel herst,el van provincies en ge-
meenten, zouden zijn ingediend tegelijkertijd met de
rijksbegroting. Maar de parlementaire tijdrekenkunde
komt niet uit. De wetsontwerpen lopen achter de be-
groting aan.
Eén ding staat wel vast. Uitbreiding van het eigen
belas-tinggebied der provincies staat
niet
voor de deur.
De financiële toestand van het gehele land eist, dat het
ontstaan van enige ongebruikte belastingcapaciteit moet
worden voorkomen. De befaamde ,,belastingvluchtheuvels”
moeten worden vermeden.
De Commissie geeft als haar mening te kennen ,,dat
een eigen provinciale inkomstenbelasting, bijv. geheven
in de vorm van opcenten op de bestaande Rijksheffing,
afgezien van de technische onuitvoerbaarheid op dit
ogenblik, slechts mogelijk zou zijn, indien het Rijk zou
willen overgaan tot verlaging van het tarief. Heffing
van opcenten boven de bestande tarieven schijnt haar
uit belastingoogpunt niet wel mogelijk. Ten aanzien
van de vermogensbelasting geldt hetzelfde. –
De Commissie heeft gemeend geen voorstel van deze
strekking te kunnen doen. Hierbij geldt, wat de provinciën
betreft, mede de overweging, dat berekeningen hebben
geleerd, dat de inkomsten, verkregen uit de heffing van
eigen provinciale opcenten op de inkomsten- en de ver-
mogensbelasting thans niet in de eerste plaats aan die
provinciën ten goede zouden komen, welke daaraan ‘het
rrieest behoefte hebben”.
Persoonlijk ben ik van mening, dat dezelfde redenering
ook een uitbreiding van het eigen belastinggebied der
gemeenten verhindert. In het rapport der Commissie
ten aanzien der gemeenten wordt een voorstel in dezen
zin niet gedaan. Enkele gepubliceerde besprekingen van
het gemeente-rapport hebben de indruk gevestigd alsof de
‘) Onder de wet van
1905
werd een som van
f600.000
voor de
provinciè op de rijksbegroting uitgetrokken voor bepaalde doel-
einden.
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
839
meerderheid der Commissie daarvoor gunstig gestemd
was. Ten onrechte. Het rapport der commissie vermeldt
op dit punt slechts individuele meningen. Wanneer een groot gezelschap aanwezig is, spreekt het wel van zelf,
dat daaronder ook o.a. de mening wordt verdedigd, dat
het eigdn gemeentelijk belastinggebied nog voor uit-
breiding vatbaar is, te meer, wanneer de voorzitter der
commissie in het openbaar, zulks gedurende de beraad-
slagingen der Commissie, verdedigt, dat het eigen be-
lastinggebied der ‘gemeenten zo groot mogelijk moet zijn.
Maar de Commissie heeft op dit punt nog niets in
adviesvorm beslist.
In de plaats van enige uitbreiding van het’provinciaai,
belastinggebied, wordt de voorkeur gegeven aan een
versterking van het provinciaal verdelingsfonds. Niet
minder dan voor de gemeenten moet ook voor de pro-
vincies een zekere nivellering tot stand worden gebracht.
Dit is mogelijk door een beheersing van de verdeling ‘an
het fo’nds.
De bedoeling is, begrotingstekorten in de naaste toe-
komst te voorkomen en overigens zo veel inkomsten aan
de provinciën toe te schuiven, dat de provinciën hun nor-
male taak zullen kunnen blijven vervullen en dat met
name, geen noodzakelijke uitgaven zullen moeten worden
overgenomen door het Rijk of door de gemeenten.
Hoe is de financiële positie der provinciën nu, over 1947.
Onderstaande staat geeft (in 1.000ta11en guldens) een inzicht in de financiën der provinciën blijkens de provin-
ciale begrotingen voor 1947.
missie weet, dat tal van voorzieningen van ,,bovenge-
meentelijk” karakter de aandacht der provinciën trekken.
In het bijzonder ten opzichte van het platteland, waar de
gemeenten van nature minder geoutilleerd zijn voor het
treffen van voorzieningen van grotere omvang, zijn voor
de provinciën ongetwijfeld nog belangrijke taken weg-
gelegd. Het is dus. een eerste vereiste, dt het provinciaal
belastinggebied, met inbegrip van het bedrag der Rijks-
uitkering van zodanige omvang is, dat een zekere speling
aanwezig is. Dat deze speling anderzijds in de huidige
zeer moeilijke financiële omstandigheden helaas vrij gering
moest blijven, zal geen nadere uiteenzetting behoeven.
Van de activiteit der p,ovinciën verwacht de Commissie
voordeel naar twee zijden. Zij schrijft: ,,Trekt een pro-
vincie zich, noodgedîongen, op een bepaald terrein van
Overheidszorg terug, dan zou dit voor het Rijk kunnen
leiden tot nieuwe Rijksuitgaven voor die doeleinden,
welke niet onverzorgd mogen blijven en zich voor ge-
meentelijke verzorging minder goed lenen. Zou het gevolg
van deze centralisatie niet kunnen zijn, dat werken,
door, een ter plaatse minder nauwlettend toeziende d-
ministratieve instantie, op meer kostbare voet worden
uitgevoerd, dan wanneer de provincie zich daarmede
belastte? Het voordeel, dat de Commissie naar de andere
zijde ziet, verdient evenzeer de aandacht., Reeds lang groeien voorheen tot de gemeentelijke sfeer bepeiikte
belangen uit tot belangen van de streek of van een pro-
vincie. Er is een wezenlijk belang mede gediend, als de
provinciale overheid daartegenover niet immer, door chro-
Opcenten
Grondbelasting
________ ________
Opccnten
Personele belasting
________
________
1
eraamde
Onge-
bruikte be-
Totaal
beschik-
1
Behoefte
1
aan
1
]3eschik-
1
king over
/
Tekort
–
Provincie
1
njks-
uitkerin g
lasting-
bare
dekkings-
J
saldi of
der
beoting
Aantal
Opbrengst
Aantal
Opbrengst
capaciteit
capaciteit
middelen
reserves
60
808
50
460
400
–
1.668
1.668
–
–
Friesland
60
876
42/50
355
400
57
1.688
1.755
124
–
Drenthe
60 225
80
150 400
–
775 897
122
–
Overijssel
60
822
50
464
400
–
1.686
1.829
143
–
Groningen
………
Gelderland
. . .
40
911
50 869
400 455
2.635 2.180
–
–
Utrecht
45
774
50
695
400
258
.2.127
2.154
285
-.
N.-Holland
. . .
50
3.243
50
1.950
.
433
.
649
6.275 6.410
784
–
Z.-Holland
. . .
60
4.381
50
2.393
400
–
7.174 7.755
581
–
Zeeland
60
490
50
260
400
–
1.150
1.620
–
47
N.-Brabant
. . .
55
1.138
50
848 400
‘
103
2.489
2.441
55
–
Limburg
……..
.60
582
50
•
400
.
400
–
‘
1.382
1.819
137
–
Totaal
14.250
t
8.844
1
4.433
1)
1
1.522
29.049
1
30.228
1
2.231
1
470
‘) Noord-Floiland heeft, in afwijking van de oorspronkelijke raming van de uitkering door het
Rijk,
het provinciaal aandeel
op:f 433.000
gesteld.
1-lieruit b.lijkt, dat de ongebruikte belastingcapaciteit
Çân enkele provincies tot f1,5 millioen is gedaald. Maar de
provinciën hebben voor f 2,2 millioen moeten beschikken
over saldi van vorige dienstjaren en over reserves, terwijl
er daarenboven een reëel tekort.is van J millioen.
Het zou onjuist zijn, schrijft de Commissie, uit deze
staat de conclusie te trekken, dat de provinciale financiën
met een klein bedrag van 2 3 miljoen gulden weder
in het goede spoor zouden zijn te brengen.
,,Ten einde haar financiële zelfstandigheid zo lang
mogelijk te bewaren, zijn verschillende provinciën in de
loop der jaren overgegaan tot het treffen van maatregelen,
welke de verplichtingen der provinciën beperkten of
hebben zij werken nagelaten, waarvoor de nodige geld-
middelen niet meer, konden worden gevonden. In dit
verband wijst de Commissie op de hier en daar tot stand
gekomen verhiging van het provinciaal subsidie in de
gemeentelijke kosten van krankzinnigenzorg. Zijn derge-
lijke maatregelen van zuiver provinciaal standpunt be-
schouwd alleszins begrijpelijk, dat zij, gezien in het licht
van de Overheidsfinanciën als geheel te betreuren zijn,
is niet minder waar. Zij betekenden een afschuiving van
lasten naar de gemeenten, en, aangezien de gemeenten
voor het overgrote deel de hogere lasten niet konden be-
talen, uiteindelijk een afschuiven naar het Rijk”. –
Maar dit is slechts ene zijde van het gehele vraagstuk.
Aan de andere zijde staan de oplopende behoeften der
provinciën en de nieuwe taken. De Commissie heeft niet
alleen een financieel rekensommetje gemaakt. De Com-
nisch gebrek aan middelen gedwongen, afwijzend behoeft
te staân Drinkwatervoorziening, gezondheidszorg, ruimte-
lijke ordening, economisch-technologisch onderzoek, het
zijn slechts enkele
voorbeeldenL
van terreinen van Over-
heidszorg, waar ook voor de provinciën zeker een taak is
weggelegd. De weg voor verdere ontwikkeling in deze
richting dient in het belang voor het algemeen welzijn
open te blijven”.
**
*
De Commissie wijst het vormen van nieuwe publieke
corporaties en administraties af. Zij geeft aan de pro-
vinciën een toekomst. Dit is haar principieel
s
t
an
dp
u
nt.t
De toekomstige behoeften der provinciën worden nu
berekend voor 1948 op f 43 millioen. Daar staat dan
tegenover:
De inkomstencapaciteit voor de gezamenlijke provinciën
rekening houdende met de laatstbekende gegevens:
60 opcenten op de hoofdsom der Grond-
belasting ‘……….. …………. f15.600.000
50 opcenten op de hoofdsom . der Per-
sonele belasting ……………….,, 11.500.000
Uitkering uit ‘s Rijks kas ……….f 16.280.000
2)
f 43.380.000
De rijksuitkering moet worden verdeeld.
‘) De rijksuitkering van 1943 gaat in deze som op. Het door de
Commissie aangevraagde ,,nieuwe” geld is door de Regering op
de rijksbegroting aangevraagd bij de Staten-Generaal.
840
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 October 1947
Na ampele overweging meent de Commissie, mede op
grond van plaats hebbende berekeningen, dat een bevre-
digende uitkomst wordt verkregen, indien de verdeling v’n het beschikbare bedrag geschiedt:
voor één derde gedeelte naar evenredigheid van de
oppervlakten der provinciën;
voor één derde gedeelte naar evenredigheid van het
aantal inwoners
•
der provinciën;
voor één derde gedeelte in elf gelijke delen.
De Commissie merkt hierbij op, dat de verdeling, ge-
noemd onder a en
b,
haar verantwoord voorkomt, omdat
de provinciëri vele uitgaven doen, welke op bepaalde wijze
verband houden met de oppervlakte, der provincie of
met het aantal inwoners:
Het voornaamste aan practische voorstellen Js hier-
boven vermeldt
Zolang een i’egeling van het rijksbijdragenstelsel niet
in ..een verder gevorderd stadium van voorbereiding is
gekomen, is de enige wijze van een verder gaande hulp-
verlening, dat de pot van het fonds steeds beter met rijks-
geld wordt gevoed.
Dit lijkt mij echter niet de juiste weg. Zowel voor de
provinciën als voor de gemeenten beveel ik een diepere studie van het rijksbijdragenstelsel aan.
C. W. DE
VRIES.
DE WONINGBEHOEFTE EN HET
WONINGTEKORT.
Bij de voikstelling van 1930 is behalve het aantal
woningen ook het aantal gezinnen geteld. Hierbij is aan-
genomen, dat gezinnen worden gevormd door samen-
woning van twee of meer personn,’ in huiselijk verkeer
met elkaar, dus door hen, die gezamenlijk een huishouding
vormen.
V,olgens deze definitie waren op 31 December 1930
aanwezig 1.477.000 gezinnen met een echtpaar aan het
hoofd en 263.000 gezinnen zonder echtpaar, totaal
1.740.000 gezinnen. Op genoemde datum werd de beiol-
king op 7.936.000 gesteld; de gemiddelde gezinssterkte
was dus 4,37. Aângezien gedurende de oorlogsjaren geen woning- en
gezinstelling kon worden gehouden, heeft het C.B.S. in
een tijdens de bezetting gepubliceerdë studie een bereke
ning gemaakt van het aantal gezinnen en de gemiddelde
gezinsgrootte in de jaren 1930-1939.
Bij de thans gehouden telling werden geteld 2.230.899
huishoudingen van 2 of meer personen in woningen en
31.626 in andere bewoonde ruimten, totaal 2.262.525
huishoudingen. Bij een bevolkingscijfer (zonder dege-
stichtsbevoll,cing en alleenwonenden) van 9.036.149 ‘komt
men tot een gemiddelde gezinssterkte van 4.
Het aantal alleenw’onenden was in 1930 218.000; thans werden 227.482 alleenwonenden geteld. Combineert men
de cijfers van de bovenbedoeicle berekening met die van
de thans gehouden telling, dan komt men tot het volgende
resultaat.
TABEL
T.
Bevolking’,
Aantal
Gemiddeld
Aantal
in gezinnen
gezinnen
aantal pers,
alleen-
per gezin
wonenden
1930
7.610.000
1.740.000
4,37
218.000′
1931
7.729.000
1.774.000
4,36 221.000 1932
7.846.000
1.806.000
4,34
227.000
1933
7.951.000
1.837.000
4,33
228.000
1934
8.046.000
1.870.000
4,30
233.000
1935
8.125.000 1.896.000
4,29
234.000
1936
8.205.000 1.924.000
4,26
237.000
1937
8.281.000
1.956.000
4,23
241.000
1938
8.367.000
1.989.000
4,21
242.000
1939
8.468.000
2.035.000
4,16
245.000
1947
9.036.000 2.262.525
4
227.482
Uit deze tabel blijkt, dat de bevolkingstoeiseming door
de oorlog begrijpelijkerwijze enigszins is vertraagd. In de
8 jaren 1930-1938 nam de bevolking toe met 757.000
of 10 pCt, in de 8 jaren 1938-1947 met 669.000 of 8 pCt.
Het aantal gezinnen nam in de eerste periode toe met
249.000 of 14,3 pCt, in de tweede met 273.500 of 13,7 pCt.
Dienovereenkomstig nam de gemiddelde gezinssterkte in
de tw’eede periode nog iets sneller af dan in de eerste.
1-let is intussen niet gemakkelijk, uit deze cijfers omtrent
het aantal gezinnen of huishoudingen de woningbehoefte
te bepalen.
In 1930 werden geteld 1.815.661 bewoonde en 49.875
leegstaande woningen, to taal 1.865.536 woningen. Aange-
zien het aantal leegstaande woningen, dat tot op,zekere
hoogte als een barometer voor de bevrediging van de
woningvraag kan worden beschouwd, in de meeste delen
des lands een redelijk percentage uitmaakte, wordt alge-
meen aangenomen, dat het cijfer van 1.815.661 bewoonde
woningen ongeveer de feitelijke woningvraag omvatte.
Dit cijfer is rond 75.500
groter
dan het aantal getelde
gezinnen.
De ervaring heeft geleerd, dat er altijd een aantal ge-
zinnen is geweest, dat geen prijs stelt op een zelfstandige
woning, doch bij anderen inwoont. Hier staat tegenover,
dat steeds een aantal woningen door alleenwonenden wordt
bewoond. Hoe groot deze aantallen in 1930 waren, is niet
bekend. Het verschil tussen beide was echter blijkens het
bovenstaande 75.500 of 4,34 pCt van het aantal gezinnen.
1-loudt men dit percentage ook voor de volgende jaren
aan, dan komt men tot het volgende resultaat.
TABEL
II.
Aantal
Correctie
Berekende
Aantal
Aanwezige
gezinnen
4,34
pCt
woning-
aanwezige
reserve
Oehoefte
woningen
1930
1.740.000
75.500
1.815.661.
1.865.536 49.875
1931
1.774.000
77.000
1.851.000
1.908.606 57.500
1932
1.806.000
78.500 1.884.500 1.945.907 61.500
1933
1.837.000
79.500
1.916.500 1.987.533
71.000
1934
1.870.000 81.000
1.951.000 2.037.473
86.500
1935
1.896.000
82.500
1.978.500
2.080.466,
98.000
1936
1.924.000
83.500
2.007.500 2.107.805
100.000
1937
1.956.000
85.000
2.041.000
2.132.782
92.000
1938
1.989.000
86.500
2.075.500 2.166.913
91.500
1939
-2.035.000
88.500
2.123.500
2.199.121
75.500
tekort
1947
2.262.525
98.200
2.360.700 2.096.000
275.000
De vraag is intussn, welke waarde aan de toegepaste
correctiO moet worden toegekend.
Het C.B.S. heeft in de voorlopige uitkomsten van
de telling een enigszins andere methode toegepast.
1-let gaat eveneens uit van het verschil tussen het aantal
bewoonde woningen en het aantalihuishoudingen in 1930,
dat op ± 90.000 wordt gesteld. Dit verschil wordt echter
uitgedrukt in een percentage van het antal woningen, en dit wordt van de woningvoorraad afgetrokken. Dit’
percentage wordt voor iedere pi’ovincie afzonderlijk be-
rekend en voor Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant,
Overijssel en Drente op 3 pCt gesteld, voor Lirilbur op 0
en voor de overige provincies op 5 pCt. Deze correctie wordt dan op de gevonden cijfers voor
‘de woningvoorraad in de verschillende provincies toege-
past. 1-let totaal wordt dan van 2.065.059 tot 1.974.800
verminderd, zodat de correctie i’ond 90.000 bedraagt, dus
iets lager dan in tabel II is aangenomen.
Ook hier rijst dezelfde vraag, ni. of het verantwoord is,
de correctie van het jaar 1930 met een behoorlijk ruime woningmarkt en een bevredigend welvaartspbil ook toe
te passen op het jaar 1947 met zijn bittere nood op allerlei
gebied. Wij menen, dat dit niet verantwoord is.
Immers, hoe is dit correctiecijfer samengesteld? Blijkens
het bovenstaande wordt het gevormd door het verschil
tussen het aantal woningen, bewoond door alleenwonenden,
en het aantal huishoudingen, dat geen prijs stelt op het
bezit van een afzonderlijke woning. Beide cijfers zijn
echter
niet
uit cle uitkomsten van de telling af te leiden.
Het aantal alleenwonenden was in 1930 rond 218.000 of
2,85 pCt van de in gezinnen levende bevolking en bedraagt
thans 225.482 of 2,5 pCt. Dit zijn echter geen alleenwo-
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
841
nenden in een afzonderlijke woning, doch personen, die
niet in gezinsverband leven, dus een eigen huishouding.
voeren Dat deze groep relatief is afgenomen, zal vermoe-
delijk moeten worden toegeschreven aan het woning-
tekort, waardoor het moeilijker is geworden om een woon-
ruimte voor één persoon te vinden,, waarin men een afzon-
derlijke huishoudihg kan voeren. Omtrent het aantal
woningen, door één alleenlevende of door twee of meer
alleenlevenden, in ieder geval niet door een huishouden,
bewoond, is echter niets bekend.
Het ligt evenwel voor de’ hand, dat ook dit aantal
thans relatief geringer zal zijn dan in 1930.
En nu het aantal gezinnen, dat geen afzonderlijke woning
verlangt. De ervaring heeft in verschillende gemeenten
van ons land geleerd, dat in de jaren van welvaart, d.i.
tot ongeveer 1932, het aantal leegstaande woningen steeds
een tamelijk vast percentage groter was dan het verschil
tussen het aantal gezinnen en het aantal voor bewoning
beschikbare ‘woningen. Dit wijst op een tamelijk constant
percentage gezinnen, dat geen afzonderlijke woning be-
geert.
N”a 1930 wordt dit verschil groter, d.w’.z. dat het per-,
centage gezinnen zonder afzonderlijke woning toenam,
terwijl juist in die tijd de woningmarkt voortdurend
ruimer werd. Dit kan alleen worden toegeschreven aan de
inkomstenvermin’dering tengevolge van de grote werk-
loosheid, waardoor vele gezinnen geen eigen woningmeer
konden bekostigen, doch met inwoning genoegen moesten
nemen.
Bij de thans gehouden telling bleek het aantal huis-
houdingen rond 205.000 groter te zijn dan het aantal
bewoonde woningen. Het aantal bij anderen inwpnende gezinnen bedraagt dus met inbegrip van de ruim 31.000
huishoudingen in andere bewoonde ruimten 205.000 plus
het aantal woningen, niet bij een huishouding in gebruik,
welk aantal als gezegd niet bekend is.
1-loeveel van c(eze gezinnen nu zouden bij anderen
inwonen, wanneer voldoende woningen beschikbaar waren?
Wij kunnen hiernaar slechts gissen. Stelt men het op het-
zelfde percentage als in 1930, dn komt men tot het boven
becijferde tekort van 275.000 (tabel II).
FIet ligt intussen voor de hand, dat dit percentage
thans groter zal zijn dan in 1930, omdat vele huisvesting-
behoevenden door de oorlogsnood hebben geleerd met
minder woonruimte en woongerief dan voorheen genoegen
te nemen, terwijl anderzijds tal van woningen enigermate
aan de eisen van dubbele bewoning zijn aangepast, zodat
moet worden aangenomen, dat de daarin plaats hebbende
samenwoning, voorlopig en vermoedelijk zo lang de tegen-
voordige bewoners in leven zijn, bestendigd zal blijven.
Dit alles leidt ons tot de conclusie, dat het gevonden
tekortcijfer van 275.000 als een maximum mout worden
beschouwd, doch dat het werkelijke tekort, waaronde
wij verstaan het tekort, dat terstond zou worden opgehe-
ven, indien slechts voldoende woningen beschikbaar
waren, lager ligt.
Waar het ligt, is intussen moeilijk te schatten. De
economische nood, het nijpende woningtekort, de totaal
veranderde woningsituatie spelen hier een rol.
Ons einddoel moet zijn, alle samenwoningen, die op
enigerlei wijze aan de hygilinische, morele en culturele
eisen van het gezinsleven tekortdoen, ook al zijn de be-
trokkenen daarmee volkomen tevreden, door de aanbouw
van nieuwe woningen op te heffen. Dit zal echter een
kwestievan vele jaren zijn.
Voor het ogenblik zullen wij onze verlangens lager
moeten stellen en moeten volstaan met de opheffing van
het door debetrokkenen zelf gevoelde tekort. Ook dit is
nog een werk van jaren.
Wanneei wij de jaarlijkse toeiieming der woningbehoefte
op 35.000 stellen en de noodzakelijke vervanging op 10.000
– wat uiteindelijk nog aanzienlijk te laag is -, dan is
hij een aanbouw van 60.000 woningen per jaar nog 15
jaar nodig om’ een tekort van 225.000 woningen in te
halen. Dit geeft ons bij de huidige bouwmoeilijkheden al
werk genoeg.
Voorlopig willen wij dus het tekort van 275.000 zien
als een maximumtekort, dat wellicht eerst in een volgende
generatie van bewoners volledig zal worden ingehaald.
Wellicht zullen wij eerst dan onze idealen op het gebied
van de volkshuisvesting kunnen verwezenlijken.
Dr Ir
1-1. G. VAN
BEUSEKOM.
PLANNING IN HET VERENIGD KONINKRIJK.
Waar de planning faalde.
Bij oppervlakkige, bechouwing zou men geneigd zijn
uit de gebeurtenissen, die zich het laatste jaar in het
Verenigd Koninkrijk hebben voorgedaan, de coisclusie
te trekken, dat de centraal economische planning aldaar nog maar geringe vorderingen 3heeft gemaakt. Immers,
zou men kunnen zeggen, de feiten spreken een duidelijke
taal.
Daar is allereerst de ernstige crisis, die Engeland .in
het begin van dit jaar en met name in de maand ‘Fe-
bruari jl., heeft doorgemaakt. Door de Britse Regering
werd deze crisis vooral geweten aan de niet te voorspellen
grote sneeuwval en de daaruit voortvloeiende transport-
moeilijkheden en ernstïge overstromingen. Ongetwijfeld
werd hierdoor de crisis verscherpt. Bovenal moet zij
echter worden toegeschreven aan de grote kolenschaarste,
die zich reeds lang te voren aftekende ‘). FIad men dit
tijdig ingezien of willen inzien en de nodige tegenmaat-
regeler genomen ‘in de vorm van import van steenkool
uit de Verenigde Staten en het betrachten van de grootst mogelijke zuinigheid bij het gebruik van’deze brandstof,
dan had veel onheil kunnen worden voorkomen. Nu
echter werd aan de Engelse productieslag, door het tijdelijk
.
stilleggen van bedrijven, grote schade toegebracht en
daarmede tëvens aan de export-drive, die van zo groot
belang is voor het Engelse herstelproces.
Niet minder ernstig was het onvoldoende voorzien
van de gevolgen van het inwisselbaar stellen van ponden voor dollars. De Britse Regering was, uit hoofde van een
verplichting, die zij op zich had genomen bij het afsluiten
.der leningovereenkomst met de Verenigde Staten
2),
gehouden per 15 Juli 1947 ponden tegen. dollars inwissel-
baar te stellen, voorzover het pondenvorderingen uit lo-
pende transacties betrof. Vast staat echter wel, dat de
Regering der Verenigde Staten stellig bereid zou zijn
geweest dispensatie van deze verplichting te verlenen,
indien daarom gevraagd was en de ernstige consequenties
van de betrokken maatregel duidelijk in het licht waren
gesteld.’ De versnelde uitputting van het Amerikaanse
crediet, die het gevolg was van de:.e maatregel en het
land in de huidige noodtoestand bracht
3),
had ook dit-
maal door tijdig ingrijpen stellig kunnen worden voor-
komen.
Blijkbaar faalde de Engelse planning dus tweemaal ‘in hoogst ernstige mate. Voeg hierbij nog, dat een re-
gering, die een productie-drive lanceert, maar niet over
het meest ‘elementaire waarnemingsapparaat voor het
volgen van het verloop der productie — een algemene pro-
ductie-index — beschikt
4),
weinig getuigenis aflegt van
enige ,,planmindedness”. En bedenkt men tenslotte nog,
dat de ,,Economic Planning Staff” onder Sir Ei’ic Plowden,
die in het voorjaar van dit jaar in het leven werd ge-
‘) Zie mijn artikel: ,,Het sI;eenkolenvraagstuk in Groot-Brit-tannië” in ,,E.-S.B.” van
II
September
1946, hlz. 585.
‘) Zie mijn artikel: ,,De Engels-Amerikaanse leeningovereen-
komst” in„E.-S.B” van
5
Juni
1946,
blz.
363.
‘) Zie
H.
A. Rhee,
MA.:
Enkele opmerkingen over de econo-
mische positie van Groot-Brittannië” in ,,E.-S.]3.” Van
20
Augustus
1947,
blz.
664.
–
‘) Zie mijn artikel . ,,De productie- en exportdrive van het Ver-
eenigd Koninkrijk” in ,,E.-S.B.” van
18
December
1946,
blz.
855.
842
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 October 1947
roepen, slechts over een tiental economen de beschikking
heeft, dan schijnt de conclusie vor de hand te liggen,
dat het met de planning in het Verenigd Koninkrijk niet
al te best gesteld kan zijn.
Aanwijzingen in tegengestelde richting.
• Ondanks het vorenstaande zou ik de stelling willen
poneren, dat, naar het zich lat aanzien, Engeland
binnen niet al te lange tijd, zeg een half jaar, waarschijnlijk
over een oortre/felijk planap paraat
zal blijken’ te be-
schikken, dat niet alleen de vergelijking met dat van
andere landen zal kunnen doorstaan, maar hieraan mis-
schien nog superieur zal zijn. Ik ben mij er van bewust,
dat ik mij door het poneren van deze stelling op een ge-
vaarlijk terrein vaag, maar anderzijds lijkt ‘het mij ge-
wenst de argumenten, welke mijn opvatting steun zouden
kunnen ,verlenen, eens de revue te laten passeren. Dit
vooral, omdat het hier een aantal aanwijzingen betreft,
die zo verspreid zijn en zo weinig in het oog lopen, dat
zij licht aan de aandacht ontsnappen.
Om te beginnen zou ik er op willen wijzen, dat tot
dusver van de centraal economische planning, in de zin
van een toppianning zoals wij dië in Nederland kenhen
in de vorm van het werk, dat door het Centraal Planbureau
wordt verricht, in Engeland weinig te merken is geweest.
De in Februari 1947 gepubliceerde ,,Econimic Survey
1947″
5)
was in feite meer een samenvatting van datgene,
wat tot dusver werd bereikt op het gebied van de weder-
opbouw en van de problemen, waartegenover het Ver-
enigd Koninkrijk zich geplaatst zag, dan een werkelijk
centraal economisch plan. Het stelde wel een aantal
,,targets”, doch gaf geen sluitend beeld van de economische
kringloop, zoals wij die kennen in Nederland in de vorm
van het Nationaal Budget. Dit valt niet zozeer te ver-
wonderen. Degenen, die rechtstreeks hij dergelijk werk
zijn betrokken, zullen met mij van mening zijn, dat de
opbouw van het wetenschappelijk apparaat, dat aan de centraal economische planning ten grondslag ligt, veel
tijd vergt en dat het beschikken over een behoorlijke Na-
tionale Boekhouding voor een vroeger jaar een nood-
zakelijk uitgangspunt vormt voor het opstellen van een
entraa1 Economisch Plan. Engeland nu beschikt, voor-
zover bekend, nog niet over een dergelijke Nationale
Boekhouding. Dit brengt mij op een volgend punt.
Zij, die zich bezighouden met de Nationale Boekhouding,
weten, dat hij het einde van de oorlog bleek, dat in ver-
schillende landen
•
de gedachte, een onderling samen-
hangendstel rekeningen voor een aantal groepen van
huishoudingen, die tezamen de volkshuishouding vormen,
op te stellen, in verschillende landen was opgekomen.
Daarbij bleek tevens, dat de Nederlanders de enigen
waren, die een schema met cijfers, die aan de werkelijkheid
waren ontleend, hadden geproduceeid
6),
maar dat de
Engelsen het het verst gebracht hadden in het theoretisch
doordenken van de hele materie
7).
Ditzelfde verschijnsel
doet zich momenteel schijnbaar weer gelden t.a.v. de
centraal economische planning. Er zijn althans enkéle
aanwijzingen, die in deze richting wijzen.
Terwijl in Nederland het Centraal Planbureau reeds
een tweetal nota’s publiceeide
8),
waarin betrekkelijk
weinig werd gefilosofeerd over de aard der centraal eco-nomische planning, bevatte de ,,Economic Surv’ey 1947″
een ndar verhouding tamelijk uitvoerig betoog over wat
wel het wezen van democratische planning was.
‘) ,,Economic Survey for
1947″
Cmd
7046,
London, Februari
1947.
‘) J.
B. D. Derksen: ,,A System
Of
National Bookkeeping,
iflus-
trated by the experience
of
the Netherlands economy”, National
Institute
of
Economic and Social Research, Occasional Papers
X,
Cambridge
1946.
7)
Gedacht wordt aan het nog niet gepubliceerde rapport van
J. R.
N. Stone, uitgebracht aan de Commissie van Statistische
Experts van de Volkenbond in het najaar van
1945.
‘) Eerste Nota over het Nationaal Welvaartsplan
1946″,
Cen-
traal Planbureau
i.o.,
‘s-&ravenhage Mei
1946;
,,Centraal Econo-
misch Plan
1947,
Eerste Nota,(Globaal Plan)”, Centraal Planbureau
i.o.,
September
1946.
Betekent dit nu, dat de Engelsen in het stadium van
theoretische besprekingen . zullen blijven steken? Ik
geloof van niet. Over het geheel genomen immers zijn de
Engelsen nogal practisch aangelegd. Vele van de econo-
mische leerstukken, die hun bakermat in Groot-Brittannië
hadden, ontwikkelden zich uit de bestudering van practi-
sche vraagstukken. Ik denk hier met name,aan figuren
als Ricardo en Keynes.
Het is deze practische instelling van de Engelsen, die m.i. het vermoeden rechtvaardigt, dat, nude nood dringt
en men met zijn neus op de problemen wordt gedrukt, de
Britse Regering zich, gedwongen door de omstandigheden,
met voortvarendheid en vastberadenheid aan de taak
der centraa1 economische ,plann,ing wijdt
Leerzaam in dit verband is de ontwikkeling van de be-
rekening van het nationale inkomen in het Verenigd
Koninkrijk. Voor de oorlog, toen aan dit gegeven nog
niet zo’n grote behoefte bestond, werd door enkele onder-
zoekers, met name Sir Josiah Stamp en Bowley, viel
,nuttig werk gedaan, maar tot het opstellen van een aan-.
eengesloten reeks voor het nationaal, inkomen in de op-eenvolgende jaren, zoals in Nederland, kwam het niet°),
terwijl bovendien de berekeningen voor enkele afzonder-
lijke jaren niet onderling vergelijkbaar waren. In de oorlog
echter bleek al spoedig het nut van dergelijke onder-
zoekingen’ voor het leiding geven aan de economische
ontwikkeling van het land en zodoende ging de Britse
Regering, op instigatie van Lord Keynes, in 1941 voor
het’ eerst tot publicatie van een ,,National Income and
Expenditure White Paper” over. Deze geschriftjes bleken
zo goed theoretisch doordacht te, zijn, dat Engeland zich
meteen in de voorste rij plaatste op dit gebied en haar
aanvankelijke achterstand t.o.v. enke1, landen in een
voorsprong omzette. Mogelijk zullen wij hetzelfde binnen-
kort kunnen getuigen t.a.v. de centraal economische.
planning.
Er zijn enkele aanwijzingen, die er op duiden, dat men
al een goed eind is gevorderd met het itt practijk brengen van de centraal economische planning. In een artikel van
Jan Mikardo lezen wij: ,,A beginning has, been made in
the formidable task of adapting the Leontiev researches
to British needs. . . .”‘°). Wat dit ‘inhoudt,
zal
ieder
,planner duidelijk zijn. Het betekent, dat in Engeland
reeds wordt gewerkt aan de opbouw van, een zelfde soort
verfijnd analyse-apparaat, als ook in Nederland de basis
van de detailpianning zal moeten gaan vormen. Men
denke hierover niet gering, want het opstellen van Leon-
tiev-schema’s
11),
die een soort dubbele boekhouding
voor het bedrijfsleven, ingedeeld in een aantal• bedrijfs-
takken, vormen, vergt’ een ontzagwekkende hoeveelheid
informaties, berekeningen en besprekingen om tot een
goed sluitend geheel te komen. Hoever men in Engeland
hiermede is gevorderd, valt niet met zekerheid te zeggen,
maar opvallend is het, dat het ongeveer een maand ge-
leden gepubliceerde exportpian voor 1948 van Sir Stafford
Cripps de gestelde ,,targets” per bedrijfstak geeft tot in twee decimalen (van £ millioen) nauwkeurig en dat het
vergezeld ging van de opmerking, dat de departementen
,,an extensive and careful inquiry into all the main in-
dustries of the country” hadden gemaakt, ,,to see what
export task we could realistically place upon them”.
Toegegeven, dat geen planner zich aan de illusie mag
overgeven, dat hij met een drgelijke graad van nauw-
keurigheid werkt, meen ik toch, dat de conclusie, die ,,The
Economist” er aan verbindt, ni. dat ,,it is plain that what
has emerged is primarily an arithmetical exercise the
‘) Eerst thans wordt door het ,,National Institute
of
Economic
and Social Research” en het ,,Department
of
AppilecI Economics
of
the University
of
Cambridge” gewerkt aan het opstellen van
een reeks voor het nationaal inkomen van het Verenigd Koninkrijk,
lopende van
1910
tot
1938.
‘°) lan Mikarclo: ,,Planning or Posters” in ,,The New Statesman
and
,
Nation” van
9
Augustus
1947.
“) Wassily
W.
Leontiev:Quantitative Input and Output Re-
lations in the Economic System
of
the United States”, ,,The Review
of
Economie Statistics” van Augustus
1936.
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
848
very tideness of which makes it the more suspect”
12)
enigszins mleidend is. Indien aan dit exportpian een
,,Leontiev-research” ten grondslag ligt, staat het op
tamelijk hechte basis en is de nauwkeurigheid niet ver-
dacht, doch alleen een fout in de presentatie. Doch nog-
maals: zekerheid over de vraag, of men in Engeland al
zo ver is met de ,,Leontiev-research”, hebben wij niet.
Nog een ander punt verdient de aandacht. Kort na
de publicatie van zijn exportpian werd Sir Stafford
Cripps benoemd tot minister van Economiche Zaken.
Als zodanig heeft hij de beschikking over een kleine per-
soonlijke staf en wordt hij bijgestaan door een staf voor
de centraal ecönornische planning, de zgn. ,,Plowden-
unit”, een afdeling voor economische voorlichting en de
,,Economic Sectiôn of the Offices of the Cabinet”. Een
topministerie dus, :zoals kortgeleden voor Nederland in
,,De Economist” nog werd verdedigd
13
). Gelijktijdig met
de benoeming van Sir Stafford Cripps tot minister van
Economishe Zaken kondigde Attlee de vorming van een
ministeriële commissie voor de economische planning aan,
waarvati hijzelf de leiding op zich zal nemen. Een soort-
gelijke’ ministeriële ‘commissie treft men aan in Noor-
wegen
14
), waar zij’ een grote steun voor de centraal
economische planning blijkt te zijn en er vooral toe bij-
draagt, dat çr snel en efficiënt kan worden gewerkt,
hetgeen, het iuttig effect van de planning aan zienlijk
vergroot. Het komt mij voor, dat beide landen op het
gebied van de Organisatie van de planning een duidelijke
voorsprong op Nederland hebben genomen door de in-
stelling van de genoemde ministeriële commissies. Dat in
het Verenigd Koninkrijk de Organisatie van het plan-mechanisme thans, blijkbaar vaste vorm begint aan te
nemen, is een bewijs te meer, dat de centraal economische
planning daar goede vorderingen maakt. Men is op het
ogenblik wel heel wat verder dan een half jaar geleden,
toen over de bevoegdheden van Sir Eric Plowden als
,,chief planner” nog grote onzekerheid bestond en men
niet goed wist, of hij nu boven of onder de ministers stond,
of hij adviseur van de Regering dan wel beleidsinstantie
was.
In de aanvang van dit artikel heb ik gewezen op de
geringe omvang van de ,,Plowden-unit”. Mijns inziens
mag hieruit niet worden afgeleid, dat in het Verenigd
Koninkrijk slechts een aarzelend begin is gemaakt met
de centraal ecdnomische planning. Deze geringe omvang
is meer een kwestie van Organisatie. Reeds vroeger had
jk de gelegenheid er op te wijzen, dat in het Verenigd
Koninkrijk de statistiek, die o.a. uitgangspunt voor, de
planning is, sterk gedecentraliseeid is
15).
Het statistisch
toporgaan, de ,,Central Statistical Office”, telt, evenals
dë ,,Plowden-unit”, -slechts een klein aantal wetenschap-
pelijke medewerkers, doch het levert desbndanks ‘voor-
treffelijk verk. Fletzelfde mag worden verwacht van de
,,Central Economic’Planning Staff”. Meer ‘dan in ons’
land zal ‘de séctorenplanning in Engeland in handen zijn
van de betrokken departemente’n, die ook het daartoe
strekkende statistisch apparaat onder hun beheer hebben.
Met nadruk zou ik er ook- op’ willen wijzen, dat falen
van de planning t.a.v. de kolencrisis en de crisis, welke
volgde op het inwisselbaar stellen van ponden tegen
dollars, geen fout was van de nog in wording verkerende
centraal economische planning, doch van de detailplanning
van de betrokken departementen. Stellig heeft echter
het nog ontbreken van de eerste bijgedragen tot het falen
van de laatste, tenminste als deze werkelijk gefaald
heeft. Immers, het is ook mogelijk, dat een advies van een
planorgaan door de betrokken beleidsinstantie in de wind
11)
,,Export Arithmetic” in ,,The Economist” van 20 September
1947.
“) Ed. van Cleeff: ,,Economische Planning” in’,,De Economist”
1947, afi. 718.
“) ,,Om nasjonelbudsjettet 1947”, Finans- og tofldepartementet,
St. meld. nr. 10, Oslo Maart 1947.
“) Zie mijn artikel: ,,De ontwikkeling van de statistiek in het
Vereenigd Koninkrijk” in de ,,E.-S.13.” van 3 Juli 1946, Hz. 425.
wordt geslagen. In het geval van de kolencrisis kan men
zich moeilijk aan de indruk onttrekken, dat het de be-
leidsinstantie was, die faalde. Aan waarschuwingen heeft
het niet ontbroken.
Tenslotte bracht ik in de aanvang van dit artikel het
bevreemdende feit naar voren, dat Engeland niet over
een productie-index beschikt, althans dat er geen gepubli-
ceerd wordt. Mogelijk bestaat er wel een, naar laat men
er niets over los. Wie weet, welk materiaal in de ,,Offices
of the Cabinet” aanwezig is? Britse ambtenaren hebben
steeds blijk gegeven van een stricte opvatting van hun
wijgplicht waar het vertrouwelijke gegevens betreft.
Wellicht is de .productie-index om tactische redenen tot
dusver verborgen gehouden. Een aanwijzing in die richting
vormen de onderzoekingen van Seers
16
), die leiden tot
de slotsom, dat de arbeidsproductiviteit van het Verenigd
Koninkrijk thans hoger is dan voor de oorlog. Tot dusver
dacht vrijwel een ieder, ok de meer ingewijden, dat de
arbeidsproductiviteit aanzienlijk lager was dan voor de
oorlcig. En het behoeft wel geen betoog, dat men met
meer effect een campagne tot verhoging van de arbeids-
‘productiviteit kan -voeren, als de indruk bestaat, dat er
een teruggai’ig moet worden ongedaan gemaakt, dan wan-
‘neer men bij een reeds ingetreden verhoging naar een
verdere verhoging wil streven. –
Ten besluite van dit artikel zou ik er nog de aandacht
op willen vestigen, dat het Verenigd Koninkrijk bij veel
achterstand niet alleen organisatorisch, inaar ook qua
mentaliteit ben voorsprong op Nederland heeft. De Labour-
Regering, die een meerderheidsregering is, heeft de plan-
ning als geloofspunt in haar belijdenis staan en de Con-
servatieve Partij, die de oppositie vormt, ging er kort-
geleden ook toe over, zij het nog zeer schroomvallig, de
planning in haar programma op te nemen. In de tweede
plaats heeft het Engelse publiek een levendige belang
–
stelling voor de politiek en ook voor de planning: de
,,Economic Survey 1947″ was een ,,best-seller”. Niet
alleen politici, zakenlieden en economen bestudeerden haar, ook mathematici, medici, historici en de ,,man in
,the street” namen kennis van dit voortreffelijk geschréven
staatsstuk. Verder ,,plannen” de Engelsen blijkens het
Crip-exportplan reeds bewust voor het achterwege
blijven van Amerikaanse hulp. Is Nederland al zo ver?
Drs G. STUVEL.
“) D. Seers: ,,Tbe 1947 National Income White Paper”, In het
,,Bulletin ofthe Oxforcl University” van Juli 1947.
INGEZONDEN STUK.
REGEEINO EN LUCHTVAART.
De heer A. .F. Bronsing schrijft ons:
In ,,Economisch-Statistische Berichten” van 20 Augus-
tus ji. heeft Prof. Mr F. de Vries Önder bovenstaande
titel een beschouwing gewijd aan de wet, die het onder-
houden van luchtdiensten door de K.L.M. beoogt te be-
vorderen. Prof. de Vries meent, dat de Regering twee
andere wegen had kunnen inslaan en wel, dat zij de machts-
positie, die zij in de K.L.M. innam, had kunnen ver-
zwakken of geheel opgeven, of dat zij verder had kunnen
gaan en de K.L.M. tot een volledig staatsbedrijf had
kûnnen maken. ‘
,,Terecht”, zo meent de hooggeleerde schrijver, ,,heeft
de Regering nq het een noch het ander gedaan. De
K.L.M. is thans opgezet als een gemengde openbare onder-
neming, waarin de Regering op de meest aangelegen
punten een beslissende stem heeft”. Verder eindigt Prof.
de Vries zijn beschouwing met een vrmaan aan de scheep-
vaartondernemingen haar afwijzende houding te laten
varen en zich, evenals de Nederlandse Spoorwegen, tot
deelneming in die gemengçle openbare luchtvaartonder-
neming bereid te verklaren. Vooral deze laatste uiting
is reden, dat van de zijde van de scheepvaartondernemingen
844
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
22 October 1947
nader op het betoog van Prof. de Vries dient te worden
ingegaan.
Een reis, die de ondergetekende naar Indië ondernam,
gaf hem de gelegenheid die taak op zich te nmen. Waar
is een betere atmosplieer om over luchtvaart te schrijven
dan in een cabine van een vliegtuig, waar het gedreun
der motoren de gesprekken der medepassagiers voldoende
dempt om zich te kunnen concentreren.
Allèreerst rijst de vraag, of een onderneming, waarvan
de Staat de meerderheid der aandelen bezit, wel een
gemengd karakter draagt en die vraag dringt zich met
te meer klem op, wanneer de meerderheid in het bestuur
ook door de Staat wordt aangewezen en de particuliere
deelneming in het kapitaal een bijna te verwaarlozen
percentage van het vermogen der Maatschappij uitmaakt.
Immers, daardoor heeft de Staat, maar, dan ook de
Staat alleen, de zeggenschap in de K.L.M. Andere deel-
hebbers in het aandelenkapitaal, zowel als zij die een
positie bekleden in een der hestuurscolleges, hebben hoog
–
stens een positie van adviseur.
Waarom wordt de zaak dan niet gesteld zoals zij in feite,
is, te weten: ,,de K.L.M. is een staatsbedrijf!”
Wat is de reden, dat men deze feitelijke toestand tracht
te verdoezelen? Is het omdat men vreest voor een on-
gunstig effect op .de kans buitenlandse passagiers te ver-
voeren; vreest men voor minder gunstige behandeling
door vreemde regeringen of vreest men, dat het eigen
personeel, wanneer dit zich heeft gerealiseerd, dat het ‘indirect in staatsdienst is, in tijden van scherpere con-
currentie minder d, noodzaak zal inzien de dan te ver-wachten nadelige exploitatieresultaten door grotere in-
spanning en geringere beloning weer binnen het eigen
bedrijf te moeten herstellen?, Of weet men, 4t het Neder-
landse volk in grote meerderheid geen behoefte gevoelt,
bedrijven, en zeker zulke, die buiten de landsgrenzen
hun werkterrein hebben, door de Staat te laten uitvoeren,
wanneer particulieren dit – zij het eventueel met staats-
hulp waar nodig – evengoed kunnen doen? Wanneer
deze bezwaren aanwezig zijn, waarom houdt men dan-
vast aan een staatsbedrijf?
Prof. de Vries tracht in ijn artikel verschillende argu-
menten te geven voor een staatsmonopolie. Hij zegt,
dat de luchtvaart nog niet volgroeid is en dat de werke-
lijke kosten, van vervoer vaak nog niet door de gebruikers
van het luchtvervoermiddel betaald worden. Later zou
die noodzaak van staatsexploitatie dus vervallen. Maar
wie moet dat beoordelen? Geeft het geen reden tot ver-
heugenis, te kunnen constateren, dat, dank zij de steun tot nu toe door de Staat aan de Nederlandse luchtvaart
verleend, de Nederlandse luchtvaart zich ook in de niet
rendabele jaren heeft kunnen ontwikkelen, en de periode,
dat die luchtvaart tegen de Staat moest aanleunen, nu
blijkbaar is verstreken, sinds particuliere ondernemingen
bereid zijn voor eigen risico het luchtvervoer te gaan
beginnen? Is dat niet juist het bewijs, dat die luchtvaart
volgroeid is! Moet de Oyerheid nu nog langer doorgaan zichzelf de pas af te snijden om tot een neutraal oordeel
in deze zaken te komen door slechts één luchtvaartlijn-
bedrijf toe te staan en daarom steeds te rade te moeten
gaan bij eenzijdig belanghebbenden? En is het tekort op
de werkelijke vervoerskosten, dat inderdaad op ver-
scheidene trajecten en onder zekere omstandigheden zich
voordoet en nog wel zal blijven bestaan. niet juist een
reden om in staatsexploitatie een gevaar te zien? Deze
laatste vraag moet misschien ,iets verduidelijkt worden.
Op sommige lijnen is de Staat tegelijk gebruiker en
exploitant van het vervoermiddel. Hoe licht komt men
er dan niet toe de verliezen van het vervoerbedrijf te
doen goedmaken door onnodig hoge beloningen voor, dat
vervoer. De post is hiervan al het eerste voorbeeld. In
de Memorie van Antwoord aan de Eerste Kamer in Juli
jl. heeft de Minister cijfers gegeven van de bijdragen, die
de Posterijen hebben betaald voor de exploitatie van
de luchtlijnen op Indië. Dit waren bedragen van f
4
è 4
millioen per jaar. Wanneer men weet, dat de rederijen
voor het postvervoer naar en van Indië in enig jaar nim-
mer een grotere vergoeding hebben genoten dan een mil-
lioen, doet zich de vraag dus voor, of voor dat postverv’oer
op zichzelf die hogere uitgaven nodig waren. De com-
missie, die de overigens ongelukkig verlopen vlucht van de Postjager heeft geleid,.heef t indertijd ineen uitvoerig
rapport aan de Regering aangetoond, dat het postver-
voer, mits met ‘louter postvliegtuigen, in kortere tijd dan
met gemengd post- en passagiersvliegtuigen en tegen de
helft van de kosten kon plaatsvinden. De toenmalige
minister heeft, op advies van zijn adviseurs, gemeend
dat rapport naast zich neer te moeten leggen. Volks-
vertegenwoordiging en pers zijn er’ niet van in kennis
gesteld. Ik erken, dat het een belang was ook in die jaren
reeds het passâgiersvervoer door de lucht mogelijk te
maken, maar het Nederlandse volk is ervan onkundig
gebleven, dat de posterijen een verkapte sub
•
sidie van
enkele millioenen aan de luchtvaart gaven voor andere
belangen dan postvervoer.
Met het passagiersvervoer kan hetzelfde geschieden.
1-let vervoer van gouvernementspassagiers per schip vond
van de oprichting der scheepvaartlijnen op Indië af plaats
onder een contract tussen de rederijen en de Nederlandse
Regering, later het Nederlands-Indische Gouvernement.
De afsluiting van zulk een contract, dat meestal voor 10
of meer jaren werd aangegaan, was altijd het.onderwerp
van moeilijke onderhandelingen, waarbij de Regering immer lagere passageprijzen wist te bedingen dan die
voor anderen golden, zonder dat de Regering zich aan een
bepaalde omvang van het vervoer bond. Het risico van
vermindering van het vervoer, terugtrekken van zekeï’e
passagiers van hogere naar lagere klassen, waardoor de
schepen vaak, speciaal in de hogere klassen, met veel.
lege bedden voeren, bleef geheel voor de rederijen. Het
passagiersvervoer is dan ook vaak verliesgevend geweest
en kon alleen door het vrachtvervoer worden goedgemaakt.
De jaarverslagen der rederijen bewijzen, dat de Regering
er in normale jaren steeds in geslaagd is
.
de voor haar
geldende tarieven zo laag te doen stellen, dat de rederijen
onder gunstige omstandigheden slechts een uiterst kleine
marge op hun totale winst overbleef en bij slechtere om-
standigheden die marge ineen tekort dversloeg. Dit was
het gevolg van een overigens te loven commercieel stand-
punt van de Regering.
Zâl
mén dit ook tegenover het eigen vervoersbedrijf
innemen? ‘Wij zien nu per vliegtuig vele passagiers voor
gouvernementsrekening reizen, die vroeger zeker niet
voor eerste klasse- of dergelijk duur vervoer in aanmerking
kwamen. Inderdaad worden de vliegtuigen, wanneer geen
passagiers, wier spoedige ovérkomst ontwijfelbaar de
hogere vervoerkosten door de lucht wettigt, in voldoende
aantallen aanwezig zijn, vaak met andere passagiers op-
gevuld. Dit is onder de huidige omstandigheden onver-‘
mijdelijk en begrijpelijk, maar hoe zal het zijn als vliegtuig
en schip beide weer lege platsen hebben? Krijgt het
staatsbedrijf dan passagiers ten koste van het particuliere
vervoer? ‘Waarschijnlijk wel. Dat het scheepvaarbedrijf
daardoor in versterkte mate de golven van de coh,juntuur
zal hebben op te vangen, dat een raming van toekomstige
vervoersbehoeften, waaraan de rederijen zullen hebben
te voldoen, daardoor niet te maken is en dat de bouw van
grote passagiersschepen daardoor een voor de rederijen
niet te aanvaarden speculatie wordt, schijnt nog niet
algemeen te worden ingezien. Zal de Overheid ook niet geneigd zijn hogere passages
toe te staan dan in verhouding tot de scheepspassages en
concurrerende luchttarieven nodig zouden ijn ‘en tegen
die hogere tarieven passagiers aan cle vliegtuigen toe te
wijzen, die ‘economisch beter per schip zouden kunnen
varen, zulks alleen om verliezen van de luchtvaart te
voorkomen en feitelijk,, te camoufleren? –
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
845
Verder kunnen ook de verliezen op andere luchtlijnen
wôrden goedgémaakt door te hoge .post- en passagevergoe-
dingen op de Tndiëlijn of door vervoer van post en gou-
vernementspassagiers naar de West tegen hogere ver-
goedingen dan op zichzelf nodig zouden zijn. De werlelijke
verhouding tussen die verschillende belangen onttrekt
zich dusdoende an elke contrôle. Men komt er daardoor
ook lichter toe om niet rendabele lijnen te beginnen of
ii stand te houden en de vraag, of het verlies op een be-
paalde lijn verantwoord zal zijn wegens te verwachten
compensatie in de toekomst, met grotere luchthartigheid
met ja te beantwoorden dan wanneer geen mogelijkheid
zou bestaan de verliezen der luchtvaartmaatschappij
door hogere vergoedingen: elders te compenseren. 1-let
gevaar, dat het staatsbedrijf zodoende tot een grotere
omvang wordt geforceerd dan economisch verantwoord
is, is dan ook geenszins denkbeeldig.
Bij een particulier bedrijf en vooral bij zulk een be-
drijfl indien van beperkter arbeidsveld, dat niet in de
broeikas van overheidssteun, in welke vorm dan ook,
wordt opgekweekt, leiden economisch niet verantwoorde
besluiten aanstonds tot zichtbare verIieen en komt men
eerder tot herziening def gevolgde politiek. Toch heeft
de Regering bij particuliere ondernemingen altijd de ge-
legenheid minder of niet-rendabele lijnen, waarvan het
bestaan onder Nederlandse vlag om andere redenen ge-
wenst is, te laten beginnen of te doen handhaven met be-
hulp van subsidies. Zo is immers de scheepvaart ook tot
ontwikkeling gekomen. Maar op deze wijze is het veel
gemakkelijker voor volksvertegenwoordiging en publiek
zich rekenschap te.geven van wat er werkelijk geschiedt.
Prof. de Vries geeft ook nog als een argument,’,dat de
vlidgtuigen voor exploratie en kartering, voor de bestrij-ding van insecten en van plantenziekten. van toenemend
belang zijn en de regeringen daarom ook zoveel belang-stelling voor het vliegtuig hebben. Maar is dat een reden
waarom de Staat dat alles zelf moet doen? Geschiedt d.t
dan niet goed of onvpldoende in andere landen, zoals de
Verenigde Staten, waar de Staat dat ook niet zelf doet?
In het artikel, dat mij tot dit wederwoord aanleiding
geeft, staat verder, dat men ten aanzien van de K.L.M.
niêt van een monopolie kan spreken, omdat zij op inter-
nationale lijnen steeds met mededingers te maken heeft.
Dat het niet in de macht der Nederlandse Regering ligt
de K.L.M. een wereldmonopolistische positie te ver-
schaffen, is duidelijk. Ware dit wel zo, dan zou men als
Nederlander allicht geneigd zijn de nadelen van zulk een
monopolie met de voordelen voor Nêderland te aan-
vaarden. Maar onze bedenking tegen de huidige situatie
is juist;, dat dit monopolie buitenlândse concurrentie niet
weert en zich alleen keert tegen de Nederlanders op een
terrein, waar de Nederlandse Regerig geen gezag heeft
en van het alleen tegen Nederlanders gerichte monopolie
geen enkel voordeel kan trekken.
Wanneer bij de Spoorwegen of een ander binnenlands
monopolistisch bedrijf de tarieven te hoog zijn of de
‘exploitatie niet sluitend is, betekent het alleen, dat de
hij die beschutte bedrijven betrokkenen ten koste van de
rest der bevolking gezamenlijk een te hoog inkomen ge-
nieten; voor de algemene welvaart van het land behoeft
dat niet altijd een bezwaar te zijn. De een heeft meer
wat de ander minder heeft. Misschien, als er meer per-
sonen iii dat bevoorrechte inkomen delen dan strikt
noodzakelijk is en deze elders node gemist kunnen worden
of ingeval de te hoge tarieven een belemmering voor
andere bedrijvigheid zijn, is die bevoorrechting ook eco-
nomisch een nadeel. Maar in het geval van de luchtvaart
gaat het om een bedrijf, dat hoofdzakelijk buiten de lands-
grenzen wordt uitgeoefend, waarbij de inkomsten en uit-
gaven grotendeels dviezen zijn. Daarbij wordt elke be-
lemmering aan Nederlanders in de weg gelegd om aan de
internationale concurrentie deel te nemen, een benadeling
van het eigen land.
Het verkeer tussen Nederland en Oost-Indië van per-
sonen van Nederlandse nationaliteit kan men, evenals
het vervoer van Britten binnen het Britse Empire, nog
als binnenlands vervoer beschouwen, maar de ervaring
in hetzeevervoer heeft wel gelerd, dat de winstrnogelijk-
heid samen met de mogelijkheid om landsreizigers goed-
koop te vervoeren op die lijn eerst ontstaat, wanneer men
naast de reizigers van eigen nationaliteit een vervoer
van buitenlanders kan aantrekken. Op dit gebied hebben
de rederijen een grote ervaring, een prima reputatie en
een wereldwijde organisatie van grote bekwaamheid.
Waarom wordt die dan geen gelegenheid gegeven ook in
het luchtvervoer tot haar recht te komen? Waarom legt
de verdorrende hand van het staatsmonopolie zich om
elk initiatief op dit terrein?
Hiermee is ook het antwoord gegeven op de vraag, die
door Prof. de Vries is gesteld, te weten . Welk voordeel
zoü er aan verbonden kunnen zijn, wanneer men sommige
lijnen geheel of gedeeltelijk in handen van afzonderlijke
ondernemingen zou stellen?”
Tenslotte komt dan nog het antwoord op de vraag van
Prof. de Vries: ,,Vaarom doet gij, rederijen, dan niet
mee in het kapitaal der K.L.M. en wordt dus participant
in dat concern?” Langs die weg is de nodige samenwerking
niet te bereiken! Ondernemingen hebben, evenals mensen,
elk een eigen karakter. Men moet niet aan elkaar huwen
wie niet bij elkaar horen. En de rederijen horen niet bij
de K.L.M. De K.L.M. is een staatsbedrijf en de rederijen
zijn uitgesproken zelfstandige particuliere ondernemingen.
Zij zijn zo gegroeid, dodrdat haar bedrijf hoofdzakelijk
buiten Nederland ligt, zij op eigen initiatief en eigen risico,
veelal zonder steun van eigen Regering, van eigen handel
en industrie, tot in ver verwijderde gebieden de bronnen
van haar bestaan hebben moeten ontwikkelen en tegen
buitenlandse concurrenten moeten verdedigen.
De rederijen komen niets nader tot de K.L.M., wanneer
zij geld zouden steken in dat staatsbedrijf; zij zouden
daartoe ook niet gerechtigd zijn; want hoe zouden de be-
sturen de verantwoordelijkheid daarvoor kunnen nemen
tegenover hun aandeelhouders, daar de bestuurders
immersde in de K.L.M. gestoken gelden niet kunnen
blijven beheren, daar zij hoogstens zouden kunnen op-
treden als ,,adviseurs” in het K.L.M.-hedrijf.
Maar al ware deze moeilijkheid te overwinnen, al zou
de Staat afstand willen doen van de zeggenschap over de
K.L.M. en deze aan particuliere aandeelhouders en de
door deze gekozen bestuurders willen overdragen, dan
nog is in de richting, waarin de Regering de ontwikkeling
der K.L.M. ziet, geen mogelijkheid voor daadwerkelijke
medewerking van de rederijen te zien.
Het huidige bedrijf der K.L.M vraagt reeds 1 100 mil-
lioen kapitaal. In het onlangs verschenen Gedenkboek,
uitgêgeven door het Koninklijk Instituut van Ingenieurs,
komt een artikel voor onder de naam van Dr A. Plesman,
w’aar in een grafiek o.a. wordt gegeven een prognose van
de ontwikkeling van het Europeès vervoer der K.L.M.
Wanneer men op deze grafiek. mag afgaan, dan groeit het
Europees verkeer der R.L.M. reeds tussen 1950 en 1960
tot ongeveer het zesvoudige van 1947. Van het inter-
continentald verkeer wordt geen prognose gegeven, maar
laten wij aannemen, dat dit ook een dergelijk veelvoud
van 1947 zou zijn, dan zal tussen 1950 en 1960 het kapitaal,
nodig voor de K.L.M., laat ons zeggen moeten aangroeien
tot een f300 f 600 millioen. Welke mogelijkheid hebben
de rederijen, met deze cijfers voor ogen, om in het wereld-
bedrijf der K.L.M. een positie te verkrijgen, waardoor
het belang, dat zij hebben bij een bepaalde lijn of enkele
luchtlijnen, die thans alleen door de K.L.M. worden uitge-
oefend, voldoende tot zijn recht komt? Willen zij 50 pCt
of meer hebben, dan zouden zij samen geleidelijk f 150
tot f 300 millioen moeten opbrengen. Daarvoor, zouden
zij dan nog slechts een positie verkrijgen, waarin zij met
drie of vier andere ondernemingen en de Staat gezamenlijk
846
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 October 1947
JI
de verantwoordelijkheid zouden moeten dragen en leiding
moeten geven. In de praktijk kdmt daarvan niets terecht.
Maar bovendien gaan deze bedragen zover uit boven de
kapitalen, welke zij voor de luchtvaart beschikbaar
kunnen en willen stellen, dat de rederijen deze kant
helemaal niet op willen. Zij willen geen participanten zijn
in een mammouthbedrijf, maar zij willen de luchtverbin-
dingen, waarbij zij door haar scheepvaartlijnen het meeste
belang hebben, zelfstandig, alleen of in een gezamenlijke.
dienstrégeling met een lijn, te exploiteren door het staats-
bedrijf K.L.M., verzorgen. Zij willen de K.L.M. daarbij
volkomen laten profiteren van de ervaring, die zij hebben
opgebouwd, evenzeer als zij aan de K:L.M. zouden willen
toevertrouwen de verzorging van’ die technische delen
van het luchtvaartbedrijf, waarin de K.L.M. gespeciali-
seerd is, maar zij willen die samenwerking alleen als
geheel zelfstandige en gelijkgerechtigde deelhebbers in
een gezamenlijke dienst.
Pas wanneer de neiging bij de Regering en bij de be-
stuurders van de K.L.M. ontstaat om op deze basis met
de rederijen samen te werken – een samenwerking, die
het idee ,,monopolie” dus geheel laat schieten -, zal dat
geheel ontstaan, waarvan de delen zo harmonisch op elkaar
kunnen zijn afgestemd, dat naar buiten de Nederlandse
luchtvaart, versterkt door de scheepvaart, als een krachtig
en solied blok optreedt. Dan is het visioen verwezenlijkt,
waarvan velen thans dromen, maar op geheel andere wijze
en in geheel andere vorm dan diezelfden zich thans nog
voorstellen.
Wij kunnen slechts hopen, dat het ijveren voor dit
idéaal van samenwerking niet lang meer op de zo nodige
waardering en erkenning zal behoeven te wachten.
Aan boord Vliegboot Huntington
Middellandse
Zee,
18
September
1947.
Naschrift.
Bovenstaand artikel van de heèr Bronsing geeft mij
aanleiding tot een kort wederwoord.
De kern van mijn betoog kwam hierop neer: de K.L.M.
is opgezet als een gemengd openbare onderneming, waarin
de Regering op de meest aangelegen punten een beslis-
sende stem heeft. Of dit juist is, hangt af van de positie,
die de K.L.M. in de Nederlandse luchtvaart heeft in te
nemen. De vraag moet bevestigend beantwoord worden,
wanneer aan de K.L.M. een monopolie wordt gegeven,
hetgeen hier niet wil zeggen, dat we met een werkelijk
monopolistische markt te doen hebben, maar dat ,,Ne-
derland met slechts één onderneming aan de internationale
concurrentie zal deelnemen”. Verschillende argumenten
pleiten voor de verlening aan de K.L.M. van een dergelijk
monopolie. Dan is ook over de vorm beslist; immers ,,De
verlening van een monopolie moet; vooral wanneer grote collectieve belangen ermee gemoeid zijn, vergezeld gaan
van een belangrijke mate van zeggenschap der Regering”.
,,Anderzijds is een grote mate van soepelheid en van vrijheid bij de dagelijkse leiding evenzeer geboden”.
Daarom dient ,,de luchtvaart als een onderneming volgens
coînmerciële beginselen te worden geleid”.
Wat voert de heer Bronsing nu tegen dit betoog aan?
In de eerste plaats beweert Schr., dat de K.L.M. niet is
opgezet als een gemengd openbare onderneming, maar dat
zij een staatsbedrijf is. Zijn beschouwihg komt hierop
,
neer,
dat dit identieke begrippen zijn. Een gemengd openbare
onderneming wordt steeds gedefinieerd als een onder-
neming, waarin zowel particulieren als openbare lichamen
deelnemen, terwijl sommigen daar nog aan toe voegen,
dat de Openbare lichamen krachtens aandelenbezit, de
wet, een concessie of een overeenkomst een beslissende
invloed moeten bezitten, hetgeen juist voor de heer
Bronsing de reden is om het bestaan van gemengd open-
bare ondernemingen te ontkennen. Anderen menen, dat
de verhouding, waarin beide groepen invloed hebben,
voor de begripsbepaling onverschillig is. Maar steeds ziet
men een zeer reëel onderscheid tussen een
staatsbedrijf
en een gemengd openbare
onderneming.
I
Weigeren de
particulieren deel te nemen, dan zal uiteraard de opzet
van de K.L.M. niet of slechts ten dele kunnen worden
verwezenlijkt. Maar ook dan wordt ze nog geen staats-
bedrijf, maar een zuiver openbare onderneming.
De heer Bronsing zegt dan ook ten onrechte, dat ik
verschillende argumenten aanvoer vooi een staatsmono-
polie. Mijn betoog gaat juist daartegen in. Schr. heeft
helaas mijn artikel weinig nauwkeurig gelezen. De argu-
menten, die hij citeert, komen in een ander verband voor.
Zij volgen op de zin: ,,Overal is de grondslag voor de
opbouw van de luchtvaart geweest, de ondersteuning
door de verschillende regeringen van één grote nationale
maatschappij”, waarmede nog in het .midden gelaten is,
welk karakter deze maatschappij zal hebben. Eerst
daarna
volgt, steunende op andere argumenten, het betoog, dat
de luchtvaart niet in handen moet worden gelaten van
particuliere concurrerende ondernemingen of van een
particulier monopolie, maar van een gemengd openbare
onderneming. Nergens heb ik dan ook het feit, dat de
luchtvaart nog niet volgroeid is, als argument voor een
staatsmonopolie gebezigd. Eerst wordt het aangevoerd
bij de ,,redenen die deze gang van zaken (nl. ondersteuning
van, één luchtvaartmaatschappij door de regeringen)
hebben bevorderd”. En verderop wordt het voor een
tegengesteld betoog gebruikt: Juist omdat de luchtvaart
nog niet een volgroeid bedrijf is, moet er plaats zijn voor
een krachtige ontplooiïng van ondernemersactiviteit”.
Op de kern van mijn betoog gaat Schr. nauwelijks in.
Welke keuze doet hij uit het beperkt aantal mogelijkheden,
dat hier bestaat? Het wordt niet met zovele woorden
gezegd. Wil hij vrijheid van vestiging voor luchtvaart-
ondernemingen en dus vrije mededinging op de verschil-
lende luchtlijnen? Het wordt nergens gezegd en het zou
dan onhoffelijk zijn te veronderstellen, dat Schr. iets
dergelijks zou wifien verdedigen. Ook voor het toelaten
van een enkele mededinger op bepaalde lijnen pleit hij
niet. Blijft derhalve alleen over het monopolie, hetzij aan
één maatschappij te verlenen, hetzij voor de afzonderlijke
lijnen telkens aan verschillende maatschappijen. Het laat-
ste wordt klaarblijkelijk door de heer Bronsing voor-
gestaan. De rederijen willen, zo zegt hij, de luchtverbin
–
dingen, waarbij zij door haar scheepvaartlijnen het meeste
belang hebben, zelfstandig verzorgen, alleen of in samen-
werking met de. K.L.M. Maar op deze lijn heeft de rederij
althans voorzover de Nederlandse luchtvaart betreft –
toöh weer een monopolie. Of de rederij deze lijn alleen
bezit of tezamen met de K.L.M., brengt hierin, gelijk van-
zelf spreekt, geen verandering. Het is mogelijk, dat een
rederij daaruit voordeel trekt, maar ik vind bij Schr. geen
poging om aan te tnen;dat het algemeen belang daarbij
gebaat is. In mijn Mtike1 heb ik reeds geschreven, dat ik
daarvoor geen argumenten weet te vinden, dat integen-
deel de technische vooruitgang er niet door bevorderd
zal worden, dat kostenbesparing er niet van te verwach-
ten is en dat een voldoende specialisatie in de leiding
erdoor bemoeilijkt wordt. Ook de heer Bronsing blijkt
dus geen tegenstander te zijn van het monopolie van
luchtvaartlijnen; hij wil alleen, dat de rederijen een deel
ervan verkrijgen. Over de basis van mijn betoog, de stel-
ling: ,,De verlening van een monopolie moet echter, vooral
wanneer grote cbllectieve belangen erme gemoeid zijn,
vergezeld gaan van een belangrijke mate van zeggenschap
der Regering”, maakt hij echter geen enkele opmerking.
Ik betreur het, dat Schr. geen oog heeft voor hetgeen
ik aan het slot van mijn artikel met een enkel woord
heb betoogd, ni. dat bij de toenemende overheidsbemoeiïng
decentralisatie in verschillende vormen nodig zal zijn en
dat de gemengd openbare onderneming een van deze vormen kan zijn. Ook tegen het einde van zijn artikel
ontkent Schr. wederom de- mogelijkheid daarvan: ,,De
rederijen horen niet bij de K.L.M. De K.L.M. is een staats-
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
847
bedrijf en de rederijen zijn uitgesproken zelfstandige
particuliere ondernemingen. Men moet niet aan elkaar
huwen wie niet bij elkaar horen”. Men zou het huwelijk
ook in meer dan een opzicht kunnen omschrijven als een
vruchtdragende samenwerking tussen het ongelijksoortige.’
Dat uitgesproken particuliere ondernemingen en de Staat
of staatsbedrijven niet bij elkaar horen en niet zouden
kunnen samenwerken, acht ik een noodlottige dwaling.
Veel zal er van afhangn of deze ongelijksoortige groot-
heden tot een vruchtdragende samenwerking kunnen
komen. –
F. DE VRIES.
INTERNATIONALE NOTITIES.
VOEDSEL UIT DE VE1iENIGDE STATEN1
De door Presidt Truman op touw gezette voedsel-
besparingscampagne’is voor ,,The Economist” van 11
dezer aanleiding, om de factoren, die aan het huidige
peil der Amerikaanse voedselvoorziening ten grondslag
liggen, nader te
l
onderzoeken. Wie de mogelijkheden,
om Europa van voedsel te voorzien, dieper analyseert,
komt tot de conclusie, dat er in de Verenigde Staten
geen sprake is van productie op beperktë schaal; de totale
productie van voedingsmiddelen en andere agrarische
producten zal dit jaar 35 tot 40 pCt boven het voor-
oorlogse peil liggen en, ondanks de slechte maïsoogst,
slechts iets beneden het niveau der afgelopen twee jaren.
Veeleer moet in aanmerking worden genomen, dat de
consumptie in de Verenigde Staten op een zeer hoog peil
ligt. Het blad geeft in dit verband de volgende cijfers,
waarin een vergelijking met het Verenigd ‘Koninkrijk wordt
gegeven:
Vermoedelijke ciyiele consumptie per hoofd.
Verenigde Staten
Verenigd Koninkrijk 1947 in % van
1946-1947 in % van
1946
1935/391946
VÔtrde
Totaal
Vlees
…………
Eieren
Gevogelte
……
Melk
……….
OliOn en vetten.
Vers fruit
……
Geconserveerd
fruit
Verse groenten
Aardappelen
Suiker (geraff.)
Maïsmeel
Tarwemeel
……
Soeo in blik en
– bbyvoedsel
t
090
1
200
1
In de cijfers voor de Verenigde Staten zit ongetwijfeld
,,much waste and nota little liberal overeating”. De oorzaak
hiervan is in wezen de infiationaire situatie; zelfs bij de
sterk gestegen productie is er nog voortdurend zwevende
koopkracht. De vraag van de zijde van het buitenland
is daarbij van niet veel belang: de exporten leggen be-
slag op slechts ongeveer 7 pCt van de agrarische productie.
Een.tweede factor van betekenis is, zo zegt ,,The Eco-
nomist”, de agrarische politiek der Verenigde Staten.
Vorig jaâr bijv. werden van overheidswege grote hoeveel-
heden aardappelen aangekocht en vernietigd in ,,price-
support operations”, gekoppeld aan officiële (en met
succes bekroonde) pogingen om dit jaar de niet aard-
appelen beteelde oppervlakte te reduceren. Aardappels
zijn daardoor thans schaars en duur. Dezelfde politiek
werd gevolgd t,a.v. pluimvee en eieren. Gevolg van dit
alles: een grotere vleesconsumptie, opschroeving van het
budget der consumenten en schaarste aan granen (vee-
voeder!).
DE WERKZAAMhEDEN VAN lIET INTERNATIONALE
MONETAIRE FONDS.
Na de immobilisatie van het restant van de Ameri-
kaanse lening, ten bedrage van $ 400 millioen, moest
Engeland, zo schrijft ,,The Banker” van October, er
reeds spoedig toe overgaan zijn laatste twee reserves
aan te spreken: het goud in het wisselkoersegalisatie-
fonds en de bij het Internationale Monetaire Fonds be-
schikbare faciliteiten. De directe behoeften van het
land bleven ni. ook na Dalton’s bekende radiotoespraak
van 20 Augustus jl. op éen hoog peil (zowel tengevolge
van seizoensinvloeden als van het feit, dat de maat-
regelen tot beperking’van de import en stimulering van
de export zich niet direct voelbaar maken).
De eerste stap in dit verband was de verkoop ‘van £ 20
millioen door de Bank of England aan de Federal Reserve
Bank te New York (inmiddels, zoals men weet, door andere
goudverkopen gevolgd); de tweede bestond in een aan-
koop van $ 60 millioen van het Internationale Monetaire
Fonds.
Deze laatste maatregel acht ,,The Banker” gewettigd,
aangezien, indien de koers van $ 4,03 per £ moest worden
gehandhaafd, het moment was bereikt,’ waarop reserves
moesten worden aangesproken. Daar het Internationale
Monetaire Fonds pas interest gaat berekenen op saldi
van de valuta van een lid, wanneer deze saldi het quotum
van dat lid overschrijden, kan Engeland valuta van het
Fonds kopen (tegen sterling) tot het bedrag van zijn
goudstorting plus die sterlirigbedragen, die eventueel
door andere leden aan het Fonds zijn verkocht. Momenteel
be1open deze beideposten in totaal ongeveer $ 217 mil-
lioen; tot dit bedrag kan Engeland dus valuta kopen
zonder andere kosten dan de ,,initial service charge” van
pCt.
.
.
De toestemming van de autoriteiten van het Fonds
voor de Engelse aankoöp van valuta bewijst . volgens
,,The Banker”, dat huns inziens de Engelsemoeilijkheden
vallen onder de definitie ,,temporary disequilibrium”.
Voordat de Engelse aankoop plaats vond, was de activi-
teit van het Fonds beperkt geweest tot verkopen aan
Frankrijk, Mexico en – een klein bedrag – aan Neder-
land. Recente gegevens tonen aan, dat Frankrijk en
Mexico hun faciliteiten, bij het Fonds voor de komend’
periode van 12 maanden reeds vrijwel geheel hebben
benut. De transactie met Engeland kan, zo zegt ,,The
Banker”, wel eens het signaal zijn voor een veel omvang-
rijker beroep op het Internationale Monetaire Fonds
dan tot nu toe het geval is geweest.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geidmarkt vertoonde in de afgelopen week, wat de
discontonoteringen betreft, vrijwel geen veranderingen
t.o.v. de in het voorgaande overzicht genoemde. Caligeld
bleef ruim aangeboden, zodat het tegen I
pCt in vrij
belangrijke mate niet was te plaatsen. De indruk bestaat,
dat de banken zich betrekkelijk ruim van liquide mid-
delen hebben voorzien, met het oog op het feit, dat in de
komnde 8 â 4 maanden vrijwel geen promessen komen
te vervallen.. Het schijnt, dat de inning der heffingen
in
geen geval
meer dit jaar zal beginnen, en wellicht wel tot het vol-
gende yoorjaar zal worden uitgesteld, omdat de voor-
lopige aanslagen in V.A.B. en Vermogensheffing ineens nog niet zijn uitgereikt. Voor de banken betekent dit een
gelukkige omstandigheid in verband met het zoëven ge-
signaleerde feit, dat in de eerstkomende maanden vrijwel
geen schatkistpromessei komen te vervallen, en daarna
vrij grote bedragen. Weliswaar zullen zij ook wel met
schatkistpromessen kunnen betalen, doch voldoening
met het provenu van vervallen promessen zal wel voor
–
deliger zijn in de meerderheid der gevallen.
Belangrijk is, dat aan Nederland ongeveer 36.000 kg
door Duitsland geroofd goud zal worden teruggegeven,
hetgeen ongeveer 25 pCt van de in totaal weggevoerde
hoeveelheid uitmaakt. Het betekent een welkome aan-
100
118
10’l
123
85 101
127
100
85
94
132
129
89
100
101
100
144
108
95
96
74 105
107
117
80
92
128
96
63
95
111
96
108
100
93
100
166
124
96
103
75
112
83
96
98
98
111
10
Oct.
17
Oct
1947
1947
A.K.0.
………………….
186+
179+
v.
Berkel’s
Patent
…………..
130+
.
l25
Lever Bros. Unilever C.v.A .
….
303k
307
Philips
G.b.v.A.
…………..
382+
393
+
Koninklijke
Petroleum
………..
460
.
485
H.A.L.
………………
…… …
235
185
1)
N.S.0.
……………………
191+
183
H.V.A .
…………………….
232
239+
Deli ‘Mij.
C.v.A.
……………
161
168
Amsterdam Rubber
…………
156
162k
‘)
Ex dividend.
.
F
84F
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22
October
1947
vulling van onze voorraad internationaal betaalmiddel
met f
106,6
millioen.
Het koersniveau van binnenlandse fondsen vertoonde
in de afgelopen week slechts geringe wijzigingen, al was
een stijgende tendentie wel min
of
meer aanwezig. Aan•
delen Koninklijke ondergiiigen een sterke koerssiijging
als gevolg van geruchten over een ophanden zijnde emissie,
waarbij men uiteraard hoopt
op
een waardevolle claim.
Aandelen Incasso Bank en Amsterdamsche Bank werden
weer verhandeld, en zoals te verwachten,
op
hogere
koersen. Aan het einde der week noteerden aandelen I.B.
162
en aandelen A.B.
163. •
Indische fondsen ondergingén een aanzin1ijke koers-
stijging als gevolg van verbeterde toestanden en als ge-
volg van mededelingen over het meevallen van de ver-
nielingen.
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
Verkorte balans op 20 Oclober 1947.
Activa.
Ç
I9gfdbank f
schuldbrieven
3
Agentsch.,,
34.115,20
–
1′
34.115,20
1
)
Wissels, schatkistppier en schu]dbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937
j
art. 4 van het Koninklijk
besluit van 1
October 1945, Staatsbiad No.
–
F204)
……………………………..
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat
der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van 26
Februari
1947
…………….
2.100.000.000,-
Beleningen:
,
H006dbank
0
141.540.020,33 ‘)’
(mcl. voor- schotten in re-
Bijbank
,,
419.728,61
kening-courant op onderpand)
Agentsch.
9.277.890,18
f
151.237.638.32
Op
effecten,
enz ………..
..
150.838.797,79 ‘)
Op goederen en celen …. ….398.841,13
151.237.638,92
2
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
………………………….
Boekvordering op
cle
Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,,
1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaa. ………
t
504.427.809,26
Zilveren munt, enz…….2.275.08842
506.702.897,68
Papier op het buitenland
. .
f
173.075.800,-
Tegoed hij correspondenten in
het
buitenland
………….129.772.673,64
Buitenlandse betaal-
middelen …………….
..
5.131.004,91
.307.979.478,55
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
………………………… . …..
.
78.986.130,30 Gebouwen
en
inventaris
………………….
3.500.000,-
Diverse
rekeningen
………………. . …..
.
58.501.573,36
STATISTIEKEN.
NATIONALE BANK VAN
BELGIË.
(Voornaamste posten in millioenen fraics).
•
Data
•
0
,
0
00
E p.
•ao_o
Q0,,5
0,°
.
.0
C
26 Dec.
1946
4 Sept.
197
32.226
28.455
5.648
12.177
4.953 4.528
214
492
698 735
49.158
52.111
11
,,
1947
28.459
12.288
4.433
316
737
51 866
18
,,
1947
28.479
12.340 4.693
319 757
50.686
25
,,
1947
28.478
12.169
4.499
440
727
50.881
2 Oct.
1947
28.288
12.531
4.848
600 708
51.861
9
,,
1947
28.434
12.229,
5.445
467 705
51.916
Data
–
o
0
0
.
,s
Rekening-
courant saldi
,e.
_P2____
26 Dec.
1946
4 Sept
1947
11
,,
1947
18
1947
25
1947
2 0ct.
1947
9
,,
1947
637
159.377
637
165.553
637
165.247
637
164.665
637
164.592
637,
166.275
637
166.774
72.165 79.185
79.013
-78.309
78.125 79.647
79.750
.1
4
4 5
5 5
1
4.682
4.954
4.771
4.695
4.678
4.667 4.902
614
519
518
516
515 514
512
1)
Waarvan 10.693 millioen frcs onbeschikbaar goüdsaldo na her-
waardering van de goud voorraad (Bes1uitvet no. 5 van 1-5-1944).
Waaronder begrepen de post Emissiebank te Brussel”, ten
bedrage van 66.597 millioen frcs.
a)
Deze post Omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
Oude blij etteit
NATIONALE BANK
VAN ZWITSERLAND.
(Voorn:’a.alste posten in millioenen francs).
g
10
Data
.Z
0
b
31 Dec. 1946
4.949,9
‘
158,0
238,7
52,7
4.090,7
1.163,7
30 Sept.1947
5.307,2
64,9
154,8 48,8
4.107,9
.1.174,2
7 Oct. 1947
5.352,1 62,3
116,9
49,9
6.067,1
1.202,3
15 Oct. 1947
5.354,9
43,7
86,9 48,8
4.041,1
1.171,2
t 4.706.941.834,01
Passiva.
Kapitaal
…………………………….
t
20.000.000,-
Reservefonds
………………. ………….
12.452.579,46
Bij
reserves
……………………
.
zondere
..
32.247.868,69
Pensioenfonds
………………………..16.865.815,32
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) ……..
125.365.4 4 5,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften) ……
2.812.020.345,-.
Bankassignaties in
omloop
………..
. ……..
..87.680,20
Rekening-courant
saldo’s:.
‘s
Rijks Schatkist.
……
f
973.279.851,52
Geblokkeerde
saldo’s van
banken
…………..
..
73.543.164,61
Geblokkeerde saldo’s van
anderen
………..
…..38.397.287,81
‘Vrije
saldo’s
………….
..
471.014.3 17,39
..1.5 56234
.
621, 33
Diverse
rekeningen
……………. . ………
131.667.479,-,.
t 4:706.941.834,01
‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door de
‘
Bank in disconto genomen …………….t
–
‘) Waarvan aan Nederlands-Indig
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad ro. 99)
39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten ……145.919.902,-
BANK
VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen ponden).
‘s
cd
‘0•0
0
•-
0
.E,
25 Dec. ’46
0,2
1.449,1
1.450
1.428,2
‘
22,1
1
0ct.’47
0,2
1.449,3
1.450
1.375,5
.
74,7
8
Oct.
47
0,2
1.449,3
1.450
1.374,3
75,9
15
Oct. ’47
0,2
1.449,3
1.450
1.368,6
81,6
Other securities
Deposits
ii
‘5
–
0
Cd
.
…i
;
.
ul
25 Dec. ’46
1
Oct. ’47
8 Oct.’47
15 Oct. ’47
1,3
2,2 2,2
2,1
311,8 301,5
303,5
310,6
13,6
1
1
4,5
10,0
5,8
15,8
27,7
18,6
19,4
346,5
402,0
392,5
401,8
10,3
•
’97
12,3 11,5
278,9
2.
9
7,4
288,0 295,8
22 October 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
849
DE NE1)ERLAN])SOIIE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
4-
0)
O
..’
.
r.
°
13
4
.,Od
0).
0)
Pq
30 Dec.’46
1
700.876
4.434.786
100.816
103
153.109
8Sept.47
1
504.0
149.636
250.985
–
153.545
15
,,
’47
1
506.096
149.636
251.012
–
–
154.541
22
’47
504.156
157.430
240.567 654.668
29
’47
504.224 157.430
221.868
–
153.732
6 Oct,’47
504.270
160.207
189.655
–
155.949
13
’47
506.613
166.137
167.574
34
151.613
20
,,
’47
.506.703
173.076
134.904
34
151.238
•
Saldi in rekening-courant
f
4-
– –
o
.
0
W
1
0
1
0)
30 Dec.’46
2.744.151
1:099.855
90.071
43.706
590.158
8Sept.’47
2.831.897
877.503
32.548
39.767
693.735
15
’47-
2.816.325
.918.682
34.523
49.697
652.453
22
,,
’47
2.801.388
895:198
57.168
49.040 663.943
29
,,
’47
2.856.116
860.416
41.084
38.197 647.384
6 0ct,’47
2.857.169
985.170
39.044 43.615 483.981
13
,,
’47 2.828.328
1.002.647
61.767
41.156
459.534
20
,,
’47
2.812.020 973.280
73.543 -38.397
471.04
STAND
VAN
‘s RIJKS
KAS.
‘
V
0
r d,e r Ing e n
7 Oct. 1947
30 Sept
1947
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij
De Nederi. Bank N.V.
01006.542.494,25
t
848.107.095,63
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
hij de Bank voor Neder
–
594 49820
,,
515.752,49
Kasvorderingen
wegens
ere-
–
dietverstrekking
aan
het
buitenland ……………
–
–
Daggeldlening
tegen
onder-
–
–
–
Saldo dec postrekeningen van
landsche Gemeenten …………
345.5)2.482,35
,,
332.808.836,22
Voorschotten op uit. Augustus
-.
1947
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar uit te
p
and
…………………….
keren belastingen
.
67.572.656,55
,,
67.572.656,55
Vordering In rek-courant op:
…….
Rijkscomptabelen
………….
Nederlands-Indië
……..
,,
690.533.51 7,28
………..
24.236.685,02
•,,.
995.980,99
,,
39.851.797,52
,,
895.980,99
Curaçao
…..720.035.392,76
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
–
sioenfonds
…………..
38.563.078,53
Surinane
…………………
.
……………..
Het staatsbedrijf der P.,
T.
enT
………………..
–
……….
–
Andere staatsbedrijven en in-
………
stellingen
……………..
199.632.662,70
,,
190.133.677,21
Verplichtingen’
Voorschot
door
De
Nederl.
Bank N.V. verstrekt
–
.
–
Voorschot
door
De
Neder-
landsche Bank N.V. In reke-
ning-courant verstrekt
. . .
–
–
Schuld
aan
de
Bank
voor
Nederlandsche Gemeenten
Schatklstbiljetten
in
omloop
t 1256.468.300,-
t 1099.068.800,—
Schatklstpromessen bij
De
Ne- derlandsche Bank N.V. Inge-
volge overeenkomst van 26
Februari
1947
……….
,,2100.000.000,-
Schatklstpromessen
in
om-
loop
(rechtstreeks
bij
De
Nederlandsche
Bank
N.V.
is
geplaatst
nihil) f6.469,8,
m/m wo. garantie Bretton
–
5802.800.000,-
,,5774.000.000,-
Daggeldieningen
–
147.393.619,-
–
,,
147.591.731,-
Schuld op uit. Augustus
–
1947
…2100.000.000,-
aan
de gemeenten wegens
aan baar uit te keren belas-
Voods f667 m/m
…
…..
tingen
………………
–
–
Schuld
in rek-courant aan:
Nederlands-Indië
Suriname
…………..
–
‘
–
Muntbiljetten in omloop …….
. –
–
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
……..
–
Het• staatsbedrijf der
P.,
T.
……..
Curaçao
………………….
451.945.501,81
,,
439.862.176,34
Andere staatsbedrijven
….
……2.100.260,39
5.3-l9.447,51
,,
3.930.12
–
1,20
en
T…………………..
Schuld aan diverse instellingen
…..
in
rekening met
‘s Rijks
Schatkist
…………..-
,,3129.536.509,05
,,3
–
164.180.464,78
–
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
n
Voorschotten
aan
de Staat
‘
-s
0.’
4.
,
0
‘0
Data
)3-0
,
0)
0 o
0,
0),
26 Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
25 Sept. .1947
52.817 144.000
-129.449
139.300
426.000
2 Oct.
1947
52.817
147.799
129.449
139.700
426.000
9
Oct.
1947
52.817
-164.357 129.449
143.500
426.000
T
Bankb1-
.
teposito’s
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Staat
Diversen
26 Dec.
1946
721.865
63.458
765
62.693
25 Sept.
1947
852.195
72.078
779
70.323
2 Oct.
1947
873.916
68.929 760
67.030
9 Oct.
1947
872.464
77.726
776
75.829
ZWEEDSE R.IJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
1
–
‘
‘0
–
‘0
Data
0
0)
O
(
0
1
0
31 Dec.
1946
1339
30Sept.1947
1
7 Oct.
1947
1
15 Oct.
1947
204
213 219
532
129
135
139
1.544
2.362
2.432
2.456
504
1
391
1
379
382
142
1
129
121
284
1
94
1
94
94
–
j
94
182 182 182
182
Deposito’s
–
Direct opvraagbaar
0
0)
‘
Dsta
0)
.,
0)
0)
–
44
Cd
Cd
Cd.
Hj
0
‘°
31 Dec. 1946
F
2
.
8
77
1
875
‘
706
94
1
230
1
174
7
30 Sept. 1947
12.664
1
705
570
62
1
163
190
3
7 Oct.
1947
1
2.557
1
8-16
601 149
t
163
1
187
3
15 Oct.
1947
2537
1
.884
602
218
1
163
1
183
3
FEDERAL .RESERVE BANICS.
(Voornaamste posten in. millioenen dollars).
Metaalvoorraad
F
Data
Other
U.S.
Govt.
lotaal
1
Goucicer-
1
cash securities
-.
.
tificalen
31
Dec.
1946
18.381
1
.17.587
268
23.350
3 Sept
1947
20.534
1
19.847
–
232
22.224
10
Sept. 1947
20.592
1
19.892
–
238
22.042
17 Sept. 1947
20.725
L
20.020
253
21.756
1
FR-bil-
Deposito’s
Member-
Data
1
ettefl in
circulatie
,
Totaal
Govt.
banks
31 Dec.
1946
:
24.945
{
17.353
393
16,139.
3 Sept 1947
24.623
1
18.236
459
–16.628
10
Sept. 1947
1
24.650
1
18.135
,
243
16.932
17 Sept. 1947
j
24.566
[
18.298 240
17.128
INDEXCIJFERS
VAN
LONEN VOLGENS REGELINGEN
–
IN
NEIIERLANI) ‘1.
1938/1939=100 Nijverheid
‘)
Landbouw’)
Nijverheid
.
en
landbouw
–
Aug.
1939….
101
100
101
Mei
1945….
116 190
126
IS-Irt
1947….
165,6 240,6
176,1
Apr.
1947. .
. .
165,3 240,6 175,8 Mei
1947….
165,2
4
)
243,9′)
176,2
4
)
Juni
1947….
166,4
1
)
243,9′)
177,3
4
)
Juli
1947….
166,6
4
)
243,9
4
)
177,4′)
Aug.
1947.
. . .
169,0
4
)
5
-)
243,9
4
)
179,5′)
Sept.
1947….
169,4′) 243,9′)
.
–
979,8′)
Bron: ,,Statistisch Bulletin – van het C.B.S.”.
Gerniddelden 24 bedrijfstakken.
) Akkerbouw en veebouderij.
‘) ‘onrlonlge cijfers.
‘) Verhoging . lonen metaalnijverheid, o.a. als compensatie voor
aftrek pensioenpremie.
.
0′
850
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
22 October
1947
4
1
INLEGOINGEN EN TERTJOBETALINOEN BIJ DE SPAARBANKEN IN NEDERLAND
1)
(in millioenen guldens).
Inleggingen
[.
Terugbetalingen
Maand
R.P.S.
Part.
–
1
Totaal R.P.S.
I
Part.
Totaal
Saldo
Aug.
1939
22,7 24,3
47,0
29,7
22,9 52,6
–
5,6
Dec.
1946
18,2
17,9
36,1
25,2
18,9
44,1
–
8
Tot.
1946
246,4
295,1 541,5 544,5
377,1
921,6
-380,1
Jan.
1947
20,5
31,2
51,7
26,2
24,2
50,4
+
1,3
Febr.
1947
21,8
22,8
44,6
20,3
18,3,
38,6
+
6,0
Mrt
1947
18,9
26,1
45,0
24,6 22,7 47,3
–
2,3
April
1967
23,8
-22,4
46,2
29,3
25,2
54,5
–
8,2
Mei
4947
19,8
25,5
45,3
28,9
25,6
54,5
–
9,2
Juni
1947
20,9
24,7
45,6
26,2
23,0
49,2
–
3,6
Juli
1947
22,3
26,0
48,3
29,1
25,5
54,6
–
6,3
Aug.
1947 21,9
26,5′)
48,4
24,7 22,6
2
)
47,3
+
4,1
‘) Bron: ,,Statlstisch Bulletin van het C.B.S.”.
‘) Voorlopige gegevens.
–
1u liUn
–
’38-J
i’39
100
1946
April
1947
Mei
1947
Juni
1947
Juli
1947
Aug
1
194
Voedingsmiddelen:
plantaardige
……
209,2
229,2
230,1
228,4 235,8
228,
dierlijke
……….
190,8
200,1 483,1
482.4 178,0 179,
totaal
…………
200,0 214,7
206,3 205,2
206,5
203,1
Prondstoften:
houtw. buitenlands
chem.
producten
.
… …
…
462,7 272,5
622,5 622,5
352,4 622,5
622,5
622,1
textielwaren
……
258,2 355,4
281,4
279,5
356,8
286,1
363,1
286,2
358,1 287,1
lederwaren
……..
223,9
242,9
242,9
242,9
242,9
242,1
261,1
286,3
296,8 296,8
296,2
295,’
papierwaren
332,0 425,3 446,7
468,5
519,7
519,’
hulpstofîen
……
170,0
486,7
186,7
186,7 214,1
215,1
281,7 315,9
320,6
323,0
337,2
337,
Ugewerkto producten:
glas, aardewerk, enz
238,2
..
256,4
256,3 256,3
256,3
256,
1
houtwaren
348,7
..
388,4
‘388,4
390,3
390,3
390,1
metaalwaren
…….
‘chem. producten
.
328,3
318,1
318,9
324,2
344,6
314,
totaal
………….
314,9
..
335,7
340,6
348,3
346,8
344,1
292,0
312,2
315,7
317,6 321,5
325,1
papierwaren
. . .
282,6
300,0 300,0
300,0 300,0
300,1
textielwaren
…….
lederwaren ………
gefabr. voed.midd
211,2
222,8
222,8 223,3
,
223,8
223,1
247,8 262,2
261,4
262,3
263,9
264,1
metaalwaren ……..
totaal
…………
.260,8
274,2
274,9
277,0 276,3
276,(
.lgem. indexcijfer
.
251,4
268,4
268,1
269,7 271,6 271.(
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”.
‘) De weglngsco8fflcl8nten hebben betrekking op het jaar 1941.
GOUDPEODUCTIE
(in 1.000 dollars
van
circa $
35 oer ounce lijn).
Jaar
Zuid-
I
J~
Afrika
Veren.
Staten’)
Canada
‘)
Austra-
116
‘)
Totaal ge-
1939
448.753
196.391
178.303 56.182
1.020.297
1940
491.628
210.109 185.890
55.878
1.094.264
1941
504.268
209.175
487.081
51.039
1.089.395
1942
494.439
130.963
169.446
42.525
966.132
1943
448.153
48.808 127.796 28.560 760.527
1944
429.787
35.778
102.302
16.310
682.061
1945
.
427.862
32.511
92.794 16.450
645.323
1946
447.647
56.890
98.994 21.595
668.973
1947 Jan.
34.021
7.612
8.195′)
2.205
58.127
6
)
Febr.
19.965
5.483
7.806
1
)
1.820
41.044
1
)
Masrt
28.665 5.500
9.235′)
1.820
51.824
April
–
31.824
6.246
8.921
1
)
4.820
55.412
Mei 35.308 7.220
9.412
6
)
4.785
Juni
33.984
6.117
9.418
1.890
1)
Ontleend aan: ,,Federal Reserve Bulletin” van September 1947.
‘) Exclusief Sovjet Rusland.
‘)
Inclusief Pbilippijnen Jaarcijfers: ,U.S.
,
Mint”. De jaarcijfers
zijn schattingen van de ,,U.S. Mint”; de maandcijfers schattingen
van het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor 4945 is het
totaal van de
maandcijfers
van het ,,American Bureau of Metal
Statistics” gelijk gemaakt aan het jaarcijfer van de ,,U.S. Mint”.
4)
Te beginnen met 1945 zijn de Canadese cijfers onderhevig aan
eventuele officifle revisie.
‘) Te beginnen met Dec. 1941 werden de gegevens verschaft
–
door het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor de periode
Dec. 4941-Dec. 1943 hebben de cijfers betrekking op AustraltO:
van Jan. 1944af alleen op West-Australiê.
)
Hdrziene cijfers.
Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voor het
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties die deze’ annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate beviedigenci; begrijpelijk: omdat
er bijna geen groote inetelling is, die dit blad niet regelmatig ontvangt en waar het niet• circuleert!
DE KOLENPOSITJE VAN NEDERLAND
9.
(in 1.000 W.
Maand
Productie
Llmburgse
mijnen
Verzonden
–
blnnndse
behoefte
Invoer
Totaal 19’6
8.313.827
6.387.903 2.666.502
Gem. P. mnd
692.819 532.325
222.209
Jan;
1947
,
833.027
628.209
223.709
Febr.
1947
802.805 581.347 225.008
Maart 1947
885.207
704.494
365.092
April
4947
817.839 658.377 341.189
Mei
1947
‘
778.738 629.053
”
365.276
Juni
4947
.
829.434
634.938
374.464
Juli
1947
891.434 703.319
330.961
Aug.
1947
801.756 632.584 286.797
Sept.’ 1947
895.213
3
)
680.569′)
264.145
2
)
1)
Bron: ,,Statlstlsch Bulletin van het C. B. S.”.
‘) Voorlopige gegevens.
1.
14
«
$
B(‘4ehiI.bur1’
11,’ucl,tc,i
.4
Secretaris
voor middengroot of groot bedrijf in Nederland of
Indië, 31 jaar, eindexamen gymnasium. Goed getuig-
schrift.
Brieven
onder no. ESB 1037 bureau
van
dit
blad, postbus 42, Schiedam.
Het Hoofdbedrijfschap voor Tuinbouwproduc-
ten vraagt voor haar juridishe afdeling
liefst’met praktijkervaring. Salaris naar leeftijd
en ervaring. Brieven met uitvoerige inlichtingen
Laan
Copes van Cattenburch 62, Den Haag.
De Coöperatieve Vereniging
U.A.,
Cen-
trale der Nederlandse Verbruiksooöpe-
raties vraagt voor
,
spoedige indienst-
treding een
jong medewerker
voor het verrichten
van
voorbereidende onderzoe-
kingen en het verlenen van bijstand
bij
de op-
richting van Verbruikscoöperaties, alsmede om
behulpzaam te zijn bij de uitbreiding en ontwik-
keling van bestaande Verbruikscoöperaties.
Gegadigden moeten goed
bekend zijn met analis-
tisch en research; sollicitanten met een bedrijfs-
economische opleiding genieten voorkeur.
Leeftijd
25-30
jaar; sollicitanten moeten
bereid
zijn zich aan een psychotechnisch onderzoek te
onderwerpen.
Salaris nader overeen te komen. Sollicitatiebrie-
ven met uitvoerige gegevens omtrent opleiding,.
vorige werkkring, enz., en onder bijvoeging van
een recente pasfoto, binnen 14 dagen te richten
aan de Afdeling Personeelszaken, postbus 6008
te Rotterdam-West, onder .het motto ,,Ontwik-
kelings-Bureau”.
-._-,,.– -,.-.-,— -.
”-‘-r
—-.
–
‘-
Bij Werkgeversvakvereniging te Amsterdam
bestaat gelegenheid tot plaatsing van
een medewerker
JURIST OF ECONOOM
met belangstelling voor sociale aangelegeiiheden
en zo mogelijk practijkervaring op dit terrein.
Bij gebleken geschiktheid goede vooruitzichten.
Volledige sollicitaties met alle bijzonderheden
te zenden onder no. 5620 aan Smit’s Advies-
bureau, Herengracht 442, Amsterdam-C.
Bijde
NN. ilandeisvereeniging ,,Amsterdain”,
N. Z. Voorburgwal 162- 170 te Amsterdam,
bestaat gelegenheid tot plaatsing
van een
JURIST
of
ECON.
D.00T.
met practijk
van
enige jaren, met
bestemming om bij gebleken ge-
schiktheid naar Indië te worden uit-
gezonden. Leeft, niet boven 30 jaar.
Sollicitaties
uitsluitend schriftelijk.
Moderne
II
bedrijfsadministratie
Vraagt prospectus en proefles
bij het bekende
RO rTERDJ
A~M
INSTITUUT ,M. B. A.
–
‘ROTTERDAM
Opgericht in
1942
–
(Cursussen onder toezichr. van
Dr. S. Elzinga) Secretariaat: Postbus 800, Rotterdam
Vroeger Beursgebouw Kamer 321
1.
I
S SO C I AT FE,C ASS A
KASSIERSIN9EWNG
,
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACHT 179
•
AMSTERDAM-C
,,,HOLLANDIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
Bij Levensverzekering-Maatschappij van mid-
delbare grootte is te vervullen de betrekking’ van
adjunct-directeur
Voor benoeming komen bij voorkeur in aan.rner-
king zij, die een academische of daarmee gelijk-
waardige opleiding hebben genoten en studie
gemaakt hebben van de actuariële wetenschap of
bereid zijn daarvan studie te maken.
–
Sollicitaties te richten aan de Administratie
van dit blad onder no. ESB 1041, Postbus 42,
Schiedam.
Verliesposten Voorkomend Systeem
bestaande uit 4 Diensten
–
Het V.V.S. is een onmisbaar hulpmiddel bij het
gezondhouden van uitstaande eredieten. Aan
vaard als onderdeel der debiteuren-administra-
tie. zal het van groote practische waarde blijken
•
te zijn.
Onze V.V.S.-hrochure wordt. op aanvrage kosteloos toegezonden
Van der Graaf & Co”s bureaux voor den. handel N
.
V.
Amstelstraat 14-18, Amsterdam-C, Telefoon 38631 (5 lijnen)
VAN GEND &- LOOS
expedieert van huis tot huis
van dorp naar stad
–
van land naar land
/
/
DE WERELDHANDEL ROEPT U I
1
1
141111III
De beste artikelen uit alle delen der wereld zullen in
Canada in 1948 tentoongesteld worden. U kunt ze zien… U
kunt ze vergelilken. U kunt er de vertegenwoordigers van
talloze fabrikanten, uit vele landen ontmoeten… ideeen uit-
wisselen en relaties aanknopen.
Canada’s eerste Internationale Jaarbeurs, gesteund door
–
de Canadese Regering, zal koper en verkoper op internationale
-.
schaal tezamen brengen. Artikelen uit honderden industrieen,
–
uit tientallen landen, zullen er worden aangeboden.
Maakt NU plannen de Canadese Internationale Jaarbeurs
•
,
C
in 1948 te bezoek’n. Als U er niet zelf heen kunt gaan,
stuurt dan een plaatsvervanger. Alle inlichtingen, met inbegrip
–
van reis
– en hotelaccommodatie, worden verstrekt ‘door
J. A. Langléy
/
f
Handelsraad, Canadese Ambassade
Sophialaan la – s-Gravënhage
DEPARTMENT OF TRADE AND COMIVIERCE
•
-,
OTTAWA
CANADA
Yt1
1
1
JH
ciii
Alle corrëspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrikkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
Roelants
–
Schiedam