AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
Eco
‘nomisc
‘
h-Statistisch€’
Berichten ,.
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR.HANDEL, NTJVERHEID, FINANCIÉN N
VERKEER.
UITGA’VE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
32E
JAARGANG
WOENSDAG 10 SEPTEMBER 197
No.
1583
COMMISSIE VAN REDACTIE:
H W. Lambers; ,N. J. Polak; J. Tinbergen;
F. v.ie Vries;
J. H. Lubbe’rs (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de Wit.
Administratie: Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Abonnementspi’&js aah het blad, franco per post cn Neder-
land
1
26* per jaar. Oc’e?.eeese gebiedsdelen en buitenland
[28 per jaar. Abonnementen kunnen ingaan met elk nummer
en slechts worden beëindigd per ultimo aan het kalenderjaar.
Losse nummers 75 cents. Abonnementspiijs Economisch-
Statistisch Kwartaalbericht aoor jaargang 1947 aoor abonne’s
op de Economisch-Statistische Berichten f 4. Afzonderlijke
abonnementen c’oor deze jaargang t 6.
INHOUD:
Blz.
De
artikelen
van
dezeweek
……..
715
Uit
buitenlandse
bron
…………….
715
De betekenis van de
rrolunie
tussen Nederland, België
‘en Luxemburg voor de Belgische nijverheid door
M.
Nokin
………………………………
716
De economische opbouw van Nederlandsch-Indië door
Mr
A.
F.
Poggenbeek
……………………
719
The cheaper money campaign in Britain door
Harold
Wincott
………………………………..
721
Congres van Montreux der Internationale Kamer van
Koophandel door
Dr E. D. de Meester
……..
723
Aantekening:
Poolse
steenkool
………………………………
726
Internatio’nale
notities:
Het
Britse
landhouwprogramma
…………………..
727
Een nieuwe Ijzer. en staalindustrie in Noorwegen
……
728
Geld-
en
kapitaalmarkt……………………..
728
Statistieken:
Bankstateu
…………………………………..
728
Havisbeweging
………………………………
730
Indexeijfers van groothandeisprijzen
………………..
730
Enigo indexci.jters van de Industriële productie in Nederland
730
Productie en export van natuurrubber
…………….
730
DEZER DAGEN
tussentijdse rekening en verantwoording. In Nederland
gingen Kabinet en Luitenant-Gouverneur-Generaal over
tot gezamenlijk afwegen van debet- en creditposten. De
uitkômst was, naar werd medegedeeld, een grote Mate van
overeenstemming over de ten aanzien van Indonesië te
-volgen gedragslijn. Inmiddels wordt het overleg verbreed: Dr van Mook bézocht Minister Marshall, een delegatie uit • Oost-Indonesië en West-Borneo arriveerde in Nederland.
Voor een winstcalculatie.zijn er echter nog te veel risico’s
en onzekerheden: de inzage der boeken door’de Conduls
Generaal te Batavia is nog in het beginstadium, de Com-
missie van Drie is, nu de Republiek Australië heeft be-noemd, nog slechts voor tweederde gereed. De Tweede
Kamer zal pas na de afsluiting van het parlementaire sei-
zoen over de stand van zaken kunnen worden ingelicht.
Dat tijd geld is, komt veeleer op de Parijse conferentie tot uiting. De balans,’die het door de Verenigde Staten te
dekken nadelig saldo moet aangeven, is’gereed; de Ameri-
kanen zijn reeds druk aan het rekenen. Een Commissie
uit het Congres stelt zich persoonlijk op de hoogte van
Europa’s credietwaardighêid; anderzijds naderen de rap-portn’omtrent de omvang van de Amerikaanse hulpbron:
nen hun voltooiing. Marshall keerde vervroegd uit Rio de
Janeiro terug. ‘Intussen wordt door beide partijen geanti-cipeerd: de 16 landen plegen te Parijs reeds overleg over
instelling van permanente organen, voor toezicht, op de
uitvoering der dollarhulp; Marshall’s plaatsvervanger
Lovett bepleitte, gevolgd door Clayton,’ verlening van
voorschotten. De republikeinse senator Vandenbe’rg haalde
echter een belangrijke duit uit,het zakje door deze haast
te veroordelen; ook over de wenselijkheid van een buiten-
gewone vergadering van aandeelhouders heerst nog geen
eenstemmigheid.
Zo blijven strepen door de Europese rekening mogelijk.
Moet Bevin’s suggestie van een douane-unie voor het britse
Empire ook als zodanig worden geboekt? Zijn rede voor
het T.U.C.-Congres te Southport wordt althans eerder
psychologisch dan economisch als een actiefpost beschouwd.
Reëler dan Bevin’s voorstel tot herdistributie van het Ame-
rikaanse goud is het thema van de te Londen begonnen
conferentie van het Gemenebest: centralisering van de
dollarboekhouding. Voorts wordt het Engelse vierjaren-
plan herzien, ,,to concentrate on essentials”, naar de
B.B.C. mededeelde; ook binnenslands komt nu het rode
potlood voor de dag. Te oordelen naar de te Southport
aangenomen resoluties staat inmiddels de Engelse Regering
solider dan de Franse, die haar .bankroet ziet naderen;
Ramadier althans neigt reeds tot liquidatie.
Er is nog ruimte voor een post ,,overlopende rekenin-gen” – waarbij men niet tot saldering kan komen —: de.
vredesverdragen met Duitsland en Japan;.het rapport van
de Palestinacommissie der Verenigde Naties; Griekenland,
waar tegelijk met het afschaffen van de drukpersvrijheid
een nieuw kabinet werd gevormd.
I
–
Dit laatste kan ook zonder verbreking van complemen-
tariteit en continuïteit: in Nederland zal, om gezondheids-
redenen, een verschuiving plaatsvindeh in de functionele
verdeling. Inmiddels vallen hier’ te lande – economisch
enkele waardevolle activ te noteren: de juist geopende Jaarbeurs rékent meer dan ooit met export; de Amei’i-
kanse bezettingsautoriteiten in Duitsland zien thans in, dat Rotterdam en Antwerpen toch goedkoper zijn. Wat
brengt de nieuwe Rijksbegroting? De basis der berekening
laat zich reeds vermoeden: herstel van evenwicht, naar
Gandhi’s voorbeeld, door uiterste beperking van het ver-
bruik.
Vermogensheffin gen
Objectieve
en deskundige
voorlichting aan
bedrijven
en
particulieren die een deel van
hun – vermogen moeten vrij
maken voor betaling der ko-
nénde heffingen,’ verstrekt de
Naami. Venn.
Hollandsche
– Belegging en
• Beheer-Mij.
Anno 1930
Heerengracht
320
—
Amsterdam C
S
Commlssarisseot
Prof, Ir. 1. P. de Vooys;
Drs. J. H. Gispen; Mr, J. E. Scholteos.
Directie;
Gerlof Verwey;
Dr, F. Ph. Groeneveld;
A. C. Leeuwenburgb.
ROTTERDAMSCHE
BANKVEREENIGING
225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
1
SPC IALE
AFDEELINGEN
VOOR
PARTICULIEREN
Is.
/
Lamp
N.V. KONINKLIJKE
N
E D E R
L
A
N D S C H E
ZOUTINDIJSTRIE
–
• Botklo
•
Hengels
– ZOUTZIEDERIJ
Fahriek van:
zouzuur, (alle kwaliteiten)
vloeibaa,’- chloor
–
chloorbleekloog
natronloo& vaartje JOIZ.
gispen
cul.mborg
amsterdam
!Ott.rdam
Koninklijke
IF
Nederiandsche
Boekdrukkerjj
H. A. M. Roei?
Schiedd’ As
II
.J).
:.
.•-
i
INSTITUUT VOOR
qF
SOCIALE W
– ETENSCHAPPEN N.V.
Binnenkort beginnen de nieuwe
•
mondelinge cursussen voor
•
M.O. Economie,
M.O. Staatsinrichting,
/
•
M.O. Handeiswetenschappen B,
Cand. en Doct. Ned. en md. Recht.
‘De cursussen worden gegeven te Amsterdam, Rotterdam,
‘,-Gravenhago; Economie bovendien te Arnhem, Eindhoven.
Enschede, Groningen. Haarlem, ‘s-Hertogenbosch, Leeuw.,-
den.
Leiden,
Tiibürg,
Utrecht;
Sloatsinrichtlng
tevens te
•
Utrecht.
Prospectus en inlichtingen:
‘s.Crezvenhage,
Wassenaarseweg 39
:
(tel. 775382).
cf
lOaIbeIeAeHI
–
IBM. ELECTRIC ACCOUNTING
MACHINE SERVICE?
Behalve de verstrekking in huur der
1 B M BOEKHOUD-, ADMINISTRATIE-
EN STATIS’IEK-MACHINES
sluit deze Service in:
• een waarborg voor de te allen tijde meest
•
practische en economische toepassing van het
ponskaarten-systeem,!
• deskundige hulp bij de voorbereiding der me-
•
chcznisatie en regelmatige voorlichting daarna,
• voortdurende beschikkirg over de modernste
en voor Uw administratie meest geschikte
•
machines en dit met een minimale investering,
• scholing en instructie van Uw [uitvoérend en
bedienend personeel,
• garantie voor goed functioneren der machines;
ook deze verantwoordelijke taak ligt geheel
bij onze firma en wordt verzorgd door ervaren en gespecialiseerde technici.
*
–
Nadere inlichtingen verstrekt
op aanvraag gaarne de
–
INTERNATIONALE’ BEDR1JFS-
1
MACHINE MAATSCHAPPIJ N.V.
•
(IBM)’
‘AMSTÉRDAM
FREDER1KSPLEIN 34 — TELEFOON 31856 -33656
t’
Behandeling van alle
bankzaken
* *
Bezorging van alle
assurantiën.
R: M’ES &ZOONEN
ASSURANTIE-MAKELAARS
(
AMSCERDAM
– ROTTERDAM
.”S.GRAVENIIAGI
DCLPT
.
SCIS1EDAM VLAARDINGEN
11
4
•
••
-t
10 September 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTÈN
715
DE ARTIKELEN
VAN DEZE WEEK.
M. Nokiri,
De betekenis .’an de Tolunie tussen Nederland,
België en Luxémburg coor de Belgische ijoerheid.
Op den duur moet de Tolunie tussen Nederland, België
en Luxemburg een gunstige uitwerking hebben op het
economisch leven der drie landén. Door het vergroten van
de nationale markten stelt zij o.a. de ondernemers in staat
het optimum van de productie gemakkelijker te bereiken.
Maar dit resultaat zal pas na een periode van moeilijke
aanpassing merkbaar zijn. Drie problemen verdienen
daarbij de aandacht, nI. de invloed van de Unie op de
aan België eigen exportindustrieën, het probleem van het
internationaal evenwicht van de Belgische prijzen en
tenslotte de uitwerking van de Unie op de concurrerende
industrieën in België en Nederland.
Jit het gehouden onderzoek blijkt, dat het elkaar aan-
vullend khrakter van het economisch leven in beide landen
niet meer zo uitgesproken is als voor de eerste wereldoorlog.
Na wederzijdse aanpassing echter zal de Unie stellig,
haar vruchten afwerpen.
Mr.
A. F.
•Foggenbeek,
De economische opboua Pan Neder-
landsch-Indië.
In de belangstelling voor het rndische probleem is tot nu toe de nadruk gevallen.op de staatkundige aspecten.
De economische namen steeds een secundaire plaats
iiï, terwijl het juist van eminente betekenis is, dat het eco-
nomisch herstel van Nederlandsch-Indië zich zo spoedig
mogelijk voltrekt.
Gezien de vele onzekere factoren valt het inmiddels niet te verwonderen, dat de Nederlandse ondernemers
en beleggers aarzelen om met de opbouw te beginnen.
Het betreft hier echter een algemeen Rijksbelang; nodig
is derhalve de ruggesteun van de Nederlandse gemeen-
schap. Deze moet worden gegeven door een garantie van
de Nederlandse Regering. Tegen geforceerde overheids-
inmenging dient hierbij te worden gewaakt.
ilarold Wiucott,
The cheaper money campaign in Britain.
Waarom is in Engeland de goedkoop-geldcampagne
mislukt? lIet antwoord liet in wezen in het feit, dat
Minister Dalton’s techniek weliswaar perfect is geweest,
doch zijn ,,timing” erbarmelijk. Schr.• illustreert dit aan
de gang van zaken sinds het einde van de oorlog, die,
nadat in October 1946 de beleggers ,,in staking” waren
gegaan, er tenslotte toe heeft geleid, dat de vlottende staats-
schuld enorm is gestegen.
– Dit schiep inflationaire krachten, waartegen, naar velen
‘vreesden, de contrôle in de reële sfeer niet zou zijn opge-
wassen. In Februari van dit jaar, bij de kolencrisis, werd
deze vrees bewaarheid; er volgde een sterke koersdaling
op de obligatiemarkt. De recente betalingsbalanscrisis
veroorzaakte een tweede golf van verkopen. Het valt te
betwijfelen, of Minister Dalton zijn campagne kan hervat-
ten: de noodzakelijk geworden importbeperkingen ver-
eisen een con tractionistische, niet een expansionistische
politiek.
•Dr E. D. de Meester,
Congres can Montreux der Internatio-
nale Kamer Pan Koophandel.
Een overzicht van de inhoud van de belangrijkste reso-
luties, welke werden aangenomen door het Xle Congres van
de Internationale Kamer van Koophandel. Het betreft
hier de resoluties inzake vraagstukken van economische
en sociale orde – waarin o.a. wordt vastgesteld, dat econo-
mische stabiliteit moet worden nagestreéfd door expansie
en niet door restrictie -, inzake het vraagstuk van de
werkgelegenheid, de Internationale Handelsorgânisatie,
overheidsbemoeienis, inflatie en investering en tenslotte deviezenschaarste. In totaal werden 36 resoluties aange-
nomen, die tezamen een programma van actie vormen op
een breed terrein der economische en sociale politiek.
dIT BUITENLANDSE BRON.
De betekenis van het tekort aan energie voor de wereld
wordt in het licht gesteld door een artikel in ,,Petroleum
Press Service” van September 1947, waarin een ruwe
schatting wordt gemaakt van de huidige energiepositie.
V65r de oorlog consumeerde de wereld een hoeveelheid
energie in haar belangrijkste vormen – kolen, olie, natuur-
lijk gas en waterkracht – gelijkstaand aan de verbrandings-
waarde van ongeveer 2 milliard ton steenkool per jaar.
Tegenwoordig bedraagt de werkelijke consumptie naar
schatting ongeveer 2,3 milliard ton, maar om alle be-
hoeften volledig te kunnen bevredigen zou misschien
wel 2,5 milliard ton nodig zijn. FIet artikel ziet in deze
,,gap” van ongeveer 200 millioen ton ,,one of the root
causes of the world’s present economie troubles”.
De prijs van importgoederen in Groot-Brittaiinië is vol-
gens ,,The Boarci of Trade” – zie ,,The Economist” van
6September jl. – in Juli ji. met•3 pCt gestegen, waarbij
grondstoffen met 4 pCt, eindproducten met 3 pCt, en voed-
sel, dranken en tabak met 2j pCt. Daartegenover is de
prijs van exportproducten slechts met 1 pCt omhoog ge-
gaan, hoofdzakelijk in de textielbranche. Een continue
stijging vertoont de prijsindex van geëxporteerde grond-
stoffen, maar ,,in view.of Britain’s present inability to
export coal the benefit of this increase to the balance of trade is microscopic”.
Australië heeft 150.000 ounces goud aan Engeland ver-
kocht, teneinde dit land ook op deze wijze te steunen in
de dollarcrisis, zo zegt ,,The Times” van 6 September jl.
Gedurende de depressie in het begin van de dertiger jaren
had Australië bijna haar gehele goudvoorraad ûitgevoerd
om aan haar overzeese verplichtingen te voldoen. Later
is de Commonwealth Bank weer begonnen met een goud-
voorraad aan te legden, zowel door de lopende productie
aan te houden als door.het ko,pen van goud. Deze bank
en de Regering zouden dit proces graag hebben voortgezet,
maar met het oog op het dollarprobleem besloot men de
lopende goudproductie aan Engeland te verkopen.
Een Frans plan ter bestrijding van het tekort aan vetten
behelst, naar een mededeling, in ,,L’Economie” van 4
September jl., de aanplant van grondnoten in Frans-Afrika.
Het programma, opgemaakt onder toezicht van ,,les
Commissions du plan Monnet”, voorziet in de productie
van 1,15 millioen ton arachiden. De exploitatie zal worden
gefinancierd met leningen.
Een actie tegen buitenlandse industrieën .wordt onder-
nomen in Spanje, deelt The Export and Import Journal of America” van September 1947 mede. Alle activiteit
van buitenlandse ondernemingen in Spanje wordt bemoei-
lijkt; de Regering heeft een herziening bevolen van de
wetten betreffende het monopolie van petroleum produ cten.
Men tracht te voorkomen, dat winsten gerealiseerd in
Spanje het land verlaten. Enige der belangrijkste wets-
wijzigingen behelzen, dat geen onderneming aandeelhou-
dersveraderingen mag houden buiten Spanje, dat geen
aandelen kunnen worden overgedragen zonder toestemming
van-de Spaanse minister van Financiën, dat de autoriteiten
bewindvoerders van ondernemingen kunnen verwijderen in-
dien zij de wet tegenwerken.
Afschaffing van broodrantsoenering in Rusland schijnt
nog niet mogelijk te zijn; dit blijkt uit de oogststatistieken.
Met de huidige rantsoenering consumeert het Russische
volk per jaar 37,2 millioen ton graan, volgens ,,Time”
van 8 September jl. Opheffen van de broodrantsoenering zou de consumptie met de helft vergroten. Volgens opti-
mistische schattingen zal de oogst 43,5 millioen ton be-
dragen; dli niet voldoende voor deze consumptiestijging.
Bovendien moet graan worden gereserveerd voor de Oost-
Europese Staten, die het Marshall-plan hebben genegeerd
en vorig jaar 1,7 millioen ton consumeerden.
,
716
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 September 1947
DE BETEKENIS VAN
DE TOLUNIE TUSSEN NEDERLAND,
BELGIË EN LUXEMBURG VOOR DE
BELGISCHE NIJVERHEID.
Bezien uit de gezichtshoek van haar algemene gevolgen
en tevens op langere termijn, moet de Tolunie tussen Ne-
derland, België en Luxemburg als volstrekt gunstig voor
het economisch leven der drie landen worden beschouwd.
Zij neemt inderdaad de institutionele elementen weg,
clie de structuur van het economisch leven in ieder van
die landen verhindert zich uitsluitend in afhankelijkheid
van ieders natuurlijke voordelen te vormen. Door het
vergroten van de betrekkelijk beperkte nationale markten
stelt zij de ondernemers bovendien in staat het optimum
der productie gemakkelijker te bereiken. Zo wordt zij
een factor van prijsdaling en sociale vooruitgang.
Maar dit resultaat zal helaas pas na een periodë van
moeilijke aanpassing merkbaar worden. Wij gaan inder-
daad uit van een :feitelijke toestand, waarin bescher-
mendë maatregelen de ontwikkeling van een of andere
sector van het bedrijfsleven enigszins kunstmatig hebben
kunnen bevorderefi. Wanneer de opheffing der toigrenzen
ook opheffing van de protectie betekende, zouden die
sectoren kunnen wdrden gedoemd te verdwijnen.
Men weet welke sociale moeilijkheden dergelijke con-
tractieverschij nselen veroorzaken.
Het kan ook gebeuren, dat de nivellering der binnen-
landse prijzen en der lonen in beide landen en de wijzi-
gingen, die zij in de binnenlandse structuur der prijzen
teweegbrengt, het evenvicht van sommige bedrijven in
gevaar brengt. Wij meenden, dat het nuttig zou zijn, wanneer wij e-
hoor geven aan de vriendelijke uitnodiging van hetNe-
derlandsch Econoniisch Instituut, om eens na te gaan
voor welke problemen van deze aard d6 Belgische in-
dustrie wordt gesteld. –
De diepgaande wijziging, die het economisch leven in
de hele wereld ten gevolge van de oorlog heeft ondergaan,
en de talrijke secundaire reacties, die een dergelijke her-
vorming meebrengt, maken het onderwerp bijzonder
ingewikkeld. Het zal dus moeilijk zijn wei omlijnde con-
clusies te formuleren. De opmerkingen, die wij zullen
maken, zullen dus voor een groot deel op veronderstel-
lingen berusten, daar zij immers in het algemeen worden
gemaakt naar aanleiding van de hypothese: ,,als al het
andere onveranderd blijft”, een hypothese, die in de
huidige omstandigheden maar al te vaak dor de gebeur-
tenissen wordt gelogenstraft.
**
*
In een studie over de terugslag van de Unie op de
Belgische industrie moeten we onderscheid maken tussen
concurrerende en niet-concurrerende bedrijven, het begrip
concurrentie toepasselijk zijnde zowel op industrieën
van zuiver plaatselijk karakter als op die, welke hoofd-
zakelijk op de uitvoer zijn gericht.
In de gevallen, waarin de Nederlandsê overeenkom-
stige industrie niet bij macl1te is om de binnenlandse
behoeften te dekken, zullen de Belgische exportindustrieën,
door toevoeging van de Nederlandse markt aan de Bel-
gische, een groter binnenlands afzetgebied hebben, dat
gemakkelijk toegankelijk is en meer waarborgen biedt
voor stabiliteit dan een door toigrenzen afgezonderde
markt.
Maai’ dit voordeel kan gedeeltelijk worden gecompen-
seerd door de gevolgen, die de binnenlandse unificatie
der prijzen en der lonen op het stelsel der productiekosten
hebben.
De bezwaien van deze evolutie zullen vooral dui-
delijk zijn, wanneer we te doen hebben met industrieën,
die in heide landen voorkomen en wier productie de
binnenlandse behoeften te boven gaat, en wanneer één
der beide industrieën, in vergelijking met de andere,
door de natuur bevoorrecht is of een of andere technische
voorsprong heeft.
Men ziet dus, dat de gevolgen van de Unie uit drieërlei
gezichtshoek kunnen vorden beschouwd. . Deze drie
aspecten zullen wij achtereenvolgens onderzoeken.
A.
De inQloed oan de Unie op de aan België eigen export-
industrieën.
De voornaamste sectoren van de industrie, waar de
Nederlandse concurrentie niet bestaat of van minimaal
belang is, zijn de metaalindustrie, een groot gedeelte
van de metaalconstructie en de industrie van natuurlijk
textiel.
De plaats door deze bedrijven in België’s economisch
leven ingenomen treedt duidelijk, naar voren, doordat
zij in 1937 330.000 personen te werk stelden, zegge onge-
veer het derde van het effectief van de gehele industrie
van het land.
FIet zijn ook sterk exporterende industrieën: in 1936-’38
heeft de Be]gische ijzerindustrie bijna de helft van haar
productie geëxporteerd (bijna
2/3
als men rekening houdt
met de Luxemburgse ijzerindustrie); de industrie der
non-ferrometalen bijnâ
70
pCt van haar ‘productie van
ruwe producten en meer dan 40 pCt van de productie
der haiffabrikaten; de industrie van natuurlijk textiel
30 pCt van haar productie.
Bij gebrek aan statistische gegevens is het, moeilijk
het exportpercentage te’ becijferen van de metaalcon-
structienijverheid in vergelijking met haar productie.
Een vÔôr de oorlog ondernomen enquête toonde aan, dat
in de verschillende sectoren van deze industrie de export
van 1932 tot 1936 varieerde tussen 20 en 70 pCt van de
productie.
Laten wij thans de productiecapaciteit nagaan van de
overeenkomstige Nederlandse industrie en het opnemings-
vermogen van ‘ de Nederlandse markt, om te zien welk
profijt ,de Belgische industrie kan hebben van de af-
schaffing der douanerechten tussen beide landen en van
de vestiging van ‘een gemeenschappelijke douanegrens.
Om de uitwerkingen van de Unie naar waarde te schatten, zullen wij voorlopig aannemen, dat zij tot gevolg zal hebben
de gehele Nederlandse vraag naar producten van deze
industrieën over te hevelen naar de enige Belgische in-
dustrie (en Luxemburgse voor de ijzerindustrie) in de
mate als vroeger aan die vraag door industrieën in andere
landen kon worden voldaan. Wij komen hieronder op
die hypothese terug, waarvan de verwerkelijking afhangt
van verschillende factoren, zoals de binnenlandse prijzen-
structuur, het peil der douanerechten, het aan de Ruhr
opgelegde régime.
In ‘de ijzerindustrie heeft men, op basis van de normale
vooroorlogse behoeften, geschat, dat de Belgische en
Luxernburgse verkopen van 263.000 ton (cijfer van 1936),
zouden kunnen worden gebracht op 400.000 ton, hetgeen
een vermeerdering van iSO, pCt betekent.’ Wij herin-
neren er daarbij aan, dat de jaarlijkse produétie van de
Belgische en Luxemburgse industrie gemiddeld 5 millioen
ton bedroeg in de jaren 1936-’38.
De industrie der non-ferrometalen zou eveneens groot
nut uit de Unie kunnen trekken, doordat de Nederlandse industrie onvoldoende is (behalve wat tin betreft) om de
binnenlandse behoefte te dekken. Evenwel zijn deze
behoeften, evenals bij staal, niet groot genoeg om alle
Belgische uitvoer op te nemen. –
In de industrie dei uit metaal vervaardigde artikelen
zou de terugsiag verschillend zijn en afhangen van de
categorie van artikelen, waarin hij zich voordoet.
De navolgende sectoren zouden welvaren bij een
vergroting der markt: bruggen, constructiedelen, ketels,
werktuigmachines, sommige producten van de electrische
constructie, metaaldraad, producten van trekkerijen en
10 September1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
717
koud-walsinrichtingen, smederijproducten, pons- en stamp-
werk.
Daarentegen zou de Unie slechts weinig invloed hebben
op het, gebied van de scheepsbouw, waarop véér de oorlog
geen douanerechten bestonden, en eenrnin op dat van
spoor- en tramwegmateriaal, waar de binnenlandse be-
hoeften der beide landen door de locale productie worden
gedekt.
Tenslotte zou de Belgische industrie blootstaan aan
de concurrentie van Nederland op enkele andere gebieden,
zoals stoommachines en Dieselmotoren:
– De industrie van natuurlijk textiel 7ou sterk profiteren
van de Unie. De voordelen zouden bijzonder in het oog
vallen bij de halffabrikaten, clie Nederland in grote hoe-
veelheden invoert en waarbij de wasserij, de carboni-
sering en de kammerij van wol geïnteresseerd zijn, evenals
de wol-, katoen-, vlas- en jutespinnerijen. De industrie
•der afgewerkte textielproducten zou er ook een zeker
profijt van ondervinden, daar de Nederlandse productie
kleiner is dan de binnenlandse vraag.
Onder de andere industrieën, die van de Unie zullen
profiteren, moeten nog genoemd worden de glasindustrie,
(met uitzondering der spiegelglasfabrieken) en de cement-
industrie. *
Opgemerkt moet worden, dat, zo de Unie voorbestemd
is de handelstromingen van België naar Nederland te
leiden, zij over het geheel niet tot gevolg kan hebben –
gezien de beperktheid van de Nederlandse markt – de
Belgische industrie in veel grotere mate dan -véôr 1940
onafhankelijk te maken van de buitenlandse markten.
Dit is de indruk, die uit onze beginhypothesen naar
voren komt. Maar wij moeten daar dadelijk aan toevoegen,
dat deze hypothesen met veel voorbehoud moeten worden
aanvaard.
De vergelijking met de vooroorlogse toestand heeft het
bezwaar, dat gedurende een aantal jarèn de vraag naar
industriële producten de normale behoeften zal te boven gaan wegens de noodzakelijke herbouw en vernieuwing.
Ook moet ei’ worden gerekend met, de voortdurende toe-neming van de Nederlandse bevolking, wat eveneens een
zeer belangrijke factor is in de ontwikkeling van de vraag.
Maar wanneer deze opmerkingen al aantonen, dat er
een groter percentage van de Belgische productie in Ne-
derland zou kunnen worden afgezet, moet men toch’
niet vergeten, dat cle optimistische toon van onze conclu-
sies gedeeltelijk is toe te schrijven aan het vermoeden,
dat onder begunstiging van de Tolunie de Belgische
industrie zich geheel in de pla?.ts der buitenlandse con-
currerende industrieën zou stellen.
Deze hypothese nu is alleen juist, als de verkoopprijzen
van de Belgische industrie, vermeerderd met eventuele
douanerechten, de verkoopprijzen in het buitenland niet
te boven gaan. Alles zal dus afhangen van het gemeen-
schappelijk vast te stellen tariefstelsel en van het peil,
waarop de binnenlandse prijzen en lonen in België zich
op lange termijn zullen bewegen. Het lot, dat voor het
economisch leven in Duitsland is weggelegd, zal eveneens
invloed hierop uitoefenen, daar- de Belgische industrie
immers juist voor een groot deel concurreerde met de
Duitse. –
Wat betreft het tariefstelsel voor industriële pro-
ducten, het ontwerp voorgelegd aan de Kamers van
beide landen beoogt voor industriële producten een tarief,
dat tussen het. Nederlandse en het Belgische ligt.
Maar dit ontwerp, afgezien van de goedkeuring door
de wetgevende macht der beide landen, zal eventueel
moeten worden verbeterd ten einde rekening te houden
met de besluiten, die de Internationale 1-landels- en
Werkgelegenheidsconferentie zal nemen.
In ieder geval, gezien het gematigd karakter van het
vooi’gestelde tariefstelsel, blijft het probleem van het
internationaal evenwicht der Belgische prijzen in zijn
geheel bestaan.
Daarom moet de wijze, waarop dit probleem voor de
Belgische industrie in het kader van de Unie wordt ge-
steld, juist worden gedefinieerd.
De Unie en het probleem van het internationaal epen-
wicht 1er Belgische prijzen.
Men kent de traditionele eigenschappen van de Bel-
gische prijzen- en lonenstructuur.
De meeste binnenlandse. prijzen voor landbouwproduc-
ten stonden practisch, voor de oorlog, op het niveau der
wereldprijzen. Daardoor ko’n men, zonder hun koopkracht
ongunstig te beïnvloeden, de lonen op een peil houden,
dat de ongunstige positie- van de Belgische industrie
tegenover de concurrentie compenseerde, Wat betreft de
prijzen van brandstoffen en de beperktheid van de na-
tionale markt.
Juist over deze kwestie zou de Tolunie, bij het bepalen
van de egalisatie der binnenlandse prijzen en lonen in de
beide landen, zeer hachelijke vraagstukken kunnen op-
werpen. ”
Men kan zich daar rekenschap van geven, wanneer men
denkt aan de moeilijkheden, die zouden kunnen ontstaan
uit de verplichting voor Nederland om ten gunste van
zijn landbouw protectionistische maatregelen te nemen,
gelijlc aan degene, die het tussen 1934 en 1940 moest nemen
en waarvan het gevolg was, dat zijn binnenlandse prijzen
en zijn nominale Innen op een niveau kwamen, dat heel wat hoger lag dan het Belgische.
Weliswaar is de tdestand op het huidige ogenblik heel
anders.
rFhans
zijn de Belgische kleinhandelsprijzen en
lonen hoger dan de Nederlandse.
Dit alles veespiegelt echter-geenszins een evenwichts-
toestand: men neemt algemeen aan, dat onze prijzen en
nominale lonen nog een zekere aanspassing moeten onder-
gaan, zodra de concurrentie zich weer op de internationale
markt zal doen gevoelen.
T-let zou daarom gewenst zijn, dat de unificatie plaats
heeft op basis van de Nederlandse prijz’en en lonen, die
getuigen van een beter, evenwicht ten opzichte van de
Engelse prijzen en lonen, die, zoals bekend, dé internatio-
nale norm van evenwicht in prijzen en lonen in het econo-
inisch leven dci’ beide landen uitmaken.
Deze enkele opmerkingen tonen aan, hoe talrijk de fac-
toren zijn, die een voorwaarde zijn voor de levensvatbaar-
heid der Belgische industi’ie in het kader van de Unie
met Nederland. Men mag zeggen, dat één der voor-
naamste daarvan de mogelijkheid is, voor de Neder-
landse landbouw,om zijn evenwicht te kunnen!herstellen buiten ieder uitgesproken protectionisrne om.
Sprekende over prijzen en lonen, noemden wij slechts
de essentiële kant der unificatiemaatregelen waar de
Tolunie om vraagt. Er zijn npg veel kanten aan het vraag-
stuk, bijvoorbeeld’ de noodzakelijke eenvormigheid, die
tot stand moet komen op het gebied der sociale wet-
geving en vooral der industriële wetgeving en Organisatie,
op welke gebieden de verschillen nog zeer groot zijn.
De concu,’rerende industrieën.
FIet voorafgaande ‘onderzoek leert ons, dat de unificatie
van prijzen en lonen in het economisch herstel der beide landen slechts in bepaalde omstandigheden gevaar loopt moeilijkheden te veroorzaken voor de typisch Belgische exportindustrieën. Dit is niet het geval voor industrieën,
die beide landen gemeen hebben. Hier ontstaat het pro-
bleem alleen uit de Unie zelf.
Dit probleem doet zich in drieërlei vorm voor, al naar
gelang van de factoren, die de respectieve positie van
de Nederlandse en Belgische industrie bepalen:
In een eerste groep van industrieën geeft de aan-
wezigheid van gunstiger natuurlijke factoren aan Ne-
derland een voorsprong ten opzichte vn België. Dat is
het geval met de kolenindustrie.
Een tweede groep betreft de industrieën, waarin
t
718
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
10 Setember 1947
Nederland een technische voorsprong heeft, die te danken
is aan een betere organisatie: zo bijvoorbeeld sommige
afdelingen van de levensmiddelenindustrie.
Een derde groep omvat die industrieën, waarin
de productievoorwaarden in beide landen ongeveer gelijk
zijn, maar waarin de productie de afnemingsmogelijkheid
van de binnenlandse markt te boven gaat. Dat is de
fabricatie van superfosfaat, stikstofhoudende meststoffen
en kunsttextiel.
**
*
Het is ongetwijfeld in ‘de kolenindustriel dat de
oplossingen het allermoeilijkst te vinden zullen zijn.
Het verschil tussen de exploitatievoorwaarden van
het Nederlandse en het Belgische bekken is zeer groot.
In Nederland hebben de kolenbeddingen een dikte van
1,20 tot 1,50 m, terwijl de gemiddelde dikte in België
0,70 ‘m bedraagt in het Zuiderbekken en 1,04 in de Kempen.
Dit verschil komt tot uiting in de opbrengst per mijn-
werker: in Nederland was het gemiddelde dagrendement
per man in 1938 1.645 kg, in België was dat toén 699 kg
in het Zuiderbekken en 1.035 in de Kempen.
Wij moeten erbij vermelden, ‘dat in laatstgenoemd
bekken de exploitatie bemoeilijkt wordt door de grote
diepte, waarop zich de beddingen bevinden en die de
diepte der Nederlandse beddingen overtreft. De in België opgedane ervaringen verklaren de com-
plicaties waar dergelijke verschillen, in een zo essentieel
gebied als dat der brandstoffen, toe leiden.
Op het ogenblik heeft men de noodzaak om alle mijnen
te laten werken in overeenstemming gebracht met de
niet minder grote noodzaak om de kolenprijzen op een matig peil te handhaven door tijdelijk een systeem van
compensatie toe te passen, waarin de winsten der mijnen
met grote opbrengst dienen om de verliezen der mijnen
met gering rendement te neutraliseren.
De geleidelijke normalisatie van de bedrijvigheid en
het weder optreden van de concurrentie op de kolen-
markt zullen het vraagstuk dr kolenprijzen in scheipte
doen toenemen. Men weet inderdaad, dat beide landen
gewoonlijk een overschot hebben aan magere kolen en
cokes, zijnde deze laatste, gedeeltelijk althans, geprodu-
ceerd uit ingevoerde cokes-kolen. Reeds vddr de oorlog had de Borinage, die veel cokes-
kolen voortbrengt, te lijden onder de concurrentie
van het Kémpische bekken.
De afschaffing der tolgrenzen tussen het Belgische
en het Nederlândse bekken zou tengevolge hebben, de
druk, die op de Borinage was uitgeoefend, nog te ver-
groten en tevens het bekken van Luik, dat magere kolen
voortbrengt, in gevaar te brengen.
Het is ons in het kader van dit artikel niet mogelijk
nader op dit vraagstuk in te gaan. Wij beperken ons tot
de vermelding ervan, en, gezien zijn politieke en sociale
betekenis, leggen alle nadruk op de noodzaak het onver-
wijid in studie te nemen en er de vereiste oplossing voor
te vinden.
V /
Het geval der industrieën, waarin Nederland een
zekere voorspro1g heeft, dank zij een betere techniek of
organisatie, zoals bij de zuivelproducten, de bereiding
van plantaardige olie, de schoenen- en de sigarenindustrie,
vereist natuurlijk een andere oplossing.
Daar er in dat geval geen natuurlijke factor optreedt,
is een verbetering der Belgische productiekosten mo-
gelijk. De op dit gebied te nemen maatregelen zullen
dus slechts voorlopig zijn en uitsluitend ten doel hebben
de poging tot aanpassing te vergemakkelijken. Deze zou
gedeeltelijk kunnen bestaan uit een grotere specialisatie
van de concurrerende industrieën Een dergelijke op-
lossing, die mogelijk wordt door verruiming van de
binnenlandse markt, zou de kostprijs van deze industrieën
verbeteren, terwijl vele hunner de verplichting bespaard
zou worden hun bedrijf sterk in te krimpen of stop te
zetten.
3. Enige cijfers zijn voldoende om de problemen aan
te tonen, die kunnen worden gesteld in de derde groep
van industrieën, waartoe, buiten het superfosfaat, de
stikstofmeststoffen en kunsttextïel, ook nog de industrie
der steenkooldestillatie ‘en die van de lijm en gelatinb
behoren. –
De Nederlandse kunstzijde-industrie exporteerde vÔÔr
de oorlog 75
pCf
van haar productie en de Belgische
60 pCt. Voor superfosfaat waren deze cijfers respectievelijk
70 pCt. en 77 pCt.
De Belgische lijm- en gelatine-industrie exporteerde
ongeveer 90. pCt. van haar productie en ook de Neder-
landse voerde haar producten uit.
Thans wordt het probleem der afzetgebieden nog niet
gesteld. Maar de mogelijke inkrimping van de wereld-
vraag of de ontwikkeling van de productie in andere
landen zouden wel eens een gevoelige concurrentie tussen
de NeUerlandse en de Belgische industrieën kunnen ont-
ketenen, die aanleiding zou geven tot een sterke prijs-
verlaging. Sommige van die industrieën, zoals die van
kunstzijde en stikstof, waren reeds v66r de oorlog, door
afspraken gebonden. Dat zal dan ook stellig- wel het
enige middel zijn om een strijd te voorkomen, die voor
h’et economisch leven in beide; landen verderfelijk zou zijn.
De wetgeving in beide landen met betrekking tot ver-
plichte industriële overeenkomsten leveren er trouwens
het middel toe. In die materie beantwoordt het Ko-
ninklijk Besluit no. 62 van 13 Januari 1935 aan vrijwel
dezelfde beginselen als de Nederlandse wet van 24 Mei
1935.
Conclusie.
Het voorafgaande onderzoek toont aan, dat de Tol-
unie verschillende aanpassingsproblemen opwerpt.
Inderdaad is het elkaar aanvullend karakter van het
economisch leven in beide landen niet meer zo uitge-
sproken als vÔér de oorlog 1914—’18; sedertdien ontwik-
kelde zich in Nederland, gelijktijdig met de exploitatie
van het Limburgse kolenbekken, een krachtige grondstof-
verwerkende industrie.
Wij zouden echter niet de indruk willen verwekken, dat
in onze ogen de Unie geen voordelen biedt.
Daarover hebben wij ons in de aanvang van dit artikel duidelijk uitgesproken. Wanneer we daarna de moeilijk-
heden hebben aangetoond, die zij meebrengt, dan komt
dat, omdat ons onderzoek in hoofdzaak de overgangs-
problemen, waarvoor zij de industrie stelt, betrof.
Overtuigd van haar ontzaglijk belang voor de beicL
economieën menen wij, dat het van het allerhoogste
gewicht is om met de meeste zorgvûldigheid de oplossing
van die problemen voor te bereiden, teneinde het wel-
slagen van de Unie te verzekeren en meteen te verhin-
deren, dat zij later in gevaar zou worden gebracht.
In dit opzicht is het ons een aangename taak hulde te
brengen aan het vruchtdragende werk, dat verricht werd
door de ,,Conseil Tripartite de Coopération Economique”
(Drielanden-Raad voor Economische Samenwerking).
Tij ‘geloven ook, dat men nooit te veel kan zeggen van
het nut, dat voortvloeit uit het nauwer contact tussen Ne-
derlandse en Belgische industriëlen. Slechts door een
voortdurende samenwerking der rechtstreeks belangheb-
bende kringen zal men er het gemakkelijkst in slagen de
formules te vinden, die het meest, geschikt zijn om de
moeilijkheden te overwinnen.
Tot besluit willen wij de aandacht vestigen op een factor,
die de noodzakelijke aanpassing ten zeerste zal verge-
makkelijken, namelijk de atmosfeer van expansie, die wij
thans allen kennen. Indien men een parallel zou willen trek-
ken met de toestand van vôÔr de oorlog, dan moet men de
jaren 1920-1930 ter vergelijking nemen, liever dan de op 1930 volgende jaren van depressie. De Unie zal’tot
gevolg hebben de’ Belgische industrie in heel wat betere omstandigheden te brengen dan toen, waardoor zij partij
10 September 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
719
zal kuj
–
inen trekken van alle ontv’ikkelingsfactoren. Het
lijdt geen twijfel, dat men geen gunstiger omstandigheden
zou kunnen bedenken voor het.welslagcn -van een zo in-
gewikkelde hervorming.
BRUSSEL.
M. NOKIN.
DE ECONOMISCHE OPBOUW VAN
NEDERLANDSCH-INDIË.
In de radiorede, welke Minister Beel ter gelegenheid
van de verjaardag van H. M. de Koningin heeft gehou-den, werd de hoop uitgesproken, dat het komende -jaar
beslissend zou zijn voor de opbouw van een nieuwe,
vredelievende gemeenschap van “Nederland met Indo-
nesië. De Minister gaat dan verder: ,,Die opbouw is reeds
begonnen. Wanneer in de allernaaste toekomst de huidige
ernstige moeilijkheden zullen zijn overwonnen en alle
constructieve krachten zich verenigen, dan kan iets groots
worden verricht”.
Het vermoeden’ ligt voor de hand, dat hierbij in de
eerste plaats gedacht zal zijn aan de staatkundige opbouw
van Nederlandsch-Indië, en inderdaad moeten in dit
opzicht nog ernstige moeilijkheden worden overwon-
nen. Men zal echter goed doen, zich te realiseren, dat
met de staatkundige opbouw alleen nog ,,weiiiig groots”
verricht zal zijn. 1-let is merkwaardig te constateren, hoe-
zeer in de twee jaar, welke sinds de capitulatie van Japan
zijn verlopen, en waarin het Indische vraagstuk in zo
ruime mate in de belangstelling van het Nederlandse
volk, ja van de gehele wereld, is gekomen, steeds vrijwel
uitluitend aandacht is geschonken aan het staatkundige aspect van dit vraagstuk, terwijl de economische zijde,
zo al niet verwaarloosd, dan toch min of meer op het tweede plan is gekomen. Het is nog niet zo heel lang
geleden, dat nien in Indië van hoogst bevoegde zijde te
horen kreeg, dat de politieke zijde van het vraagstuk
sterk praevaleerde en dat eerst daarna de -economische
kwesties kwamen, waarbij dan overigens nog te verstaân
werd gegeven, dat die kwesties minder een aangelegenheid
van de Overheid dan wel een zaak van de ondernemers
zelve moesten zijn. Het is waar, sedertdien is men (geleerd
door de ervaring) wel tot het inzicht gekomen, dat’ook
de Overheid ten aanzien van de economische opbouw
plichten had te vervullen, maar ook thans nog valt niet
te loochenen, dat de politieke zijde
,
van het vraagstuk de
gemoederen meer verontrust dan de economische kant.
Ik noemde dit merkwaardig, omdat het toch evident
kan worden geacht, dat het herstel van -de welvaart in
Nederlandsch-Indië in eerste insta’ntie meer een economische
dan een politieke aangelegenheid is. En daar men mag aan:
nemën, dat ook de oplossing van de staatkundige moei-
lijkheden uiteindelijk niets anders beoogt dan de voor-
waarden te scheppen voor het herstel van een welvarend
Indonesië, blijft liet verwonderlijk, dat de economische
kant van de kwestie, enkele uitzonderingen: daargelaten,
niet die aandacht heeft gehad, welke hij verdient. Blijk-
baar verwacht men, dat het economisch herstel zich na
regeling van de staatkundige structuur wel vanzelf zal
voltrekken. .1-let lijkt mij gewenst eens na te gaan, in
hoeverre deze verwachting terecht wordt gekoesterd.
Men realisere zich daarbij, dat de w’elvaart van Neder-
landsch-Indië, met erkenning van de nuttige bijdrage der
Indonesische bevolking, toch overwegend is bereikt door
Westerse kapitaalsinvesteringeii en Westerse onder-nemersgeest, waarbij het Nederlandse kapitaal en de
Nederlandse ondernemers een hoofdrol hebben gespeeld.
Deze Nederlandse belangstelling heeft zowel voor Indië als voor Nederland zegenrijke gevolgen gehad. Het wel-
vaartspeil der Indonesische bevolking is, w’t men ook
de,,suiker- en oliemagnaten” zou w’illen verwijten, sterk
omhoog gebracht, en wie kennis neemt van de -ten hemel
schreiende toestanden, welke thans worden aangetrof-
fen in de streken, waar jarenlang de zozeer gesmade
,,koloniale” hand verlamd is geweest, beseft eerst goed,
wat de Nederlandse deelneming aan het Indische econo-
misch leven voor de bevolking betekent.
Maar ook het
eigen
land heeft zeer veel aan die Neder-
landse belangstelling’ voor Indië te danken. Nog veel
te weinig wordt in brede lagen van ons volk beseft, van
hoe doorslaggevende betekenis onze nauwe band met
Indonesië juist voor Nedei-land zelve is. Talloze onder-
nemingen van het groot-, middenstands- en kleinbedrijf
ontlenen hun bestaansrecht aan onze economische be-
trekkingen met Indonesië. Ik denk hierbij aan de scheep-
vaartmaatschappijen, de scheepswerven, de machine-
fabrieken, de textielfabrieken, de chemische fabrieken,
kunstmestfahrieken; voorts aan de transito- en opslag-
bedrijven in onze grote havens, aan de speciaal op Indië
georiënteerde groot- en klëinhandelbedrijven, aan zovele
honderden andere productiebedrijven, die speciaal in
Indië benodigde artikelen vervaardigen. En dan niet
alleen aan de belangen van al die bedrijven zelve, maar
vooral ook aan de belangen van de tienduizenden arbei-
ders, welke in deze vrijwel alle sterk arbeidsintensieve
bedrijven hun levensonderhoud vinden, waardoor hun
wel en wee tevens weer rechtstreeks medebepalend wordt
voor de bestaansmogelijkheid van honderden winkeliers
en *’iiddenstandsbedrijven. De slogan ,,Indië verldren,
rampspoed geboren” moge wat al te simplistisch zijn,
vast staat, dat een verbreking van onze economische
banden met Indonesië heilloze gevolgen voor het eigen
land zou hébben. Veilig kan men dus vaststellen, dat
zowel Indonesië als Nederland het grootste belang heb-ben bij handhaving van de huidige economische betrek-
kingen, en het is dan.00k ten enenmale onbegrijpelijk
in het licht van deze onloochenbare feiten, dat de voor-
zitter van één onzer grootste Kamerfracties. nog. onlangs
zonder blikken of blozen als uiterste consequentie van
een eventueel volgen van een Veiligheidsraaduitspraak
bereid bleek een ,,opgeven van onze positie in Indonesië”
te aanvaarden, liet is triest, dat personen met zo grote
verantwoordelijkheid zo lichtvaagdig en .lichtzinnig over
de levensbelangen van twee bevolkingen oordelen.
Op grond van het bovenstaande moet het dus voor
beide landen van vitaal belang worden geacht, dat het
economisch herstel zich zo spoedig mogelijk weer vol-
trekken gaat. Omtrent de vraag, hoe dit op de beste
wijze kan worden bereikt, bestaan echter niet al te dui-
delijke voorstellingen bij het Nederlandse volk. Ik wees
er al op, dat men blijkbaar meent, dat dit herstel wel
vanzelf zal plaatsvinden, zodra overeenstemming is be-
reikt omtrent de staatkundige structuur van het Neder
lands-Indonesisch samengaan. Men is in het verleden
gewend geweest, dat de Nederlandse belegger en de
Nederlandse maatschappijen bereid werden gevonden hun
kapitaal in Indië te investeren en van de Nederlandse
ondernemer heeft men geconstateerd, dat hij zijn geest-
en werkkracht aan de Indische bedrijven gaf, en men is,
als ik het goed zie, geneigd aan te nemen, dat ditzelfde
zich weer zal gaan voordoen, waardoor Indonesië spoedig
weer economisch te paard zal zitten.
Is deze verwachting gegroid? Om deze vraag te be-
antwooiden,
–
moet allereerst worden geconstateerd, dat
de hierboven gestelde voorwaarde voor het entameren
van de economische opbouw, te weten het bereiken van
overeenstemming over de politieke structuur van Indo-
nesië, nog niet vervuld is,
terwijl niettemin het vraagstuk
oan de economische opbouw thans reeds onmiddellijk aan
da orde is.
Immers, tengevolge van de politionele actie, tot
welke de Nederlandse Regering is overgegaan, zijn grote
gebieden door de Nederlandse troepen opengelegd, waar-
door de in die gebieden liggende ondernemingen, die tot nu
toe voor ons ontoegankelijk waren (voor zover niet ge-
rampokt), betreden zijn- of althans binnen korte tijd
weer betreden kunnen worden. De wederinbedrijfstelling
ECONOMISCH-STATISTISCHE ‘BERICHTEN
10 September 1947
!
1i
dezer ondernemingen komt dus onmiddellijk aan de orde
en daarmede dient zich deze allesbeheersende vraag hij
de ondernemer aan: ,,Moet ik thans opniepw’ gelden in
Indië investeren en wat is het lot van de reeds in Indië geïnvesteerde gelden?” WTant men behoeft zich geen
illusie te maken: zelfs op de ,,gespaarde” ondernemingen
zal er gebrek aan vrijwel alles zijn en, een weer in bedrijf
stellen van de onderneming zal belangrijke kapitaals-
investaties eisen.
De ondernemer, die zich deze vraag stelt – en zij
wordt, naar ik meen Le weten, heden ten dage in vele
directiekamers gesteld zal daarbij als goed ondernemer
de risico’s onder ogen moeten zien, die deze nieuwe kapi-
taalsinvestaties en geldverstrekkingen voor hem mccle-
brengen. 1-Jij constateert dan, dat er op het ogenblik
in Indonesië nog geen sprake is van een herstel van orde,
rust en veiligheid. 1-Jij realiseert zich, dat hij in de naaste
toekomst nog ernstig rekening zal moeten houden met
bedreiging van zijn personeel en beschadiging van zijn
oiiderneming door molestdaden. Hij kent het bestaan
van in Indië geblokkeerde saldi, waarvan de deblokkering
niet altijd even gemakkelijk is, zodat hij zich moet af-
vragen, wat het lot wordt van nieuwe geldverstrekkingen
naar Indië. Hij zal zich afvragen, welke zekerheid hij
heeft, dat hij de
.
geinvesteerd6 gelden weer naar Neder-
land kan laten transfereren, gezien het feit, dat de Neder-
landse gulden voor ‘Indië een ,,devies” is geworden. Met
te meer reden zal hij zich dit afvragen; wanneer hij zich
realiseert, dat er reeds enige tijd geleden tussen de Neder-
landse en de Nedei’landsch-Indische Regering een overeen-
komst is gesloten, waarbij afgesproken is, dat de op-
brengst van alle in Nederlandsch-Indië voortgebrachte
prOducten aan Nederlandsch-Indië moet worden verant-
w’oord, waarbij hij slechts de tegenwaarde in Neder-
landsch-Indisch courant in Indië ontvangt; welke regeling
hem dus dwihgt steeds meer geld in Indisch courant in
Indië aan te houden, waarvoor hij zeker niet de beleg-
gingsmogelijkheden heeft, die Nederland hem voor be-
legging op korte termijn biedt. Hij denkt voorts aan
zijn reeds afgelopen of binnenkort aflopende erfpachts-
rechten, zonder dat hem nog iets bekend
is
omtrent een
– verlenging daarvan. Ten slotte heeft hij er rekening mede
te honden, dat hij op het ogenblik nog in een overgangs-
tijd leeft en dat hij, zeer zeker wat cle binnenlandse ran-
gelegenheden betreft, •te doen ‘zal krijgen met een Indo-nesisch bewind, waarvan hij de gezindheid tegen9ver de
ondernemersgroep thang nog niet kan peilen.
is het te verwonderen, dat deze ondernemer, gezien
al deze overwegingen en onzekerheden, op het ogenblik
ernstig zdu arzelen aan de opbouw van zijn onderneming
te beginnen en daarvoor nieuw kapitaal beschikbaai’ te
stellen? En wat hier voor de ondernemer is gezegd, geldt
evenzedr voor de Nederlandse particuliere belegger, op
wiens daadwerkelijke medewerking zovele en zo belang-
rijke cultuurmaatschappijen aangewezen zijn. Welke
zekerheid heeft deze belegger, dat het Indische bewind
hem toe zal staan een redelijk rendement op iijn aan-
delen, indien er winst is behaald, naar Nederland te
transfereren? En is het niet begrijpelijk, dat. de Neder-
landse ondernemer zich zou afvragen, of wel terecht van
hem mag worden verwacht, dat hij
alleen
al die’ risico’s
gaat lopen •ten bate van de opbouw van de bedrijven en
ondernemingen, waarvan zeer zeker niet hij alleen, doch
de gehele Indonesische gemeenschap en in niet mindere
mate de gehele Nederlandse gemeenschap de vruchten
zullen plukken?
De vraag stellen is haar beantwoorden. Wanneer inder-
daad de economische opbouw van Indonesië een
algemeen
rij/csbelang is
(en dat is het
op
grond van het vooraf-
gaande), dan mag men die taak niet alleen laten rusten
op de schouders van de ondernemers, maar dan behoort
de gehele
Nederlandse gemeenschap zich die taak, aan te
trekken. Betekent dit, dat die gemeenschap mee ,,onder-
nemertje” mOet gaan spelen? In genen dele natuurlijk.
De economische opbouw blijft, evenals te voren, de taak
van de ondernemer, die . getoond heeft in het verleden
deze taak te verstaan en bereid te zijn de daaraan ver-
bonden normale risico’s te aanvaarden Maar wanneer
die ondernemer voor deze taak staat op een ogenblik,
waarop hem elke economische bedrijfszekerheid ontbreekt,
omdat dienaangaande alles nog in ‘vording is in Indië
en niemand voorspellen kan, hoè die bedrijfszekerheid
en in welke vorm zij zal worden verkregen, dan zal die
ondernemer hij die taak de ruggesteun nodig hebben
van de Nederlandse gemeenschap, in wier belang hij
mede. zijn. arbeid verricht.
Aanvaardt men deze -gedachte (en ik acht haar logisch
en vanzelfsprekend), dan rijst de vraag, in welke vorm
deze ruggesteun aan de ondernemer zou kunnen worden
gegeven. Naar mijn mening kan dit geen andere zijn dan
een garantie van de Nederlandse gemeenschap, dus vân
de Nederlandse Regering, waarbij de Regering de onder-
nemer, die zich bereid verklaart nieuw geld in Indië
•
te investeren, garandeert:
dat molestsehaden in ruime fin, welke zijn onder-
neming mocht lijden, door het Rijk zullen worden
– vergoed;
dat- de veiligheid van zijp petsoneel voldoende
zal zijn gewaarborgd;
dat, onafhankelijk van wisselende inzichten van
enig Indisch bewind, de transfer naar Nederland
van een zodanig gedeelte van de opbrengst der
in Nederlandsch-Indië verkregen producten, . na aftrek van de Indische belastingen, is verzekerd,
dat enerzijds geïnvesteerde gelden worden ge-
restitueerd en anderzijds de ondernemer zijn rede-
lijke afschrijving en beloning, en de particuliere
belegger zijJ rédelijk rendement, in Nederlands
courant kan toucheren; dat het Rijk de schade zal dragen van een even-
tuele niet-verlenging van zijn afgelopen of binnen-
kort aflopende erfpachtsrechten;
dat van hern,geen exorbitante belastingen
wôr-
den geheven..
liet valt niet te ontkennen, dat een.garantie in deze vorm voor het Rijk een zware last kan gaan vormen,
maar niettemin acht ik het
plicht
van de Nederlandse
gemeenschap deze last op zich te nemen, gezien de
oitale
belangen, welke daarbij voor Nederland op het spel staan.
Naar mijn mening. kaii Nederland die belangen moeilijk
ovèrschatten en is het plicht van een zich verantwoor-delijk gevoelende Regering de ondernemers op de ge-
chetste wijze bij de economische opbouw te onder-
steunen. Men behoeft nietbeducht te zijn, dat die oiider-
nemers de normale risico’s, die groot genoeg blijven,
zullen schuwen. De gemeenschap mag echter voor deze
economische opbouw, waarmede heél het volk gebaat is,
niet para.iteren op de medewerking van enkelen, wier
taak onder de huidige omstandigheden toch al zwaar is.
Als alle constructieve krachten zich verenigen, dan
kan iets groots verricht worden, zegt Minister Beel.
Inderdaad, de economische opbouw van Indonesië
is
iets
groots, zowel voor Indonesië zelve als voor Nederland.
Maar dan moeten die .,,constructieve krachten” ook ver-
enigd worden, d.w.z. dan zullen de ondernemers, de uit-
voerders van die taak, ook geruggesteund moeten worden door de Regering in de vorm van de door mij aangegeven
garantie. Maar dan zal men dit’ ook ,,groot” moeten
zien en niet aan een dergelijke garantie weer allerlei
voorwaarden vastknopen, die de ondernemer aan handen
en voeten binden. En evenmin zal men van deze gelegen-
heid min of meer gebruik mogen maken om een regerings-
bemoeienis met de ondernemingen in te voeren, welke
misschien in het een of andere socialistisch-communistisch
stelsel als hoogstewijslieid wordt aangeprezen, maar die
T
10 September 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
721
slecht past in een stelsel, waarbij men aan het particu-
liere initiatief het volle pond wil geven. Het verleden
heeft, juist voor Indonesië; wel bewezen, dat dit par-
ticuliere initiatief grote weJvaait kan brngen.
Te minder is er plaats voor een dergelijke geforceerde
overheidsinmenging, omdat de door mij gedachte garantie,
indien zij nuttig effect heeft, slechts van tijdelijke aard
kan zijn. Zodra de thans ontbrekende economische be-
drijfszekerheid in Indonesië weer hersteld zal zijn, is er
geen plaats meer voor enige garantie en kan men de
verdere ontwikkeling in vol vertrouwen aan de onder-
nemer overlaten. Ik heb de overtuiging, dat hij het zelf
niet anders zou willen.
Op één punt zou ik nog willen wijzen. Indien onver-
hoopt de Nederlandse gemeenschap haar taak ten aan-
zien van de economische opbouw van Indië niet zou
begrijpen en ‘aan de Nederlandse ondernemer de mede-
werking zou worden onftouden, waarop hij naar mijn
overtuiging recht heeft, zal moeten worden afgewacht,
hoe de Nederlandse ondernemer daarop zal ‘reageren.
1k heb de overtuiging, dat deze reactie in vele gevallen
geen andere zal kunnen zijn, dan dat de economische
opbouw van Indië tenminste aanzienlijk zal worden ver
traagd. Een ondernemer, die de verantwoordelijkheid
voor het hem toevertrouwde kapitaal goed verstaat, zal
dit kapitaal niet investeren in ondernemingen, ten aan-
zien waarvan de bedrijfszekerheid hoogst onzeker is g&
worden. Dit is geen kwestie van onwjl, maar van bedacht-
zaamheid en van een behoorlijk gevoel van verantwoor-,
delijkheid voor de toevertrouwde belangen. 1-let zou zeer
te betreuren zijn, indien de Nederlandse gemeenschap
cle Nederlandse ondernemer tot een dergelijke afzijdig-
heid, of althans geremde afzijdigheid, zou noodzaken.
Het spreekt vanzelf, dat een dergelijke gang van zaken
ook het niet-Nederlandse kapitaal aanleiding zou kunnen
gaan geven te overwegen, in hoeverre dit kapitaal zich meer
dan voorheen voor de Indische economie zou kunneh
gaan interesseren. Maar ook dit niet-Nederlandse kapitaal
zal zich zeker niet zonder de nodige waarborgen aan een
dergelijk experiment wagen en het ligt dan ook voor de
hand te verwachten, dat ook deze ondernemers van de
Nederlandse Regering de nodige waarborgen zullen vragen.
Ben ik wel ingelicht, dan heeft zich deze niet-Nederlandse
belangstelling officieus reeds gedemonstreerd, waarbij men
echter van zelfsprekend niet heeft verzuimd soortgelijke
garanties te vragen als ik voor de Nederlandse onder-
nemei’ bepleitte. ik acht het onaannemelijk, dat een
Nederlandse Regering bereid zou zijn aan de niet-Neder-
landse ondernemer waarborgen in enige vorm te ver-strekken, die aan de Nederlandse ondernemer zouden
worden onthouden, en ik heb dan ook wel het vertrouw’en,
dal Nederland deze taak ten aanzien van de Nederlandsç
ondernemer goed zal. verstaan en hem de door mij be-
pleite ruggesteun zal verlenen, waardoor een economische
opbouw van Indonesië in versneld tempo mogelijk zal worden. Zulks zou voor het herstel van de welvaart in
indië en Nederland slechts bevorderlijk kunnen zijn.
Met het bovenstaande hoop ik de aanda’chl te hebben
gevestigd op de voorwaarde, welke zal moeten worden
vervuld ten behoeve van de economische opbouw van
Nederlandsch-Indië. 1-let lijkt mij op de weg van de onder-
nemersorganisaties te liggen deze denkbeelden verder uit
te werken en met de betrokkeii overheidsinstanties op te nemen, indien zij althans van mening zijn, dat daar-
mede een bruikbare grondslag voor die economische
opbouw zou zijn verkregen.
Mr A. F. POGGENBEEk
THE CHEAPER MONEY CAMPAIGN IN
BRITAIN.
The theory of managed interest rates in a controlled
economy is as satisfying to the economist as the ordered
intricacïes of. a tapestry are to the neediewoman. The
economist contemplates the economy, hermetically sealed
so that a flight of capital abroad is impossible. Iie views
the carefully drawn up list of domestic investment priori-
ties, framed to ensure that as little competing investment
as possible interferes with the Government’s horrowing
programme. 1-1e surveys the network of physical controls
imposed on the consumers in the shape of rationing and
on the produers in the form of regulation of raw material,
supplies and, if necessary, labo.ur. 1-1e looks on all this much
ai the Almighty looked on the world ofter his six days’
labours; and he says: ,,It is good”. More than that, he
says: .,,’Now you may offer the investor the interest rate
you, as borrower, deem fit, not the rate which he, as
lender, requires. At first, it is certin he will not accept.
Thei’e is no need to worry. Go in for floating debt creation
through the controlled banking system. Flood the investor
with liquidity. Satisfy his liquidity preference. In time,
he will be eating Out of your hand – ready and villing
to take whatever interest rate you offer him”.
It is fair to say that it was the British Treasury, working
in conjunction with the Bank of England., whïch pioneered
in managed interest rates, with the gigantic 5 per cent
War Loan Conversion operation of 1932, under which
the £ 2.000 millions of this issue was converted on to a
3J per cent basis. The full power of the closed economy
was then lacking, of course (a fact which makes the
operation appear, in retrospect, the more remarkable).
It may be doubted whether the British officials, in the
nineteen-thirties, knew exactly what they were doing;
the machine was new, and its limitations and potentialities
had yet to be discovered. The great point, however, was
that it had been invented. Schacht, in Germany, took it
over and strengthened it in a manner which would have
been quite impossible in a pre-war democracy. And since
the war, nearly every capitalistic country in the world
has adopted it in greater or less degree – and those which
have not done so would give a great deal to be able to in augurate it.
It is in Britain, however, that the policy of controlled
interest rates has been most energetically pursued. And
it is because Britain was the pioneer, and because it was
Britain who chose to enforce lower interest rates with
such energy after the war, that the recent collapse of the
policy in that country has a aroused world-wide atten-tion. Twô months ago, the writer attended a meeting of
investment experts from half a dozen European countries.
The question was asked of one of them,froma Scandinavian
country: ,,Can your Governmen.t hold down interest
rates?” The answer took the form of another question:
,,Can the British Government hold its 2J per cent rate?”
Recent events have provided the answer to that second question. It may be a temporary answer, for the British
Government may yet succeed in restoring the
status quo
ante.
But the accompanying table of yields on represen-
tative British Government stocks of varying lives, calcu-
lated atvarious key dates since the Socialist Government was elected, shows how complete has been the collapse,
at the time of writing.
The collapse cannot be explained away by reference
to any one factor. One .thing, however, is certain – the campaign did not collapse because the construction of the structure outlined in the opening paragraph of this
article had been neglected; the builders built as well and
as faithfully as they could, allhough, as we shall see,
tiie structure was less perfect in practice than it had
seemed in theory. And the campaign did not collapse
becaüse of any sudden conversion of Mr Dalton to th
722
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,
10 Septembei
4
1947
Gross Yields
%
Allowing for Redemptlon
at latest date
Stock
Recleemable
July 5
October 31
May
31
October 31
February
28
August
14
August
22
19451)
99456)
1946
3
)
1946)
1947
5
)
19476)
1947
99
%
Exchequer Bonds
1950
£1.15.0
£11411
£1.127
£1. 8.4
£1.,3.10
£1.17.6
£1.14.11
24
%
Savings Bonds
1964/67
–
–
£210.—.
£2. 5.9
£2. 6.9
£2.19.0
£2.18.9
3
%Savings Bonds
1965/75
£3. 0.4
£3. 0.2
£21410
£2.10.7
£2.11.6
£3.
2.3
”
£3.
1.2
24
%
Consols
any
tïme
.
£3.
0.0
£2.14.9
£21111
£2.10.5
£2.11.9
£3.
1.11
£2.19.1
1)
Date
of General Election.
‘)
Month- end following reduction in Treasury Deposit Receipt rate from i’/,
to
‘/,
p.c., via Treasuty
Bill rate from
1
to
4 p.c.
(approx.).
6)
Month-end, following issue of
2t
%
Savings
Bonds
1964/67.
)
Month-end
following issue of
24%
Treasury Bonds,
1975
or
after.
1)
Month-end following fuel crisis.
‘)
Recent lowest.
merits of dear money. Britain’s Chancellor of the Exchequer
stood committed, politically, in no unceitain way to
force down interest rates so as to reduce the Budgetary
burden of an infiated National Debt. 1-1e possessed, at
least, in the earlier phases of the campaign, sufficient
courge and faith to push ahead with the creation of the
necessary short-term and floating debt w’hich the cheaper
noney policy demands. Why then has the campaign
collapsed – or at least met with such a sharp reverse
that its resuscitation seems doubtful?
Many answers can be given to that question. Mr Dalton
had bad luck. The British investor was tougher and more
obstinate than anticipated. The Chancellor was contending
with a vigorous and weil-informed barrage of criticism
from the chairman of the leading British banks and from
the British financial Press. All these will serve as answ’ers,
or partial answers. But the real answer, without any
doubt, lies simply in the fact that excellent as was
Mr Dalton’s technique in many respects, his timing was
deplorable. –
There are few people today who would argue that
variations in the interest rate, by themselves, are a
desirahie or effective way of influencing .the trend of a
country’s economy. In post-war Britain, for example, we
should probably need a 6 or 7 per cent Bank rate to
equate the supply of capital with the demand far it;
and even then, such is the demand for capital, such a rate
would be an ineffective means of ensuring that all projects
deemed socially undesirable did not secure capital, and
ohviously many projects regarded as politically proper would be choked off by such a cost of borrowing. (All
this is apart from the Budgetary effects of a sharp rise
in interest rates. In the writer’s opinion, however, this
argument of the Budgetary effects of dearer money,
though valid enough, is often overdone; the effects of
inflation on the National Debt are recorded faithfully
enough but the effects of infiation on the National Income,
from which the debt service must be met, are ignoed).
Britain’s war-time Government, under the leadership
of Mr Churchill,’did envisage the use of variations in the
interest rate as
one
means df controlling the trade cycle
and maintaining full employment. But no great emphasis
was laid on the value of this weapon, and it is a reasonable
assumption that had a Conservative Government been
returned in Britain in July 1945, that Government would
have done its utmost to prevent a ieturn of the dear
money râtes of the First World War and the nineteen-
twenties.
All this, however, is a very different matter from cho’osing
the end of a six-year war, a war in which vast purchasing
power had accumulated and during which capital invest-ment in the prïvate sector of the economy had béen kept
to a minimum, as the moment for launching a
cheaper
money campaign. At such a moment, all the natural
inclinations of a communïty are against saving and in
favour of spending. Industry is inevitably anxious to
cash in on the sellers’ market. To combat these inelinations,
the most rigid, physical controls are necessary. And, as
the British experience proved, floating debt creation on
an unparalleled scale was also necessary in an endeavour to create the welter of liquidity which would ,,condition”
the investor to accept the reduced interest rate deemed
desirable by the Government.
Mr Dalton’s campaign – which opened in October
1945 with the orthodox reduction in short-term mon’ey
rates – went well enough until October 1946. The British
investor did not enjoy the gradual reduction in his income
whicli the Chancellor was enforcing. But he found the
policy reasonable during ils early stages. 11e was hélped
in, adopting a philosophical attitude by the knowledge
that lower interest rates meant higher capital values –
and there isno tax on capital gains in Britain. So he
accepted,the 2 per cent interest
•
rate embodied in the
issue of Savifigs Bonds, 1964/67, made in May-June 1946
with quite a good grace. Had Mr Dalton rested there,
all would probably have been well. But the Chancellor
had other ideas. According to popular repute, he was
determined to couple his name with that of Goséhen in
British financial history. (Lord Goschen last century
converted 3 per cent Consols on to ‘a 21 per cent basis,
in two stages,
and in an open economy).
Probably more
important, Mr Dalton knew that he would have to issue
enormous quantities of Government stock to compensate
investors in the industries earmarked for nationalisation,
and, quite understandably, was anxious to issue such
stock on the lowest possible interest rate.
Thus it was that in October 1946 Mr Dalton announced
that he was to redeem the 3 per cent Local Loans stock
(as he was entitled to dö) by issuing 21 per cent Treasury
stock, redeemable 1975 ,,or after”. 1-lad the Chancellor
wanted to encourage the maximuni resstance from in-
vestors, he could not have done it more successfully than
by fixing the terms he did for his new ban.’ The British
investor has a long memory. He had held irredeemable
stocks and stocks redeem-only at the option of the Go-
vernment hefore. 1-1e had seen the market value of
1
such
loans virtually hâlved in previous dear money periods.
T-Je wâs not prepared to assume that every British Go-
vernment over the next twenty-nine years would have
as much desire and as much power as the present Govern-
ment to command a 21 per cent long term rate of interest.
11e was not opposed ‘to cheap money. But he wan Lcd a
ban which carried with it an assurance that the capital
w’ould definitely be repaid at some fixed date; the perils
of holding any fixed interest security in an inflationary
century were quite sufficient without adding to them
the perils of what are known as ,,one-way option stocks”.
So the great majority of British investors went ôn strike;
to be more accurate and academic, they decided to exercise
their consumer preference.
The next move in this cheaper money game was the
orthodox one of flooding the, market with short-term,.
floating debt, with the proceeds of which Mr Dalton
endeavoured to support his 21 per cent Treasury stock
at par until such time as the investor decided that second
thoughts on the new ban might after all prove best. –
In short, the game developed into a’ game of patience.
But it was a costly game, from the viewpoint of floating
debt creation. Earlier (and Conservative) Governments
had played it before. Put never on the scale attempted
by Mr Dalton. What the exact cost was, only Mr Dalton
can say. But bank deposits in the last quarter of 1946
were rising at the rate of well over £100 millions a rnonth
(during the whole of the year they rose by over £800
millions) and although the ordinai’y Budget deficit had,
of course, to be financed, the consensus of fiiiancial opinion
in London was that the bulk of the increase reflected
0 September 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
723
borrowings by the Treasury from,the banks to find the
funds with which to support the gilt-edged market.
The policy, and its implications, caused a flood of
criticisms of and warnings to the Chancellor, in
•
which
eventually some of his own supporters joined. It was
urged that no system of physical controls could for ever
stand up against the enormous infiationary forces which
the policy added to a situation which was already suf-
ficiently infiationary to worry most conservative people.
It was not only the very considerable addition to bank
deposits and general purchasing power which the cam-
paign involved. The London Stock Exchange deals in
securities which had a market-value in April 1946 of
some £26.141 millions. A fall in the long-term interest
rate from 3 to 2. per cent alone jus.tifies and indeed
commands a 20 per cent appreciation in capital values.
Solely in Stock Exchange values, therefore, and purely
on interest rate considerations, the cheaper money cam-
paign brought a rise of over £5.000 millions, an appreciation
which was the sweeter by reason of the fact that incorne
from those investments was taied at rates ranging up to
almost 19/6d in the £. And all other values – property,
plant, etc., – •were, of course, similarly infiated. There
can be no doubt that this infiation of capital valués
greatly aggravated the situation and enormously in-
creased the pressure on the physical controls.
The fears of the critics were confirmed by the fuel
crisis of February this year. Obviously other factors
played their part in producing that crisis. But the cheaper
rnoney campaign was in some degree responsible. Electri-
city was öne of the few things unrationed. Production of
household electrical appliances had reached a very high
level. Their purchase had been encouraged by reductions
in the Purchase Tax. Inevitably, with the normal monetary
curb on consumption removed, domestic consumption
of electricity soared to levels unknown before the war.
The network of controls, so satisfyingly complete to the
theorist, contained in fact a loophole. Natural forces
found’that loophole – as natural forces have a habit
of doing. –
It was the fuel crisis, too, which touched off the wave
of selling which was eventually to undo all Mr Dalton’s
vork from July 1945 to October 1946. It was feared that
industry would be forced to liquidate its gilt-edged holdings
to pay for its trading losses. 1f unemployment rose, the
Unemployment Board w’ould be a.seller of Government
stocks instead of the steady buyer it had fornierly been.
Gilt-edged prices feil sharply. There was some subsequent
recovery. Then came the recent balance of payments
crisis, which brought a new wave of selling. (Some of
this may have been of foreign origin, but itis difficult
to see how the sterling convertibility provisions of the
U.S. ban agreement added any major new factor to the
gilt-edged situation). The •wheel had come full circle.
Prices at one time were actually below the level at which
they stood when Mr Dalton took office. A net rise of £750
millions in bank deposits and some sharp capital losses
for those investors who had taken Mr Dalton at his word
when he invited them to step in and make sure of 21
per cent for twenty-nide years are all that remain at the
moment to teil the story of the cheaper money campaign in Britain.
,,At the moment?” Can Mr Dalton stage a come-back?
That remains to be seen. In theory, what the Chancellor
has done once, he can do again. Yet there are genuine
reasons for_believing that Mr Dalton will not at this
stage make a second attempt. Last May, he stated, môst
significantly, that he then attached more importance to
the level of the floating debt than to the level of interest
rates. To a large extent, he has lost his earlier magic
touch with investors; after all, a cheaper money campaign
has a certain element, even today, of the confidence
trick about it. The reductions in imports which recent
events have forced upon Britain will demand a contraction-
ist, not an expansionist financial policy if worse inflation
is to be avoided. Every day, we see evidence that cheap
money is facilitating capital investments which, excellent
though they- are in themselves, are beyond our physical
powers today and which will become even more excellent
as work-providers in a time of depression. (The recent
£9 million project for a new bridge over the River Severn
is a prime example of this). In the writer’s view, the
British investor is willing to accept a long-term interest
rate of ‘3 per cent as reasonable in today’s circumstances
provided that further whittling down of the purchasing
power of the interest rate through infiation is avoided.
1f Mr Dalton attemptsonce again to enforce a 21 per
cent rate b’efore next January (when the compensation
stock must be issued to holders of nationalised railway
stocks) he will only exaggerate the volume of sales by
railway stockholders unwilling and unable to live ,on 2
per cent. Until January, the discount at which these
railway stocks stand in the market as compared with
gilt-edged stocks proper automatically robs the latter
market of much normal support from institutional in-
vestors. Mr Dalton has proved himself an unorthodox
Chancellor, and the interest rate under a Socialist Govern-
ment is very largely a political question. In these circum-
stances, dogmatism is obviously dangerous. But at the
moment, it looks as though we are writing, ,,finis” to a
chapter which has created much excitement, some heat,
and a-pile of bank deposits. The excitement may wane.
The heat will cool. It will not be so easy
1
to get rid of the
bank deposits. –
LONDON, August 1947.
FTAROLD WINCOTT
CONGRES VAN MONTREUX DER INTER-
NATIONALE KAMER VAN KOOPHANDEL.
Op 2 Juni 1947 werd te Montreux het Xle Congres van
de Internationale Kamer van Koophandel geopend. Dit
was het êerste Congres sedert de oorlog, gehouden na een
onderbreking van bijna 8 volle jaren
1),
Het Congres heeft niet minder dan 36 resoluties aan-
genomen.
Wij zullen volstaan met een overzicht van de inhoud
der belangrijkste en het noemen van do rest. Onder de
belangrijkste resoluties zullen wij moeten verstaan die
resoluties, waarbij men in het bijzonder het oog heeft ge-
had op de grote vraagstukken der economische ensociale
orde in het algemeen.
Vraagstukhen oan economische en sociale orde.
Geplaatst voor het vraagstuk hoe de moeilijkheden te
overwinnen, heeft de Kamér steeds een duidelijk onder-
scheid gemaakt tussen de vraagstukken op lange en die’öp
korte termijn. Wat de long-term bètreft, wordt het pro-
bleem benaderd door een aantal uitspraken, die in hun
essentie ongeveer op het volgende neerkomen: De zaken-
man is evenals ieder ander besloten, dat alles moet worden
gedaan om een nieuwe grote depressie te voorkomen. Niet,
iedere terugslag of tijdelijkè recessie is echter ëen depressie;
‘)
Ter gelegenheid van het Congres, waaraan behalve Nederland
nog 26 andere landen deelnamen, zijn de navolgende documenten
verschenen (alle in de Engelse en Franse taal): Maximum Employ-ment in a Free Society (no. 103); Monetary Problems in the World
of Today (no. 104); Barriers to International Travel (no. 105);
Trade and Employment (no. 106); Foreign Investment and Eco-nomie Expansion (no. 107); Industrial Property and the German
Peace Treaty (no. 108); The Status of Foreigu Companies (no. 110);
Vorld Telocommunications in. the Post Var Period (no. 111);
Shipping and Trade (no. 112); Code of Standards of Advertising
Practice (no. 113); Aetivities of the I.C.C. 1944-’47 (no. 114); Draft
Uniform Rules applicable to International Loans (no. 115); Inter-
national Double Taxation (no. 116). Voorts is, evenals dit enige
tijd geleden met het rapport over de repercussies van de toestand
in Duitsland op de andere landen het geval is geweest, een uit-
voerig verslag van het Congres verschenen in het tijdschrift van
de Kamer ,,World Trade” (1’Economie Internationale).
ir
724
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 September1947
zonder van tijd tot tijd een pijnlijk aanpassingsproces te
ondergaan is geen groei en geen expansie mogelijk. Reces-
sies groeien uit tot depressies, als regeringen en bedrijfs-
leven in een paniekstemming geraken, waarbij regeringen
ôvergaan tot restrictiemaatregelen en liet voeren van een
isolationistische politiek enhet bedi’ijfsleven tot een over-
haaste beperking van zijn activiteit. Onder de indruk van
een onredelijke angst voor depressies en terwille van een
valse stabiliteit en een valse hestaanszekerheid hebben
verschillende verkeerde ideeën postgevat. Alen dient echter
‘met de volgende grondwaarheden rekening te houden,
wanneer men uit een op zichzelf begrijpelijk verlangen
naar stabiliteit en zekerheid allerlei maatregelen meent te
moeten nemen. Economische stabiliteit en zekerheid
moeten vooral niet.worden verward met onheweeglijkheid.
Stabiliteit moet worden nagestreefd door éxpansie en niet door restrictie. Het is niet mogelijk alleen door regerings-
ingrijpen stabiliteit Ie hei’eiken en tezelfdertijd vrijheid
en groeirnogelijkheid te bewaren. Dit kan namelijk alleen
worden bereikt door een harmonische samenwerking van
alle sectoren dci’ maatschappij: de Staat, arbeid, landbouw,
industrie, handel en financiën. Geen land kan alléén zijn
economie stabiliseren en geen land kan zich zelf dooi’
restrictieve handelspraktijken vrijwaren voor depressies, behalve door de levensstandaard te verlagen, vi’ijheid op
te offeren en een stagnatie in zijn economisch leven te aan-
vaarden. Alleen door internationale samenwerking, gel)a-
seerd op een volledige erkenning van het feit, dat de wel-
vaart van elk land afhankelijk is van de welvaai’t der andere
landen kunnen gezonde expansie en sociale zekerheid wor-
den bereikt. Ei’ dienteen multilateraal handelsverkeer te
zijn, waarin op zo vrij mogelijke wijze goederen, kapitaal,
mensen en diensten tussen de landen kunnen worden
uitgewisseld. Tenslotte moet ieder individu gelegenheid
en prikkel worden geboden om een verantwoordelijk aan-
deel te nemen in het totaal van het e’ononiisch proces.
Het araagstuk Qan de werkgelegenheid.
.Met betrekking tot het vraagstuk van de zo groot ihoge-
lijke werkgelegenheid, een aspect yan het algemene vraag-
stuk van expansie en stabiliteit, is de
essentie
van de des-
betreffende resolutie het volgende. Productieve werkge-
legenheid kan alleen op liet hoogst mogelijke niveau wor-
den gehandhaafd door samenwerking tussen alle sectoren
van de maatschappij. Elke sector heeft zijn, verantw’oorde-lijkheid en geen enkele sector kan het doel bereiken zonder
de andere. Het bedrijfsleven heeft daarbij tot taak: (1)
door krachtige ondernemingszin de menselijke behoeften
te bevredigen en zijn activiteit gezond en winstgevend te
houden; (2) de ondernemings- en concurrentiegeest te be-
waren en te ontwikkelen; (3) wetenschappelijk ondei’zoek
actief te steunen en te streven naar een voortdurende
verhoging van de prQductiviteit; (4) een belangrijk gedeelte
van de winst, veroorzaakt door opvoering van de produc-
tiviteit, door te geven in de vorm van hogere lonen en lagerd
prijzen; (5) te helpen om fluetuaies in de economische
bedrijvigheid te temperen, bijvoorbeeld door meer uit-
gaven voor onderhoud en verbetering uit te stellen tot
tijden van laagconjunctuur.
Arbeid en landbouw dienen van hun kant door hun
verantwoordelijke organisaties met het bedrijfsleven en de Regeringen samen te werken om een expansieve economi-
sche poiltiek te bevorderen en economische fluctuaties
te matigen. De primaire taak van de Regeringen is het kli-
maat te scheppen, dat de mensen stimuleert om voor zich-
zelf een zo productief mogelijke werkgelegenheid te schep-
pen door liet aanmoedigen van liet particulier initiatief,
het bevorderen van een krachtige concurrentie en door
het volgen van een zodanige belastingpolitiek en het nemen
van zodanige andere maatregelen, dat ondernemingszin
en productie worden gestimuleerd, alsmede door het voeren
van een zodanige internationale politiek, dat de particu-
liere handel op multilaterale basis wordt -bevorderd.
De Regeringen kunnen ook helpen om de conjunctuur-
golven te temperen. Hun gehele politiek moet zijn gericht op het allesbeheersende doel een maximum aan stabiliteit
en ontwikkeling te bereiken. Onder de middelen, welke hun daartoe ter beschikking staan vallen te rekenen een
juist gebruik van de belasting-, monétaire- en crediet-
politiek, hetnauwkeurige ,,timen” van openbare werken
en het handhaven van een breed programma van sociale
maatregelen.
De ontwikkeling van industrie, techniek èn landbouw
dient te w’orden gesteund, terwijl ook steun moet worden
verleend aan liet opvoeren van het productie- en consump-
tieniveau in de minder ver ontwikkelde gebieden.
Zonder een gemeenschappelijke internationale actie en
zonder een toenemend internationaal handelsverkeer kan
geen locaal beperkte werkgelegenheidspolitiek en geen
politiek ter verhoging van de levensstandaard slagen. De
Regeiingen dienen daarom een politiek van zo groot moge-
lijke werkgelegenheid in hun eigen land te volgen, doch,
dienen daarbij liet oog tevens gericht te houden op de wel-
vaart van andere landen en op een voorspoedige groei van
de internationale handel.
Internationale Handels Organisatie.
– Opdat de internationale handel iich zal kunnen ontwik-
kelen is het nodig, dat er een Internationale 1-landels Or-
ganisatie komt, aldus in het kort een andere resolutie, die,
na dit gezegd te hebben, vervolgt met er op te wijzen,
dat zulk een organisatie een chartér behoeft, hetwelk
het in staat stelt de belemmeringèn, dieaan 1e uitwiseling
van goederen, kapitaal en mensen in de weg staan, uit de
weg te iuimen en tevens de voorwaarden te scheppen voor
de industriëfe en economische ontwikkeling van alle landen
en aldus bij te dragen tot een hoog en stabiel peil van werk-
gelegenheid en een opvoering van de levensstandaard in
alle landen. Daarom geeft de Internationale Kamer haar
volle steun aan de pogingen der Regeringen op dit gebied.
Wat nodig is, is echter – aldus de resolutie – niet alleen
een apparaat, maar ook goede wil en een werkelijk streven
naar een gemeenschappelijk geaccepteerd doel.
Oaerheidsbemoeienis.
Het behoeft geen betoog, dat de Kamer meent, dat het
doel, dat haar voor ogen staat, niet bereikt kan worden
wanneer door de Regeringen wordt afgeweken van bepaalde
gezonde principes. Eén daarvan wordt uiteengezet in een
resolutie, die begint met te wijzen op de in vele landen be-staande tendens tot vergroting van de.economische activi-
teit van de Staat, in sommige gevallen uitlopend op natio-
nalisatie. Internationaal – aldus deze resolutie – is het
resultaat vFïjwel gelijk aan het ontstaan van elke andere
vorm van monopolie, nl. discriminatie, starheid waar
soepelheid geboden is en een bilateraal in plaats van een
multilateraal , handels- en betalingssysteem. Nationaal
gezien wordt de heilzame werking der concurrentie uitge-
schakeld en het monopoliesysteem bevordei’d. Bureaucra-
tie neemt de plaats in van het particuliere initiatief en het
nemen . van risico’s – door de particulier ten koste van
efficiency, zuinigheid en technische voorûitgang.
De Internationale Kamer erkeit ten volle de sociale
behoeften en verlangens, die aan deze
•
tendens ten
grondslag liggen, doch gelooft, dat deze beter kunnen
worden vervuld door een grotere mate van particuliere
bedrijfsvrijheid binnen het kader van een te voeren
overheidspolitiek dan door een verdere uitbreiding vnn
de rechtstreekse activiteit van’ de Staat. Indien echter,
aldus vervolgt de resolutie,. niettemin in bepaalde
gevallen besloten wordt, dat de Staat een bepaalde
bedrijfstak moet overnemen, dax dient die bedrijfs-
‘tak ook voortaan volgens commerciële beginselen te
worden geleid. Vijf principes moeten daarbij gelden, en wel:
(1) financiële autonomie en normale budgetering; (2) geen
speciale privileges, gelijke belastingen; (3) lonen en sala-
10 September 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
725
rissen, directe of indirecte, vergelijkbaar met die in het
particuliere bedrijf; (4) bedrijfsleiders gekozen om hun
efficiency, leiderschap en kennis en niet om politieke rede-
nen; (5) verkoopprijzen gelijk aan die in het particuliere
bedrijf. De betekenis van deze resolutie ligt er niet zo zeér
ir, dat van haar veel nut kan worden verwacht wanneer
eenmaal nationalisatie een feit is geworden; haar betekenis
ligt veeleer hierin, dat zij duidelijk doet uitkomen, waar
de gevaren van het staatsbedrijf liggen. Een ander gezond
principe, dat door de Kamer naar voren wordt gebracht, is
neergelegd in een resolutie, waarin er op wordt gewezen,
dat degene, die van nature is aangewezen om de interna-
tionale handel te verzorgen, de handélaar of koopman is.
De Kamer ziet vooral ook in het zogenaamde ,,bulkbuying”
van overheidswege een ernstig gevaar en dringt er op aan,
dat zo spoedig mogelijk de handel weer wordt geleid in
de erkende handelskanalen en via de goederenbeurzen.
In/1aie en inQestering.
Tenslotte noemen wij nog als zulk een gezond beginsel
het tegengaan van inflationistische tendenties en het schep-
pen van de voorwaarden voor een hernieuwing der parti-
culiere buitenlandse investeringsactiviteit. De resoluties,
die op deze beide onderwerpen betrekking hebben, zijn zeer
lezenswaardig. Wij kunnen hier slechts enkele der belang-
rijkste conclusies memorêren. Inflatie is vijand no. 1. Om
haar te bestrijden is nodig: vergroting van de productie,
in het bijzonder van brandstoffen en krachtbronnen, een
grotere efficiency en krachtige maatregelen ter voorkoming
van het bekende spiraalverschijnsel van lonen en prijzen.
Budgets moeten qnder contrôle worden gebracht; de bank-
biljettenpers moet worden stopgezet en overheidsuitgaven
beperkt. Nodig zijn besluitvaardige enstabiele Regeringen.
Indien de toestand ernstig is, helpen geen gedeeltelijke
oplossingen; dan moet een werkelijk samenvattend plan
worden uitgevoerd, dat voorziet in een behoorlijk even-
wicht in het budget van de centrale en locale Overheden, het herstel van passende monetaire ieserves, een gezonde
verhouding in de kosten- en prijzenstructuur zowel natio-
naal als ook in verhouding tot die in andere landen en
voldoende bronnen voor economische ontwikkeling. Fi-nanciële hulp van.buitenaf is voor sommige landen zeer
nodig, doch dient zo spoedig mogelijk ingepast te worden
in een algemeen herstelschema. Met betrekking tot de binnenlandse moeilijkheden, die
de landen voor de overgang van oorlog naar vrede hebben
op te lossen, worden in dezelfde resolutie de volgende
aanbevelingen gedaan. Naarmate de acute tekorteh ver-
dwijnen, moeten geleidelijk de
overheids,,controlss
wor-
den opgeheven. Daardoor zal het prijzen- en kostensysteem weër kunnen gaan functionneren en zal de weg naar grotere
activiteit en productie worden geplaveid. Regeringssub
sidies moeten geleidelijk worden geliquideerd om middelen
vrij te maken voor de hersteltaak. De opwaartse druk
uitgaande van de grote vraag naar consumptiegoedcren
en de grote investeringsactiviteit in de industrie van
essentiële goederen dient te worden getemperd. Dit brengt
o.a. mede, dat de Regeringen een reëel budgetoverschot
moeten kweken. Van perioden van voorspoed moet ge-
bruik worden gemaakt om de last der publieke schulden
te verminderen. Een zeer lage rente is niet noodzakelijker-
wijs onschadelijk. De Schatkist en de monetaire autoriteiten
moeten op dit gebied beginnen te denken aan een zekere
soepelheid. – –
Met bétrekking tot het internationale aspect zegt de
monetaire resolutie onder andere, dat moet worden getracht
te komen tot economisch houdbare wisselkoersen, dié sta-
biel moeten worden gehouden binnen een systeem van vrije
wisselkoersen voor alle lopende betalingen en voor nor-
male transfereringen op kapitaalrekening, waaraan wordt
toegevoegd, dat hiervoor nodig is een vrijere uitwisseling
van goederen en diensten. In dit verband wordt het een
en ander verwacht van Bretton Woods en de Kamer dringt
er dan ook op aan, dat alle landen zich daarbij zullen aan-
sluiten. Voorts zegt de resolutie, dat de leningsactiviteit
van ovërheidswege moet worden aangevuld door particu-
liere lenings- en investeringsactiviteit, welke geleidelijk
in belangrijkheid moet toenemen.
Dringend noodzakelijk wordt geacht, dat de Internatio-
nale Bank aandacht schenkt aan het economisch en finan-
cieel herstel van landen, die bijzonder zwaar onder de
oorlog hebben geleden en dat eventuele leningen worden
gegeven als onderdeel van een constructief schema, ,dat
hoop geeft op een werkelijk economisch herstelop basis
van financiële stabilisatie. Landen, die in moeilijkheden
verkeren, moeten niet aarzelen een beroep te doen
01)
advies van buitenlandse deskundigen en internationale
instituten en grote waarde moet worden gehecht aan het
tot stand brengen van een zodanig niveau van economische
activiteit in de Verenigde Staten, dat dit kan dienen als
een basis voor de aanpassing van prijzen en wisselkoersen.
Tenslotte wijst de resolutie er op, dat de oplossing der
monetaire vraagstukken afhangt van vergroting der pro-
ductie van goederen en diensten en dat deze op haar beurt
afhangt van en nog meer afhankelijk moet worden gemaakt
van de ondernemingszin en het initiatief van de gewone
man.
De resolutie over de buitenlandse investeringen sluit
bij het voorgaande aan. 1-lierin wordt onderscheiden tussen
economische of ,,natuurlijke” en politieke belemmeringen.
De eerste groep kan gedeeltelijk worden geëlimineerd
door marktonderzoek, regeringsgaranties en het uitschake-
len van dubbele belastingheffing. Van de tweede groep,
waartoe worden gerekend (1) onstabiele wisselkoersen,
(2) restrictieve handelspolitiek, (3) restricties met betrek-
king tot betalingen door debiteurlanden, (4) discrimine-
rende behandeling van buitenlandse beleggers door kapi-
taalimporterende landen en (5) het nationalisatierisico,
kan aan de drie eerstgenoemde belemmeringen voor een
belangrijk deel worden tegemoet gekomen door ,,directe” investeringen in de vorm van in het buitenland op te rich-
ten dochtermaatschappijen of filialen. Dit soort investe-
ringen dient daarom door de Regeringen krachtig te wor-
den bevorderd, waarvoor nodig is, dat buitenlandse onder-
nemingen billijk en liberaal worden behandeld, een en an-
der overeenkomstig de beginselen neergelegd door de
Kâmer in een resolutie en een ,,Model-verdrag over de
rechtspositie.van buitenlandse ondernemingen”. Om de
buitenlandse ‘investeringsactiviteit te doen herleven is
volgens de Kamer een ,,Internationale Code voor een
,,faire” Behandeling van Buitenlandse Beleggingen” nodig,
welke onder de auspiciën van de Economische en Sociale
Raad der Verenigde Volkeren tot stand zou moeten komen
en die zou kunnen worden opgenomen in het Charter van
de Internationale 1-landels Organisatie. Op zich zelf zou
zulk een Code echter niet voldoende zijn, wanneer niet
tevens de Regeringen (1) een internationaal multilateraal
handelsverkeer bevorderen zonder discriminerende prak-
tijken, (2) zich onthouden van zgn. ,,tied Loans”, (3) een
anti-depressie politiek voeren, die internationaal gehar-
moniseerd is, (4) door constructieve leningen tussen •de
Statén de toeneming van productieve efficiency bevorde-
reh, (5) de wisselkoersen zo stabiel mogelijk houden en
nodig geworden aanpassingen den plaatsvinden op een
behoorlijke wijze en op basis van internationale samen-
werking. Tot zoverdebelangrijkstealgemene resoluties met
betrekking tot de long-term vraagstukken.
De iezenschaarste.
Wat de ,,short-term problems” betreft, heeft de Kamer
zich bepaald tot het aannemen van één resolutie, welke
men uiteraard moet zien tegen de achtergrond van hetgeen
over de ,,long-term” vragen werd gezegd. De Kamerheeft
daarbij het oog gehad op de moeilijkheden, waarin het plan-
Marshall tracht te voorzien, doch heeft de vraagstukken
waarom het daarbij gaat, benaderd van de financiële hoek
1
1
726
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN..
10 September 1947
uit. Merkwaardig is, dat deze resolutie juist werd aangeno-
men op de dag, waarop Marshall zijn bekende rede hield
te Harvard (6 Juni). Ook uit deze resolutie zullen wij slechts
enkele der belangrijkste punten vermelden. De resolutie
begint met vast te stellen, dat vele landen een groot tekort
hebben aan enkele met name genoemde valuta. Dan wordt
echter vastgesteld, dat hierin weliswaar kan worden voor-
zien door leningen, doch dat hulp van buitenaf geen nut
heeft, wanneer men niet ook zich zelf helpt. Het heeft geen
enkele zin geld en crediet te storten in een bodemloos gat,
dat soms kunstmatig wordt geschapen door inflationisti-
sche en zgn. deficit-financiering. De eerste taak voor de
in moeilijkheden verkerende landen moet zijn een alom-
vattend plan te maken, dat betrekking heeft op het orde
stellen op hun budgetpositie, het rectificeren van hun wis-
selkoers en het tot stand brengen van een behoorlijk even-
wicht in hun kosten- en prijzenstructuur. Als de crediet-
positie en daarmee het vertrouwen kon worden hersteld;
zouden – aldus de resolutie – veel ojgepotte middelen
Vrij komen voor productieve doeleinden. Buitenlandse
commerciële credieten zouden een groter gedeelte van het
gat vullen dan men in het algemeen wel aahneemt. Directe
investeringen iouden worden aangemoedigd, waardoor
niet alleen de deviezenpositie zou worden verbeterd, doch
ook de industriële uitiusting van het land zou worden ge-
moderniseerd. Er zou weer worden gespaard, waardoor de
behoefte aan buitenlandse credietverlening zou verminde-ren. Indien de landen met dergelijke realistische program-
ma’s naar voren zouden komen, zal het mogelijk worden
precies vast te stellen, wat voor aanvullende hulp er nodig
is en hoe deze het beste kan worden gegeven.
Als telkenmale in de resoluties der Kamer, wordt er op
gewezen, dat de voorgestane doeleinden slechts kunnen wor-
den vervuld, wanneer de wereldmarkten worden openge.
steld door vrijere handelsmogelijkheden, waardoor de
debiteuren in staat worden gesteld hun schulden terug te
betalen. –
Hiermede moet thans worden volstaan. De resoluties,
die heel wat stof tot nadenken bevatten, zijn geen vrome
wensen, doch vormen een programma voor actie op een
breed terrein der economische en sociale politiek. Dit
worde, samenvattend, geïllustreerd door het fet, dat
werden aangenomen een zestal algemene resoluties (Eco-
nomic Expansion and Stability, Maximum’ Employment
in a Free Society, A Charter for World Trade, State Pro-
duction and Trading, The Merchant’s Role in International
Trade, The Economic and Social Council and the I.C.C.),
een drietal resoluties op het gebied van de distributie
(Improvement of Distribution Methods, Advertising, Ex:
hibition Policy), niet minder dan twaalf op het gebied van
transport- en communicatiemïddelen (Restoration of Inter-
national Transport and Communications, Passports and
Frontier Formalities, Barriers to the International Trans-
port of Goods, International Transport of Perishable
Merchandise, Rights of Transport Users, Road and Rail,
Air Transport, Shipping and Trade, Delays to Shipping,
Highway Transport, International Telegraph Service, In-
ternational Postal Service), zes resoluties op het gebied van
het recht en de rechtsgebruiken (International Protection ,of
Industrial Property, Status of Foreign Establishments,
Trade Terms, Uniform Rules for International Loan
Contracts, International Sales Contracts’ International
Commercial Arbitration) en tenslotte nog een vijftal reso-
luties, die onder het hoofd ,,gemengd” staan gerangschikt
en waarvan wij nog noemen: Customs Treatment of
Samples and Advertising Material
2).
*
Dr E. D. DE
MEESTER:
‘) Resoluties verkrijgbaar bij het secretariaat van de Neder-
landsdhe Organisatie van de
I.K.K.,
Tournooiveld
2, Den Haag.’
AANTEKENING.
POOLSE STEENKOOL.
Door de wijzigingen, die het Poolse territoir als gevolg
van de oorlog heeft ondergaan, is de betekenis van de
steenkoolproductie van Polen nog groter geworden dan
zij reeds vôôr de oorlog was. Op het vasteland van Europa
ten westen van Rusland wordt de Poolse steenkoolpröduc-
tie slechts door die van West-Duitsland overtroUen.
Tegelijkertijd is Polen de grootste ELlropese exporteur
van steenkool. VôÔr de oorlog bezat Polen alleen het
Oostelijk gedeelte van het Silezische kolenbekken; het
Westelijk gedeelte behoorde aan Duitsland. Bij vergelijking
van vôér- met na-oorlogse productiecijfers moet men er
dus op letten, of de cijfers betrekking hebben op het
Duitse gedeelte, het Poolse gedeelte of het totale Silezische
kolengebied.
1-let hieronder volgende overzicht berust op gegevens
uit een artikel ,,Die polnische Kohle in der europaischen
.VVirtschaft” in de ,,Neue Zürcher Zeitung” van 4 Sep-
tember jl. Het hoogtepunt van de productie werd, evenals
in andere landen, in.1929 bereikt: 46,2 millioen ton voor
het Poolse kolengebied van destijds. In het laatste véÔr-
oorlogse jaar bedroeg de productie 38 millioen ton (61
millioen ton voor het gehele Silezische kolengebied).
Ondr de Duitse bezetting was het cijfer voor het gehele
gebied het hoogst in 1943: 101 millioen ton. Deze uit-
breiding’ was echter slechts mogelijk door roofbouw.
De mijnen hebben door de oorlogshandelingen relatief
weinig geleden; wel is de behoefte aan productiemiddelen
(mede uit hoofde van de genoemde roofbouw) zeer groot.
De productie sinds 1945.
Bij het begin van 1945 lag de productie practisch stil,
doch zij werd in de loop van dat jaar energiek aangepakt
en steeg van 0,55 tot ongeveer-S millioen ton per maand.
De jaarproductie bedroeg reeds 21,7 millioen ton; in 1946
was dit cijfer 47.3 millioen ton. Hiermede werd het hoogste
niveau van vôôr de oorlog, destijds weliswaar betrekking
hebbend op een gedeelte van het Silezische bekken, over-
schreden.
Thans, d.w.z. sedert 1 Januari 1947, staat de Poolse
economie en in het bijzonder de steenkoolproductie in het teken van het driejarenplan. 1-let doel voor dit jaar
is een productie van 57,5 millioen ton. Volgens de tot nu
toe behaalde resultaten ziet het er naar uit, dat dit doel
zal worden bereikt: de productie in de eerste helft van
1947 bedroeg 27,2 millioen ton. De productie gedurende
hetzelfde tijdvak in 1946 was daarentegen slechts 21,6
millioen ton, d. i. een gelijke hoeveelheid als behaald
over geheel 1945. Voor de tweede helft
–
van 1947 ver-
wacht men- een productie van 30,4 millioen ton. 1-let derde
planjaar 1949 beoogt ecn productie van niet minder dan
77,5 millioën ton, d.w.z. het dubbele van de Poolse vredes-
productie in het laatste vooroorlogse jaar. Vergeleken
met de totale productie van het Silezische kolenbekken
in dat jaar, 61 millioen ton, betekênt dit een stijging
van 27 pCt. De gunstige resultaten gedurende het afge-
lopen halfjaar werden bereikt ondanks talrijke hinder-
nissen, zoals een tekort aan arbeidskrachten en gebrek
aan moderne uitrusting. Tegenover deze bottle necks
,,enthusiasm of the Polish miners and the initiative of
the technical personnel were placed as offsetting factors”,
zegt de ,,New York Herald Tribune” van 2 September jl.
De arbeidsproductiQiteit.
De arbeidsprestaties van de Poolse mijnwerkers zijn
absoluut hoger dan die in welk lan’d van Europa ook,
Engeland inbegrepen. Bovendien is de arbeidsproduc-
tiviteit, ondanks zeer moeilijke omstandigheden, nog
steeds stijgende. De prestatie per arbeider per dag is sedert
het weer opvatten van de kolenproductie aanzienlijk
gestegen. Zij is van slechts 355 kg per man per dag in
10 September 1947
,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
727
Februari 1945 gestegen tot 1.200 kg in de zomer van
1947, d. i. meet dan verdriedubbeld; toch is deze produc-
tiviteït pas ongeveer 70 pCt van de vooroorlogse. Het
volgende bverzicht vergelijkt de arbeidsproductiviteit in
de Europese mijnbouw:
/
Productie per man per dag in kg in Mei. 1947
Ondergronds Totaal der
eniployl’s
Polen ………………………….
1.682
1.200
Tsjechoslowakije
………………
–
1.102
‘)
Groot-Brittannië
………………
1.440
1.080
Nederland
……………………
1.586
t
976
Ruhr enz .
……………………
1.160
890
Saar enz .
……………………..
1.130
842
Frankrijk ………………………
959 ‘)
602
‘)
België
….
……………………
.-
862
592
‘) April.
De kolenexport.
Door de oorlog is de kolenvoorziening van Europa veel
slechter geworden. Landen, die eertijds steenkool expor-
teertlen, zijn uitgevallen en gedeeltelijk zelfs importeurs
geworden. Hierdoor ging de Poolse steenkool, de kurk
waar Polen
01)
drijft, na de oorlog een zeer belangrijke
rol spelen in de Europese voorziening. De Poolse export
van steenkool en cokes bedroeg in 1945: 5,7 millioen ton,
waarvan 3,6 millioen ton op commerciële basis, in 1946:
14,9 millioen ton; het plan voor, 1947 stelt de export op
20 millioen ton. Het onderstaand staatje geeft een over-zicht van de Poolse steenkoolexport naar landen in 1946
(in 1.000 tonnen):
Rusland:
a. Compensatie
………………
6.200
‘)
b. Commercieel
……………….
3.250
9.450
Zweden……………………………………..
2.188
Denemarken
………………………………..
730
Frankrijk
……………………………………
596
Oost-Duitsland
………………………………..
574
Noorwegen
.
………………………………….
379
Zwitserland
………………………………….
258
Overige landen D ……………………………….
725
Totaal………………………………….
14.900
‘) Schatting.
1)
Joegoslavië, Hongarije, Roemenië, Finland,
Bulgarije, Oostenrijk, Nederland, Italië, Tsjechoslowakije en buis-
kerkolen.
Uit deze cijfers blijkt, dat Rusland de grootste afnemer
van de Poolse steenkool is. Op grond van de in April
1947 gesloten overeenkomst met. Rusland, heeft dit land
zich bereid verklaard af te zien van de hoeveelheden
steenkolen, die Polen volgens vroegere afspraken had
moeten leveren. De totale hoeveelheden door Polen in
1947 te leveren op compensatiébasis werden daarbij terug-
gebracht van 13 millioen op 6,5 millioen ton. Daarnaast
zal Rusland slechts cokes, geen steenkool kopen. Dit
heeft dus tot gevolg, ,dat Polen in staat zal zijn, mede
uit hoofde van de gestegen productie, reeds in de loop
van dit jaar.grotere hoeveelheden voor export naar andere
landen ter beschikking te stellen. In de, eerste vijf
maanden van 1947 werd, ondanks transportmoeilijkheden,
reeds 7,3 millioen ton steenkool geëxporteerd, hetgeen
neerkomt op een jaaslijkse hoeveelheid van ongeveer
17,5 millioen ton. Men mag dus verwdchten, dat de ,,target”
van öngeveer 20 millioen ton voor 1947 zal kunnen wor-‘
den bereikt.
De export prijzen.
In het algemeen zijn tot dusver de Poolse kolen ge-
exporteerd voor een prijs van
S
10 per ton, d. i. de prijs
op de wereldmarkt. Ook in het driejarenplan 1947-1949
zijn de berekeningen gebaseerd op deze prijs. Intussen
hebben echter enige w’ijzigingen plaatsgevonden. Zweden
heeft zich bijv. in Mei 1947 bereid verklaard de prijs
van 35 kronen te verhogen tot 42,75 kronen per ton,
d. i. van 10 tot ongeveer $ 12; in een overçenkomst met
Tsjechoslowakije van 4 Juli jl. werd een prijs van $ 14,25
per ton vastgesteld; eveneens in Juli werd voor de ‘steen-
koolleveranties naar Oostenrijk een prijs van $ 17 per ton
overeengekomen. Zo vond ook voor Italië een aanzienlijke
prijsverhoging plaats (een dollarkoers van 549 lire per
S
i.p.v. de nominale koers van 225 lire (thans 350 lire)
per
S).
De voor het binnenland berekende kolenprijzen
in zloty vertonen weer een ander beeld. Gedurende geheel
1946 bedroeg de prijs gemiddeld 589 zloty per ton ge-
exporteerde steenkool, d.w.z. franco Poolse grens. Dit
komt bij een officiële dollarkoers van 1 $ = 100 zloty
neer op een bedrag van slechts
$
6.
De t’erdeling oper de Qerschillende aanwendingen.
Teneinde beter te kunnen nagaan, op welke wijze de
Poolse steenkool kan bijdragen tot de binnen- en bui-
tnlandse voorziening, stelde de ,,N.Z.Z.” een overzicht
op van het verbruik der Poolse steenkool. In 1938 werd
van een productie van 38 millioen ton ongeveer 26 millioen
ton in het eigen land verbruikt, terwijl ongeveer 12 mil-
lioen ton werd geëxporteerd. De verdeling over de diverse
aanwendingen was voor 1945 en 1946 als volgt:
Aanwendingen
1945 1946
1.000
ton
%
1.000 ton
%
1
eigen
behoefte
van- de
steenkoolindustrie
5.522,3
25,4
9.71 2,8
20,3
2
verkeerswezen
……….
3.157,7
14,5
6.629,6
13,9
3
industrie
…………..
4.086,5
18,8
9.531,7
20,0
4
electriciteit, gas enz.
.
1.930,2
8,9
4.117,4
8,6
5
andere verbruikers
. . .
1.449,8
6,7
4.242,8
8,9
2-5
binnenlandse
externe
be-
hoefte
…………..
10.624,2
48,9
24.521,5
51,4
6
export (geen cokes)
5.579,0
25,7
13.483,4
28,3
2-6
binnenlandse externe
be-
hoefte
+
uitvoer……
16.203,2
74,6
38.004,9
79,7
1-6 totaal verbruik
……..
21.725,5
100
47.717,7
100
1-5
binnenlands verbruik
. . .
16.146,5
74,3
34.234,3
71,7
In 1946 werd uit de voor binnenlands verbruik ter
beschikking gestelde steenkool ongéveer 3,3 mihioen ton
cokes verkregen. Hiervan werd, ongeveer 1,89 millioen
ton in het binnenland verbruikten 1,43 millioen ton ge-
exporteerd. De export van steenkool en cokes bedroeg
dus in dat jaar rond 14,9 millioen ton.
Indien het gelukt – wat zeer waarschijnlijk is – de
kolenproductie in 1947 met ongeveer 10 millioen ton op
te v9eren t.o.v. 1946, dan mag men aannemen,, aldus
het blad, dat na dekking van het niet evenredig stijgende
verbruik in het binnenland
1),
een met de toenemende
productie nagenoeg parallel lopende grotere hoeveelheid
voor de uitvoer ter beschikking zal komen.
Het spreekt vanzelf, dat de Europese afnemers hierbij
zeer gebaat zullen zijn, mede met het oog op het feit,
dat men daardoor in mindere mate de dure Amerikaanse
steenkool zal behoeven te importeren
2),
wat in het licht
van de dollarschaarste slechts een gunstig effect kan
sorteren.
‘) De binnenlandse kolenhehoefte, tenminste de industriële,
schijnt onder de gegeven omstandigheden te zijn bevredigd en
zal
ondanks toenemende industrialisatie en economische bedrijvigheid
achter
blijven
hij de verhoogde productie.
‘) Zie ook: ,,De steenkoolvoorziening van Europa en het Marshall-
plan’ in ,,E.-S.B.” van
30 Juli 1947,
blz.
614.
INTERNATIONALE NOTITIES.
HET BRITSE LANI)J3OUVPIIOCIRÂM1LA.
Ter besparing van dollars heeft de Britse Regering
besloten de binnenlandse landbouwproductie zodanig te
stimuleren, dat zij tegen 1951-1952 met 20 pCt, of in
geld uitgedrukt met £ 100 millioen, zal zijn toegenomen.
Vooral de productie van vai’kensvlees, eieren, rundvlees,-
schapenvlees, gi’anen en lijnzaad zal worden uitgebreid.
De vraag rijst, wat de kosten van deze uitbreiding
zullen zijn. Volgens ,,The Economist” van 30 Augustus
ji. heeft de Regering deze kwestie niet voldoende door-
dacht. 1-Jet is immers niet’zo, dat ,, 100 million of imported
food will simply be i’eplaced by £ 100 million of additional
home-produced fo’od”. Het is mogelijk, dat de kosten
van de productie van 20 pCt additioneel voedsel in Enge-land ongeveer even groot zijn als die voor de import daar-
van, indien het huidig prijsniveau gehandhaafd blijft.
726
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
‘ ,
10 September 1947.
Maar de verwachting is juist, dat de wéreidvoedselprijzen
zullen dalen. Aan de andere kant zullen de kosten van
Engels yoedsel, volgens de nieuwe prijslijst van landbouw-
producten, stijgen. Zo is het waarsôhijnlijk, dat misschien
£ 150 millioen moet worden besteed voor de productie
van binnenlands voedsel, dat in het buitenland slechts
£75 millioen zou kosten. De ervaring in de jaren vlak voor
en gedurende de oorlog heeft geleerd, dat bij een toeneming
van de opbrengst met iets meer dan 25 -pCt de productie-
kosten stijgen met 90 pCt.
Op deze wijze leidt het programma van de Britse Rege-
ring slechts tot hogere voedselprijzen, in laatste instantie
dus tot hogere kosten van levensonderhoud, met op haar
beurt als gevolg ,,increased export çosts”.
De conclusie van ,,The Econornist” luidt: ,,In the search
for dollar-saving and increased self-sufficiency’ in home
food production, the Government are embarking on an
‘untried, and maybe perilous, experiment”.
EEN NIEUWE IJZER- EN STAALINDUSTRIE
IN NOORWEOEN.
FIet plan van de Noorse Regering ôm in Noord-Noorwegen
een nieuw ijzer- en staalbedrijf op te richten – de voor-
bereidingen hiertoe begonnen reeds in 1936 – is thans
in het stadium van uitvoering getreden, zo deelt ,,The
Times Review of Industry” van deze maand mede. Vol-
tooiing van het project zal 4 â 5 jaren vergen; de totale
kosten belopen minstens £ 10. millioen. Dit plan wordt
beschreven als ,,the most considerable single industrial
venture” welke ooit in Noorwegen isopgezet.
In de eerste fase zal het bedrijf ongeveer 200.000 ton
valsproducten voortbrengen; men rekent echter op een
expansie tot 400.000 ton. V66r de oorlog werd de staalbe-
hoefte van Noorwegen grotendeels uit import gedekt: de
gemiddelde jaarconsumptie hedrpeg ongeveer 300.000 ton,
waarvan rond 40.000 ton binnenslands werd gejroduceerd.
Opmerking verdient, dat de scheepsbouwnijverheid 40 pCt
van het binnenlands staalverbruik voor haar rekening
neemt.
t.
Er zijn verschillende overwegingen, die de Regering
tot dit plan hebben gebracht.’Twee wereldoorlogen heb-
ben, in de eerste plaats, de nadelen van afhankelijkheid
van het buitenland voldoende duidelijk aangetoohd. Voorts
is van belang de noodzaak om in het Noorden van het land
werkgelegenheid te vinden voor vissers, die vermoedelijk overbodig zullen wordèn als gevolg van rationalisatie van
het visserijbedrijf. Een belangrijk voordeel voor Noorwegen is vervolgens
gelegen in de beschikbaarheid van goedkope waterkracht
(de prijs van steenkool is, zoals men weet, sterk gestegen).
Een verdere overweging vormt het feit, dat Duitsland geen
staal meer exporteert; vÔôr de oorlog bedroegen de Duitse
leveranties aan de Scandinavische landen 500.000
a
600.000
ton, waarvan Noorwegen 70.000 ton betrok. Ook is reke-
ning gehouden met de ontbinding van het Europese staal-
kartel, hetgeen.de
afzonderlijke landen groteré bewegings-
vrijheid geeft, terwijl tenslotte in aanmerking is genomen,
dat de wereldbehoefte aan staal thans groter is dan ooit,
,,and steel is scarce the world over”.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
In de afgelopen week kwam in de marktdisconto’s voor
schatkistpapier vrijwel geen verandering, doch decallgeld-
notering steeg op 2 September tot If pCt, welk niveau
gedurende de gehele week wérd gehandhaafd. Het schijnt,
dat deze ver)rapping op de cailgeidmarkt vooral werd
veroorzaakt door de aankopen van 3- en 5-jarige schat-
kistbiljetten, waarvan per 2 September ongeveer f 30
millioen schijnt te zijn afgenomen. De betalingen hiervan
schijnen voornamelijk met tevoren on cail uitgezette gelden
te zijn geschied, terwijl tot verval komende promessen veel-
al werden verlengd.
Bij deze maandultimo ham de hankbiljettencirculatie
met niet minder dan f 66 millioen toe, nadat in de maand
Augustés de biljettenomloop per saldo reeds me
,
t f 17 mil-
lioen was vermeerderd. Dit wijst op de nog steeds aanwezige
wens van het publiek om bankbiljetten aan te houden
inplaats van banksaldihetgeen wellicht een voortdurefale
bedreiging voor de prijs- en distributiebepalingen inhoudt.
Het illustreert duidelijk de gevaren, welke aan grote over-
heidstekorten, waarin door geldschepping w’ordt voorzien,
zijn verbonden. .
Op 8 September zal de handel in aandelen Nederlandsche
Bank en’in certificaten daarvan worden hervat. Vermoede-
lijk zal de koérs zich wel vrij nauwkeurig richtew naar het
koersverloop op de statsfondsenmarkt, daar ‘het immers
in de bedoeling ligt om voor het nominale bezit aan aan-
delen Nederlandsche Bank éen dubbel zo groot bedrag
aan 2 pCt Grootboekschuld tè verstrekken.
In de afgelopen week kwamen vrijwel alle fondsen op
een iets hoger niveau. Uit de aard der zaak verschaffen
de verkopen van Amerikaanse effecten aan de binïien-landse aandelenmarkt een voortdurende steun, evenals
de inflatoire begrotingstekorten, voorzover niet door in-
voeroverschotten gecompenseerd, zodat de grondtendentie
voortdurend in enigszins stijgende richting gaat. Natuurlijk
kunnen tal van omstandigheden deze lijn onderbreken, zo-
als hijv. de’ politieke ontwikkeling het kôersniveau der
Indischè fondsen en dikwijls het gehele marktbeeld heeft
beïnvloed.’
Zoals reeds opgemerkt, geven alle koersrubrieken een
stijging te zien, waarbij van.de nogal sterke toeneming der
hankbiljettencirculatie vermoedelijk tevens een sterke
stimulans is uitgegaan.’
29 Augustus 5 September
1947′
1947
A.K.0 .
……………….
177
183′
v.
Berkel’s
Patent ……….
129
130+
Lever Bros. Unilever C. v. A.
297
304
Philips
G. b. v. A………..
369
374′
Koninklijke Petroleum
416
422+
H.A.L …………………..
.204+
209k
N.S.0
182
187+
H.V.A.
…………………
225
229
Deli
Mij.
Cv.A…………
149+
148
Amsterdam Rubber
……..
‘
139j’
141
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCIIE BANK.
–
(Voornaamste posten in duizenden guldens).
e
l(n’
‘s
e
ne,e
ee
16
sil
,e,.-
bp
cd
30 Dec.’46
700.876
4.434,786
100.816
, 103
153.609
28 Juli ’47
504:149 146.443
207.391
‘
–
151.520
4Aug.’47
503.978
139.818
215.139.
-t–
172.464
11
’47
504.041
141.950 203.696
,
–
164.059
18
,,
’47
504.619
135.062
200.394
–
155.975
25
’47
503.932
131.864
286.627
‘
.
151.615
2Sept.’47
503.979
144.776
269.938
.
‘-.’
160.359
8
,,
47
504.1)4,
149.636
250.985 153.545
cL
Saldi in rekening-courant
o
‘5
Vice
cd
‘S
‘C
.5
: .n
cd
1.
30 Dèc.’46
2.744.151
1.099.855
90.071
43,706
590.158
28 Juli’47
2.768.323
810.252
46.561
35.882 738.182
4 Aug.’47
2.804.931
.
836.932
32.256 34.930 722.890
11
’47
2.781.015
833.227
51.123
34.394
716.505
,,
18
’47
2.774.925 838.425 40.640
36.439
720.884
,,
25,,
’47
2.785.350
899.863
46.393
35.504 723.843
2Sept.’47
2.851.436 858.696
47.533 34.946 706.224
8
,,
’47
2.831.897 877.503 32.548
39.767 693.735
r
TFrr’
g
t7
.
,.
.
r
.
10 September 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
729
:0E NEDERLANDSCHE
BANK.
Verkorte balans op 2 September 1947.
Activa.
Vissels, PrO-
Ç
Hoofdbank f
–
messen en
Bijbank
–
ch!dimven
Agentsch.
:
37.015,20
37.015,20
1
)
Wisse]s, schatkistpapier en. schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, le lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j° art. 6 van het Koninklijk
besluit van t
October
1945,
Staatsblad No.
–
F204)
………………………………
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden ingevolge overeen- komst van
26 Februari
1967
… ………….
2.1 00.000.000,-
Beleningen:
Hoofdbank
f
148134.336,54 ‘)
(mcl. voor-
schotten in re-
Bijbank
,,
3.356.953,81
kening-courant op onderpand)
Agentsch.,,
8.567.672,76
160.358.963,11
Op
effecten,
en7
.
………..
…159.683.061,54 ‘)
Op goederen en celen ……
..
675.901,57
160.358.963,11′)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 vhn de Bank-
wet
1937)
Boekvordering op
de
Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,,
I.500.000.000,-
Munt en munttnateriaal
Gouden munt en gouden
muntmateriaal
……..f
502.104.598,17
Zilveren
munt,
ei…
……1.874.337,94
503.978.936,11
Papier op hei buitenland
. .
f
144.776.400,-
Tegoed bij correspondenten in
het
buitenland
….. . ….
..265.382.622,93
Buitenlandse betaal-
middelen …………….
..4.555.868,14
414.714.891,07
Belegging
,
van
kapitaal,
reserves
en
peflSioefl-
fonds
………………………………
64.789.558,98
Gebouwen
en
inventaris
………………….
3.500.000,-
Diverse
rekeningen
……………………..
90,91 2.1 63,24
4.838.291.527,71
–
Passiva.
Kapitaal …………………………….t
20.000.000,-
Reservefoncls
…………………………..12.452.579,46
‘Bijzondere reserves ……… ……………..,
32.247.868,69
Pensioenfonds
…………………………
16.940.632,83
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) …….. 125.554.845,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgitten) …… 2.851.435.780,-
Bankassignaties in omloop ………………..81.751,75
Rekening-courant saldo’s:
s’ Rijks Schatkist. …… t
858.696.481,88
Geblokkeerde saldo’s van
banken …………….47.533.434,77
–
Geblokkeerde saldo’s van
anderen ………….. ..34.945.761,53 Vrije saldo’s ………… ..
706.224.018,94
1.647.399.697,12
Diverse rekeningen
…….. …………….. ..132.178.572,86
4.838.291.527,71
‘) Waarvan schatkistpapier rechtstreeks door de
Bank In disconto genomen …………….f
–
‘) Waarvan aan Nederlands-IndiO
–
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99) ,,
39.529.875,-
Circulatie der dooi’ de Bank namens de Staat
in het verkeer gebrachte muntbiijetten …… .148.950.109,-
BANK VAN ENGELAND.
Voornaamste posten in millioenen ponden).
1w
‘u
,
.-.
ID
Co
2
uw
“u
rbo
25 Dec.’46
0,2 1.449,1 1.450
1.428,2
22,1
20 Aug.’47
0,2
1.449,4
1.450
1.399,4
50,8
27 Aug.’47
0,2 1.449,4 1.450
1.393,4
568
3 Sept.’47
0,2
1.449,4
1.650
1.392,4
57,8
Other securitles
‘
Deposits
–
‘5
,s
9
s,
E
”
Pq
D’
5
25 Dec. ’46
1,3
311,8
13,6
15,8
346,5
10,3
278,9
20 Aug.’47
.2,5
332,7
22,8
17,5
407,8
12,7
301,3
27 Aug.’47
2,5
308,1
16,6
23,9 389,5
14,0
2820
3 Sept.’47
.
2,5
319,4
19,9
‘
17,9
399,1 12,5
292,3
DE NEDERLANDSORE BANK.
Verkorte balans op 8 September 1947.
Activa.
WiSsels, pro- ( Hoofdbank
t
Bijbank
ee u
neven / Agentsch.
37.015,20
n
uiSCOfl
37.015,201)
Wissels, schatklstpapier en schuldbrieven, door
de Bank gekocht (art. II, te lid, sub 3 van de
Bankwet 1937
j°
art. 4 van’het -Koninklijk
besluit van 1 October 1945, Staatsblad No.
F204) ……………………………..
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
de Staat der Nederlanden Ingevolge overeen-
komst van 26 Februari 1947 …………….2.100.000.000,-
Beleningen:
Hoofdbank t
142.111.195,32 ‘)
(mci. voor-
schotten In re- Bijbank
,,
2.827.317,29
kening-courant
op onderpand) Agentseh.,,
8.606.075,40
t
153.544.588,01
Op effecten, enz ………..
..152.868.860,60 ‘)
Op goederen en celen ……. ,
675.727,41
153.544.588,01
1
)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet 1937)
………
…………………
–
Boekvordering op de Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkomst van 26 Februari 1947 ,, 1.500.000.000,-
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……..
t
502.128.493,59
Zilveren munt, enz…….1.915.990,97
Papier op het buitenland . . . .
t
149.635.800,-
11
504.064.484,56
Tegoed bij correspondenten in
het buitenland ………. ..246.139.890,39
Buitenlandse betaal-
middelen …………….
…4.845.007,01
Belegging van kapitaal, reserves en pensIoen-
400.620.706,40
fonds ……………………………64.816.158,98
Gebouwen en Inventaris ………………….
…3.500.000,-
Diverse rekeningen ……. ………………..89.348.014,28
4.815.910.967,43
Passlva.
–
Kapitaal ……………………………..
t
20.000.000,-
Reservefonds ……………………………12.452.579,46
Bijzondere reserves ……………………..32.247.868,69
Pensioenfonds …………………………16.950.143,39
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften) …….. 125.534.780,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgitten) ….,, 2.831.896.685,-
Bankassignatles in omloop ……………….. 228.400,15
Rekening-courant saldo’s:.
‘s Rijks Schatkist’ ……
t
877.503.029,43
Geblokkeerde saldo’s van
banken ………….. ..32.547.692,33
Geblokkeerde saldo’s van
anderen ………….. ..
39.766.787,27
Vrije saldo’s ………… ..
693.735.066,90
1.643.552.575,93
Diverse rekeningen ……………………..133.047.934,81
t
4.815.910.967,43
‘) Waarvan schatkistpapler rechtstreeks door
de Bank In disconto genomen ………. t
–
‘) Waarvan aan Nederlands-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsblad no. 99) ,,
39.529.875,-
Circulatie der door de Bank namens de Staat
In het verkeer gebrachte muntblljetten .,..,, 148.238.770,50
ZWEEDSE RIJKSBANR. (Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen ‘u
bD
w
we
Data
o
‘
01)1)
pCd
“1
31
Dec. 1946
839
1
532 115441
–
2
–
1
182
15 Aug. 1947
316
1.
2001
2.250
331
149
94
1
182
23 Aug. 1947
300 190
2.362
347
152
94
t
182
30 Aug 1947
278t
176]
2.431
363
154
94]
182
Deposito’s
Data
1)
–
,
Direct opvraagbaar
e
,
‘5 ‘5
15
1
,,
1
‘e
‘5
0
+
1
5)
I,-
–
31 Dec. 1946
15 Aug. 1947
23 Aug. 1947
30Aug.1947
2.877 2.473 2.444
2.632j
1
875
1
888
1
943
795
706
616,l
511
478
1
84
1190
1
360 247
230
185
174
164
174
170
171
178-
7
3 3
–
3
– 730
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
10 September 1947
IIAVENBEWEOINO.
Te
Rotterdam, Amsterdam en Antwerpen aangekomen zeeschepen
1)
Tijdvak
‘
–
Rotterdam
‘Amsterdam
–
Antwerpen
aantal
netto register
aantal
netto register
aantal
netto register
tormen
12.026
.
1.344
19.392.128
3.110
4.024.738
–
9.524
15.888.710
1945
…………
2.063.622
470
458.800
3.585
/
11.129.932
4.464
5.911.539
.1.706
1.833.381
5.284
9.311.899
1939
……………
Januari
1947
364
628.527
185
181.187
‘
.
122
855.334
1946
…………….
.
329
.
635.622
149
159.582
503
1.050.345
Februari
………………..
441
742.747
146
215.633
611
1.272.384
Maart
…………………..
April
………………….
463
.
729.734
176
251.177
.
642
1.265.483
507
851.771
215
232.727
.
729
1.419.137
Juni……………………
538
885.113
215
242.629
716
1.454.412
558
881.835
201
224.022
600
1.221.270
29
Juni-t/m
5
Juli
……..
‘
117
182.935
44
59.038
Mei
………………………
6 t/m 12 Juli
129
185.715
50
58.607
Juli
……………………..
13
t/m
19
Juli
…………
220.736
3
28.526
20 t/m 26 Juli
….137
129
235.492
52
66.105
27
Juli t/m
2 Aug………
123
.
204.611
43
40.809
146
245.994
52
09.146
‘
136
187.437
45
39 209
3
t/m
9
Aug……………..
10
t/m
16
Aug……………
17
t/m
23
Aug ………….
129
232.105
63
89.342
24
t/m
30
Aug ………….
.145
. .
205.928
.
57
57.030
‘) Bronnen: ,,Mededelingen Kamer van Koophandel en Fabrieken voorZuid-Holland”; Dienst Gemeeihe Handelsinrichtingen, Amster-
dam; Bureau van Statistiek der &emeente Amsterdam; Economische dienst van de haven, Antwerpen.
BANK VAN FRANKRIJK.
FEBERAL RESERVE IIANKS.
(Voornaamste posten in- millioenen franes).
.
(Voornaamste posten in millioenen dollars).
51
Voorschotten
aan
de Staat
11
Data
co
3
(2
26.Dec.
1946
94.817
118.302
59.449
67.900 426.000
14 Aug.
1947
64.817
140.958 117.449 114.700
426.000
21 Aug.
1947
.
64.817
136.666 117.449 116.800
426.000
28 Aug.
1947
64.817
141.949 117.449
124.900 426.000
Eankbil-
.
Deposito’s
Data
jetten in
circulatie
Totaal
Staat
Diversen
26 Dec.
1946
721.865
63.458
765
62.693
14 Aug.
1947
828.707 72.766
785
7
–
1.182
21 Aug.
1947
824.973
71.513.
819
65.846
28 Aug.
1947
838.442
71.401
750.
68.958
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Data
4)0
°’0
j
1
o
.
.
PP
31
Dec. 1946
1
15 Aug. 1947
1
5.207,1
23 Aug. 1947
1
5.247,0
30 Aug. 1947
5.234,3
77,1
1
73,9
t”
70,3
77,1
79,9
,
110,1
52,7
48,7
1
48,7
1
48,7
4.090,7
3.903,4
1
3.907,1
J
4.021,6
[‘1.163,7
1.200,7
1.227,7
1.131,8
Juli’38-juni
=
1′,’,
io
1947
1947
1947
11947
194
Voedingsmiddelen:
plantaardige
……
209,2
230,1
236,5
229,2
230,1
228,
dierlijke
……….
190,8
206,2
203,6
200,1
183,1 182.
200,0
218,1
220,0
214,7
206,3
205,
Orondstolfen:
houtw. buitenlands
462,7 622,5 622,5 622,5
622,5
622,.
chem. producten
.
272,5 285,4 287,9
355,4
352,4
356,.
258,2
283,1
280,8
281,4 279,5
286,
lederwaren ……..
223,9
242,9
242,9
242,9 242,9 242,
textielwaren
…….
metaalwaren
……
261,1
..
283,9
284,0
286,3 296,8
296,:
totaal
………….
papierwaren
. .
hulpstoffen’
……
332,0
170,0
..
..
397,4
186,5 397,4, 186,6
425,3
446,7
186,7
468,
281,7
312,4
312,0
186,7
315,9 320,6
186,
323,1
kfgowerkte producten: glas, aardewerk, en’,
238,2
255,7 255,8
256,4
256,3
256,:
houtwaren
348,7
386,7 287,6
388,4
388,4
390,:
chem. producten
.
32.8,3
..
317,1
‘318,1
318,1
318,9
324,
totaal
………….
textielwaren
……
314,9
292,0
..
337,8
323,9 336,4 313,7 335,7
312,2
340,6 315,7
348,
317,1
papierwaren
.
. . .
282,6
300,0
300,0 300,0 300,0
300,1
lederwaren
………
gefabr. voed.inidd
.
211,2
222,8 222,8 222,8
222,8 223,: 247,8
259,6 260,9
202,2
261,4
262,(
metaalwaren
…….
totaal
………….
260,8
274,2
274,0
274,2
274,9
277,1
kigem. indexcijfer
.
251,4 268,4 268,7 268,4
268,1
269,’
Bron: ,,Statistisch Bulletin van het CBS.”.
‘) De wegingscoefficienten hebben bétrekking op het jaar 1941.
.1
Metaalvoorraad
1
Data
1
Other
1
U.S. Govt.
-. —
Totaal-‘-
Goudcer-
tificaten
1
cash
1
securitlea
31
Dec.
1946
18.51 ‘.
17.587
1
268
23.350
30 Juli
1947
20.291
19.618
1
271
22.012
6 Aug.
1947
20.359
19.686
1
.267
21.869
13 Aug.
1947
20.367
19.694
j
269
22.030
F R.-bil-
Deposito’s
Data
jetten In
Member-
circulatie
Totaal
Got.
banks
31 Dec.
1946
24.945
.
17.353
1
16.139
30 Juli
1947
1
24.073
18.295
705
1
16.354
6 Aug. -1947
1
24.127 18.208
728
1
16.409
13 Aug. 1947
J
24.145
18.481
1.053 16.428
ENIGE INDEXCIJFERS VAN DE INDUSTRIËLE PRODUCTIE
IN NEDERLAND
‘:
–
19-38
– 100
Dec.
1945
Jan.
1947
Febr.
1947
Mrt
1947
April
1947
Mei 1947
Juni
1947
F
1
1
9
–
4
1
77
i
Walsproducten
van ijzerenstaal’)
57
104
116
146
135 114 143 133
85 24
3
)
46
67
135
443
137
155
Cement
………
Metselstenen
.
33
81
68
66
56
48
55 63
48
42
48 43
57
Katoen- en linnen-
21
.
weverijen
53
.
17
52
.
13
58
55
59
61
59
Schoenen
57
80
27.
87 97
103 109
Deuren
…………38
36
66
53
60
,
63 52
55
Sigaretten
.
.
65
136 126
118
126
Sigaren
………
Boter
……….27
21
28
43
81
89
91
Kaas
……….1
15
6
23
1
49 85
101′
92
1
1 Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C.B.S.”; . betekent de
gegevens ontbreken.
‘) 1940 = 100.
‘) Lagere cementproductie i,v.m: het, tengevolge van de vorst,
stilleggen van de bouwnijverheid.
PRODU7TIE EN EXPORT VAN NAT1JURRUBBER
1
1.
Productie
Export
–
In 1.000 long tons
natuurr.bber,
–
natuurruller
Indo- .1 Ma-
Totaal
Indo-
rita- t Totaal
nesië lakka
nesië lakka
1941
.
–
650
600
1.600-
636
575′
1.510
1942
–
150
255,8 511
55
290 1943
–
50″ . 280,6 –
–
207,4
1944
–
25
280
–
–
206,7
1945
–
8,6
240
4,3
51,6
250 1946
175
403,7.
835
230 ‘
366,9
960
1947Januari
20
53,7
100
18,8
40,7
82,5
Februari
22,5
50,1
97,5
21,3
41,6
90
Maart
22,5
58,9
107,5
19,9
62,7
115
April
25
– 49,7
– 102,5
29,5
41
100
Mei
30
47,2
102,5
26,5 – 67,2
115
Juni
–
52,8
39,1
1)
Bron: ,,Rubber Statistical- Bulletin” van Juli 1947. De cijfers
zijn schattingen..
– – betekent: niet beschikbaar.’
.
–
INDEXCIJFERS
VAN
GROOTHANDELSPRIJZEN’)
.
,,,,,. 1
Febr. Mrt
1
April Mei
Juni
10 September 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
781
NATIONALE BANK VAN DELOI.
(Voornâamste posten in millioenen francs).
‘0
0
‘?n
ON
Data
E,
0
000
o
0
,
I:i3
0.
•
00,
E
i’
26
Dec.
1946
32.226 5.648 4.953
214 698
49.158
31
Juli
1947
28.214 12.227
6.190
266
754′
49.763
7 Aug.
1947
28.420
12.155
6.020
280 759
50.031
12
,,
1947
28.432
11.888 5.107
276 770
50.776
21
1947
28.453
11.797
4.839
294
F
0.648
28
,,
1947
28.454
12.161
3.940
356
749.
51.341
4
Sept.
1947
28.455 12.177
4.528
492
735
52.111
0
Rekening-
‘!”
•
courant saldi
a
Data
,
0
,s
Pq
0
26
Dec.
1946
637
159.377
72.165
1
4.482
614
31
Juli
1947
636
164.484 .77.597
3
5.520
530
7
Aug.
1947
637
164.871
78.228
3
5.159
530
12
,,
1947
637
164.339
78.071
4
4.989
529
21
,,
1947
637
163.887
77.612
5
4.939
528 28
,,
1947
637
164.139
77.818
2
2.281
528
4
Sept.
1947
637
165.553
79.185
4
4.954
519
‘) Waarvan
10.493
miljoen trcs. onbeschikbaar goudsaldo na her-
waardering van de goudvoorraad (Besluitwet no. S van
1-5-1944).
‘) Waaronder begrepen de post ,,Emisslebank te Brussel”, ten
bedrage van
64.597
ml1ioen frcs.
$) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschlkbare’of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljettei.
DE TWENTSCHE BANK
N.V.
MAANbSTAAT OP 31’AUGUSTUS
1947
Kas, I5ssiers en Daggeldieningen …………t. 15.773.231,07
Nederlands Schatkistpapier …… ………….
..
917.950.219,62
Ander Overheidspapier ……….. …………
..
1.643.925,41
Wissels ………………………………..
754.919,25
Bankiers in Binnen- en Buitenland ………..
, 14.823.581,59
en Syndicaten
………………..,,
1.746.992,52
ProlongatiOn en Voorschotten tegen Effecten . ,,
9.770.406,50
Debiteuren
…………………………..,,
84.963.019,46
Deelnemingen (mci. Voorschotten) …………,,
8.563.970,35
Gebouwen
………………………….
…
3.500.000,-
Belegde Reserve voor Verleende Pensioenen
.
1.015.382,28
1. 760.505.738,05
k
apitaal
…, …………………•
……
t.
40.000.000,-
ReservO ………………………… ……. ..
12.000.000,-
Bouwreèrve
………………….
..
2.000.000,-
Depolto’s op Termijn …… …… ……… ..
63.229.882,27
Crediteuren ………………….
626.392.181,96
t3eaccepteerde Wlssel . …………………… ..
21.814,18
Geaccepteerd door Derden ………………….
166.736,08
Overlopende Saldi en Anddre Rékeningen………
15.679.741,28
Reserve voor ‘sïerieen4e Pensiodnen ……….
1.015.3S2.,28
t. 760.505.738,05
SCHRIPTEL’ÏJKE
CURSUSSEN
r,S’TATISTIEK”
]
s
e
In
ÖCTB.l.
as, begint de
nieuw
MO’DtRNE BEDRIJFSSTATIS
EN MARKTANALYSZ
Vz’acigt toezending van het
uitvoer1ge
tüs.No36 bij de Stichting, Gebouw
Heil’ Ite Leidschendam, Tel.
341.
Tevens
beginnen de
cursurren:
‘A
taire Statistiek,
8. Algemene
Stat
NEDERLANDSE
STICHTING
VÖOR STATISTIEK
Besehilata
.
re
#
Secretaresse,
43 jaar, ruime ervaring in alle kantoorarbeid, repre-
sentatief, in staat leiding te geven en zelfstandig te
werken, goede kennis van Engels en’ Duits, zoekt plaat-
sing in Den Haag; verlangd aanangssaIaris
f
300.
Er. onder no. ESB 1005, bureau van dit blad, postbus
42,, Schiedam.
Accountant,
lid N.I.v.A., veeljarige ervaring in particuliere en
Staatsdienst, zoekt, in verband met ongimtige bezol-
digingsregeling bij Overheidsinstantie, positie als me-
dewerker op accountantskantoor, eventueel, met moge-
lijkheid tot latere associatie. Positie in bedrijfsleven
wordt ook aanvaard. Br. onder no.
ESB
1002 bur. v. d.
blad, postbus 42, Schiedam.
De Koninklijke Nederi. Boekdrukkerij
H. A. M. Roelants, te Schiedam, vraagt
voor spoedige in functie treding, jong
BEDRIJFS- ECONOOM 1-JURIST’
met practische ervaring in het bedrijfs-
leven .en in staat de Directie te cdvi-.
seren en te assisteren bij de oplossing
van vraagstukken van diverse aard,.
waaraan deze tijd zo rijk is. Vlotte doch
zeer beschaafde omgangsvormen vereist.
Ht zich gemakkelijk in Fransen vooral
Engels kunnen uitdrukken, alsmede het
beschikken over een vlotte ‘pen, strekt
tot aanbeveling.
Brieven (met portret) met uitvoerige
inlichtingen en gewenst salarts, worden’
gaarne v66r 20 Sept. a.s. ingewacht,
gericht tot de Directie. Sollicitanten dienen’
bereid te zijn, zich event. aan een psy-
chotechnisch onderzoek te onderwerpen..
Internationale Groothandel in ertseu, chemi-
sche . producten, industriële grondstoffen en
kunstmeststoffen,
hoofdkantoor te Rotterdam,
zoekt voor spoedige indiensttreding een
drs economie
of gediplomeerde van het N.I.D.E.R.
als Assistent van de Chef de Bureau,
om te zijner tijd, na opleiding, de algehele lei-
ding van de afdeling Documentatie en Voor-
lichting op zich te nemen.
Candidaten dienen een practische aanleg te
hebben. Leeftijd 26 & 27 jaar.
Brieven met opgave van godsdienst, vorige
betrekkingen, verlangd salaris en eigenhandig
geschreven levensloop onder no. 11860 aan Adv.
Bureau BRAUN, Schiekade 121, Rotterdam-C.
Voor .v.rvoIg rubriek ,, Vacatures” zie blz. 732
11
Bij de Inspectie van de Centrale Personeels-
dienst van het Ministerie van Binnenlandse Za-
ken,
kunnen
enige. personen
worden geplaatst, wier taak zal bestaan in het
waarderen van de functies, welke in de Rijks-
dienst voorkomen en in het uitvoeren van de
functie-analyse.
Zij, die inzicht hebben in de rijksbezoldigings-
regelingen en diploma’s of ruime ervaring be-
zitten op het gebied van boekhouden, Organisa-tie of (bedrjfs) economie, genieten de voorkeur.
Aanstelling in de rang van commies, hoofdcom-
mies of referendaris, afhankelijk van leeftijd, ge-
schiktheid en/of antecedenten. Uitvoerige sollici-
taties onder de letter W/Insp.-51, te richten tot
de Directeur van de Centrale
Personeelsdlenst,
Biunenhof
4
te ‘s-Gravenhage.
De AaBe Wollenstoffen- en
WoHendekenfabrieken N.V.
te Tilburg
vragen ter assistentie van de directie
een
BEDRIJFSLEIDER
Vereist, wordt: dipi.
H.T.S.
Enschede,
chem.
afd.
of
ingenieurs-dipi. Delft,
techno1gie. Leiding kunnende geven•
aan ± 1000 man personeel. Leeftijd
30 tot 40 jaar. Ervaring in soortgelijke
functie strekt tot aanbeveling. Bij ge.
Heken geschiktheid levenspositie.
Uitvoerige sollicitaties, uitsluitend schriftelijk,
te
richten aan de directie der AaBe.fabrieken.
BYE
ARNHEM
:Jk
–
LEVENSVERZEKERING.
M
A A
T S C H A P PIJ
P ER SON EE LS V E R Z E K E R I N G EN
Nederlandsche Broederschap
van Accountants
Op’ericht 1909
Examens November/December 1947
Vraagt inlichtingen omtrent de studie aan het Bureau
der Examens, Parkweg 14, Zwolle
,,HOLLAN DIA”
HOLLANDSCHE FABRIEK VAN MELK-
PRODUCTEN EN VOEDINGSMIDDELEN N.V
1*
HOOFDKANTOOR TE
VLAARDINGEN
ASSO-CIATIE CASSA
KASSIERSINSTELLING
OPGERICHT IN 1806
HEERENGRACIIT 179 0 AMSTERDAM.0
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
Lange Haven 141,, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
RoeIant. Schiedam