AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN
–
‘
1
–
1′
Ec
–
onomischl’ Sta
‘
tistische
S
Betic
“
hten
ALGEMEEN ‘WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
1
32E
JAARGANG
.
WOENSDAG7 MEI 1947
No. 1565
1
van wat het publiek met de mond belijdt. Driekwart der
ondervraagden meende, dat Nederland zich niet kon
onttrekken aan harder werken’ en zuiniger leven. Maar
evenveel ontweken de bevestiging, dat dit zou worden
gerealiseerd. In redenen, voor anderen opgegeven, hekelde
men zichzelf: Terwijl. onderwijl het verbruik an luxe-
goederen zo stijgt, dat ergens op een banketbakker-
winkel als beste aanbeveling staat:mits een week tevoren
besteld, behoeft bij het afhalen niet te worden gewacht.
Genadeloos zeggen het de Spreuken: ,,die zich slap aan-
stelt in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger”.
In hoeverre is men in Engeland zich hiervan bewust?
De eerSte Mei is daar op Zondag gevierd, om geen werkdag
vrij te geven. De Engelse regeerders hebben weer ver-
manend gesproken.. Doch hun volgelingen? ,,Elck acht
willekens leven zoet”, zegt Coornhert van de onstand-.
vastigheid. Op verschillende plaatsen onttrok men zich
aan de wens der voormannen en staakte op eigen gezag.
En onder de voormannen zelf is splitsing. Een ‘groep La-
bourparlementsleden heeft zich losgemaakt der huidige
• buitenlandse politiek, met als opzet Groot-Brittannië van
de Verenigde Staten te scheiden. Juist nu het enige, dat
officieel dichter bijeeh zou komen, de Engels-Amerikaanse
• samenwerking in Duitsland is. Al is men het over een
valutaplan, grondslag voor een geregelder Duits econo-misch leven, na veel onderhandelingen nog niet eens.
Losmaken, bevrijding in het negatieve, overheerst, twee jaar na de Bevrijding. Over Palestina lopen zoveel draden,
dat de poging tot ontwarren de Verenigde Naties waar-
schijnlijk in een nieuwe knoop zal leggen. Vrijheid van
kenze is daar wel uitgesloten. Simplistischer, doch even
symptomatisch, is de uitspraak van het Waals congres,
dat op een federaal België’aandringt. Om van de scheuring
op Java, waarbij de voorlichting, als gewoonlijk over
‘Indië, zich van duidelijkheid vrijhoudt, het oordeel maar
.vrij te laten. Twee ministers kunnen zich ditmaal in elk
geval direct op de hoogte stellen.
Anderen de handen te binden blijft veler wens. In
–
Frankrijk is opnieuw een eis tot looverhooging ingesteld,
thans in de metaalnijverheid. Het Franse kabinet, ge-steund door een merkwaardige vertrouwensuitspraak,
heeft hierop gereageerd door zich van
–
de communistische
ministers te ontdoen. get heeft hierdoor zeker de handen
niet vrij; wellicht echter zijn ook de overige ministers bin-
nenkort weer vrij man:
.
„Liberté, égalité, fraternité”.
Vrije mannen in een vrij land. Zo voelden zich’ de Ame-
rikaanse parlementsleden van beide partijen, di het
steunprogramma, dat de UNRRA zou vervangen, na-
genoeg voor de helft afhapten. Zoals ook het steunpro-
gramma van President Truman aan Griekenland en
Turkije niet los kan komen uit de discussies. Zijn dit de
zakenlieden, waarmee Stalin, .volgens eigen zeggen tegen
Stassen, een hunner protagonisten, een, zakenman, het
zou kunnen vinden? –
.Ms er al zaken worden gedaan, niet in de bevrijdings-
week.
COMMLSSIÈ V4N REDACTIE:
H. W. Lambers; N. f. P’olak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. c’an der Valk; P.de Vries;
J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).
Assistent-Redacteur: A. de J’Vit.
.4dministratie: Pieter dc Hoochstraat 5, Rotterdam (W.).
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408.
Alle correspondentie betreffende. adpertenties te richten
aan dc Firma H. A. M. Roelants, Lange HaQen 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel .6).
INHOUD:
Blz.
De artikelen van drweek ……………
363
Uit bu’itenlandse bron …………….363
De Internationale Kamer van Koophandel over het
handvest van de Internationale Organisatie voor
de Handel door
Ir S. H. Stoffel …………… …
364
Bedrijfsrationalisatie in de landbouw dèor
Dr Ir
A. W.
:G.
Koppejan ……………………..
366
Tendenties in het levensverzekeringbedrijf tijdens
de oorlog door
W. B. P. J. Blokhuis ………..
369
Het arbeidsprobieem in de provincie Drenthe door
W. van der Mast ……………………….
372
Aantekeningen:
–
1)0 investeringen dor Verenigde Staten in Latijns-Amerika
374
Do
Engelse
,,Big Fivo”
in
1946
………………….
373
1 n t erna t
i
on al e notities:
Do
rentestand
In
Frankrijk
……………………..
370
Bedrijfsresultaten van Amerikaanse ondernemingen In
1946
376
–
Geld- en kapitaalmarkt
. . .
…
.
……………….
376
Statistieken:
flaukstaten
………………………………….
377
‘.Stand
van
‘s Rijks
Kas
…………………………
37$
Emissies
In
1947
………………………………
379 Worklooslield
in
Nederland
… . …………………….
379
Goudproduetio
………………………………..
379
DEZER DAGEN
herdacht en vierde Nederland. De verjaardag van de
Kroonprinses, de eerste Mei, de gevallenen, de bevrijding.
De gedachten ontliepen in sterke mate het economische.
Zelfs het jaarverslag van De Nederlandsche Bank, balans
van het gehele economisch leven, kwam onderdeze om-
standigheden op de achterpagina terecht. Toekomstige
statistici zullen zich moeten vrijwaren voor de vergissing
de maandcijfers over Mei als maandcijfers te beschouwen.
Intussen is hier en daar wel nagedacht. De ministers
dienaren van de Kroon hebben besloten zich vrij te
maken. Zij zullen voortaan belet geven bij functioneel
niet dienstige gelegenheden. En met een bezonnen vraag
verscheèn het onderzoek naar de publieke opinie, meter
J
?v
Vermogensheffin gen
.Objectiv.
en déskundige
voorlichting aan bèdrijS’en en
particulieren die een deel van
hun vermogen moeten vrij.
maken voor betaling der ko-
nende heffingen, verstrekt de
Naami. Venn.
Hollandsche
‘Belegging- en
Beheer-Mij.
Anno 1930
Heerengracht 320
–
Amsterdam C
S
Commissarissen:
Prof, Ir. 1. P.
de
Vooys;
Drs. J.
H
Gispen;
Mr. J. E. Scholtens.
Directie:
Gerlof Verwey;
Dr. F.
Ph. Groeneveld; A. C. Lceuwcnburgh.
ROTTERDAMSCHE
BANKVEREENIGING
225 VESTIGINGEN
IN NEDERLAND
DOCUMENTAIRE
ACCREDITIE VEN
1 NÇASSEERI NGEN
OP BINNEN- EN
BUITENLAND
gispe.n
rTTIT1r1.3IN.!dIL.IIII.ja1
culemborg
amsterdam
rotterdam
N.V. KONINKLIJKE
NEDERLANDSCH[
ZOUTINDUSTRIE
Boekelo . Hengelo
ZOUTZIEDERU
Fabriek van:
zou:zuar, (alle kwaliteiten)
vloeibaar chloor
chloorbleekloog
natronloog, caustic soda.
Koninklijke
Nederlilndsche
Boekdrukkerij
H. A. M. Rôelants
Schiedain
•
.:
Bèvoégd accountant
wenst van betrekking te veranderen. Wil zich bij
voorkeur verbinden an accountantskantoor of belas-
ting-adviesbureau. Ook ambitie voor.r functie als intérn
accountant. Br. onder no. 899, bureau van dit blad,
postbus 42, Schiedam.
Aan de bibliotheek der Nederlandsche Eco-
nomische Hoogeschool te’ Rotterdam is te
vervullen de betrekking van
conservator
Salarisschaal
f
3700 tot
f
4600.
In aanmerking komen economisten, bij
voorkeur met den doctorstitel.
Uitsluitend schriftelijke sollicitaties vôôr
20 Mei e.k. aan 4en Bibliothecaris der Ne-
derlandsche Economische Hoogeschool, Pieter
de Hoochweg 122, Rotterdam-W.
DE N.V. INTERN. KUNSTZIJDE VER-
KOOPKANTOOR zoekt:
eefl chef voor haar
afdeling propaganda
Candidaten moeten de gehele moderne
reclametechniek beheersen, uitstekende om-
gangsvormen bezitten en de moderne talen in
woord en schrift machtig zijn. Als een bij-
zondere aanbeveling geldt kennis van de
textielbranche.
Uitvoerige sollicitaties met bijvoeging van
recente pasfoto worden ‘ingewacht op het
adres Velperweg 62, Arnhem.
S.
DE NEDERLANDSCHE
HANDEL-MAATSCHAPPIJ, N.V.
verstrekt U gaarne advLes
omtre’nt de samenstelling van Uw
EFFECTEN BEZIT
en belast zich met d
administratie van Uw
VERMOGEN
Hoofdkantoor: Amsterdam, Vijzeistraat
32
76
Kantoren in Nederland
• 1
“
Q
‘
De kosten van reconstructie Uwer
administratie, welke door brand ver-
loren mocht zijn gegaan, kunnen
tot een hoog bedrag oploopen.
Zij zijn door een tot dat doel op-
gestelde polis tegen matige premie
te verzekeren. Hetzelfde geldt voor
teekeningen, modellen, plannen, kar-
totheken e.d.
Wij verschaffen gaarne inlichtingen.
R. MEES & ZOONEN
ASSURANTIE-MAKELAARS
AMSTERDAM .
ROTTERDAM
. S.5AVENIlACE
DELFT . sCll;EOAM . VLAARDINGEN
Voor vervolg
rubriek ,,
Vacatures” zie
blz. 380
7 Mei 1947
ECONOMSCH-STATISTISCHE
BERICHTEN
363
DE ARTIKELEN VAN DEZE WEEK.
Ir S. R.
Stoffel,
De Internationale Kamer oan Koophandel
ooer het hand Pest pan de Internationale Organisatie poor de
Handel.
De Internationale Kamer van Koopiandel oefent
antiek op het ontwerp-handvest betreffende de I.T.O.:
ie. 1-Jet ontwerp-handvest mist’ een duiç(elijk geformu-
leerde doelstelling.
2e. 1-Jet vormt een compromis, waarin het beginsel schuil
gaat.
–
3e. 1-Jet bevat vele uitdrukkingen, die voor verschillende
interpretatie vatbaar zijn.
4. 1-Jet wekt de indruk, dat de handhaving van de werk
gelegenheid uitsluitend een zaak van
–
de Overheid i.
5e. 1-Jet legt geen nadruk op het verband tussen binnen-
landse maatregelen en internationale verhoudingen.
(ie. 1-Jet besteedt te weinig aandacht aan die gevallen,
waarin de binnenlandse handel van een land onder
strikte overheidscontrôle is geplaatst.
In wezen is deze critiek terug te brengefi op een verschil
in uitgangspunt:
Dr Ir
A. W.
G
. Koppejan,
Bedrijf srationalisatie in de land-
bouw.
In de landbouw vormen de verschillen in bedrijfsvoring
een belangrijke oorzaak van de grote spreiding in bedrijfs-
uitkomsten, die onder vergelijkbare omstandigheden ver-
kerende bedrijven vertonen. Nodig is een ,,standaardbe-
drijfsvoering’, die door ieder bedrijf zo dicht mogelijk
moet worden benaderd.
De grootte.van het aldus te bereiken voordeel is hatuur-
lijk afhankelijk van de .aard der betrokken bedrijven.
In het algemeen kan echter worden vastgesteld, dat door
middel van een betere Organisatie van de bedrijfsvoering
een verhoging van het inkomen van de boer kan worden bereikt s’an f 30 k
f
50 per ha (gemeten naar de waarde-
maatstaf 1939/’40), overeerkomend met een kostprijs-
daling voor de totale productie van 5 â 10 pCt.
W. B. P. J.
Blokhuis,
Tendenties in het levenserzehering-
bedrijf tijdens de oorlog.
Het verslag van de Verzekeringskamer over 1944
verschaf t de gelegenheid, enkele tendenties te bespreken,
die het levensverzekeringbedrijf in de oorlogsjaren
hebben gekenmerkt. Opvallend is de sterke stijging
van de productie; daarbij gingen de koopsommen’ de
helft uitmaken van het totale inkomen der maatschap-
pijen. Schr. meent, dat een groot deel van deze koop-
sommen ten goedé is gekomen aan voorzieningen, die werkgevers voor hun personeel hebben getroffen. Het
totale verzekerde bedrag, dat in 1940 ‘f 5 milliard be-
droeg, was ultimo 1944 gestegen tot ± f 8 milliard.
Moeilijkheden ontstonden door de daling van de rente,
die de veiligheidsmarge deed teruglopen tot 0,02 pGt.’;
belangrijke bedragen konden voorts niet worden ge-
investeerd. De kosten bleven naar verhouding ongewijzigd.
W. van
der Mast,
Het arbeidsprobleern in de proQincie
Dren the.
De factor arbeid is op de industriële ontwikkeling in
Drenthe sind.s 1930 slechts van geringe invloed geweest. Slechts in Assen, Emmen en vooral Hoogeveen is de aan-
wezigheid van arbeidskrachten aanleiding geweest tot
het vestigen van ondernemingen.
De industrialisatie heeft de werkloosheid niet doen
verminderen. In ,de Z.O.-hoek van Drenthe moet, zodra
–
de turfafgraving tot het verleden zal behoren, op een
sterke toeneming der werkloösheid worden gerekend.
Dit gebied leent zich, wat de factor arbeid betreft, dus
bij uitstêk voor industrialisering. –
UIT BUITENLANDSE BRON.
De export uit Indonesië naar Singapôre bedroeg, aldus
,,Foreign Trade” van 1 Maart jl., volgens Nederlandse
gegevens voor dé eerste 8 maanden van 1946 circa f 3,5
millioen. De invoerstatistiekeh te Singapore gaven vooi’
dezelfde periode een hoger .bedrag op, t.w. Straits-$ 11.6,8
millioen of f 146 millioen. 1-Jet verschil is toe’ te schrij-
ven aan de export uit republikeins gebied.
Engelse disposities over de $ 3.750 millioen grote leening
in de Verenigde Staten beliepen, naar een bericht in de
,,Neue Zürcher Zeitung” van 1 Mei .jl., als volgt:
Tot eind October 1946
……….
$ 600 millioen
Nov/Dec.
Jan.
1947
…..
, 200
‘ Febr.
100
Maart
200
April
450
Totaal 1947
$ 1.550
millioen
Het Engelse bezit aan goud- en dollarreserves bedroeg
per eind 1946 £ 642 millioen, waarbij in de 16op van dit
jaar nog £ 15 millioen uit Frankrijk te verwachten is
uit hoofde van een reductie van het crediet aan Frankrijk.
Oliën en vetten zullen, behalve uit Tanganyika, dor Engeland worden gewonnen in Nigeria, dë Goudkust,
Sierra Leone en Gambia. ,,The Times” van 1 Mei jh
meldt, dat de Engelse regering een missie naar genoemde
gebieden heeft gestuurd. De primitieve cultuur is oor-
zaak, dat de export van oliën en vetten tot nir toe niet
belangrijk is geweest. In Gambia echter zijn 50.000 acres
grond geschikt bevonden om
01)
grote schaal met
grondnoten te worden bepint.
Engelse hulp aui liet buitenland gedurende en na de
oorlog bedroeg, naar een mededeling van Attlee -. zie
,,British Embassy News Bulletin” van 1 Mei ji. – in
totaal 9 740 millioen. 1-let Nederlandse aandeel was
£ 60 millioen. Omgerekend naar het nationaal inkomen
in de Verenigde Staten zou de Engelse hulp overeen-
komen met een som van $ 14 milliard..
Een Canadees begrotingsoversehot van $ 350 millioen
werd door de minister, van Financiën voor het lopende jaar aangekondigd. Dienovereenkomstig zal de inkom-
stenbelasting worden verlaagd met gemiddeld 29 pCt.
Voor rechtspersonen zal de overwinstbelasting aan het
eind van dit jaar worden afgeschaft, aldus ,,The Finan-
rFi
mes
van 1 Mei jl.
Nieuwe fabrieken
en
installaties in
de
Verenigde Staten
zullen in 1947 een bedrag vereisen van $ 13,9 milliard.
Dit is de taxatie van zowel de ,,Securities and Exchange
j.Commission” als van het ,,Department of Commerce”.
In de jaren 1945 en 1946 bedroegen de investeringen
respectievelijk $ 6 en $ 11 milliard. Indien het prijs-
niveau dit jaar omlaag gaat, zal het bedrag, zo meldt
de ,,New York Herald Tribune” van 3 Mei jl., iets minder
zijn dan $ 12 milliard.
Landaanwinning in Rusland
vindt thans op grote schaal
plaats, aldus ,,Moscow News” van 5 April ji. Uitgestrekte
moerasgebieden worden drooggelegd en grote, door ‘de
oorlogsvernielingen verloren gegane landbouwgebieden
worden weer voor bebouwing geschikt gemaakt. Aan het
4eind van 1950′ hoopt men 615.000 ha land voor de land-
bouw gewonnen te hebben. Ter vergelijking diene, dat
in ons land van de 219.000 ha, welke de volledige Zuider-
zeepolders zullen beslaan, 183.000 ha bouwgrond mag
worden verwacht.
364
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 Mei
1947
DE INTERNATIONALE KAMER
VAN KOOPHANDEL OVER HET HANDVEST
VAN DE INTERNATIONALE ORGANISATIE
VOOR DE HANDEL.
Het te Londen ontworpen en te New York opgestelde
ontwerp van een handvest van de Internationale Organi-
satie voor Handel en Werkgelegenheid zal nu te Genève
in een tweede zitting van de ontwerpende commissie in
behandeling komen.
• Er is voor de Internationale Kamer van Koophandel
(I.C.C.), die op de vergadering te Genève vertegenwoor-
digd is, dus gelegenheid geweest om, na kennisneming van
het ontwerp, haar mening erover vast te stellen en ken-
baar te maken.
Zij deed dit in een overzicht, dat ontworpen is door de
rapporteurs Dr Michael Heilperin (New York) en Prof.
Duncan (Dublin). Na’ behandeling in een 4-tal subcom-
missies te Parijs is liet geamendeerde ontwerp van het
overzicht’ goedgekeurd op 2 April door de uitvoerende
commisie van de I.C.C.
• Het is een uitvoerig en zorgvuldig geredigeerd stuk,
dat begint met een algemene inleiding, die gevolgd wordt
door een commentaar op het ontwerp in zijn geheel,
terwijl dit daarna artikel voor artikel wordt behandeld.
In de inleiding verklaart de I.C.C., dat de totstand-
koming van een Internationaal Statuut voor de Handel
en een Organisatie ter uitvoering daarvan (I.T.O.) thans
van zo primordiaal belang is, dat een mislukking van de
desbetreffende plannen niet minder dan een ramp zou
moeten worden geacht.
Vandaar de bijzondere aandacht, die de.I.C.C. aan het
ontwerp heeft gegeven.
Men kan zeggen, dat liet gehele document van de I.C.C.
een doorlopende en ernstige critiek bevat op Jiet voor-
liggende ontwerp, dat, zowel wat de doelomschrijving
als de uitwerking betreft, in hoofdzaak onbevredigend
wordt geacht.
De critiek ‘an de I.C.C.
De punten, waarop de algemene critiek zich richt, zijn
in hoofdzaak de volgende:
le. Het ontbreken van een duidelijk geformuleerde
en begrensde doelstelling.
Weliswaar is te New York een in de eerste versie geheel
ontbrekend eerste hoofdstuk opgesteld, dat het doel der
I.T.O. moet omschrijven, maar dat bevat, naar de mening
der I.C.C., in hoofdzaak gemeenplaatsen en het doel is
daarin zo ruim gesteld,,dat het eigenlijk alle werkzaam-heden van alle lichamen en organen ‘der U.N.O. omvat,
die immers alle een algemeen welzijn ten doel hebben.
Een doelomschrijving van de I.T.O. zou volkomen
duidelijk dienen te maken, waarin dit lichaam zich in
haar taak en functie van die organen
onderscheidt.
,,Er is gèen behoefte aan een I.T.O., als ze niet iets kan
doen, wat geen enkele der andere organisaties tot stand
kan brengen”, zegt de I.C.C. Of de instelling van een
nieuw orgaan verdedigd kan worden op de grond, dat
het ,,de doeleinden zal verwezenlijken, die gesteld zijn in
het handvest der Verenigde Natiés”, wordt betwijfeld,
aangezien dat klaarblijkelijk het doel is van elk lichaam,
dat binnen de U.N.O. werkzaam is.
De I.C.C. zou willen, dat er ergens duidelijk wordt
gezegd, hoe de vreedzame wereld, die men door de I.T.O.
wil ‘nastreven, er uit zal zien.
Bij gebreke van zulk een verklaring en van een klare
doelstelling is te begrijpen, dat het hele ontwerp een
vaste lijn mist, die duidelijk een bepaalde richting ‘voor
de toekomst uitwijst. Dat voert dan tot het volgende punt
van dritiek.
2e. Het ontwerp is te klaarblijkelijk een compromis,
waarin het beginsel schuil gaat.
Er is in de huidige werkelijkheid eeii grote afstand
tussen ,datgene, wat uiteindelijk wenselijk is, en dat,
wat onmiddellijk mogelijk is. Maar dat ontheft de ont-
werpers van het handvest niet van de plicht om te allen
tijde de uiteindelijke doeleinden duidelijk voor de geest
te houdèn. En nu is het bezwaar van de I..C., dat het
ontwerp allerlei bijzondere, uit de tijdsomstandigheden
voortkomende, moeilijkheden, van afzonderlijke landen
behandelt alsof die de regelen bepalen, die
op de lange
duur de handhaving der internationale economische be-
trekkingen zullen moetefl beheersen. Het is natuurlijk
‘waar, dat de toepassing vansommige dezer regelen tijdelijk
moet kunnen worden opgeschort, maar dit’ moet niet
worden uitgedrukt in de vorm van
beperking van de gel-
digheid van zulk een regel. Als een regel met te veel
excepties en ,,escape clauses” wordt omringd, is er kans,
dat hij alle zin verliest. Alle uitzonderingen op de algemene
naar het einddoel leidende regels, die in het handvest
worden opgenomen, dienen te zijn:
beperkt in aantal,
nauwkeurig omschreven en
–
aan een bepaalde tijdsduur gebonden.
Be. Het ontwerp bevat, behalve tal van excepties en
bijzondere voorzieningen, ook tal van vage uitdrukkingen
zoals ,,reasonabl&’, ,,undue”, ,,excessive” en vele andere.
Zulke uitdrukkingen zijn voor verschillende interpretatie
vatbaar en verzwakken de positie van het uitvoerings-
orgaan.
,,De werkelijke proef op de werking van het hand-
vest zal daarin te vinden zijn, of de bestaande hndels-
politiek erdoor verandert dan ‘wel in tact gelaten wordt”. Maar dan is ook een soort
internationale discipline
nodig,
welke de leden van de I.T.O. de verplichting oplegt,
ertoe bij te dragen om de internationale economische
betrekkingen en de omstandigheden in andere landen
te verbeteren.
Dit alles betekent in elk geval, dat er in hçt handvest
een behoorlijke voorziening moet worden getroffen voor
verzoening en beslechting van geschilleii, die uit vei%chil in
interpretatie van sommige vage termen en van de toepas-
baarheid der uitzonderingsbepalingen voortvloeien. De
I.C.C. acht dit vah zo veel belang, dat ze elk handvest
onhanteerbaar acht, waarin deze vraag niet is opgelost.
Volgens haar zouden alle voorzieningen tot interpretatie,
verzoening en beslechting van geschillen, die nu her en
der door de artikelen van het handvest verspreid en onder-
ling nogal verschillend van kracht zijn, eruit moeten
worden gelicht en in een afzonderlijk hoofdstuk bijeen-
gebracht. Daardoor zou het handvest ook aan duidelijk-
heid, kortheid en overzichtelijkheid winnen en beter
hanteerbaar worden. De I.C.C. is van oordeel,, dat de
I.T.O.
verplicht
zal moeten worden, om de leden aan-
bevelingen te doen ingeval geschillen te wachtei zijn, en om, wanneer een geschil mocht zijn ontstaan, haar
goede diensten ter verzoening aan te bieden. De leden
hunnerzijds zouden, indien geen ‘verzoening wordt bereikt,
verplicht
zijn om hun geschil te onderwerpen aan een Hof
van Arbitrage,
dat buiten de I.T.O. staat,
en zich naar de
uitspraak van dit Hof te gedragen.
4e. Door de bewoordingen van het ontwerp’, in het
bijzonder in hoofdstuk III (Employment, Effective De-
mand and Productivity) en hoofdstuk IV (Economic
Development) wordt de indruk gevestigd, dat de hand-
having van die productieve vraag en de werkgelegenheid uitsluitend een zaak van de Overheid is. Dat is inderdaad
het geval in die landen, waar het bedrijfsleven’ geheel
beheerst en geleid wordt door overheidsorganen, maar
het is dat zeker niet in het geval van die landen, waar het
economische leven voornamelijk of in bepaalde mate in
handen is van de particuliere ondernemingen en waar
het mechanisme van de vrije markt een belangrijke functie
vervult.
De I.C.C. wil de term ,,employment”.niet alleen ver-
7 Mei 1947
ECONOMISCH- STATISTISCHE BERICHTEN
365
staan als ,,werkgelegenheid”, maar ook in de zin van het
benutten van de bodemschatten en kapitaalgoederen.
Zij is van mening, dat ,,de taak om een (aldus verstaan)
,,employment” voortdiirendop een hoog peil te houden
een duurzame en oprechte samenwerking tussen Over-
heid, zakenleven, landbouw en arbeid vraagt, die zo
mogelijk tot stand gebracht moet worden langs organi-
satorische weg. Dit is een taak, die niet met enkel-
voudige maatregelen alleen kan worden vervuld door
w’elke sector der maatschappij ook, als die op en voor
zichzelf werkt”.
5e. In het ontwrp wordt te weinig nadruk gelegd op
het feit, dat binnenlandse maatregelen, die de hand-
having van economische bedrijvigheid en werkgelegen-
heid ten doel hebben, soms de internationale verhoudingen
in hoge mate kunnen verstoren en het welvaren van
andere landen in gevaar kunnen brengen. 1-Jet is van
primordiaal belang, meent de I.C.C., dat het handvest
beperkingen
oplegt in de vrijheid om binnenlandse maat-
regelen te• treffen, wanneer die vrijheid zou worden ge-
bruikt op een wijze, die de groei van internationaal ver-
keer engoede betrekkingen tussen de naties in gevaar
brengt.
Ge. In dit verband dient, meer dan in het ontwerp
geschiedt, aandacht te worden besteed aan de bijzondere
vraagstukken, welke daar ontstaan, waar de gehele bui-
tenlandse handel van sommige landen onder strikte over-
heidscontrôle is geplaatst en de ,Overheid de positie in-neemt van enig koper en verkoper voor het gehele land.
Het betreft hier problemen van de hoogste orde, die
in het ‘ontwerp ter zijde zijn gelaten. Onder deze pro-
blemen is er geen, dat van zo groot belang is als dat der
discriminatie;
discriminatie in handen der Overheid is
altijd een bron van internationale wrijving geweest. Economische relaties tussen naties zijn een element
van internationale relaties in het algemeen en als zodanig
sluiten zij in overwegingen van
macht;
zolang de hndel in handen ligt van private personen of lichamen en de
Overheid zich beperkt tot een algemene regelende functie,
die zich ‘onderwerpt aan het beginsel, dat niet discrimi-
natoir zal worden gewerkt, is het veel gemakkelijker
om de economische relaties vrij te houden van machts-
Overwegingen.
Maar wanneer de internationale economische relaties
in feite worden beheerst door de Staat, is het niet zeer
waarschijnlijk, dat de individuele Regeringen de verzoeking
zullen kunnen weerstaam om het belangrijke element
van staatsmacht, dat ligt in de economische hulpbronnen, binnen het terrein der
politieke
actie te trekken. Dat geldt
voor staatsmonopolies in het algemeen en daarorn moeten
deze met de grootste aandacht worden bekeken, als ‘het
gaat,om een Internationale Organisatie voor de handel te
scheppen, waar deze Staten hij zijn betrokken.
Het overzicht van de I.C.C. bevat nog tal van opmer-
kingen en voorstellen hij de verschillende artikelen, maar
ik meen, dat in het bovenstaandetoch wel de voornaam-ste gezichtspunten zijn weergegeven, van waaruit al die
opmerkingen kunnen worden verklaard.
Verschil in uitgangspu.nt.
Er is hier niet alleen sprake van verschil in de termi-
nologie of in de inkleding of in de details; uit de gegeven critiek blijkt een verschil in
zitgangspunt tussen degenen,
die het ontwerp van het handvest hebbn opgesteld, en
de leden van de I.C.C.
De ontwerpers te Londen en de eindopstellers te New York van het ontwerp-handvest vertegenwoordigden de
Regeringen der’ diverse Staten. Dat wil zeggen, dat zij in
de eerste plaats
nationale
belangen op het oog hebben.
Zij zouden niet thuis kunnen komen met een rapport,
waaruit niet zou blijken, dat ze de belangen der door
hen vertegenwoordigde natie, zoals die op het moment
worden gezien, hadden verdedigd, en, vooral, de ‘souve-
1 reiniteit van hun Staat binnen de tegenwoordige, door de
historie (zij het soms de recente historie) bepaalde gren-
zen: Daardoor richt hun denken zich uiteraard op het
nationale; dat wil zeggen: zij denken in termen van
historie en politiek. Vandaar bij voorbeeld het ontwijken
van een duidelijk omschreven op de toekomst gerichte doel-
stelling, voor de economische samenwerking van alle naties,
omdat die niet denkbaar is zonder te raken aan histori-
sche rechten en grenzen en zonder het oj5geven van een
deel der souvereiniteit van elke natie, die 6an die samen-
werking deelneemt. Het blijft maar al te veel bij een theo-
retisch belijden van de onmiskenhae economische soli-dariteit der wereld, die echter, zodra het erom gaat, die
maatregelen te nemen, die nodig zijn om ze in concreto
to verwezenlijken, w’ordt achtergeteld bij de politieke
noodzakelijkheid om grenzen’en souvereiniteit van eigen
land ten volle te handhavèn en de binnen dat verband
geziene economische belangen, die vaak ook strategische
belangen moeten dienen,
01)
de eerste plaats te stellen.
De I.C.C. daarentegen, die economisch denkt, erkent
de feitelijke eenheid der wereld, ‘die door de ontwikkeling
van techniek, verkeer en wetenschap mogelijk, maar ook
tenslotte -noodzakelijk is geworden. Zij ziet Aie econo-
mische éénwording geremd door op historie en traditie
berustende belemmeingen, die in ‘het nationalisrne haar
uiting vinden.
Zij is natuurlijk realistisch ‘genoeg om het feit der
bestaande nationale grenen en verschillen met de tijdelijk
daaraan verbonden verschillen in economische status te
–
erkennen, maar voor haar zijn die nationale grenzen en
de nationale autonomie niet essentieel. Zij denkt dus aan
toekomstige
verhoudingen, over die grenzen heen. –
Tamdaar, dat zij in dé eerste plaats aandringt op een
duidelijk toekornstbeld
en op het trekken van de
–
grote ,lijn, waarlangs de gedachten zich bij het ontwerpen van
de economische samenwerking der naties moeten bewegen.
In zoverre is de I.C.C. meer realistisch en meer ,,voor-
uitstrevend” dan de Regeringen kunnemi zijn, als men
dat laatste woord neemt in de zin van ,,op de toekomst
gericht” en zich losmaakt van de bijgedachte ,,meer
staatsbemoeiing”.
De eis alleen al van een buiten de I.T.O. staand lichaam
voor d6 verplichte heslechting vatï geschillen tussen de
leden zou voor de Regeringen der landen, die 7,ich bij de
I.T.O. aansluiten, betekenen dat ze een stukje van haar
souvereiniteit opgeven en overdragen aan een allen over-
koepelend lichaam, al is het dan nog lang geen wereld-
regering.
Dat zoiets er bij de tegenwoordige constlla’tie zal
moeten
komen, voelt eigenlijk wel iedereen, die de vrede
wil en realistisch denkt; of het er echter binnen afzien-
bare tijd
zal
komen, is een andere vraag.
T-Toe de I.C.C. zich die toekomstige vreedzame wereld,
waarop het streven dër I.T.O. zich zou moeten richten,
zelf denkt, wordt niet in een eigen voorstel van redactie
van hoofdstuk 1 aangegeven, maar het is, uit de algemene
,
strekking van de opmerkingen en voorstellen uit het –
overzicht •toch wel op te maken.
De I.C.C. ziet als taak van de T.T.O., wat de handel
betreft, ,,een effectieve
Qerlaging
van de invoerrechten
en preferenties en het doen verdwijnen, zo snel als dat
mogelijk is, van quantitatieve handelsbelemmeringen en
voorkeuren” (discriminations). Dit is natuurlijk geen doel
op zichzelf, maar middel tot een doel
;
dat misschien het
best en kortst weergegeven wordt in het door de I.C.C. voorgese1de artikel lOa van het handvest:
,,De leden, inziende, dat de levensstandaard van de
bevolking altijd en overal afhangt van haar productiviteit,
en erkennende, dat alle landen ter wereld een gemeen-
schappelijk belang hebben bij een stijgende levensstan-
daard,’kbmen overeen, dat zij zich zullen heijveren om
geleidelijk de economische hulphronnen te ontwikkelen
366
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 Mei 1947
en een hoog peil van productiviteit te bevorderen, in het
bijzonder door een gunstig klimaat te scheppen voor de
ontwikkeling van het personlijk initiatief en de onder-
nemingslust”. –
Uit het voorgaande zal duidelijk zijn, dat hier wordt
gedoeld op de wereldecönomie, met welke juist door de
I.T.O. de nationale economieën in een harmonisch ver-
band zullen worden gebracht. Dat betekent echter een
restrictie in de vrijheid van de afzonderlijke Regeringen
bij liet uitvoeren van haar eigen binnenlandse economische’
en sociale plannen, voorzover die in strijd zouden komen
met de nagestreefde verheffing van de levensstandaard
over de rest van de wereld.
De I.C.C. is bereid daartoe aan de I.T.O., het lichaam,
dat voor de harmoniseriiig van het economische streven
over de wereld te zorgen heeft, bevoegdheden te geven,
die veel uitgebreider zijn dan men kan verwachten, in een
voorstel, dat van Regeringen uitgaat, die bij de huidige
sterk toegespitste nationale gevöelens van alle volken
wel genoodzaakt zijn, hun souvereiniteit de jure te ver-
dedigen tegen elke aantasting.
De kijk op de wereld, die de I.C.C. bezit, is gericht op
de ,,welvaart” in de materiële zin, die ze voor de gehele
wereld wil bevorderen. Dat is éénzijdig, doordat ze geen
rekening houdt met de talloze niet-rationele factoren,
die de wereld, meer dan de rationele, beheersen en waar
de staatsman wel rekening mee heeft te houden. Maar
is niet de I.TO., als ze tot stand zal komen, eveneens op
die materiële welvaart gericht? In haar éénzijdigheid is
het standpunt der I.C.G. sterk: ze geeft in haar document
scherp en duidelijk aan, hoe een I.T.O. tot stand zou zijn
te brengen, die aan haar doel beantwoordt, effectief wei’ken
kan en de vrede bevordert. Gezien de omstandigheden,
waarin de wereld verkeert, en de geest, die de volken
bezielt, is ei’ weinig kans, dat de opvattingen der I.C.C.
te Genève door de Regeringen zullen worden gedeeld.
Wat niet wegneemt, dat ze verhelderend kunnen wei’ken
en veler inzicht beïnvloeden.
Ir S. H. STOFFEL.
BEDRIJFSRATIONALISATIE IN DE
LANDBOUW.
1-let mag bekend worden’verondersteld, dat de Regering
er ernstig naar streeft de rationalisatie van de bedrijfs-
voering in de landbouw te bevorderen.
Het doel hiërvan is tweeledig. In de eerste plaats gaat
het, om het aanbrengen van veranderingen in het bedrijf
en de bedrijfsvoering, met het doel de bedrijfsuitkomsten
te verbeteren. De daart5e strekkende maatregelen zullen
zich dus richten op het verhogen van de geldelijke bruto-
opbrengst en het verlagen van de kosten van de bedrijfs-
voering. In het algemeen zal dit streven parallel lopen
met dat naar het verlagen van de kostprijs dei’ afzonder-
lijke producten. Met name wordt hiermede ook de
mogelijkheid geschapen om
•
de producten tegen lagere
prijs aan de markt te brengen, zonder dat de bedrijfs-
uitkomsten daardoor slechter worden.
liet moge uit deze k,orte inleiding duidelijk zijn, dat het
verband tussen bedrijfsrationalisatie en landbouwpolitiek
een uiterst belangrijk probleem is, zeker ‘ waard om
aan een algemener beschouwing te worden onderworpen
dan gewoonlijk geschiedt.
Drie g;’oepen oan rationalisatiemogelijkheden.
Ten behoeve van een goed overzicht kunnen de mogelijk-
heden tot bedrijfsrationalisatie in, drie groepen worden
verdeeld: –
mogelijkheden van cultuurtechnische aard;
mogelijkheden van bedrijfstechnische en weteischap-
pelijke aard;
iiogelijkheden van organisatorische aard.
Voor de groepen A. en B. kan met een kort overzicht
worden volstaan.
De hieronder begrepen mogelijkheden zijn vrijwel vol-
‘ledig in overeenstemming met de huidige stand van weten-
schap en techniek ontwikkeld. 1-let gaat hierbij dus omd
toepassing in de practijk van reeds verworven of langs’
reeds gebaande wègen te verwerven kennis en inzicht.
Hoewel aan deze toepassing nog moeilijkheden genoeg
verbonden kunnen zijn, is aan het belang van de hierbij
betrokken mogelijkheden reeds voldoende bekendheid gege-
ven om een uitvoerige’ analyse op deze plaats overbodig
té maken.
Onder de eerste groep vallen alle maatregelen, die zich
niet zo zeer met de bedrijfsvoering zelf bezighouden, maar
ten doel hebben, de omstandigheden van het bedrijf,
d.w.z. de ligging en de bodemtoestand, te verbeteren.
Deze maatregelen zijn rüilverkaveling, herontginning, ont-
watering enz. Met deze middelen kan, ook bij een volko-
men gelijkblijvende wijze van bedrijfsvoering, reeds voor-
deel worden bereikt door bespdring op arbeid en verhoging
van de opbrengsten.
De rationalisatiemogelijkheden uit de tweede groep
richten zich in het algemeen op bepaalde onderdelen van
de bedrijfsvoering zelf.
5,Tat de technische kant betreft, behoort hiertoe het ge-
hele mechanisatievraagstuk;
dv.z.
het gebruik van ma-
chines en werktuigen ter besparing op arbeid van mensen
en paarden. Ook de inrichting der bedrijfsgebouwen be-
hoort hierbij. Het bouwen van een kapschuur of verbeterde
stalling voor het vee kunnen een rationalisatie betekei’ien,
indien de producten beter bewaard blijven, resp. het vee
meer produceert.
De mogelijkheden, die door de landbouwwetenschap
vorden geboden, hebben, afgezien van een enkele algemene
kwestie als bijv. grondonderzoek, eveneens betrekking 01)
verschillende bedrijfsonderdelen. Voor akkerbouwproduc-
ten betreft dit vnl. de vraagstukken van rassenkeuze, be-
mesting, zaaidichtheid en ziektebestrïjding; voor grasland
gaat het om de bemesting en de verdeling van het gebruik over weide, hooi, silage en gedroogd product; voor vee in
hoofdzaak om de rantsoenbepaling.
De voordelen, die met deze middelen kunnen worden
bereikt, hetzij door kostenverlaging, hetzij door opbrengst-
verbetering, zijn groot. Hoewel er in de afgelopen jaren in
deze reeds veel is verbeterd, is de grens van het mogelijke nog allerminst bereikt. Wanneer er dus, zoals thans, wordt
gesproken over de noodzaak van rationali’satie van onze
landbouw, moet hij de daartoe strekkendë actie, aan deze
middelen nog steeds een grote plaats worden ingeruimd.
De organisatie van de bedrijf sQoering.
‘Afgezien van de algemene kwesties, zoals ligging en
bodemtoestand, hebben al deze middelen echter slechts
betrekking op de vraag, hoe een bepaald product per een-
heid onder bepaalde om’standigheden zo rationeel mogelijk
kan worden voortgebracht.
Deze kennis is echter voor een werkelijk rationele be-
drijfsvoering niet voldoende. Een landbouwbedrijf is geen
optelsom van zoveel ha van dit en zoveel ha van dat plus
zoveel stuks van dit vee en zoveel stuks van dat vee, maar
een geheel, waarvan alle onderdelen op de een of andere
wijze met elkaar in verband staan. Voor een rationele be-
drijfsvoering gaat het dus niet alleen om de vraag: hoe kan
een ha tarwe of een koe zoo voordelig mogelijk worden
geëxploiteerd, maar ook: hoeveel ha tarwe moet er worden verbouwd en hoeveel koeien moeten er worden, gehouden,
om van het bedrijf als geheel de meest gunstige uitkomsten
te verkrijgen. –
Dit is nu de kwestie, die de kern vormt van de derde
groep van rationalisatiemogelijkheden; Deze groep betreft
de vraagstukken over de Organisatie van de bedrijfsvoering:
de samenstelling van het bouwplan en van de veestapel,
7 Mei 1947,
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
367
het benodigde aantal arbeidskrachten, paarden en even-
tuele andere trekkracht.
Wanneer er in een bepaald gebied een aantal bedrijven
is met ongeveer gelijke mogelijkheden van bedrijfs-
voering, dan zullen deze in het algemeen nog belangrijke
onderlinge vers’chillen vertonen. M.a.w. die gelijke mogelijk-
lieden worden volgens de inzichten van de betrokken
boeren op verschillende wijze gebruikt.
Deze verschillen nu vormen een der voornaamste oor-
‘zaken van de grote spreiding in bedrijfsuitkomsten, die
er ook voor onder vergelijkbare omstndigheden verkeren-
de bedrijven bestaat. Gesteld bijv. het geval van een aan-
tal akkerbouwbedrijven o de klei van ongeveer 35 ha.
liet aantal werkpaarden, dat oj zo’n bedrijf voorkomt,
varieert, bedrijven met mechanische trekkracht buiten
beschouwing gelaten, van 5 tot S. Dit aantal hangt samen
met:
De samenstelling van het bouwplan. Is deze zo, dat er
veel werk in een korte tijd moet worden verricht
(bïjv. bij veel wintertarwe of veel suikerbieten), dan
zijn er vèel paarden nodig;
De zorgvuldigheid, waarmede wordt gewerkt. Hoe
beter werk, hoe meer paarden
De eisen, die aan de paarden worden gesteld. 1-loe
meer ieder paard presteert, des te kleiner liet be-
nodigde aantal;
De tijd, waarin men met bepaalde werkzaamheden
klaar wil zijn. Floe sneller men bijv. wil oogsten, des
te groter de opeenhoping van werk, dus hoe meer
paarden.
Voor al deze factoren bestaat een zeker optimum van
rationaJiteit en er is dus een bepaalde combinatie van aan-
tal paarden, bouwplan en wijze van werken, die de
meest rationele organisatie van de bedrijfsvoering uit-
maakt. Meer bieten of zorgvuldiger werken bijv. zullen
wellicht een hogere hruto-opbrengs.t mogelijk maken,
maar de daaraan verbonden extra-kosten doen het voor-
deel weer verloren gaan. Omgekeerd zal besparing op kos-
ten zich wreken. door een nog grotere daling van de
bru to-opbrengst.
Op weidebedrijven, bijv. in Friesland, kan het aantal stuks meikvee variëren van 0,9 tot 1,3 per ha grasland.
Dit is dan afhankelijk van de jongveestapel, die naast het
melkvee nog wordt gehouden, van de intensiteit van het
graslandgebruik en van Ae hoeveelheid voeder, die buiten
liet bedrijf word t aangekocht. Ook hier zal een bepaalde
combinatie van veestapel, graslancigebruik on voeder-
aankoop bestaan, waarbij dc beste hedrij fsuitkomsten
worden verkregen. Meer vee is dan onvoordelig door te
hoge voederkosten, minder vee eveneens door liet niet
volledig benutten der eigen mogelijkheden van voeder-
productie.
Bij de gemengde hedrijfstypen, bijv. opde zandgronden,
komen de vraagstukken van akkerbouw en rundvee-
houderij naast elkaar voor, nog vermeerderd met die der varkens- en pluimveehouderij. Aanwijzingen omtrent de
meest ratiônele organisatie van de bedrijfsvoering zullen
voor deze bedrijven dus moeten bestaan uit een zekere
bouwland-graslandverhouding, aantal melkkoeien, jong-
vee, varkens en pluimvee.
Wanneer naar deze vraagstukken een onderzoek wordt
ingesteld, moet dif voor iedere groep van vergelijkbare
bedrijven resulteren in èen bepaald schema van de voor die bedrijven meest rationele bouwpianindeling, veebe-
zetting, enz. Dit schema dient dan voor ieder bedrijf uit
de betrokken groep als ,het doel, waarnaar wij streven”.
M.a.w. het is de ,,standaardbedrijfsvoering”, die door
ieder bedrijf, zoo dicht als volgens de individuele omstan-
digheden mogelijk is, moet worden benaderd.
1-let schema is dus geen keurslijf, w’aar ieder bedrijf
uit de betrokken groep in moet worden gewrongen, maar
een richtlijn voor het eigen ‘initiatief van den boer en voor
éventuele bemoeiïngen van de Overheid, hetzij deze
van voorlichtendé of van ordenende aard zijn. Er zullen
altijd en in ieder gebied bedrijven blijven, voor wie door
bijzondere individuele omstandigheden van technische en (of) sociale aard een afwijkende hedrijfsvorm meer ratio-
neel is.
Toepassing in de practijk.
De mogelijkheden van toepassing in de practijk van de
hierboven ontwikkelde vorm van bedrijfsmationalisatie
worden bepaald door twee factoren:
De bruikbaarheid en de betrouwbaarheid van de me-
thode van onderzoek, volgens welke de bovenbedoelde
standaardbedrijfsvoeringen kunnen worden bepaald;
– De omvang van de langs deze weg te bereiken ver-
beteringen voor den boer, uit te drukken in het aan-
tal guldens, waarrhede zijn hedrijfsoverschot kan
worden verhoogd, of in het percentage, waarmede de
kostprijs der producten kan worden verlaagd.
Ad. 1.
1-Jet is duidelijk, dat de gegevens voor de stan-
daardbedrijfsvoeringen niet, zoals bij de technische en
wetenschappelijke rationalisatiemogelijkheden, met behulp
van enkelvoudige proefnemingen kunnen worden verkregen.
1-let onderzoek naar dit vraagstuk moet berusten op een
systeem van onderlinge vergelijking van de, op bedrijven
met gelijke mogelijkheden bij verschillende wijzen van be-
drij{svoering, in totaal verkregen bedrijfsuitkomsten. Er
zou hier dus niet met
proe/Qelden
e.d. moeten worden ge-
werkt, maar met proefbedrijQen.
In theorie zouden er dan voor iedere groep van verge-
lijkbare bedrijven (bij de thans in behandeling zijnde nieu-
ve indeling overeenkomende met een grootte-klasse in een
landbouwgebied) een zodanig aantal proefbedrijven moeten
worden ingesteld, dat voor alle combinaties der verschil-lende bedrijfsvoeringsmogelijkheden betrouwbaar verge-
lijkingsmateriaal omtrent de financiële uitkomsten kan
‘worden verkregen. Het is wederom duidelijk, dat dit prac-tisch onuitvoerbaar is. Bovendien, al w’as het qiogelijk, de
te bereiken voordelen zouden wel zeer groot moeten zijn,
om de kosten van deze vorm van onderzoek te kunnen
verantwoorden.
1-let kan echter ook anders, weliswaar theoretisch niet
geheel onaanvechthaar, maar practisch vrijwel even doel-
treffend en…. zeer veel goedkoper. In dit verband kan
met een variatie op een bekend Frans spreekwoord wor-
den gezegd: rationalisatie dient hij zichzélf te beginnen!
De methode van onderzoek, zoals die thans is ontwik-
keld, berust op de volgende gedachtengang.
Gezien de grote verschillen in de bestaande hedrijfs-
‘oeringen op vergelijkbare bed rij ven; zal het overgro te
deel van de voor iedei-e groep bestaande mogelijkheden
reeds in de practijk voorkomen. Men mag aannemei’i, dat
deze bedrïjfsvoeringen vrijwel alle, voor de betrokken
groep van belang zijnde, mogelijkheden zullen omvatten.
Uiteraard geldt dit niet voor hetgeen er aan nieuwe,
nog weinig toegepaste,
–
mogelijkheden bestaat. 1-lierop zal
nog worden teruggekomen. Afgezien hiervan, zal het
resultaat van
een
met behulp van gegevens van normale
bedrijven uitgevoerd onderzoek, dat met behulp van een
groot aantal proefbedrijven dus zeer dicht benaderen. De
onderlinge vergelijking van de bij deze normaal bestaande
bedrijfsvoeringen verkregen uitkomsten kan nu geschieden
aan de hand van de door de landbouwboekhoudbureaux
voor de bij hen aangesloten bedrijven gevoerde boekhou-
dingen. Weliswaar moeten op dit materiaal enkele cor-
recties worden toegepast, maar deze zijn van zeer éenvou-
dige aard (gewaardeerd loon voor de gezinsarheid en zo
nodig de normale pacht (‘aarde)).
Uit reeds verrichte onderzoekingen is gebleken, dat de
langs deze weg te verkrijgen resultaten aati âlle voor de
practijk te stellen eisen voldoen. Een beschrijving.van de
in deze richting ontwikkelde werkwijze zou in dit he-
– stek te ver voeren. 1-liervoor moge worden verwezep naa
1
–
‘1
368
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 Mei 1947
de verslagen der reeds verrichte onderzoekingen én de
binnenkort samen te stellen alg€imene handleiding.
Ad,
2. De orde van grootte der met deze vorm van
rationalisatie te bereiken voordelen is afhankelijk van de
aard der betrokken_bedrijven.
Voor een gebied met een betrekkelijk eenzijdige bdrijfs-
vorm (zuiver akkerbouw, zuiver veeteelt) en een ontwik-
kelde boerenstand, waar het gemiddelde peil dus reeds
vrij hoog is, zal het te bereiken voordeel uiteraard kleiner
zijn dan elders.’ De tot nu toe uitgévoerde onderzoekingen
hadden alle betrekking op vooroorlogse omstandigheden,
zodat de resultaten thans nog slechts betrekkelijk waarde
hebben. Gezien dé algemene tendens der resultaten mag
echter worden aangenomen, dat, ondanks de sindsdien
gewijzigde omstandigheden, dé mogelijkheden tot het be-
reiken van verbeteringen van de aangegeven orde van
grootte ongetwijfeld nog aanwezig zijn.
Deze proefonderzoeken hadden betrekking op bedrijven
van normale grootte uit een vijftal gebieden’ over de
cultuui’periode 1939/1940. –
de Friese kleiweidestreek;
Nooi’d-Beveland;
het Overijsels zandgehied;
de Ki’impenerwaard;
de Gronings-Drentse Veenkoloniën.
Van de eerste twee is het matèriaal vrijwel geheel ver-
loren gegaan, zodat hiervan nog slechts enkelé globale
cijfers uit aantekeningen beschikbaar zijn.
De resultaten waren als volgt:
Op de Friese Kleiweidebedrijven was bij een gemiddelde
bruto-opbrengst van ca.’ f 340 per ha de gemiddelde on-
dernemersbeloning (in economische termen ondernemers-
loon plus ondernemerspremie plus winst) ca. f 38 per ha.
Op de bedrijven met een i’ationele bedrijfsorganisatie (ca.
9 pCt. van het totaal van 640),,s door een intensievere
vorm ‘van veehouderij (melkveebezetting ca. 1,25 tegen
gemiddeld 1.05), de bruto-opbrengst rond f 380 en de
ondernemersbeloning rond f 67 per ha. Dit betekent een
méérinkomen van ca. f 30 per ha voor den boer door een
kostprijsverlaging van ongeveer 7 pCt.
De bedi’ijven in de Krimpenerwaard hadden een gemid-
delde bruto-opbrengst van f 549 per ha en een o
i
ndernemers
beloning van gemiddeld minus f13,66 per ha. De bedrijven
met een rationele bedrijfsorganisatie (ca. 12 pCt. van het
totaal van 8141 hadden ongeveer-de gemiddelde rnelkveebe-
zetting 1,55, een wat kleinere jongveestapel dan gemiddeld
en een meer intensieve varkenshoudei’ij (gemiddeld 2,8
per ha tegen 1,6 op alle bedrijven). De gemiddelde bruto-
opbrengst van deze bedrijven was f 643,0 en de onder-
nemersbeloning plus f 12,49 per ha. Flet rnéérinkomen is
dus f 26 per ha door een kostprijsverlagïng van ruim 4 pCt.
Bij deze beide onderzoeken is de rationaliteit van het
voedergebruik en de wijze van werken buiten beschouwing
gelaten w’egens gebrek aan gegevens. De genoemde resul-
taten zijn dus nog aan de lage kant.
Op Noord-Bevelandse akkerbouwbedrijven was de bruto-
opbrengst gemiddeld ca. f 498 per ha en de ondernemers-
beloning ca. f162 per ha. Op de i’ationeel georganiseerde
bedrijven (ca. 45 pCt. van het totaal van 75) was de bruto-
opbrengst gemiddeld ca. f 505 per ha en de ondernemers-
beloning ca. f184 pet’ ha. De méérinkomsten voor denboer
bedroegen dus ca. f 22 per ha door een kostprijsvei’laging
van ongeveer 6 pCt. Ook hier is de wijze van werken, vooral
op akkerbouwbedrijven een factor van grote betekenis,’ buiten beschous’ing gelaten. Het genoemde i’esultaat is
dus eveneens nog te laag.
Bij de Veenkoloniale akkerbouwbedrijven was de bruto-
opbrengst gemiddeld f 346,62 per ha en de ondernemers-
beloning f 55,16 pet’ ha. Op de rationele bedi’ijven (ca
13 OCt. van het totaal van 226) met een economisch ge-
bruik van paarden en mensen en volledig benutten van
de mogelijkheden tot goedkope veehouderij was de
bruto-opbrengs,t gemiddeld f 360,67 en de ondernemers-
beloning f 86,83 per ha. Dus een verhoging van het inko-
men van den boer met ruim f 33 per ha dooi’ een kostprijs-
verlaging van bijna, 10 pCt. Bij dit oi’iderzoek zijn alle in
aanmerking komende factoren bdtrokken, zodat het ver-
kregen resultaat als volledig mag worden beschouwd.
Vooi’ de zandbedrijven in Overijsel was de gemiddelde
bruto-opbrengst î 346,61 per ha en de ondernemersbe-
loning f 23,23 per ha. De bedrijven met de rationeel ge-
bleken bouwland-graslandverhouding, melkvee-, varkens-
en pluimveebezetting (ca. 7 pCt. van, het totaal van 3.529)
hadden een gemiddelde bruto-opbrengst vah f 426,41 per
ha en een ondernemersbeloning van f 41 per ha door een
kostprijsverlaging van 8 pCt. De kwesties van de wijze
van werken, het bouw’plan en de jongveestapel moesten
hier door een te gei’ing aantal boekhoudende bedi’ijven
buiten beschouwing worden gelaten en het te bereiken
voordeel is dus in feite nog groter. Dit klopt met, de eerder
‘uitgesproken opvatting, dat op bedi’ijvën, waar akkerbouw
en veeteelt naast elkaar in belangrijke mate voorkomen,
door de com’binatie van beider rationalisatiemogelijkheden
de te behalen voordelen aanzienlijk groter zijn dan bij
zuiver akkerbouw en zuiver veeteelt.
Bij een algemene beschouwing van de bovengenoemde
cijfers mag dus worden gezegd, dat dooi’ de hier beschreven
vorm van bedrijfsrationalisatie een verhoging van het in-
komen van den boer kan worden bereikt van zeker f 30
â f 50 per ha (afhankelijk van het bedrïjfstype en gemeten
naar dewaardemaatstaf van 1939/1940), overeenkomende
met een’ kostprijsdaling voor de totale productie van 5 b.
10 pCt. Deze cijfers hebben dus uitsluitend betrekking op
rationalisatie door een
betere
organisatie van de bedrijfs-
voering bij de bestaande
toestand ten aanzien van techni-
she en wetenschappelijke rationalisatiemogelijkheden.
Iedere besparing en iedere opbrengstverhoging, die met
de in het begin genoemde (cultuur-) tech nische en weten-
schappelijke rationalisatiemiddelen kan worden bereikt, verschaft dus nog extra voordeel boven de hier’ gestelde
bedragen en percentages. M.a.w. wanneer er een’werkelijk
algemene bedrijfsrationalisatie zou worden uitgevoerd,
niet alleen op bedrijfsonderdelen, maar ook op ‘d&bedrijfs-
voering als geheel, dan is er, naar de verhoudingen van 1939
gerekend, een stijging van het gemiddeld bedrijfsoverschot
mogelijk van zeker f 50 per ha overeenkomende met een
daling van de gemiddelde kostprijs voor de totale productie
van minstens 10 pCt. Dit zijn gemiddelde cijfers. Er zijn dus bedrijven, waar
het te behalen voordeel kleiner is, naarmate hun bestaande
bedrijfsvoering meer met de standaardbedrijfsvoering
ovei’eenkomt, tot f 0 en 0 pCt. toe voor de bedrijven, waar
op dit punt reeds volledige overeenkomst bestaat. Aan de
andere kant zijn ,er dus ook bedrijven, waar het te behalen
voordeel nog aanzienlijk groter is, wellicht tot f 100 ‘per ha, resp. 20 pCt. toe.
De vei’anderingen, die sinds 199 hebben plaatsgehad,
vettigen de veronderstelling, dat deze bedragen thans
zeker niet lager zullen zijn.
‘InJ’nstaandJhejis het ra’agstuk der bedrijfsratio-
nalisatie behandeld als was het een volkomen zelfstandige
aangelegenheid. Dit is echter allerminst het geval. Er be-
staat een zeet’ nams’ en wederkerig verband tussen de
mogelijkheden tot bedrijfsrationalisatie enerzijds en de’ ontwikkelingder pi’oductie- (c.q. consumptie-) en prijs-
verhoudingen ande’rzijds. Daarover in een volgend arkel.
Dr Ir A. W. G. KOPPEJAN.
1 ‘,1
7 Mei 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
369
TENDENTIES IN HET.
LEVENSVERZEKERINGBEDRIJF TJDENS
DE OORLOG.
HET VEBSLAO DER VERZEI{ERINOSKAMER OVER 1914.
Onlangs wijdde Mr J. N. van Woerkom in dit tijd-
schrift enige beschouwingen aan het levensverzekering-
bedrijf sedert de bevrijding
1
).,Een deel van de technische
veranderingen, die zich na de oorlog hebben voltrokken
en die in dit artikel worden gereleveerd, vinden hun oor-
sprong in de ontwikkeling gedurende de oorlogsjaren,
zodat het van belang is deze ontwikkeling nader te bezien.
Het onlangs verschenen verslag van de Verzekerings-
kamer over het jaar 1944 geeft daartoe de gelegenheid,
omdat daarmede feitelijk de oorlogsperiode wordt afge-
sloten, want de maanden tusschen 31 December 1944 en
5 Mei 1945 stonden dermate sterk onder de invloed van
de nood, waarin ons volk verkeerde, dat vrijwel het gehele
bedrijfsleven en zeker het levensverzekeringbedrijf tot
stilstand was gekomen.
Bij de bestudering van het verslag over 1944 dient
men niet te vergeten, dat ook de laatste drie maanden
van dat jaar beherst werden door de oorlogsomstandig
heden en door het feit, dat het Zuidelijke deel van ons
land onbereikbaar was. Nieuwe verzekeringen werden
toen bijîia niet gesloten. en het merendeel van de in be-
handeling zijnde dossiers verhuisde naar de steeds groeien-
de stapel, die het etiket droeg: ,,Uitstellen tot na de oor-
log”. En toch was 1944 een topjaar, dat op vele punten
uitstak boven vo6rafgaande jaren; daarom wordt hier
uitvoeriger dan anders aandacht besteed aan het verslag.
Bovendien zullen ook vergelijkingen gemaakt worden
tussen de gehele bezettingsperiode en de ggevens uit
vooroorlogse verslagen.
De stand yan de portefeuille t’an Qerzekerin gen.
De productie van alle in Nederland gevestigde levens-
verzekeringmaatschappijen tezamen bedroeg in 1944 meer
dan één milliard gulden. Alleen 1943 bracht een iets hogere
productie, terwijl van alle voorafgaande jaren slechts
1942 eveneens de tien cijfers wist te bereiken. Voor de
oorlog kwam de curve bij uitzondering boven de 500
thillioen-lijn; 1938 werd met 660 millioen een jaar van
ongekende hoogte genoemd.
De gemiddelde productie van de oorlogsjaren (waartoe
hier en in het navolgende gemakshalve ook 1940 wordt
gerekend) bedroeg bijna 850 millioen, het gemiddelde
van de jaren tussen 1929 en 1940 was iets meer dan de
helft van dit cijfer.
De productie bracht weinig wijziging in de verhouding tussen de drie groepen, die de Verzekeringskamer in haar
verslagen onderscheidt: kapitaal-, rente- en volksverzeke-
ring, maar wel kwam er Seen grondige verandering in de
wijze van financiering.
Premiën kunnen in termijnen worden betaald, maar
ook ineens, in dit laatste geval sprekt men van koop-
sommen. Flet gemiddelde van de laatste tien jaren voor
de oorlog laat zien, dat ongeveer een vierde van het totale
premie-inkomen (dus termijnpremiën plus koopsommen)
bestond uit premiën ineens, drie vierde uit termijnpremiën.
Het gemiddelde van de oorlogsjaren wijst uit, dat de
koopsommen de helft zijn gaan uitmaken van het totale
inkomen. In 1940 werd aan kocipsommen het vrij nor-
male bedrag van 25 millioen ontvangen; dit bedrag steeg
ieder volgend jaar tot 176 millioen in 1944.
Ongetwijfeld zit er in deze koopsommen geld, datop
onoorbare wij ze was verkregen; de fiscus heeft er – door
middel van de maatregelen, die bij de geldsanering zijn
getroffen – de hand op kunnen leggen. Maar het be-
langrijkste deel kwam toch beschikbaar door de grotere
‘)
Mr. J. N. van Voerkom. ,,Het levensverzekeringsbedrijf
sedert de bevrijding”, in Economisch-Statistische Berichten” van
5 Februari ji., blz. 104.
geldruimte en door het steeds beperkter worden van de
mogelijkheden op de beleggingsmarkt. Vooral de bedrijven
hebben enorme bedragen geïnvesteerd in pensioenrege-
lingen voor hun personeël, daarbij gesteund door de
belastingvoorschriften, die in dit opzicht vrijgevig waren.
De back-service kon ten laste van de winst gebracht
worden, dikwijls met terugwerkende kracht tot een reeds
afgesloten boekjaar, zonder dat de fiscus er zijn tol over
hief.
Het is te betreuren, dat het verslag van de Verzeke-
ringskamer geen indicatÇe geeft van de op collectieve
basis tot stand gekomen verzekeringen. Er is immers
een principieel verschil tussen de productie van indi-viduele en collectieve contracten, terwijl bovendien –
zou het groepsverzekeringsdeel van de gehele portefeuille
worden aangegeven – een inzicht kon worden verkregen
van de grootte van de belangen der pensioenfondsen,
die hun risico’s hebben overgedragen. Bij het maken
van een dergelijk onderscheid zou waarschijnlijk blijken,
dat een groot deel van de ontvangen koopsommen ten
goede is gekomen aan voorzieningen, die werkgevers voor
hun personeel hebben getroffen.
Naast de productie is voor de beoordeling van de ge-
hele portefeuille ook het verval van belang. Onderscheiden
wordt verval door normale oorzaken (overlijden en af-
loop) en verval door abnormale dorzaken (wijziging der
verzekering, afkoop en wanbetaling). Het
normale ç’eryal
neemt toe, doordat het totaal der gesloten verzekeringen
in de loop der jaren is toegenomen. Bovendien brengt
het verouderen van de portefeuille een stijging van het
verval door normale oorzaken met zich mede; het ge-
middelde levensverzekeringscontract heeft een duur van
circa 30 jaren, zodat de ontwikkeling, die na de eerste
wereldoorlog heeft plaatsgehad, zich nu gaat manifes-teren in het verval. Dat ook de sterfte onder andere in-vloeden heeft gestaan dan normaal is duidelijk; hierop zal in het onderstaande nader worden ingegaan. Over-
lijden en expiratie van de verzekering nemen geleidelijk
toe; in 1944 was het totaal voor het eerst meer dan f 100
millioen.
Meer fluctuerend is het
abnormale r’ere’al,
omdat hier
subjectieve overwegingen, een rol gaan spelen. Dit blijkt
duidelijk uit het verval door wijziging van de verzeke-
ring. Gedurende de oorlogsjaren bleef het in geld uitge-
drukte bedrag van dè gewijzigde verzekeringen meestal
beneden het vroegere peil; in verhouding tot het totale
verzekerde bedrag was een daling waar te nemen. Maar
in 1944 was het bedrag nog geen 70 pCt. van het gemid-delde der voorafgaande jaren, waaraan de Verzekerings-
kamer de conclusie verbindt, dat dit ongetwijfeld ver-
band houdt met het geringe contact, dat er in dat jaar
bestond tussen verzekeraar en verzekerde.
Ook het verval door afkoop bleef gedurende de oorlog
belangrijk beneden het vooroorlogse peil. In de laatste
jaren vôôr Mei 1’940 werd gemiddeld f 95 millioen per jaar
afgekocht, tijdens de oorlogsjaren was dit gemiddelde
f 62 millioen. In dit laatste cijfer is begrepen de afkoop
als gevolg van het feit, dat polissen van Joodse verzeke-
ringnemers moesten worden geliquideerd. In 1941 en 1942
werd per jaar f 50 millioen afgekocht, in 1943 (het jaar van afkondiging van de desbetreffende verordening 11
Juni) steeg het afkoopbedrag tot f 71 millioeri en in 1944
werd f 55 millioen afgekocht. . Uit het cijfer voor 1943
blijkt, dat vele afkopen snel zijn afgehandeld, maar ook
in 1944 hadden nog liquidaties op grond van deze ver-ordening plaats: bij een aantal maatschappijen was het afgekochte bedrag over 1944 hoger dan in’ het vooraf-
gaande jaar. 1-her werd dus de uitvoering van de door
de bezettende macht opgelegde bepalingen getraineerd;
helaas duurde de oorlog echter voort, zodat een verder
tegenhouden té gevaarlijk werd. Dat zelfs met inbegrip
van deze geforceerde afkoop het totale bedrag soms
maar de helft was van het voor de oorlog normale cijfer,
370
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 Mei 1947
bewijst wel, dat de, animo tot realiseren van het hij de
maatschappij gespaarde bedrag ering was. De geld-
ruimte heeft ook hier haar invloed doen. gelden.
Hetzelfde ‘beeld ziet men bij verval door wan
betaling. Verviel op deze wijze voor de oorlog per jaar
bngeveer’ f 100 millioen, tijdens de bezetting kwam h,et
jaarbedrag niet veel boven f 50 millioen uit.
Het totale verval door niet âan het bedrijf inhaerente
oorzaken was in de oorlogsjaren in verhouding tot vroeger
gering; nog gunstiger was het verloop van het perçentage
van de gehele portefeuille, daf op deze wijze voor en
tijdens de oorlog verviel. Pas jaren na de oorlog zullen
wij misschien kunnen constateren, of deze tendens
alleen veroorzaakt werd door de geldruimte, dan wel
of er ook andere factoren een rol hebben gespeeld, facto-
ren, die een meer blijvende werking hebben.
Het totale oerzekerde bedrag.
De resultante van productie en verval, gevoegd bij de
stand van verzeleringen aan het begin van het verslag-
jaar, geeft het verzekerde bedrag per 31 December. Ultimo
1944 was het totale verzekerde bedrag bijna f 8 milliard.
Dit cijfer ontwikkelde zich in de loop der jaren als volgt:
1922 (het eerste door de Verzekeringskamer gepubliceerde
gegeven) 2 milliard,
/
1929 3 milliard,
1936 4 milliard,
1940 5 milliard;
1942 6 milliard,
1943 7 milliard en
1944 8 milliard.
Uit deze afgeronde cijfers blijkt duidelijk, welk een
grote vlucht het levensverzekeringbedrijf in de oorlog
heeft genomen. –
– De totale portefeuille wordt verdeeld in kapitaal-,
rente- en volksverzekeringen. Einde 1
–
944 was de. ver-
deling: K.V. 49 pCt., R.V. 33 pCt. en V.V. 18 pCt. In
1933 was deze verhouding resp. 56 pCt., 19 pCt. en 25 pCt.
De groei van de volksverzekeringen is dus naar verhouding
geringer geweest dan die der. ,,grote verzekeringen”;
in deze laatste groep heeft een verschuiving plaats gehad
van kapitaal naar rente. Wîaarschijnhijk is het vooral de
activiteit ‘op het gebied der collectieve verzekeringen
(die vrijwel steeds uit rentecontracten bestaan) geweest,
die deze verschuiving veroorzaakt heeft.
Naast de (uitgestelde of dadelijk ingaande) lijfrenten kent de levensverzekeringmaatschappij ok de invalidi-
teitsrente
j
een vorm van verzekering, die alleen in com-
binatie met andere verzekeringen wordt gesloten. De
som van de invaliditeitsrenten steekt, ongunstig af tegen
het totale verzekerde bedrag, nog niet 1 pro mille van het
totaal staat op rekening van de invaliditeitsverzekering.
De Verzekèringskamér trekt in het verslag een verge-
lijking met Zwitserland, waar de verhouding geheel
anders is. De oorzaak van het verhoudingsgewijze lage
bedrag in ons land zal voornamelijk wel gelegen zijn in
het feit, dat de meeste maatschappijen dit risico niet of
niet gaarne dekken. Doet men het wel, dan wordt de
productie ôp dit gebied zeker niet gestimuleerd, reclame wordt er niet mede gemaakt en provisie aan buitendienst of_agenten wordt er niet of vrijwel niet over uitgekeerd. Deze situatie is te betreuren, omdat juist de invaliditeits-
dekking voor ods volk zo belangrijk is; een verdere ont-
wikkeling in deze richting moge misschieh commercieel
niet zo aantrekkelijk zijn (al wijzen de cijfers dit zeker
nieli uit), sociaal is zij volkomen verantwoord. Hebben
le levensverzekeringmaatschappijen ook op dit terrein
niet een taak?
De ster/te.
Op g’rond van sterftetafels wordt berekehd, welke
sterfte kan worden verwacht, en tegenover deze berekende
sterfte staat de in feite geconstateerde. Bij de bestudering
van het verslag over 1944 dient mei zich in dit verband
te realiseren, dat gedurende het laatste deel van het jaar
de verbindingen waren verbroken en dus overlijdens-
gevallen in het. bevrijde gebied en later ook in andere
moeilijk bereikbare delen van ons land, niet aan de maat-
schappij konden worden doorgegeven. De waargenomen
sterfte over 1944 geeft dus niet een volkomen juist beeld
van de werkelijkheid.
De vergelijking van theoretische en geconstateerde
sterfte voert tot de conclusie, dat er ook in 1944 een
,,ondersterfte” is geweest, dat wil zeggen, dat het aantal
overlijdensgevallen onder de verzekerden geringer is’ ge-
weest dan op grond van de sterftetafels werd ‘verwacht:
rf
oc
h is er een belangrijke stijging in het ‘relatieve cijfer
te constateren, een stijging, die reeds in 1942 begon,,
in het volgende jaar met kracht doorzette en in het laat-
ste jaar het voorafgaande nog overtrof. -Vooral in de
leeftijdsgroepen beneden de 50 jaar was deze stijging
zeer belangrijk.
In de periode 1935 tot en rhét 1939 was de sterfte 79 pCt.
van de berekende; bij gebruik van dezelfde tafel was
dit percentage in de oorlogsjaren 87 pCt. Deze stijging
wordt uitsluitend veroorzaakt door moleststèrfgevallen,
want als deze worden geëxtraheerd, is de afwijking in’
de bezettingstijd 78 pCt., dus zelfs nog iets lager dan voor
de oorlog. Gedurende de waarnemingsj aren 1940 tot en –
met 1944 kwam 10 pCt. van de waargenomen sterfgevallen
voort uit molestoorzaken; in 1944 was dit percëntage
171 pCt.
Geldt voor de productie, dat het verslag over 1944
de oorlog afsluit, voor de sterfte is dit zeker niet het
geval. Ook na Mei 1945 deden zich nog sterfgevallen voor,
die op rekening van de oorlog geschreven dienen ‘te wor-
den, al zijn het dan niet oorzaken, die direct uit krijgs-
handelingen voortspruiten. Maar deze gévallen’ zijn ook
niet begrepen in het cijfer, dat de moleststerfte weergeeft,
zodat moet worden veiwacht, dat in latere verslagen, de
werkelijke sterfte dichter bij de berekende zal komen.
Steifteverliezen, die iÛ Indië zijn geleden, zullen even-
eens pas in de naoorlogse verslagen kuniien’ worden ver-,
meld, terwijl de verzekerden, die niet uit gevangenschap
zijn teruggekeerd, ook pas na . de wapentilstand ter
kennis van de maatschappijen konden komen. De cijfeis
over de beide laatste jaren zullen hierdoor ongetwijfeld
worden beïnvloed.
Mr van ‘Woerkom, die hij’ de samenstelling van zijn vorenvermeld artikel ook gegevens vn 1945 en enkele. cijfers over 1946 te zijner beschikking had, komt in dit
verhând ‘tot de volgende conclusie:
,,In verschillende . gevallen bleek de waargenomen
sterftè uit te komen boven de berekende. 1-let is echter
de vraag, of hierin aanleiding zal’ zijn gelegen de grond-
slagen, waarop de sterfte is berekend, te ,herzien; De
gezondheidstoestand in ons land’ beweegt zich reeds
weer in stijgende lijn, hetgeen zijn invloed
01)
de levens-
duur niet zal missen. De bewering[dat het levensver-
zekeringbedrijf bij de sterfteberekening nog steeds
aan de ‘veilige kant is, lijkt niet te boud”.
Reserçe en rente.
De contante waarde van de toekomstige ierplichtingen
verminderd met de contante waarde van de toekomstige
rechten (de premiën), geeft als resultaat de wiskundig
reserve of premiereserve. Daarnaast kennen• de maat-
schappijen de extra resei-ve.
In 1944 overschreed het totale bedrag van de wis,–kundige reserve voor het eerst de 1 2 milliard-grens,
twaalf jaren nadat het eerste milliard werd volgemaakt.
De in de laâtste jaren ontvangen koopsommen hebben tot deze stijging wel de voornaamste stoot gegeven.’ Dé anderë reserves bedroegen’ ruim 1 100 millioén,
een bedrag, dat slechts weinig. hoger ligt dan het peil
van vele vooroorlogse jaren. –
7 Mei 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERIÇHTEN
371
De gemiddelde rente, die. uit de beleggingen van de
premiereserve voortvloeide,, bedroeg in 1944 slechts
3,43 pGt.; precies 1 pCt. lager dan de gemiddelde rente,
•
die in 1937 werd gekweekt. Hiertegenover wordt de ge-
middelde rentevoet van de premiereserve gesteld, in 1944
3,41 pCt. De marge in de rentevoet bedroeg in dit jaar
dus slechts 0,02 pCt.!
Zoals bij het bespreken van de beleggingen tot uiting
zal komen, is de lage gekweekte rente voor een groot deel het
gevolg van de tijdsomstandigheden: er werden veel
grotere kassaldi aangehouden dan in normale tijden ge-
bruikelijk was. –
Toch is ook de gemiddelde rentevoet van de .premie-
reserve ad 3,41 pCt., in het licht van de l’i’hidige situatie
bezien, aan de hoge kant. Verslagen over 1945 ‘tonen
aan, dat de tendens bestaat, deze rentevoet, die dus
wordt gebruikt hij de berekening van de wiskundige re-
serve, te verlagen. Globaal genomen mag worden ver-
ondersteld, dat ten minste de gehele extra reserve nodig
zou zijn, wil men de rentevoet terugbrengen tot 3 pGt.
De Verzekeringskamer tekept hierbij aan: ,,Ondanks de gqringq marge in de rentevoet is er ook in 1944 nog
een behoörlijke overrente gekweekt, aangezien het bedrag
der beleggingen groter is dan het bedrag der wiskundige
reserve. Voor het ogenblik is de totale toestand nog be-
vredigend; voor de tôekomst mag men echter niet bij
voorbaat rekenen op de rente der extra reserve en moet
men dus uit’sluitend• letten op de gemiddelde percentages
der gekweekte en benodigde rente”.
De naoorlogse ontwikkeling bewijst, dat de toekomst
van 1944 .ten aanzien van de rente inderdaad uiterst
zorgelijk was, hetgeen juist voor het levensverzekering-
bedrijf – waarin de rentefactor een zo gewichtige rol
speelt – een weinig aantrekkelijke situatie is.
De beleggingen.
Bracht de oorlog een stijging van het te beleggen be-
drag met zich, een ander gevolg was de vergroting van de
beleggingsmoeilijkheden. Reeds spoedig na Mei 1940 werd
het verbod tot het verstrekken . van hypotheken afge-
kondigd, terwijl aanschaffing van onroerend goed prac-
tisch onmogelijk werd. De twee wegen, die bleven open-
staan, waren staatsobligaties en ,,andere beleggingen”,
voornamelijk bestaande uit schatkistpromessen. Maar in
1944 vielen de staatsobligaties vrijvel geheel uit; er werd
geen nieuwe staatslening uitgegeven, het aanbod op de
beurs was gering en schatkistpromessen kon en wiide
men evenmin in onbeperkte mate aanschaffen. Flet pet-
centage ,,andere beleggingen” steeg tot ongekende hoogte
en bestond nu voornamelijk uit hanksaldi. Ongeveer 2
pCt. der totale beleggingen kwam vroeger onder dit hoofd
voor, in 1944 19 pCt. (d.i. bijna f400 miliioen).
1-let belang van de maatschappijenbij het overheids-
crediet nam toe en’bedroeg ultimo 1944
67
pCt. (di. f1,4
milliard) van de totale beleggingen, meer dan het dub-
bele van het percentage vlak voor de oorlog.
Na deze cijfers laat de Verzekeringskamer de interes-
sante opmerking volgen: ,,Hoewel in de toekomst het
levensverzekeringbedrijf in verband, met de wederopbouw
een belangrijk steunpunt voor het overheidscrediet zal zijn, zal anderzijds de enigermate eenzijdige .tendenz,
welke de beleggingen uit een oogpunt van verdeling
hebben, ten. volle onze aandacht moeten hebben”..
Men kan zich hierbij afvragen,, of deze grote reserve alleen een steunpunt voôr de Overheid môet zijn; het is
immers juist het bedrijfsleven geweest, dat belangrijk
heeft bijgedragen tot het voripen van deze resérve; en.dient
thans aan ditbedrijfsleven niet de mogelijkheid te worden
gegeven op een of andere wijze – .bij de financiering van
zijn wederopbouw – gebruik te maken van deze fondsen?
1-let is’ duidelijk, dat er gegronde bezwaren tegen bestaan,
indien een enkele. maatschappij zich in belangrijke mate
zou gaan interesseren hij een bepaald bedrijf; er zijn
echter ongetwijfeld wegen te vinden om het levensver-
zekeringbedrijf als geheel deel te doen nemen aan nieuwe
investaties in bijvoorbeeld onze industrieën. 1-let behoort
niet tot het terrein van de Verzekeringskamer in dit op-
zicht richtlijnen te geven; het bedrijf zelf zal een weg
moeten vinden.
Een vingerwijzing in deze richting mag reeds vorden
gezien in het feit, dat de maatschappijen voor ruim 1 14
millioen hebben deelgenomen in de Maatschappij tot
Financiering van het Nationaal Herstel; pas na vele
jaren zal echter kunnen’ worden geconstateerd, of het
economische herstel van ons land inderdaad krachtig –
werd gesteund door de institutionele beleggers.
De kosten.
1-let behoeft geen betoog, dat bij een grote uitbreiding
van de portefeuille ook de kosten stegen. In 1944 was
het totaal der onkosten f 47 millioen. Maar dit bedrag
zegt weinig; men dient het te zien in verband met dc
productie en met de ontvangen jaarpremie. Daarom
worden de eerste onkosten vergeleken met de netto pro-
ductie en de doorlopende onkosten met de bruto jaar-
premie. Deze percentages zijn vrijwel gelijk an die van
voor de’ oorlog; verhoudingsgewijze ‘is er dus geen stijging
waar te nemen.
In de premie, die wordt gevraagd, is een vaste opslag
voor de kosten berekend en .tussen deze beschikbare
opslag en de werkelijke onkosten is een zekere marge, dus ongeveer hetzelfde beeld als bij de sterfte. Ook bij
de onkosten is deze marge gunstig voor de maatschappijen:
de onkostenopslag van de premie is hoger dan de werkelijk
gemaakte onkosten en het verschil is in de oorlogsjaren
zelfs nog iets groter geweest dan voor dietijd.
De economische betekenis -‘an het ‘leenserzekeringbedrjf.
1-let verslag van de Verzekeringskamer bevat niet uit
sluitend cijfers. -1-let geeft daarnaast ook – het zal uit het voorgaande duidelijk zijn gebleken – een uitleg en
een vergelijking van de meest belangrijke gegevens. Legt
men de verslagen van de laatste jaren naast die van de
beginperiode, dan is de conclusie, dat deze beschouwingen
steeds meer aan waarde hebben gewonnen.
Aan het verslag over 1944 is een nieuwe paragraaf
toegevoegd en wel onder het hierboven aangegeven
hoofd, een toevoeging, die waardering verdient en waar-
van men hopen mag, dat zij i’n de toekomst niet alleen
zal blijven gehanahaafd, maar ook zal worden uitgebreid.
1-let blijkt, dat er ultimo 1944 per 1.000 inwoners 1.530
polissen van, levensverzekering bestonden, van welk
aantal echter meer dan 80 pCt. uit volksverzekeringen
bestond. Maar het verzekerde l)edrag per hoofd was 1 800, een cijfer, dat gedurende de oorlog belangrijk
is gestegen, indien men berekent, dat in 1940 1 550 pei
‘hoofd was verzekerd.
Vergeleken worden verder de ontvangen premiën en
koopsommen van de levensverzekeringmaatschappijen
met de ontvangen inleggelden van de bij de Nederland-sche S.paarbank Bond aangesloten spaarbanken, en met die van de Rijkspostspaarbank. Met f 350 millioen staat
het levenverzekeringbedrijf hier bovenaan, tegenover
1 310 millioen R.P.S. en f 230 millioen van de’ andere
spaarbanken. -.
De wiskundige reserve van alle maatschappijen is het
dubbele van het bedrag van inleg bij de R.P.S. en bijna het
drievoud van de inleg .bij de andere spaarbanken..
• Overzien wij het geheel
2
), dan blijkt in 1944 de productie
enorm te zijn gestegen ten. opzichte van voor de oorlog,
terwijl het.verval is verminderd. De normale sterfte bleef
vrijwel gelijk, maar dit cijfer’ mag niet als geheel zuiver
worden genomen, daar niet alle gegevens beschikbaar
2
Door gebrek aan plaatsruimte moeten de spaarkassen en
hier buiten beschouwing blijven.
372
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7
Mei 1947
waren. De rente gaf zorgen door een daliiig, met als ge-
volg, dat de veiligheidsmarge vrijwel tot nul teruglïep.
Beleggingsmoeilijkheden waren groot, waardoor belang-
rijke bedragen niet konden worden geïnvesteèrd. De
kosten bleven naar verhouding ongewijzigd.
Maar naast deze uit het verslag te constateren feiten
zijn tijdens de oorlog de kiemen gelegd van de technische
moeilijkheden, waarmede het bedrijf thans heeft te kam-
pen. Tegenover deze lasten staan evenwel ook duidelijk
aanwijsbare lusten en de verhouding daartussen is zo-
danig, dat mag worden vastgesteld, dat het levensver-
zekeringbedrijf vrijwel ongeschonden door de oorlog is
heengekomen.
W
B:
P. J.
BLOKHUIS.
HET ARBEIDSPROBLEEM IN DE
PROVINCIE DRENTHE
1).
I-Iet,is reeds algemeen bekend, dat het D’enthe van
vroeger niet meer het huidige Drenthe is. De vestiging van
een aantal bedrijven en de dagelijks daarvoor toenemende
belangstelling heeft• veler aandacht op deze provincie
gevestigd. Het is om deze reden, dat wij willen nagaan,
in hoeverre na het jaar 1930 zich deze wijziging heeft
voltrokken, welke factoren daarop van invloed zijn ge-
weest, in welk opzicht ht arheidsprobleem daardoor is
beïnvloed• geworden en welke de dmstandigheden zijn,
waarin Drenthe zich thans met betrekking tot deze vraag-
stukken bevindt.
Industriële vestigingen na
1930.
Uit .onderstaand ôverzicht blijkt, hoeveel industrieën
ziçh na ‘1930 in de diverse gemeenten hebben gevestigd.
Gemeente
Aantal onder-
Aantal daarin
Idein vrouwen
nemningen
werkzaam zijnde
mannen
Anloo
……..
1
18
–
Assen
……..
15
103
22
.
Bellen ……….
2
40
–
10
Borger
………
2
15
20
Emmen ……..
10
106
437
Gieten
……..
‘1
6
–
Hoogeveen
.
.
. . .
13
416
78
Meppel
……..
10
235
40
Odoorn
……..
.
1
–
15
Roden
……..
1
12
–
Sleen
……..
1
–
–
3
Schoonebeek
.
.
1
500
–
Smilde
……..
1
20
–
Totaal …….
59
1.471
625
De eerste indrik, welke deze cijfers in ons wakker
roepen, is een gevoel van teleurstelling. Wij hadden hogere
aantallen verwacht. Evenwel mag niet worden vergeten,
dat verschillende ondernemingen nog in hun beginstadiurn
zijn. Het aantal mannen, werkzaam in Schoonebeek,
heeft betrekking op de werkzaamheden der B.P.M. en
wel in deze zin, dat ondernemingen, die voor de B.P.M.
bepaalde tijdelijke werkzaamheden uitvoeren (Utrecitse
Wegenbouw o.a.) daaronder begrepen zijn. Wij doen
verstandig de gemeente Schoonebeek, voor wat de,
B.P.M. aangaat, dan ook buiten onze beschouwingen te
houden.
‘De gemeenten, waarin van een min of meer belangrijke
toenemende industriële’ bedrijvigheid kan worden ge-
sproken, zijn de gemeenten Assen, Emmen, Hoogeveen
en Me’ppel. Merkwaardig is de vrhouding tussen het aantal
tewerkgestelde mannen en vrouwen. Hoogeveen staat er gunstiger voor dan Emmen. Andere
verschillen hebben betrekking op de aard der vestiging.
In Hoogeveen tellen wij vijf carosserie- en timmerfa-
brieken, een tweetal metaalfabrieken, een margarine- en
een ‘conservenfabriek, een rubber-, een matrassen-, een
koffer-” en een’ overhemdenfabriek. In Emmen is de
‘) De gegevens voor dit artikel zijn voor het merendeel verkregen van de Gewestelijke A.rbeidsbureau Emmen en Meppel’ en de daar-
onder ressorterende bijkantoren te Assen, Beilen, Borger, Coevorden,
Hoogeveen en Vries
situatie geheel anders. Wij tellen daar vier ondernemingen
op het-terrein der textiel- en confectienijv’erheid, in welke ondernemingen nagenoeg uitsluitend vrouwelijke arbeids-
krachten werkzaam zijn. Voorts een cartonnage- en een
conservenfabriek, een waterleidingmaatschappij, een
groentenzouterij en een tweetal ondernemingen in de
metaalnijverheid, w.o. één, die eveneens uitsluitend niet –
vrouwelijke arbeidskrachten w’erkt.
1-let aantal ondernemingen in Assen heeft betrekking op
vier ondernemingen in de bouwnijverheid, zes timmér- en
carrosseriefabrieken. twee ondernemingen in de metaal-
nijverheid, twee confectiefabrieken en één pharmaceutische
fabriek, welke nog in het begin harer ontwikkeling is.
In Meppel tellen wij twee drukkerijen, twee confectie-
fabrieken, drie ondernemingen in de metaalnijverheid, een
carrosseriefabriek, een lederfabriek en’ een vleeswaren-
fabriek.
De ondernemingen, welke zich in de andere gemeenten
hebben gevestigd, hebben betrekking op een klompen-
fabriek in Roden, een reparatiebedrijf van landbouw-,
werktuigen’in Anloo, Borger, Gieten en Odoorn, een carton-
nagefabriek in Borger, een confèctiefabriek en het V.A.M.-
bedrijf (verwerking yan straatvuilnis tot compost) in
Beïlen, en een klein confectiebedrijf. in Sleen.
Oorzaken Qan Qestiging.
Wanneer wordt nagegaan, welke de oorzake.n zijn van
de vestiging van meergenoemde ondernemingen, dan
blijkt, dat t.o.v. de gemeenten Assen, Beilen, Borger,
Emmen en Hoogeveen het arbeidersvraagstuk in meerdere
of mindere mate van invloed is geweest, Voor Emmen
geldt de aanwezigheid 6zan een groot aantal beschikbare
arbeidskrachten als de ‘factor, waar het op aankomt.
Voor Hoogeveen, Assen en Borger is de factor’ arbeid
één van de omstandigheden, terwijl in Beilen de afwezig-
heid van industrie, waar meisjes werkten, de reden was,
dat aldaar een onderneming werd gevestigd. Bij alle,
overige vestigingen zijn de oorzaken: – overplaatsing
wégens oorlogsgeweld, ontwikkeling uit bestaand ambacht
(van landbouwsmid tot fabriek van landbouwwerktuigen),
dringende plaatselijke behoefte (klom penindustrie, metaal:
bedrijven), nabijgelegen afzetgebied (compost naar de
voormalige veenkoloniën), aanwezigheid van grond-
stoffen (tuinbouw te Hoogeveen – conservenfabriek),
gunstige ligging (Hoogeveen voor alle ondernemingen,
Borger ten behoeve van de, cartonnagefabriek), ed.
Hieruit blijkt dus, dat het arbeidersvraagstuk op de
industriële
•
ontwikkeling slechts van bescheiden invloed
is geweest. Alleen de gemeenten Emmen, Hoogeveen,
Borger,, Beilen en Assen kunnen in dit verband worden
genoemd en dan kunnen wij nög Beilen en Borger als van
geringe heték’ens verwaarlozen. M.a.w., er zijn slechts
drie gemeenten, waar de aanwezigheid van arbeidskrachten
de aanleidende factor is geweest om ondernemingen te
vestigen; En als bij deze gemeenten wordt gelet op de
verhouding van het aantal mannelijke tot het âantal
vrouwelijke arbeidskrachten, dan wordt de industriali-
sering van nog minder betekenis en moeten wij, gezien
de periode van ruim 1.5 jaar, waarop ons overzicht be-
trekking heeft, niet alleen Assen, doch zelfs Emmen 1s
van slechts geringe industrialisering blijk gevend uit een
desbetreffend overzicht laten vervallen. De enige gemeente
in de provincie Drenthe waar de industrie uitbreiding
heeft ondergaan en waarin hét trbeidersvraagstuk met
andere omstandigheden’ mede een rol heeft gespeeld,
is derhalve de gemeente
Hoogemeen,
in welke gemeente
ook de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke
arbeidskrachten gunstig te noemen is.
Wanneer thans n”agegaan
zal
worden, in, hoeverre het
arbeidsprobleem door deze industrialisering is beïnvloed geworden,’ dan .staat het antwoord daarop reeds bijvooN
baat vast, ni., dat zulks alleeln ten aanzien an ‘Hdoge-
veen het’geval zal kunnen zijn. . —
7 Mei 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
373
GEMEENTE
5/1-’46
6/4t46
6/7-’46
5/10-46
toeneming
bevolking
a
b
c
a
b
c
a
b
c
a
b
c
1920
=
100
Anloo
…………
114,7
– –
–
3
–
3
2
–
2
–
–
–
Assen
…………
125,8
‘
152
2
117
180
1
162
240
–
203
20
1
4
Bellen
……….
152,4
3
–
–
–
–
– – –
–
–
Borger
……….
106,4
95
49
–
22
1
22
26
25
–
–
–
–
Coevorden ……..
116,9
195 133
51
40
2
32
37
–
26
9
–
Dalen
…………
115,4
4 3
1
9
1
8 7
–
5
Dlevcr
……….
120,3
1
–
–
8
–
7
2
.
–
2
–
–
–
Dwingelo
……..
120,3
2
–
–
8
–
8
9
–
9
–
–
–
Eelde
……….
139,5
–
–
–
34
–
34
25
–
25
–
Emmen
……..
125,5
3.340
3.061
221
373
–
215
168
71
65
55
–
Gasselte
……….
113,6
201
14
172
2.
–
–
Gieten
.
…..
. …..
110,8
16
3
8
–
–
–
Gavclte
……….
111,3
12
–
11
12
–
12
15
–
14
Floogeveen
138,4
30
7
23
28
– –
26
1
1
–
–
–
Meppel
……..
122,2
45
4
33
59
–
56
77
–
67
45
–
36
Norg
…………
114,5
– –
–
1
–
1 1
–
1
–
–
–
Nijeveen
……..
112,6
1
–
.
– –
–
–
–
– –
–
–
Odoorn
……….
105,4
454
449
–
103
–
100
40
–
6
24
Oosterhesselcn
.
. .
143,8
4
1
1-
2
–
I
1
–
– –
–
–
Peize
…………
123,7
– –
II
–
II
10
–
–
–
–
Roden …………
139,6
8 8
–
23
–
23
28
–
28
–
–
Rolde
…………
142,7
–
-,
–
–
–
2
-.
–
.-
–
–
Ruineri
……….
127,9
–
–
–
–
–
–
–
–
– –
–
–
Ruinerwoid
……
110,4
–
–
–
–
–
– –
–
–
Schoonebeek ……
137,2
–
–
Sleen
…… . …..
111,7
121 96
–
36
–
36
5
1
3
–
–
–
Smiide
……….
105,6
93
–
93
48
–
48
41
–
35
–
–
–
Vledder
89,9
32
–
32
36
–
36
8
–
8
–
–
–
Vries
…………
127,6
– –
–
–
–
2
–
2
–
–
Westerbork
……
399,1
3
–
–
– –
–
– –
–
–
–
DeVijk ……….
1181
2
– –
–
–
– –
–
–
–
–
Zuidlarel1
……..
161
4
–
4
2
–
2
2
–
2
Zuidwolde
……..
131
3
–
3
—
–
–
–
–
–
–
Zweelo
……….
139,5
3
2
–
a = geheel werkloos + DUW., D.L.H. en overbrugging. b = overbruggingsuitkering. c = D.U.W. + D.L.H.
Hel arbeidsproblecm.
De werkloosheidsstatistiek geeft voor Drenthe in het
jaar 1946 per 5/3, 6/4 6/7 en 5/10 de volgende aantallen
bij de Gewestelijke Arbeidsbureaux en hun bijkantoren
ingeschreven werklozen te zien.
Betrduwbare cijfers omtrent het aantal werklozen van
vöÔr 1940 zijn niet te verkrijgen. Slechts cijfers van een
bescheiden aantal gemeenten zijn beschikbaar. Waren
de cijfers er geweest; dan zou de vergelijking mét 1946
toch mank gaan, omdat in de jaren 1930 tot 1939 de
bekende abnormale ‘werkloosheid heeft geheerst. Nodig
zou derhalve zijn om van de werkloosheid, welke gevolg
was van de toenmalige oorzaken, te abstraheren. Alleen
in dat geval kan een vergelijking voeren tot een eventuele
conclusie, of industrialisering een factor is geweest, die
de werkloosheid heeft doen minderen. Inmiddels is deze
vraag op grond van de lage cijfers reeds ontkennend
beantwoord. –
Van belahg zijn echter de werkloosheidscijfers van
Emmen, Odoorn en Sleen.
Bij
de Gem.Arbeidsbeurs
waarvan in steun
omschreven werklozen of wcrkverschaffing
Emmen
Odoorn Sleen
Einntcn Odoorn Sleen
1930
1.224-
–
–
800
–
1931
……
1.797
–
277
1.200
166
99
1932
……
2.915
–
–
–
2.250
–
1933
……
4.207
663
360
3.000
345
160
1934
3.808
701
–
3.000
–
–
1935
3.812
917
–
3.050
–
–
1936
3.838
–
–
2.900
–
–
1937
……
3.596
1.076
–
2.950
–
–
1938
.
……
3316
–
–
2.710
–
–
1939
…….
2.996
638.
163
1.250
481
137
De omstandigheid, dat deze gemeenten economisch
eenzijdig zijn georiënteerd (veen), a.h.w. geheel op zichzelf
staan, maakt, dat hier wel een vergelijking mogelijk is.
En dan blijkt, dat de situatie even ernstig is als dçze
steeds is geweest. Genoemde drie gemeenten geven ook
voor 1946 de grootste werkloosheid te zien. Dââr, in de
Z.O.-lioek van Drenthe ligt het probleem, een probleem,
dat nog zal worden verscherpt, zodra de turfafgraving
tot het verleden zal behoren. Men mag hier op een sterke
toeneming der werkloôsheid rekenen.
Wil men derhalve industrialiseren, dan komt, wanneer
het zwaartepunt bij het arbeidsvraagstuk wordt gelegd,
alleen dit gedeelte van Drenthe in aanmerking. Uit Zle
hierboven vermelde cijfers, aangevende de toneming der
bevolking, blijkt, dat er een gezonde groei is. De arbeidende
bevolking is zeer meegaand, welwillend en bereid in de
industrie te werken, al zal men de eerste tijd aan de straffe
tucht en de fabrieksfluit moeten wennen. De arbeidswil en het kunnen zijn zeer groot. Reeds binnen een jaar na
de bevrijding was de arbeidsproductiviteit weer op voor-
oorlogs peil. Er is een sterke familieband in de ge-
zinnçn, zodat emigratie alleen succes heeft, indien het
gehele gezin kan verhuizen en dn liefst nog naar een
streek, waar de Drenthse sfeer zo goed mogelijk
wordt benaderd. Voorts valt op de zorg, die de kost-
winners hebben voor hun gezin. Wanneer zij slechts in
de gelegenheid worden gesteld het gezin een behoorlijk
inkomen te verzekeren, dan zijn zij bereid moeilijke en
onaangename werkzaamheden voor lief te nemen. De
volksaard vooral van de typisch Drenthse arbeiders
is afwachtend, doch wanneer eenmaal het vertrouwen
is gewonnen, is de band zeer sterk. Men is trouw aan ge-
maakte afspraken. Er is grote plichtsbetrachting. Wat
de bevolking betreft., die van elders zich hier heeft ge-vestigd (vele veenarbeiders zijn afkomstig uit Friesland
en Groningen), kan worden opgemerkt, dat deze immigran-
tengroep alle eigenschappen heeft, aan dergélijke groepen
eigen, t.w. bew’ust, doortastend, gehard in de ,-,strugle
for life”. Overigens houde men in het oog, dat bij alle
industrievestiging het plattelandskarakter van de streek
niet mag worden aangetast.
Aan het bôvenstaande dient nog een enkel feit te worden toegevoegd, nl. dat de hierboven verstrekte werkloosheids-
cijfers in zekere zin ‘geflatteerd zijn, ddordat een belang-
rijk aantal arbeiders werkzaam is op de zgn. boeren-
werkobjecten, waarvan het aantal niet bekend is. Deze objecten, welke bestaan in ontginnings- en herontgin-
ningswerkzaamheden, vertonen de tendentie tijdelijk te
zijn. Feitelijk is hier derhalve sprake van een min of meer
verborgen werkloosheid. Op grond hiervan dienen de
werkloosheidscijfers in het bijzonder in de gemeenten l-loogeveen en Beilen te worden verhoogd, doch deze
aantallen zijn niet van die aard, dat de situatie hierook
maar enigszins te verge.lijken zou zijn met die in de Z.O.-
hoek van Drenthe. .
Er zijn momenteel in Drenthe in totaal pl.m. 175
industriën met meer dan 10 arbeiders. In dit cijfer zijn ook de pl.rn. 50 zuivelfabrieken begrepen. Een aantal,
dat naar onze mening zeer zeker voor uitbreiding vat-
PM
374
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN,
7 Mei 1947
.1
baar is. Aan verplaatsing van Drenthse arbeiders valt niet
te denken. De industrie moet naar. Drenthe komen en
zich in het bijzonder interesseren voor Emmen en om-
geving: –
Mocht het zijn, dat de werkzaamheden der zgn.
boerenobjecten een einde nemen, dan mag ook op Hooge-
veen en Beilen als reservoirs van arbeidskrachten worden
gewezen. Voor Hoogeveen zijn zelfs schattingen gemaakt
van’ een 1.000-tal arbeiders, die op deze objecten plegen
te werken. Voor,Beilen is de schatting aanzienlijk lager.
Voor Emmen wordt de situatie dan nog ernstiger, aan-
gezien voor deze gemeente een schatting is gemaakt van
ongeveer 2.000 man, die op meergenoemde objecten op
dit moment werkzaam zijn.
Niet onvermeld mag blijven de activiteit, betoond door
de Centrale Vereeniging ioor den Opbouw van Drenthe,
door welke vereniging ook het initiatief genomen is voor
de oprichting van èen Drenths Economisch-Technologisch
Instituut te Assen.
Veel nuttig werk is door dit, instituut reeds verricht,
hetgeen een waardige voorzetting betekent van het werk
van de N.E.T.O. (Noordelijke Economisch-Technologische
Organisatie), die voorheen deze taak voor de drie Noorde-
lijke provinciën verrichtte.
Drs W. v. d. MAST
AANTEKENINGEN.
DE INVESTERINGEN DER VERENIGDE STATEN
IN L.iTIJNS.AMERIXA.
In het licht van de positie der Verenigde Staten als
crediteurnatie is het van belang om na te gaan, op welke
wijze de investeringen van dit land vôôr de laatste wereld-
oorlog waren verdeeld. Daarbij blijkt, zoals uit een studie van
Prof. Z. D. Lando naar voren komt
1),
dat Latijns-Amerika
van de ,,direct investments”
2)
der Verenigde Staten in
1940 bijna 40 pCt. voor zijn rekening nam. Onder Latijns-
Amerika zijn te verstaan Zuid-Amerika, ‘West-Indië en
Midden-Amerika.
TABEL 1.
Directe inoesteringen pan de’ Verenigde Staten in 1940.
in înillioenen $ in pCt.
Latijns-Amerika
………………….
2.771
39,8
Canada en New Foundland
…………
2.103
30,2
Europa
…………………………..
1.420
20,4
Azië
…………………………..
422
6,0
Afrika
.
………………………..
131
1,9
Austraal-Azië
……………………
1 20
1,7
Totaal
……………………..
3.967
100,0
In het totale bedrag ad $ 2.7.71 millioen, dat in
Latijns-Amerika was geïnvesteerd, nam Zuid-Amerika
met
S
1.551 millioen de belangrijkste plaat in (56 pCt.).
Dit grote aandeel van Zuid-Amerika dateert uit de
periode tussen de beide wereldoorlogen, zoals de volgende
tabel leert.
TABEL 2.
–
Directe inPesteringen der Verenigde Staten in Latijns-
Amerika, 1914-1940.
in milliôenen 5
1914 1919 1929 1936 1940 1940 op basis
1914 = 100
Zuid-Amerika . . . .
323
665 1.548 1.466 1.551
480
West-Indië
281
567 1.054
753
674
240
Midden-Amerika
677
756
917
628
546
81
Totaal . . . :1.281 1.988 3.519 2.847 2.771
‘
216
De investeringen in Zuid-Amerika zijn tussen 1914
en 1940 dus bijna vervijfvoudigd. Dit moet hoofdzakelijk
op rekening worden gesteld van de sterke uitbreiding
van de petroleumproductie, vooral in Venezuela; voorts
1)
VgI. Z.
D. Lando. U.S.A’s Kapitalinvesteringer: Latinamerika,
Kopenhagen 1946. Prof. Lando is verbonden aan het Export-
instituut van de Handelsbogeschool te Kopenhagen.
‘) Te onderscheiden van de ,,portfolio investmenis”, in hoofd-
zaak gevormd door deelnemingen in leningen aan openbare lichamen.
zijn de ‘toeneming van de omvang der mijnexploitatie, de
aanleg van openbare werken en de oprichting ‘van in-
dustriële ondernemingen van betekenis geweest. Tijdens
de depressie na. 1929 zijn in dit gebied weliswaar ver-
liezen geleden, maar ook vonden uitbreidingen en nieuwe
oprichtingen plaats, zodat de cijfers voor Zuid-Amerika
tussen 1929 en 1940 in totaal betrekkelijk weinig ver-
anderingen hebben ondergaan.
Anders ws dit in de beide andere delen van Latijns-
Amerika, waar, vooral in het begin der dertiger jaren,
ruim van de investeringen in West-Indië en ruim
2/5
van die in Midden-Amerika moest worden afgeschreven
de nieuwe investeringen in. dit gebied wogen hiertegen
niet op.
Tabel 2 toont, dat alleen in Midden-Amerika de in-
veste,j
–
ingen in 1940 een lager cijfer bedroegen dan in
1914; de reden hiervan is volgens Lando in hoofdzaak
gelegen in de onteigeningen, waartoe Mexico is over-
gegaan.
Dat de totale waarde der investeringen in Latijns-
Amerika tussen 1929 en 1940 met ongeveer 20 pCt.- is
gedaald, vindt, zoals van zelf spreekt, zijh oorzaak in de
depressie, die gekenmerkt werd door een sterke daling
van de grondstoffenprijzen; de betreffende landen (mono-
–
cultures) werden hierdoor ernstig getroffen. De waarde-
daling manifesteerde zich dan ook vooral in de sectoren
landbouw en mijnbouw (in. petroleumwinning). ‘De
waarde van de investeringen in de landbouwsector daalde
van 1929 tot 1940 van $ 817 millioen tot $ 359 millioen
(d. i. met ruim 56-pCt.), in de sector petroleum van $ 617
millioen tot $ 572 inillioen, in de mijnbouwsector van
$ 732 millioen tot $ 512 millioen.
De geografische spreiding der infësterin gen.
De directe investeringen der ‘Verenigde Staten. in La-
– tijns-Amerika vallen geogrefisch in drie groepen uiteen,
zoals hierboven in tabel 2 reeds is aangegeven. Lando
geeft hier de volgende cijfers:
TABEL 3.
‘
Directe inuesterin gen der Verenigde Staten in de eerschil-
lende Latijns- Atnerikaansche landen in 1940.
Land
1fl
miii ioeneii
In pCt. vin de to al (;
dollars
in vesten ilgen in Latij tis-
Amerika
Chili
…………….
414
–
‘14,9
Argentinië
…………
388
14,0
Venezuela
…………..
262
95
Brazilië
.
…………..
240 8,7
Columhia
…………..
112
4,0
Peru
………………
82
3,0 .l3olivia
…………….
27
1,0
Uruguay
…………..
ii
0,4
Ecuador
…………
5
0,2
Paraguay
……………
5
0,2
Totaal Zuid-Amerika
1.551
)
56,0
)
In de bron is de oorzaak niet aangegeven van het ontbreken val) een bedrag van
$
5 millioen (0,1 pCt.)
Telling der bedragen
,
iintriers levert
$
1.546
millioen
op.
Land
in
millioenen
In pCt. van de totale
dollars
investeringen inLatijns-
Amerika.
Cuba
………………
560
–
20,2
DominicaanseRepubliek.
42
1,5
Flaïti
…………….
–
12
0,4
Overig West-Indië
60
2,2
Totaal West-Indië
. . . .
674
24,3
Mexico
…………….
358
12,9,
Guatemala
……………
.68
2,5
Honduras en Brits Hon-
–
duras
…………….
38 1,4
Panama
37
1,3
Costa
Rica
…………
25
0,9
Salvador
…………..
11
0,4
Nicaragua
0,3
Totaal Midden-Amerika
546
19,7
–
Totaal Latijns-Amerika
2.771
oo:o
-In
Zuid-Amerika
hadden de Verenigde
Stalen in 1940
de grootste belangen in
Chili,
waar de investeringen wer
7 Mei 1947
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
375
den aangetrokken door de rijkdom aan koper en salpeter.
In
Argentinië
zijn zij vooral geïnteresseerd in de openbare
nutsbedrijven; van belang zijn hier voorts de Amerikaanse
verkoopmaatschappijen, met name ‘opgericht in Buenos
Aires, dat steeds een belangrijk distributiecentrum voor
het Zuidelijk deel van Zuid-Amerika is geweest, en de
investeringen in de Argentijnse vleesindustrie.
Venezuela
neemt, dank zij het Amerikaanse kapitaal, een belangrijke
plaats in op de ranglijst der petroleumproducerende landen
(in 1940 de 2e, thans, door de opkomst der Russische
productie, de 3e plaats); tijdens de tweede wereldoorlog leverde het 80 pCt. van alle benzine, die door de R.A.F.
werd gebruikt. De Amerikaanse investeringen in de pe-
troleumindustrie van Venezuela werden gestimuleerd door
de tegenover de Verenigde Staten onwelwillende houding
van Mexico. Momenteel zijn moeilijkheden ook in Vene-
zuela echter niet uitgesloten, daar het programma van
den in het najaar van 1946 nieuw gekozen president
van Venezuela voor de Staat een ruim aandeel eist in
de verdiensten der buitenlandse concessies. In
– Brazilië
zijn het weer in hoofdzaak de openbare nutsbedrijven,
die het meeste Amerikaanse kapitaal tot zich hebben
getrokken. –
– In
West-Indië
zijn het de gunstige klimatologische om-
standighéden, de lage grondprijzen en de lage arbeids-
lonen, die de belangstelling van de Verenigde Staten
hebben gewekt, met name t.a.v. de suikerproductie.
De eigen suikerproductie der Verenigde Staten dekt
slechts
1
/
6
van de totale behoefte. 1-let Amerikaanse
kapitaal is voorts geïnteresseerd in de Cubaanse .fru•it-
plantages en in de tabaksproductie.
Tat
Midden-Anwrika
betreft,
2/
van de Amerikaanse
investeringen bevindt zich hier in Mexico, waar de be-
)angen vrijwel gelijkelijk zijn verdeeld tussen petroleum-
productie ën mijnbouw. Voorts betreffen de investeringen
in Mexico: openbare nutsbedrijven, telegraaf- en telefoon-
installaties, suiker-, fruit- en rubberplantages.
Verdeling der i,westerin gen ,iaar bedrijfstakken.
Voor de jai’en 1929 en 1940 vermeldt Lando, wat deze
verdeling betreft, de volgende cijfers
TAIIJIL
1
Directe inesterIngen der Verenigde Staten in çerschillende
bedrijfstakken in Latijns-Amerika.
–
tweeledig doel: verzekering van een deel der productie
tén behoeve van de exportvoorraad der Verenigde Staten
en invloed op de prijsvorming.
Bij de
mijnbouw
komt de betekenis van de tinwinning
naar voren. De Verenigde Staten verbruiken meer dan
50 pCt. van de wereldtinproductie; de eigen productie is
slechts klein. Ondanks de belangen in Latijns-Amerika
werd overigens de wereldtinproductie in 1929 slechts voor
3 pCt-.door de Verenigde Staten gecontroleerd. –
Met betrekking tot het
bankwezen,
hoewel volgens tabel 3
procentueel niet belangrijk, is het interessant te ver-
nemen, dat omstreeks het midden der dertiger jaren
tweederde gedeelte van de buitenlandse filialen van de
Noord-Amerikaanse banken zich in Latijns-Amerika
bevond.
Beleggin gen.
Tot slot volgt hier een overzicht van de ,,portfolio
investments” der Verenigde Staten in Latijns-Amerika. Deze beleggingen, die in hoofdzaak betrekking hebben
op leningen aan openbare lichamen (staten, gemeenten),
zijn voor de ontwikkeling van Latijns-Amerika van grote
betekenis geweest. –
TABEL
5.
–
Beleggingen der Verenigde Staten in Latijn-Amerika.
in millioenen $ –
–
1914 1919 1929 1936 1940 1910
op basis
1914 = 100
Zuid-Amerika
22
94 .1.264 1.354 • 893
4.059
West-IndiO . …..
40
39
114
128
74
185
3lidclen-Ainerika
. . 142
141
187
38
26
18
Totaal
……..
204
274
1.565 1.520
993
487
Sedert de depressie van 1930 verkeerden cle Latijns-
Amerikaanse debiteurlanden in moeilijkheden bij het
verwerven van de benodigde valuta ter betaling van
rente én aflossing. ,,’When the world-wide depressiqp
occurred, we were confronted with significant defaults
and losses on foreign dollar bonds, the major areas of
default being Latin America and Germany”, zo zeide
John McCloy, President van de Interbank, in een onlangs
te NewYork gehouden rede
3).
VgI. ,,De functie van dc Internationale Ilerstelbank”, in
,,E.-S.B.”
van
30
April ji.
in pCt. van het
totale bedrag
Bedrijfstakken
1929
1940
utilities” en communicatiemiddelen
,,Public
–
25
35
petroleum
………………………………
18 21
Landbouw (mci. suiker, fruit en rubber)
23 13
Mijnbouw
………………………………
21
–
18
Industrie
……………………………….
7
8
Handel
………………………………..
3
3
Bankwezen, verzekeringswezen, scheepvaart
3
2
100
100
Enkele opmerkingen naar aanleiding van dit overzicht.
Wat de
openbare nutsbed/ijQen en communicatieiniddelen
betreft, reeds tegen het einde van de vorige eeuw was de
jonge electrotechnische industrie van de Verenigde Staten
bezig, in het buitenland een afzetgebied voor haar voort-
brengselen te scheppen. Zij legden in de landen rond de
Caraïbische zee telegraaf en telefoon aan en bouwden
krachtstations in ‘Mexico, speciaal in de mij nbouwgebie-
den. De ,,American & Foreign Power Co.” bezit thans
de electriciteitswerken in zes hoofdsteden in Latijns-
Amerika (1-favana, Guatemala City, San José, Panama
City, Caracas en Santiago). Amerikaanse maatschappijen
controlerén ,00k de electriciteitswerken in Ciudad Trujillo,
Port au Prince en Tegucigalpo. Ongeveer 70 pCt. van het
telefoonnet in Latijns-Amerika
is
in handen van de ,,In
ternational Telephone $ Telegraph Co.”, in verinding
met andere Noord-Amerikaanse maatschappijen, waarin
echter ook gedeeltelijk Engels kapitaal is geïnteresseerd.
De investeringen in de sector
petroleum
hebben een
DE ENGELSE ,,BIO FIVE” IN 1946.
Dank zij hun traditionele soepelheid zijn de Engelse
banken er over het algemeen in geslaagd zich aan de na-
oorlogse omstandigheden aan te passen. In grote trekken
kwamen deze omstandigheden daarop neer, dat Engeland
sterk verarmd was – het verloor circa £ 7,3 milliard of
van zijn nationaal vermogen – en in verband met zijn herstel het economisch handelen niet vrij liet. Voor het
bankwezen was belangrijk, dat de Engelse circulatiebank
werd genationaliseerd. Dit bracht met zich ,,a certaini
rigidity where formerly there was flexibility” en dat,
terwijl de verarming van het land en de vele bindingen
het Aerrein van werkzaamheid voor de banken reeds
belangrijk kleiner maakten:
Toch konden de banken over de in 1946 verkregen
resultaten betrekkelijk tevreden zijn. Volgens Prof. F. E.
Lee, die in ,,The Commercial and Financial Chronicle”
van 10 April daaraan een beschouwing w’ijdde, zijn de
activa van de ,;Big Five” in 1946 op £ 5,2 milliard ge-
komen.
rrhey
thus retain”, aldus Prof. Lee, ,,their po-
sition as some of the largest commercial banles in the
world”. In 1938 was het cijfer voor de gezamelijke activa
van de 5 banken £ 2,2 milliard.
Tegenover deze gestegen activa stonden ook grotere
rekeningcourantsaldi, t.w. £ 4,9 milliard, tegen £ 1,9 milliard in 1938. Dit betekent echter niet, dat ook de
winsten van de ,,Big Five” zouden zijn toegenomen:
376
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
7 Mei 1947
Netto winst
(in 1.000 £.) 4929
1938
1944
1945
1946
i’tlidland
……….
2.665
2.446
2.038
2.055
1.987
Barclays
……….
2.332
1.926
1.673
1.741
1.676
Lloyds
……….
2.542
1.705
1.655
1.629
1.583
Westminster
…….
2.160
1.557
1.367
1.367
1.406
National Provincial
2.225
1.776
1.271
1.356
1.331
Totaal
………
11.924
9.410
8.004
8.148
7.983
Onlanks ruimere middelen en dito uitzettingen liepen
de winsten blijkens deze cijfers terug. Verschillende fac-
toren konden daarvoor als oorzaak worden aangewezen.
In toenemende mate deed de Regering een beroep op
de banken. De bij hen ondergebrachte staatspapieren
bleken in 1946 dan ook het grootste deel der activa te
vormen:
In rniUioenen £
1929
1938
1944
1945
1946
Totale activa
. . .
1.902
2:175
4.139
4.420
5.218
Voorschotten aan de
Staat. …………
393
736
3.089
2.718
3.140
Voorschotten aan par-
ticulieren
……..
883
845
647
700
845
Liquide middelen .
397
412
736
822
977
Meer dan 60 pCt. van de bankactiva bestond in 1946
uit credieten aan de Staat. Zoals bekend, voert de En-
gelse Regering een lage-rentepolitiek, zodat het begrij-
pelijk is, dat de resultaten van de banken niet zo gunstig
‘konden zijn als de cijfers zouden doen verwachten.
De voorschotten aan particulieren zijn op het voor-
oorlogse niveau gekomen. In tegenstelling met 1929 en
1938 zijn zij relatief gesproken niet zo belangrijk meer.
Zij konden ook niet evenveel opbrengen als voorheen,
in verband met de huidige rentestand. Verdere groei in
de particuliere sector was moeilijk, met name door de
nationalisatie der steenkolenmijnen en het handhaven
van de centrale inkoop van ruwe katoen. Deze gebieden
kwamen als operatieterrein voor de banken te vervallen.
Vergeleken met 1929 en 1938zijn de liquide middelen
van de ,,Big Five” stérk toegenomen; ten opzichte van
1938 vond verdubbeling plaats. Het aanhouden van
deze grotere liquiditeit had eveneens geringer winsten
tot gevolg.
Met zonder bezorgdheid zien de banken de toekomst
tegemoet. Het grote aandeel, date de Staat in hun zaken
heeft, dreigt hen te maken tot ,,investment trusts for
carrying cash and Government securities, rather than
commercial banks in the true sense of the term”. Zij vrezen
bovendien, dat het betrekkelijk kleine gebied, waarop zij
wel als banken kunnen fungeren, nog verder zal inkrim-
pen, indien. de Regering voortgaat met steeds meer be-
drijven te nationaliseren. Dan zullen ook zij practisch niet
meer kunnen werken op een ,,free enterprise basis”.
Zij vertrouwen evenwel, dat de Regering terwille van het
belang der natie bij dat alles zich zelf redelijke beperkingen
zal opleggen.
INTERNATIONALE NOTITIES.
DE RENTESTAND IN FRANKRIJK.
Sinds de bevrijding is de rentestand in Frankrijk geste-gen. De ,,Neûe Zürcher Zeitung” van 27 April jl. geeft de
volgende cijfers:
DiscontoRendement Rendement
Reële.
van de
op 3 pCt.- op andere
rentevoet
Banque
staats-
obligaties
hij
de France”
obligaties
emissies
Juli
1946
11
/8
t
3,21
1
4,18
1
4,22
Dec.
1946
1
1
/8
3,35
4,37
4,54
Jan.
1946
1’/,
1
3,04
1
. 3,63
3,46
Jan.
1947
1’/,-D/,
1
3,42
4,46
4,68
April 1947
13/.-21/.
. 1
3,65
Teneinde de kosten van de wederopbouw laag te houden,
tracht de Regering deze stijging tegen te gaan Twee mid-
delen worden daartoe gebruikt: contrôle op de emissie-
markt en het uitoefenen van invloed op de koersvorming
ter beu rze..
Dit laatste berust bij de ,Caisse de Depôts et Consigna-
tions”, de centrale beleggingsinstelling voor spaarbanken,
verzekeringsinstellingen enz. In de tweede helft van 1946
liepen de spaarinlagen bij de betrokken instellingen echter
terug, zodat de steunaankopen moesten worden vermin-
derd.
Koersdaling van staatsobligaties werd ook veroorzaakt
door de verstrekking ..van staatsfondsen aan voormalige
aandeelhouders van genationaliseerde bedrijven; de hou-
ders trachtten deze fondsen zo snel mogelijk weer af te
stoten.
S
–
Een fundamentele oorzaak van de rentestijging, zo
zegt helblad, is het geschokte vertrouwen in de franc.
Tot einde 1946 overheersten .kapitaalvlucht naar het bui-
tenland, goudoppotting, ,,Sachwert”-psychose, vorming
van goederenvoorraden. Dank zij de actie van de Regering
tot prijsverlaging is er thans in deze geestesgesteldheid
verandering gekomen. /
BEDRIJFSRESULTATEN VAN
AMERIKAANSE
ONDERNEMINOEN IN 1946.
Het zakenleven in de Verenigde Staten heeft in 1946.
profijt getrokken van de gunstige conjunctuur. Uit de
resultaten van ruim 2.900 leidende ondernemingen blijkt,
dat de gemaakte winsten, na aftrek .van belasting, $ 6,7
milliard bedroegen, tegen $ 5,2 milliard in 1945. Deze
winsten zijn, naar een beschouwing van ,,The National
City Bank of New York” van April 1947 meldt, gemaakt
met een totaal aan kapitaal plus reserves van respectieve-
lijk $ 70,8 milliard en
S
68 milliard. Over deze jaren
as de rentabiliteit derhalve 9,5 pCt. en 7,7 pCt. De be-
trokken ondernemingen in 1946 vertegenwoordigen
ongeveer 45 pCt. van het totaal aan kapitaal en reserves
van alle ondernemingen in de Verenigde Staten.
Hieronder volgen enkele specificaties :-
–
netto
kap. +
rentabili-
aantal
winst
reserves
teit
onder-
soort
i n milhoenen dollars
nemin-
gen
1945
19461
1945
1
1946
1
1945
1946
1.511
.
.
.
2.998
4.091
32.168
33.675
19,3
12,1
106
Mijnen
96
123
1.355
1.293
7,1
9,5
170
lIndustrie
Handel
275 597
2.534
2.671
10,9
22,3
233
Vervoer
. . .
519 366
13.427 13.805
3,9 2,6
238
Nutsbedrijven
641
775
9.566 9.426
6,7
8,2
95
Diensten ‘)
.
93
160 785 827
11,8
19,4
605
Financiële in
stellingen
619 588
8.125 9.120
7,6
6,5
2.958
ITotaal
……..
ITZT iiTöô
167.960170.8171
7,7
1
9,5
‘) restaurants, hotels, amusementszaken e.a.
Vrijwel over de gehele linie boekten de ondernemingei vooruitgang. Uitzonderingen vormden de groepen ,,Ver-
voer” en ,,Financiële instellingen”; met name de achter-
uitgang in de inkomsten van ,transportonderne
0
mingen
trekt de aandacht.
De gunstiger resultaten in 1946, vergeleken met 1945,
zijn voor een deel toe te schrijven aan de afschaffing van
de overwinstbelasting, ,,which in mariy casés more than
offset a dechirie in operating earnings”. In hoofdzaak echter
was de oorzaak van de gestegen winsten de sterk uitge-
breide omvang van zaken. In vele gevallen was de winst-
marge.kleiner dan voor de oorlog; de grotere omzetten
evenwel gaven uiteindelijk de doorslag.
GELD- EN KAPITAALMARKT.
De geldmarkt was in de afgelopen week overwegend
krap. j-lierbij speelde vooral de maandwisseling een be-
langrijke rol, aangezien per 1 Mei steeds een belangrijk
beroep op de banken wordt gedaan in verband met be-
talingen in de agrarische sector.van ons economisch leven,
welke betalingen grotendeels
io
chartaal geld plegen te
7
Mei 1947
.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
377
worden verricht. T-let markdisconto van kortlopend Mei-
papier steeg tijdelijk onder relatief groot aanbod tot 2/
pCt., maar was ook aan het einde der week nog 11 pCt.
Caligeld was om dezelfde reden slechts verkrijgbaar
tegen 1j pCt. Voor schatkistpromessen met een looptijd
voor 3 t/m 9 maanden gold een uniform disconto van
19/16
pCt., terwijl Maart- en Api’ilpapier tegen 1
11
/
16
pCt.
• werd aangeboden.
De grootste belangstelling ter beurze van Amsterdam
richtte zich op de afdeling Scheepvaart. Het zeer gun-
stige aangekondigde dividend van de Kon. Ned. Stoom-
boot Mij. richtte nog eens de aandacht op de zeer grote winsten, welke deze ondernemingen in de oorlogsjaren
hebben gemaakt èn ook thans nog maken. In deze groep
kwamen dan ook belangrijke koersstijgingen voor.
In de overige rubrieken was van een algemene lijn
weinig te bespeuren. Sommige fondsen daalden in koers;
andere stegen daarentegen. Waarschijnlijk vonden talrijke
winstnemingen plaats. Indische fondsen gaven over het
algemeen een geringe daling te zien.
De verkoop van Amerikaanse fondsen gaat nog steeds
op vi’ij grote schaal door. Het is niet, onmogelijk, dat
juist de stijgende binnenlandse aandelenmarkt de verkoop
van Amerikaanse fondsen stimuleert. Het’ koerspeil in
New-York heeft in de laatste maanden procéntueel geen
grote veranderingen ondergaan, terwijl Amsterdam juist
Vrij sterk is gestegen. Bij tijdige ruil van Amerikaanse in binnenlandse aandelen kan. men van de stijging nog
mee profiteren. Op deze wijze komen in ieder geval ta-
melijk veel dollars vrijwillig ter beschikking.
25 April. 2 Mei
1947
1947
A.K.0.
………………
……
175
170
v.
Berkel’s
Patent
………………
1321
134
Lever Bros Unilever C.v.A.
……
279j
277
Philips
G.b.v.A .
…………….
374
379GL
Koninklijke
Petroleum
…………
414J
410
H.A.L.
…..
.
………………..
191
215.
N.S.0.
………….
…………..
177k
,
1931
H.V.A.
………………………
233k
‘233
Deli
Mij.
C.v.A .
…………….
144
144
Amsterdam
Rubber
……………
142
142k
STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCILE BANK.
(Voornaamste posten in duizenden guldens)
.
Cd
‘
0
bD
o
°
‘5
10 Mrt ’47
521.753 39.953
69.072
1
152.200
17
,,
’47
521.794
41.339 87.694
1
162.388
24
’47
521.847
45.126
79.671
1
170.433
31
,,
’47
521.929 56.645 52.510
0,9
173.986
8April’47
522,043
56.645
.
55.926
101
155.342
14
,,
’47
522.085 156.076
19.433
101
152.047
21
,,
’47
522,151 140.377
41.623
101
154.476
28
,,
’47
520.380
140.377
128.722
101
155.355
Saldi
in
rekening-courant
CL
.’4
0
35
-3
Co
c,
cd-
,
‘5
(1:1
‘5
10
Mrt ’47
2.722.424
1
708.454 47.085 43.147 680.047
(7
,,
’47 2.708.881
741.917
31.027′
i
42.705 697.306
24
,,
’47 2.705.391
754.162
31.613
1
43.820 686.750
31
,,
47
2.765.891
1
680.418
31.739
1
41.844 688.649
8April’47
2.760.301
1
635.954 63.600
1
39.942 698.458
14
’47
2.719.259
687.124
45.982
1
38.573
763.908
21
,,
’47
2.700.130
1
733.610
43.907
1
37.172
751.784
28
,,
’47
2.736.968
789.631
65.457
37.141
726.235
DE NEDERLANDSCHE
BANK.
Verkorte balans op 28 April 1947.
Aetiva.
Wissels, pro-
Hoofdbank t
–
messen en
Bijbank
schuldbrieven
Agentsch.,,
100.900,-
in
uiScOfluO
1′
100.900 ‘)
Wissels, schatkistpapier en schuldbnieven, door
–
de Bank gekocht (art. II, Ie lid, sub 3 van de
Bankwet 1937 j° art. 4 van het
Koninklijk
besluit van 1
October 1945, Staatsbiad No.
F204)
…………………………….
–
Schatkistpapier, door de Bank overgenomen van
deir Staat der Nederlanden ingevolge overeen-
komst van
26
Febi’uari
1947
…………….
2.100.000.000,-
Beleningen:
floofdbank
t
144.056.441,24
‘)
(incr voor-
schotten in re-
Bijbank
.
,,
889.167,59
kening-courant
op
onderpand)
Agentsch.,,
10.409.746,95
155.355.355,78
Op
effecten,
enz ………..
..155.156.171,56′)
Op
goederen en celen
..,,
199.184,22
155.355.355,78′)
Voorschotten aan het Rijk (art. 16 van de Bank-
wet
1937)
…………………………
–
Boekvordening
op
de
l
f Staat der Nederlanden
ingevolge overeenkolust van 26 Februari 1947
1.500.000.000,- Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateniaal
……..t
520.379.864,63
Zilveren munt,
enz.
….
..1.843.914,62
522.223.779,25
Papier
op
het buitenland
.. t
140.376.500,-
Tegoed bij correspondenten in.
het buitenland
.
……..
..124.182.705,63
Buitenlands
..
e
betaal-
middelen
…………….
..4.538.817,61
269.098.023,24
Belegging van kapitaal, reserves en pensioen-
fonds
……………………………..
..
69.782.256,15 Gebouwen
en
inventaris
………………..
..
3.000.000,-
Diverse
rekeningen
……………………..
.3
31.658.626,56
t
4.651.218.938,98
Passiva.
Kapitaal
………………………………t
20.000.000,-
Reservefonds
………….
…………….
..
12.377.412,28
Bijzondere
reserves
………………………
23.774.634,92
Pensioenfonds
………………………..
..
15.472.667,30
Bankbiljetten in omloop (oude uitgiften)
……
..
137.126.110,-
Bankbiljetten in omloop (nieuwe uitgiften)
……
2.736.968.245,-
l3ankassignaties
in
omloop
………………
..
462.179,04
Rekening-courant saldo’s:
‘S
Rijks Schatkist’
……t
789.631.251,86
Geblokkeerde saldo’s
van
banken
………. ….,,
65.456.772,05
Geblokkeerde
saldo’s van
–
anderen
…………..
..
37.140.707,81
Vrije saldo’s
……….
..
724.235.225,15 1.616.463.956,87
Diverse
rekeningen
…………………….
..
88.573.733,57
t
4.651.218.938,98
‘)
Waarvan schatkistpapier
rechtstreeks door de Bank in disconto ge-
nomen
……………………………f
–
‘)
Waarvan aan Neden1andsji-Indi0
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad no
99)
,,
42.165.200,-
Circulatie der door de Bank namens dei Staat
in het verkeer gebrachte muntbiljetten
……
148.807.939.50
BANK VAN ENGELAND.
(Voornaamste posten in millioenen pnden).
t
0
0,5
‘
5
9
.
l-
9April’47
0,2
1.449,2
1.450
1.402,9
47,4
16April’47
0,2
1.449,3
1.450
1.396,5
53,7
23 April’47
0,2
1.449,4
1.450
1.387,9
62,3
30 April’47
0,2
1.449,3
1.450
1.387,6
62,6
–
Otbersecurities
Deposits
–
,
5
0
‘5
nb’-‘
‘5
….
-3
‘5
.°
po
9April’47
0,7
335,9
18,2
16,8
401,3
9,5
290,0
2April’47
0,7
348,2
12,4
11,5
414,8
9,0
305,7
1April’47
0,8
320,2
14,4
16,9
396,8
8,4
288,7
30 April’47
1,0
317
1
1
18
1
0
27,7 408,6
6,9
303,7
-‘
17t
1
li3
”
378
ECOOMISCH-STATISTISCHE BEICHTEN
7 Mei 1947
NATIONALE BANK VAN BELGIË.
FEDERAL RESERVE BANKS.
(Voornaamste posten in millioenen francs).’
(Voornaamste nosten in millinenen dnllrs
0
0
0 wo.
.S
0
Data
‘3
ni
•0•
o
S
o
0
‘
O)o
,i0
-‘
‘
p
PQ
o!
o
‘
E-i
13 Maart 1947
27.686
0.299
4.570
327 689
52.932
20
‘1947
27.702
10.010
4.131
332
725
52.607
27
1947
27.722
19.787
3.923
285 775
53.582
2 April
1947
27.727 9.879
3.543
363
772
53.452
10
,,
1947
27.736
10.331
4.258
370
793
52.812
17
1947
27.736
10.523 4.305
3,56
.844
52.247
24
1947
27.771
10.556 3.598
‘261
881
51.937
Rekening-
courant
saldi
.
Data
,s
.
•’.2
.0′
‘n,
o
0
EIC.>
Cd
–
n
–
‘-‘
0
Ce
‘Ce
13 Maart 1947
637
163.215
75.142
2
6.406
590
20
,,
1947 637
162.396
74.733
3
6.011
588
27
,,
1947
637
162.738
74.690
3
6.357
587
2 April 1947
637
163.492
75.823
1
6.019
585
10
,,
1947
637
163.272 75.793
.3
5.834
584
17
,,
.
1947
637
162.609
75.131
2
5.761
573
24
,,
1947
637
162.040 74.814
2
5.523
567
‘) Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
herwaarde, ‘ ring van de4 goudvoorraad (Besluitwet no. 5 varf
1-5-1944).
) Waaronder begrepen de post ,,Emissiebank te. Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvt: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbeschikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.
BANK VAN FRANKRIJK.
(Voornaamste posten in millioenen francs).
Voorschotten aan ded’ Staat
‘0
–
Data
‘
Ce
0
1
0
CI)
27 Maart 1947
82.817
132.910
59.449
1
79.500
3 April
1947
82.817
130.879
i
99.449
1
53.100
10 April
1947
82.817
133.648
1
99.449
1
51.300
L
26.
17 April
1947
82.817
131.464
,
99.449
51.900
Bankbil-
1
,
Deposito’s
Data
jetten in
Totaal
Staat
Diversen
circulatie
i
27 Maart 1947
‘
76.266
64.647
767
1
62.976
3 April
1947
764.622
61.65.2
818
59.791
10 April
1947
763.734
61.726
1
788
1
60.125
17 April 1947
757.282
63.263
738
61.611
–
ZWEEDSOHE RIJKSBANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen).
Metaal
Staatsfondsen
Data
‘0
‘0
:
Ce’
0
OC.>
0o
0
‘0
(1)
O
‘°
FA
4
h5
0>
31 riIrt
1947
585 370
f
1.735
1
389
213
94
182
3April1947
541
343 1.761
1
387
235
94
182
15April 1947
535
339
1.693
379 203
94
182
23April 1947
503
319
1.707
377
200
94
182
–
Deposito’s
–
0.2
Direct opvraagbaar
0
0
Data
0
‘
Ce
1
Cd
Ce
0
‘0
rd>
i
0
OCe
Ce.Q
CI
31Mrt
1947
2.640
6651
547
3512091
179
2
3April 1947
2.608
664
1
556
35
1
206
1
175
2
15 April 1947
2.489
729 545
108
1
206
197
1
23April1947
2.427
‘ 759
566 121
204
175
3
–
Metaalvoorraad
[
Data
1
Other
U.S. Govt.
Totaal
Goudcer-
1
cash
securities’
tificaten
12 lirt 1947
19.103
18.370
1
338
23.242
19 Mrt 1947
19.161
18.370
1
333
24.247
26 Mrt 1947
19.182
18.391
i
329
22.810
2April 1947
19.250
1
18.475
302
21.938
t
Deposito’s
Data
1
Jetten in
1
1
Member-
circulatie
Totaal
1
Govt.
banks
12 Mrt 1947
24.338
[
18.445
1
1.407
,
1
15.930
19 Mrt 1947
1
24.303 18.448 1.429
1
15.847
26 Mrt 1947
1
24.143
1
18.317
1
1.6,00
J
15.658
2April 1947
j
24.185
L
17.580
946
,
15.540
NATIONALE BANK VAN ZWITSERLAND.
(Voornaamste oosten in millinenen frn,’i
7.
.L
–
.
Data
‘>
7
Ce
ii
ij
.
.
8April1947
15April1947
23 April 1947
30April1947
5.038,7
5.032,2 5.027,2
5.038,5′
152,8
150,9
144,1 147,3
73,7
62,2
62,4
67,0
52,4
52,4
52,4 52,3
3.932,4
3.882,4
3.804,5
3.918
1
0
1.190,2
1.226,4 1.270,3
.1.184,7
STAND VAN
‘sEIIKS
KAS.
V 0 r d er i n gen
.
23 April 1947
‘
15 April 1947
Saldo van ‘s.
Rijks
Schatkist
bij De Nederlandsche Bank
f
747.938.608,39
f
093.576.044,16
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij
de Bank voor Neder-
landsche Gemeenten ……
5i0l.l 19,04
,,
2.736.159,64
Kasvorderingen
wegens
kre-
dietverstrekking
aan
het
buitenland
…………..
_
…
–
Daggeldlening
tegen
onder-
pand………………
– –
Saldo der postrekeningen van
………
Rijkscomptabelen
……..
380.395.963,28
386.850.1 62,01
Voorschotten
op
uit. Maart
1947
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar’ uit te
.,,
84.160.613,85
,,
84.140.613,85
Vordering in rek-courant op:
Nederlandsch-Indië ‘
……….
966.163.836,81
664.550.045,85
Suriname
…………..
…..
36.683.723,82
36.203.830,12
Curaçao
……………..
3.499.955,64
3.499.955,64
keren belastingen
………
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
sioenfonds
…………..
–
–
Het
staatsbedrijf der P., T.
….
…..
…
enT……….
……….
–
……..
.
–
Andere staatsbedrijven en in-
……..
stellingen
……………..
527.290.228,84
,,
522.150.714,83
Verplichtingen
Voorschot
door
De
Neder-
landsche Bank verstrekt
– –
Voorschot
door
De Neder-
landsche Bank in rekening-
courant .verstrekt
– –
Schuld
aan
de
Bank
voor
–
Nederlandsche Gemeenten
Schatkistbiljetten
in
omloop
f
651.722.600,-
f
646.722.600,-
Schatkistpromessen bij De Ne-
derlandsche Bank ingevolge
overeenkomst van 26 Fe-
2100.000.000,-
.2100.000.000,-
Schatkistpromessen
in
om-
loop
(rechtstreeks
bij
De
,
Nederlandsche Bank is ge-
6297.800.000.-
6272.300.000,-
Daggeldleningen
–
–
Muntbiljetten In omloop ….
146.653.060..-
,,
148.010.605,-
Schuld
op
ultimo
Marrt
1947
aan
de
gemeenten
wegens
aan
haar
uit
te
–
keren belastingen
bruari
1947
……………
plaatst nihil)
…………….
Schuld in rek.-courant aan:
Nederlandsch-Indië
–
–
– .
–
Curaç
Suriname
……
–
–
Het Algemeen Burgerlijk Pen-
21.765.794,01
23.300.031,70
…………………….
Het
staatsbedrijf der P., T.
ao
……………………..
en
T.
………………
-,,
389.669.700,80
366.807.637,39
sioenfonds
…………….
Andere staatsbedri)ven
….
Schuld aan diverse instellingen
.
3.538.820,70
3.218.820,70
in rekening met
‘s
Rijks
……
Schatkist
……………..
3240.933.944,18 ,,3245.610.344,18
2!
Oh
III
.-,
S
.
1′
/. 1
7 Mei 1947 —
– . – ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
•
.
Naam
(ni])
Koers
Bedrag
Rente-
Loop-
.ïanuari.
Obligaties.
Overheid.
Nederlandse
Staatslening
1947
(conver-
sie) …………2.742.362)
100
. 2.742.362
3-3*3)
40
))
Particulieren.
N.V.
Metaalwa-
renfabriek
,,Drenthina”
Hoogeveen
.
250
100
250
4
20.’).
Ver, tot Exploi- tatie v. 5. Ge-
bouw voor Chr:
Bel. ,,FIet Te-
buis”, Gronin-
gen (conversie)
90
100
90
3*
20
Aandelen.
Kon.
Ned.
Pa-
pierfabriek,
Maastricht
.
750
100
750
Februari.
Obligaties.
Overheid.
Gemeente Apel-
doorn
(con-
versie)
…..
2.458
100
2.458
3
22
Particulieren
De
Korerischoof N.V.,
Utrecht
1.000
looi
1.005
.
3*
20 ‘)
Aandelen.
Internationale
Kunststoffen
Industrie NV.,
Voorsclioten
600
7
)
100
600
Maart.
Obligaties.
Overheid.
Provincie
N.-Hotland
.
3.000
100
3.000
3-3*8)
40
•) I’ronvineie
Gelderland
3.000′)
100
3.000
3
20 ‘)
Particulieren. Kon. Ind.Mij.v.h.
Noury en v. d.
Lande NV.,
Deventer
.
2.000″)
100
2.000
3*
20 ‘)
N.V. ,,Thomsen’S
1-lavenbedrijf,
]tollerdam
2.000″)
100*
2.010
3*
20 ‘)
Ver. Ned. llerv.
Stichtingen
V.
–
Zenuw- en
Geesteszieken,
Amersfoort
(conversie en
nieuw •’)
1.252
100
1.252
3t
44 ‘)
Sint AloysiuS
Stichting, Am-
sterdarn
le
Iiyp. obligatic-
ieiiing (Con- versie)
600
100
600
3*
40 ‘)
‘) Aansluitend
01)
(Ie einissiestatistiek iii ,,E.-.B.” van 2 April
1947, blz. 278.
‘) Volgens mededeling van het Dept.
Y.
Financiën werd ter conversie aangeboden: f 2.745.905.400. Voor f3.543.700 werd
niet deelgenomen; (lit werd geboekt 01) 21 pCt., 5 jaar geblokkeer-
de, eonver.sierekening.
‘) i’ot 15 Feb,’. 1957 3 put.; dparna 3* pCt.
‘) Delging dooi inkoop of aflossing.
‘) Vervr. of versterkte afl. te allen tijde toegestaan.
‘) Vervi’. of verst. afl. vanaf zekere datum toegestaan.
‘) Aandelen B. Bij oprichting in Febr. 1947 bovendien ge-
plaaist en volgestort: t 100.000 aanci. A en f 100.000 aand. B.
‘) De eerste 10 jaar 3 pOt.; (1aarna 3*
–
pOt.
1
) Waarvan reeds geplaatst f 1.000.000.
S
‘°) Waarvan reeds geplaatst t 700.000.
1
)Waarvan reeds geplaatst t 500.000.
‘) Conversiè t 1.112.000; nieuw f140.000.
Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons bezit is,
kunnen, plaatsruimte voorbehouden, in het nûmmer van
dezelfde week w(yrden opgenomen.
879
0 ‘).
Maand..,.
.
Werklozen,’)
30
Juni
1945
………………
…..112.622
201.400
29
Juni
1946
………………….
45.953
.-
‘ 7.800
30
Sept.
1946
………………
……33.7
1
,3
6.000
31
Oct.
1946
………………….
37.578
5.200
30
Nov.
1946
……………….
.•.
39.041
.
4.800
31
Dec.
1946
………………
..47.000 ‘)
7.600
.31
Jan.
1947
. ….. ………….
..51.500
)
7.100
28
Febr.
1947
………………
…55.700 ‘;
6.200′
31
Mrt
4947
……………….
..48.300′)
5.200
‘) Bron: ,,Statistisch Bulletin van het C:B.S.”.
‘2)
Gegevens van de arbeidsbureaux.
‘) Bovendien 105.000 vorstwerkiozen uit het Vrije bedrijf. ‘) Bovendien 121.000 vorstwerklozen uit het Vrije bedrijf.
‘) Bovendiën 161.009 vorstwerlclozen uit het vrije bedrijf.
‘) Bovendien 28.90
vorsiwerklozen uit het vrije bedrijf.
GOUDPIIODUCTIE
‘).
(in 1.000 dollars van circa $ 35 per ounce lijn).
Jaar
Zuid-
Veren.
Canada
Austra-
Totaal ge-
Afrika
Staten’)
‘)
hO ‘)
teerd
1939
448.753
196.391
178.303
56.182
1.020.297
1940
491.628
210.109
185.890
55.878
1.094.264
1941
504.268
209.175
187.081
51.039
1.089.395
1942
494.439
130.963
169.446
42.525
966.132
1943
448.153
48.808
127.796
28.560
760.527
1944
429.787
35.778
102.302
16.310
682.061
1945
427.862
32.511
92.794
16.450
645.323
1946 Jan.
35.892
3.984
8.346
1.470
55.758
Febr.
32.971
3.283
8.013
1.330
50.981
Maart
30.871
3.639
8.677
1.400
50.656
April
34.793
3.226
‘
8.338
1.435
53.900
Mei
36.740
3.158
8.412
1.610
55.857
Juni
35.732
3.416
8.203
1.540
54.749
Juli
36.657
3.993
8.384
1.785
57.193
Aug.
35.553
8.310
8.092
3.080
60.795
Sept.
34.509
6.798
8.047
1.925
57.221
Oct.
35.922
5.930
8.429
1.925
59.463
Nov.
33.823
4.900
8.092
,
1.95
Dec.
34.184
6.255
7.235
) Ontleend aan: ,,Federal Reserve Bulletin” van Maart 1947.
‘) Exclusief Sovjet Rusland.
‘) Inclusief Philippijnen.Jaircijfers: ,,U.S. Mint”. De jaarcijfers
zijn schattingen vad de ,,U.S. Mint”; de
maandcijfers
schattingen
van het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor 1945 is het
totaal van de mattndcijfers van het ,,Américan Bureau 0f, Metal
Statistics” gelijk gemaakt aan het jaarcijfer van de ,,U.S. Mint”.’
) Te beginnen met 1945 zijn de Can. cijfers onderhevig aan
eventuele officiële revisie.
) Te beginnen met Dec. 1941 werden de gegevens verschaft
door het ,,American Bureau of Metal Statistics”. Voor de periode
Dec. ‘ 1941-Dec. 1943 hebben de cijfers betrekking.op AustraliO;
van Jan. 1944 af alleen op West-Australië.
– Als 39e Publicatie van het
N.E.l:
–
is verschenen
Dr H. J. Witteveen
LOoflshöogte
en weçkgelegenheid
Prijs f 6,-
(prijs voor Iden en donateurs van het
N.E.I. f4,50)
Verkrijgbaar in den boekhandel en bij de uitgevers
De Erven F. Bohn N.V. – Haarlem
(Reële bedragen in diiizendeh gdens
‘.Iand
[ObligatIes
Totvil
Nieuw
1
–
–
Waarvans
Januari
.7t,2.702
750
2.743.452
2.742:452
1.000
Februari
‘-
.3:463
600
.
4.063
”
2.458
1.605
Maart
11.862
–
11.862
1.712
10.150
SPECIFICATIE DER EMISSIES
IN JANUARI, FEBRUARI EN
MAAR’F 1047 ‘). (Bedracen
in duizenden guldens; koersen en rentevoetén in pCt.).
*
4
,
Adviesbureau voor Bedrijfsorganisatie Ir. M.
G.
IJdo,
.Amsterdam, vraagt voor één van haar
relaties een
werktuigkundig ingenieur
om opgeleid te worden tot bedrijfsleider van een
fabriek met ongever 600 man personeel. Eigen-
handig geschr. brieven Met voil. levensbeschrij-
ving en verlangd salaris te richten aan het bu-
reau, Beethovenstraat 140, .Amsterdam-Z.
Overheidsinstelling zoekt
een doctorandus (drci)
in de Economiè voor het verrichten van
macro-economimhe onderzoekingen. Max.
leeftijd 30 jaar.
een candidaat(e)
in de Economie met journalistieke aè.nleg.
Leeftijd 22-26 jaar.
een hoofd,
(mnl. of vn.) voor de afd. admin. zaken
Leeftijd 25-45 jaar.
een steno typiste
Br. met uitv. opg: v. opI en levensloop te
richten onder no. 89 aan Boekh. M. Dijkhoffz,
Plaats 27, Den Haag.
Het Nederlandse Beheersinstituut, Bureau
Amsterdam, vraagt voor spoedige indienst-
treding
le assistent accountants
met ruime practijk-ervaring.
Schriftelijke sollicitaties te richten aan de
Afd. Personeelzaken, Prins Hendrikkade 33,
Amsterdam. –
Ondernemingen, die het beste leidende personeel zoeken,
speciaal met economische scholing, roepen sollicitanten op
door middel van een annonce Isi de rubriek ,,Vacatures”.
Het aantal reacties, die deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate bevredigend: begrijpelijk, omdat er
bijna geen grote instellingis, dle dit blad niot rogehnatig
ontvangt en waar het niet circuleert. Opdrachten voor het
volgend nummer dienen 12 Mei a.s. in ons bezit te zijn.
4J
4
RNHEM
LEVENSVERZEKERING-
MAATSCHAPPIJ
PERS 0 N EE L S ‘E R Z E K ERIN G EN
N.V. Louis Dobbelmann
Waddinxveen
KOFFIE
N.V. LANKHORST
TOUWFABR1EKEN
SNEEK TEL. 3041 -3042
SPINNERIJ—TOUWSLAGERIJ SEDERT 1803
Ch. GLASZ
•Hypotheekbanken
en woningmarkt in Nederland
Publicatie No. 15 van het N. E. t.
Prijs
f
1,55*
(Prijs voor donateurs en leden van het Nederlandsch Economisch Instituut f1,10; te bestellen bij het N.E.i.)
Uitgave: De ErvenF. Bohn N.V. •- Haarlem
•
Cursussen moderne
bedrijf sadminisf ratie
OTTEROAM
Deze maand begint een cursus voor
in de practijk werkzame bedrijfsadmi-
nistrateurs, calculatoren, enz.
Vraagt prospeÇtus, proefles en naamlijst der docentén
bij het Secretariaat:
BeursgebOuw
–
Kamer 321
–
Rotterdam
Alle correspondentie betreffende advertenties, gelieve U te richten aan Koninklijke Nederlandsche Boekdrukkerij H. A. M. Roelants,
–
Lange Haven 141, Schiedam (Tel. 69300 toestel 6)
Druk Roelants, Schiedam