Ga direct naar de content

Jrg. 31, editie 1536

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: oktober 16 1946

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

Econom

isch
,
-wStatistische

Berichten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN ÉN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

31E
JAARGANG

WOENSDAG 16 OCTOBER 1946

No. 1536

COMMISSIE VAN REDACTIE:

H. W. Lambers; N. J. Polak; J. Tinbergen;
H. M. H. A. van der Valk; F. de Vries;

J. H. Lubbers (Redacteur-Secretaris).

Assistent-Redacteur: A. de Wit.

Abonnementsprjs van het blad, waarin tijdelijk is opge-
nomen het Economisch-Statistisch Maandbèricht, franco
p.p. in Nederland f26 per jaar. Overzeesche gebieds-
deelen en buitenland f28 per jaar. Abonnementen kun-
nen ingaan met elk nummer en .slechts worden beëindigd
per ultimo van het kalenderjaar. Losse nummers 75 cent.

Administratie:. Pieter de Hoochstraat 5, Rotterdam (W.)
Telefoon: Redactie 38040, Administratie 38340. Giro 8408

Alle correspondentie betreffende advertenties te richten
aan de Firma H. A. M. Roelants, Lange Haven 141,
Schiedam (Tel. 69300, toestel 6).

INHOUD:

Blz.

Nieuwe economische politiek? door
Prof; Dr. N.
J
.

Polak

……………………………
659

Het Ontwerp Handvest voor de Internationale Han- delsorganisatie

der Vereenigde Naties (I.T.O.)
door J.

Schilthuis

…………………….661

Fmancieele saneering van Duitschiand door
Mr.
H
.

G.

Vigeveno

……………………….
664

Het vraagstuk der investeeringscontrôle door
Prof. Dr.

G.

M.

Verrijn Stuart

………………
667

Vervangingswaarde bij

,,Vermogensaanwasbelas-
ting” en ,,Vergoeding Materieele Oorlogsschade”
door

A.

C.

Burgersdijk

………………..
671

Geld-

en kapitaalmarkt

………………….
673

Statistieken:

Bankstaten

……………………………
673

Overzicht der laatste vier verkorte balansen
van De Nederlandsche Bank …………..
673

DEZER DAGEN

vond de Vredesconferentie te Parijs een einde, waar-
mede men geen vrede heeft. Het geheel vormde een
,,Unvollendete” met modern aandoende dissonanten;
wantrouwen en prikkelbaarheid waren grondtoon van
de discussies, de resultaten verduidelijken slechts de
kloof tusschen Oost en West. Thuis best, dachten wel-
licht vele afgevaardigden, die de accoorden aan het
slot nit wenschten aan te hooren en de laatste dagen
afwezig waren; om voor Lake Success op krachten te
komen? Hun houding vond blijkbaar weerklank bij de

Fransche kiezers, van wie ruim
31
pCt. bij het refe.
rendum voor de nieuwe constitutie er het zwijgen toe
deed. Voor Bidault en zijn partij was het nauwelijks
hoorbaar ,,ja” een onbevredigende ouverture voor de
komende verkiezingen voor de volksvertegenwoordiging.
Een oud thema werd op de internationale handels-
conferentie te Londen opnieuw in bewerking genomen:
vrijheid op de wereidmarkten. Zonder een ,,striking
unanimity of determination”, zooals Sir Stafford
Cripps die bij de voorbereidende besprekingen van het
Britsche Gemeenebest constateerde, zullen wanklanken.
hier evenmin uitblijven. De Amerikanen vertoonen op
sommige punten reeds de neiging om terug te krabbelen;
zoo schijnt bijv. een vrije wereldmarkt voor natuurlijke
rnbber hun minder welkom te zijn, daar de prijzen op
deze markt spoedig onder die van hun synthetische
product zouden komen te liggen. Inmiddels blijkt het
,,welkom, vreemdeling” het lagere personeel van ver-
schillende Londensche hotels koud te laten: het ging
in staking. Dit voorbeeld vond navolging bij het Ame.
rikaansche hotelpersoneel in Washington.
De Amerikanen geven overigens liever den toon aan,
zij het op niet altijd even tactische wijze. Is het presen-teeren van de rekening voor de afwikkeling, der ,,lend-
lease”-leverauties aan Rusland bedoeld als accentuee-
ring van de verdwijning, van Wallace? In dezelfde
richting wijst de aansporing tot waakzaamheid, die de
opvolger van Wallace, Harriman, tot het Amerikaan-
sche volk richtte.
De harmonie der sferen is in de politiek, die slechts
machtssferen kent, moeilijk te realiseeren. Hier ligt
volgens Veidmaarschalk Smuts in zijn rede te Den Haag
– zijn bezoek aan ons land viel juist samen met de
proefvlucht van de K.L.M. naar Zuid-Afrika -, een
taak voor Europa. In zijn toespraak parafraseerde hij
Churchill en Paul Kruger’s ,,Alles sal reg kom”. Zal
het gelukken? Voorloopig geeft Europa slechts ketel-
muziek ten beste.
Wordt liet in Indië wellicht een pastorale? De wapen-
stilstandsovereeukomst is er tenminste. Applaus blijft
voorloopig uit; wij bevinden ons nog tusschen de deelen.
Wel is er verademing, naast onzekerheid over de be-
siissende vraag, wat beide partijen economisch voor
elkaar kunnen beteekenen. Inmiddels werd bekend,
dat de export van Japansche textielgoederen naar
Nederlandsch-Indië binnenkort zal worden hervat;
onze achterstand wordt hierdoor geaccentueerd.
Het thema van dezen achterstand viel eveneens te
hooren in de mededeelingen van Minister Lieftinck na
zijn reis
itaar
de Vereenigde Staten en Canada. Bij de
effectenhandelaren te Amsterdam raakte de Minister
een gevoelige snaar, zoodat op de Beurs de Her tijdelijk
aan de wilgen werd gehangen..
Nederland is uit de maat. Grijpt daarom de pas op-gerichte ,,Stichting tot daadwerkelijke bestrijding van
het infiatiegevaar” terug op het instrumentarium van
de klassieken?

FRIESCH-GRONINGSCHE HYPOTHEEKBANK N.V.

NEDERLANDSCHE HYPOTHEEKBANK N.V.

ALGEMEENE FRIESCHE HYPOTHEEKBANK N.V.

Reserves f13.900.000

Verkrijgbaar

3°I
P.AN.D.BRIEVEN

Nederlandsche Hypotheekbank N.V.

100
O/

3a.Oto & z0onal

anno 1720

ankiet &

uranttc=jiaketaar

otterbam

‘4rabenjae, De[tt, Otbitbam, YTlaarbingen

mtérbam (alleen Zlzzurafifit)

met
21/2
% verplichte uitloting.

AMSTERDAMSCHE

Voorloopig worden recepissen afgegeven.

BANK. N.V.

Prospectus op aanvraag gratis verkrijgbaar.

KAPITAAL 1 MIUM RESERVES 1 31.S

DE VER. VAN BELASTINGCONSULENTEN

Begin November a.s. zullen vanwege.
onze Vereeniging mondelinge cursussen
aanvangen
ter VOLLEDIGE opleiding tot

BELASTINGCONSULENT

onder leiding van Dr.
J. L.
Meij Jr., (Boekhouden, Economie, Privaatrecht,
Staatsinrichting, Soc. Wetgeving, Be-
drijfshuishoudkunde en Belastingrecht).
Aanmelding en inlichtintie
n
bij den Se-
cretaris-Penningmeester der Vereeniging,
Kr. Nieuwe Gracht 56. Utrecht, tel. 17317.

NAMENS HET BESTUU1:

Prof Mr. G. M. G. H. Russel, Voorzitter;

H. J. D. v. Hoorn v. Meteren. Secr.-Penningm.

EERSTE NEDERLANDSCHE

Verzekering Mij. op het Leven en tegen Invaliditeit N.V.
Gevestigd te ‘s-Gravenhage

ADMINISTRATIEKANTOOR DORDRECHT • BELLEVUESTRAAT 2, TELEFOON 5340

Personeel s- Pensioenverzekering
verschaft directe fIscale besparing – afschrijving vantoe-
komstlge lasten – blijvende soci.le voldoening

Vraagt U eens welgedocumente.rd advies aan ons
BUREAU VOOR
COLLECTIEVE CONTRACTEN

Maakt gebruik van de rubriek ,,Vacatures” voot he’
oproepen van sollicitanten voor leidende functies. Het
aantal reacties die deze annonces tengevolge hebben
is doorgaans uitermate beviedigendi; begrijpelijk: omdat
er bijna geen groote instelling is, die dit blad niet
regelmatig ontvangt en waar het niet circuleertl

gispen

culemborg
amsterdam
rotterdam

Koninklijke

N ederlandsche

Boekdrukkerij

H. A. M. Roelants

Schiedani

DE TWENTSCHE BANK
N.V.

MAANDSTAAT OP 30 SEPTEMBER
1946

Kas, Kassiers en
Daggeldieeningen
f 12.372.655,68
Ned.schatk.papier ,,
576.617.035.61
Ander Overheids-
papier

………… ..

858.800,22
Wissels

………. ..

824.496,80
Bankiers in Bin-
nen- en buitenl, ,,
18.807.27086
Eff, en Syndicat.
,, 1.568.064,30
Prot, en Voorsch.
tegen Effecten

..,,
13.258.502,21
Debiteuren

…… ..
69.762.392,85
Deelnemingen
(mcl.
Voorschotten

7.780.71043
Gebouwen

…… ..
3.500.000,-
Bel, reserve voor

1095681
Vt
ver

f 706.445.610.09

f 706.445.6100

Nederlandsch Indische llandeIsh3llk, NIY.

Amsterdam – Rotterdam – ‘s•Gravenhae

Alle Bank, en Effectenzaken

SS0

STANDARD AMERIKAANSCHE PETROLEUM
CIE

Kapitaal

……..f
40.000.000.-
Reserve

……….

..
11.200.000,-
Bouwreaerve
2.000.000,-
Deposito’s

op

ter-
mijn

…………

..
48.138.838,91
Crediteuren

……

..
584.474.623,81
Geaccepteerd

door
Derden

……….

..
77.393,71
Overl

saldi

en
and, rekeningen
19.459.072,4(
Res.

v

verleende
pensioenen

……

..
1.095.681,1:

16 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

659

NIEUWE ECONOMISCHE POLITIEK?

Onze Minister-President heeft Vrijdagavond 4 dezer
over de beide Hilyersumse zenders tot het Nederlandse volk gesproken. Lonen en prijzen, was zijn onderwerp.
Een onderwerp, gelegen op de gebieden van verschil-
lende zijner ambtgenoten: sociale zaken, economische
zaken, landbouw, wederopbouw, financiën. Dat de
Minister-President, wiens eigen departement bij deze
aangelegenheid niet rechtstreeks is betrokken, dit
onderwerp heeft ingeleid, toont, dat de aangekondigd
maatregelen een essentieel deel vormen van de. kabinets-
politiek •en derhalve van meer dan louter technisch
belang zijn.

Inderdaad, de radiorede kondigt een samenstel
van maatregelen op economisch en sociaal gebied aan,
dat een wijziging van koers .aanduidt. Vooreerst is
het al een verandering – én een gelukkige! – dat de
maatregelen in onderling verband worden aangekon-digd en gemotiveerd. Te vaak kwam het tot dusverre
voor, dat nauw samenhangende vraagstukken door
verschillende departementen telkens voor een brok-
stukje op eigen houtje werden behandeld en daardoor
geenszins opgelost, integendeel, dat de oplossing be-
moeilijkt werd doordat de gedeeltelijke oplossingen
onderling tegenstrijdig waren. Het kernprobleem van
het economisch herstel is nu gelukkig in centrale
behandeling gekomen.

Is er reeds koerswijziging te bespeuren in deze co-ordinatie, belangrijker nog is de veranderde richting,
waarin verschillende van de aangekondigde maat-
regelen wijzen. Die richtingswijziging is van zo grote
betekenis, dat wij durven te spreken van een nieuwe
economische politiek.

Deze ‘woordencombinatie wekt herinnering op aan
dë geschiedenis van Sovjet-Rusland. Na de eerste jaren
van de Octoberrevolutie, in welke jaren de grotere
en kleinere leiders van de nieuwe gemeenschappn
hun denkbeelden en idealen uitvierden en de toen
geldende politieke beginselen,
zoals zij meenden die te
moeten verstaan, trachtten te verwezenlijken, voerde
Lenin in zijn laatste levensjaren een politiek stelsel
in, dat hij N.E.P. (nieuwe economische politiek) noem-
de en waarbij op menig punt wederom wegen werden
ingeslagen, die tevoren als normaal en doelmatig
hadden gegolden, maar die sedert de revolutie waren
verlaten.

Ook hier te lande heeft na de bevrijding een toe-
stand geheerst, die met een periode na een revolutie
is te vergeljken De bezetting, het vërzet, de splitsing
van’ het grondgebied in een bevrijd en een bezet ge-deelte, de oorlogshandelingen, de stelselmatige ver-
woesting en beroving, de honger, de wegvoering van
talrijke personen, de vele soorten van gezag na de
geleidelijke bevrijding, zij hebbeik alle met elkander
een ontwrichting veroorzaakt, welke met die van een
revolutionnair tijdperk te vergelijken is. Zij, die de
moeilijke taak op zich hebben genomen, orde in die chaos te brengen, moesten veelal op eigen gezag en snel beslissen, elk op hun terrein. Is het wonder, dat
zij niet steeds de samenhang in het oog konden houden
van hun probleem met dat, hetwelk een ander, met
gezag bekleed op aangrenzend terrein, trachtte meester
te worden? Evenals in een postrevolutionnaire tijd
pasten ook hier verschillende met macht en gezag
toegeruste personen de leidende politieke beginselen,
zoals zij meenden die te moeten verstaan,
op verschillende
wijzen toe. Vaak zelfs op verrassende wijze: het per-
sonalistisch socialisme van notoire socialisten bleek
soms meer personalistisch dan dat van hen, die te-
voren niet in socialistisch vaarwater waren gesigna-
leerd. De onvaste, te zeer op persoonlijke opvattingen
en contacten gebaseerde politiek was daardoor, in

menige sector te tegemoetkomend tegenover de in die
sector betrokkenen.

Zo kon het zijn, dat de ene autoriteit, ter stimu-
lering van de productie, verhoging van richt- of maxi-
mumprijzen’ toestond, de andere met hetzelfde doel
verhoging van lonen of verstrekking van grotere
rantsoenen, met het gevolg, dat het effect van de ene maatregel’ dat van de andere teniet deed en als resul-
tante alleen het ixiflatiegevaar overbleef. Zo kon het
zijn, dat overal disproportionaliteit ontstond tussen
de benodigde productieve krachten onderling, tussen
opbrengsten en kosten, tussen nodige en overbodige
goederensoorten, en, wat wel het allerergste was,
tussen prijzen, lonen en arbeidsproductiviteit.

Vooral deze laatste disproportionaliteit moest het
gevolg iijn van een te tegemoetkomende houding van de sectorautoriteiten tegenover de sectoriërs. Immers,
producenten willen hoge prijzen voor de producten
van hun groep, ook al werken zij niet met de uiterste
efficiency, arbeiders willen hoge lonen voor hun arbeid,
ook al voeren zij hun prestaties niet tot de hoogste
graad op, consumenten – en dat zijn de vorige cate-
gorieën ’66k – willen hoge rantsoenen tegen matige
prijzen, ook al hebben zij in hun- eigen bedrijfstak niet
ten’ volle gepresteerd wat zij konden en daardoor de
productiegrootte neerwaarts en de. productiekosten
opwaarts beïnvloed. -.

Het nieuwe’ in de thans aangekondigde economische
politiek is nu, naast de coördinatie der sectoren, dat
zij niet langer dienende zal zijn, maar integendeel de
neiging heeft, alle producerenden dienstbaar te maken
aan haar doelstelling: herstel van de nationale wel-
vaart door opvoering van de productie en van de
productiecapaciteit.
Grotere productie stelt in staat tot meerder ver-
bruik, tot snellere opbouw van -een nieuw productie-
en woonapparaat en tot meerdere uitvoer. Deze
drie elementen zijn -weer van- invloed op de arbeids-
productiviteit. Onvoldoend verbruik leidt tot vermin-
derde arbeidscapaciteit en tot afnemende lust om te
werken, vertraging van çle opbouw van het productie-
apparaat beperkt het productievermogen, onvoldoende
uitvoer belemmert le invoer van grondstoffen en
duurzame productie)middelen. Alles moet er dus op
gericht zijn,’ de pro”uctie te doen toenemen.

Maar het is niet onverschillig, ‘op welke wijze men
deze productietoeneming bevordert. Bij het eerste
herstel van ons economisch leven, dadeijk na de cru-
stige ontwrichting en de honger, was het duidelijk,
dat herstel van verbruik een eerste voorwaarde was
voor hervatting en geleidelijke vermeerdering der pro.
ductie. Een beloningspeil, dat tot het kopen van de
voor het leveren van de vereiste prestaties nodige ver-
bruiksgoederen in staat stelde, was derhalve nood-
zakelijk, vandaar vaststelling van arbeidslonen, die
aan de kosten van het levènsonderhoud werden aan-
gepast, en van prijzen voor bedrjfsproducten in over-
eenstemming met de productiekosten daarvan. Deze
methode van productiestimulering leent zich zeer goed voör de gedecentraliseerde regelingen, die tot dusverre
overheersten. Zij leidt tot voortdurende verhoging
van prijzen, immers, bij elke prijsverhoging moeten de
beloningen worden aangepast, en daar deze beloningen
zelf weer productiekosten zijn wordt nieuwe prijs-

opslag onontkoombaar. Niemand wordt er beter door
dan degene, die kans ziet, ten tijde van de prijsver-
hoging voorraden te bezitten. Automatisch komt er,
althans binnen afzienbare tijd, geen einde aan de
e
reeks verhogingen, omdat de inkomnsopslagen in
staat stellen, de in prijs verhoogde artikelen in on-
verminderde mate te kopen en te verbruiken.
Het bezwaarlijke van deze methode is echter, dat
de voortdurende prijsverhogingen zowel de opbouw

660

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 October 1946

van het productie-apparaat als de export belemmeren
en daardoor het duurzame herstel tegenhouden. Voor-
waarde voor export is een concurrerend prijspeil,
voorwaarde voor de oplouw van een productie-
apparaat is, dat de kosten daarvan de contante waarde
van de in de toekomst ervan te wachten rendementen
niet te boven gaan. Een hoog prijsmveau schrikt
ondernemers af, wier belangen ovèr de landgrenzen
en over beperkte tijdslimieten heen reiken,, getuige
vooral de geringe bouwbedrijvigheid, welke niet enkel
aan grondstofschaarste is toe te schrijven.
Het is dus begrijpelijk, dat de Regering thans aan
de prijs- en loonsverhogingen een halt toeroept. Een
centrale leidraad voor de bepaling van prijzen en lonen
met de bedoeling te komen tot vergrote productie
en verlaging van productiekosten is het uitgangspunt

van de thans ingeleide nieuwe economische politiek.
Er zit echter aan die economische politiek heel wat
meer vast dan een loonstop en een drang of dwang tot
prijsverlaging. Er moet evenwicht zijn tussen lonen
en kosten van het levensonderhoud en tussen pro-
ductiekosten en prijzen van de producten. Zijn de
lonen involdoende tot dekking van het levensonder-
houd, dan heeft dat, naast het ethische en sociale
euvel van zulk een ontberingstoestand, het beden-
kelijke gevolg, dat cle arbeidsprestatie beneden peil’
daalt of blijft. Liggen de prijzen der producten be-
neden de productiekosten, dan worden• geen nieuwe
productieprocessen aangevat en blijven sommige reeds
geprojecteerde voortbrengingen achterwege. Oneven-
wichtigheid in de prjsbepalingen doet dus de pro-
ductie afnemen, althans niet omhooggaan.
Om de spanning tussen lonen en productiekosten,
via kosten van levensonderhoud, te beperken, heeft de Regering tot dusverre de prijzen van sommige levens-
middelen laag gehouden met subsidies uit overheidskas. Dit had echter weer een nieuwe onevenwichtigheid ten-
gevolge, die van de rijksfinanciën.
Had men voor lonen ets prijzen, geen grenzen te
stellen, dan konden al die onevenwichtigheden worden
vermeden, door voortgaande verhogingen. Maar wij
hebben verklaard, hoe het komt, dat er grenzen moeten
worden gesteld en derhalve vragen die onevenwich-
tigheden aandacht.
De Minister-President ontwikkelde nu een program,
omvattende de volgende groepen van,, maatregelen,
door ons als volgt gerubriceerd:
A. Ter wegneming, resp. voorkoming van oneven-
wichtigheid tussen lonen en kosten van het levens-
onderhoud:

1. Verhoging van het geldloon, door uitbreiding
van de kindertoeslag.

2. Verlaging van prijzen door:
minder gevarieerd assortiment, hetgeen goed-
kopere en snellere productie mogelijk maakt;
ge’wijzigde grondstoftoewijzing, vermoedelijk ge-
richt op het geven van productiedirectieven,
hetgeen kan leiden tot rationeler en goedkoper
fabriceren;
verlaging van handelsmarges;
afschaffing van minianum.prijsstelling, dus toe-
lating van prijsconcurrentie binnen het raam
der maximum-prijzen;
‘verscherpte prijscontrôle.

3. Kwalitatieve versobering door:
minder gevarieerd assortiment (zie A 2a);
alternatieve levering op de bon van goedkopere
of duurdere artikelen (margarine op de boter-
bon, suiker op de snoepbon).

4. Uitstel van de voorgenomen huurverhoging.

B. Ter wegnemin.g, resp. voorkoming, van oneven-
wichtigheid tussen prijzen en productiekosten:

Stimulering der productie door prestatiebeloningen,
ter verhoging van de arbeidsproductiviteit.
Stopzetten van de verhoging van loonnormen.
Rationeler productie (zie A 2a en b).

C. Ter wegneming, resp. voorkoming of vermindering
van onevenwichtigheid in ‘s Rijks financiën:

Verlaging van de levensmiddelensubsidies, aller-
eerst door verhoging van de prijzen voor brood,
melk en boter
1)

Overziet men dit stel maatregelen, dan komt een
nieuwe koers tot uiting in de verlaging der handels-

marges, de toelating van prijsconcurrentie, de 1oon
stop en de neiging tot prestatiebeloningen. Tot dusverre
hadden orden.ingsmaatregelen, zowel vödr de oorlog
als na de bevrijding, veelal de strekking om bedrijfs-
genoten bescherming te verlenen en hen in staat te
stellen, hun inkomenspositie te handhaven of te. ver-
beteren. Ook een zekere niveilering van verschillen
tussen meer en mindere bekwaamheid of activiteit
lag in zulke maatregelen veelal opgesloten. De ver-
melde voornemens A 2 c en d, B 1 en 2 wijzen nu in
andere richting.

Evident belangrijk is het streven naar rationeler
productie, zowel door vereenvoudiging van assorti-
menten als door aanwijzing van bepaalde te produ-
ceren soorten bij het toewijzen van grondstoffen. Deze
bij onze algemene verarming volkomen passende ver-

soberingspolitiek werkt, gelijk bovenstaand exposé
toont, in alle opzichten gunstig: zij verlaagt productie-
kosten, zij verlaagt prijzen, zij vermindert kosten van,
levensonderhoud. Wij treffen dezelfde maatregel, onder
drie rubrieken als positief werkend middel aan (A 2, a
en b, A 3 a, B 3).

Geheel anders is dat met enige andere maatregelen.
De verhoging van de kinderbijslag doet, via’ de vers
hoogde premie, de productiekosten omhooggaan. Daar
de premieverhoging niet mag worden doorberekend
ddemt hier nieuwe onevenwichtigheid op, tussen
prijzen en productiekosten. Eveneens dreigen zulke
onevenwichtigheden in het handelsbedrijf te ontstaan
door de verlaging der haudeismarges enbij de exploitatie
van onroerend goed zuilen zij door het uitstel van de,
huurverhoging, voorzoover zij er al zijn, worden be-
stendigd. De maatregelen onder B worden dus geheel
of ten dele gecompenseerd door sommige maatregelen
onder A. En de gunstige werking van de maatregelen
onder A worden weer ten dele tegengewerkt door de
verhogingen van levensmiddelenprijzen ter ontlasting
van cie overheidsfinanciën.
Is deze nieuwe economische politiek ter dege uit,-gebalanceerd? Of wordt hier enkel richting, gegeven
aan Prijsbeheersing en Rijksbemiddela,ars om de.
evenwichten alsnog te vinden? Bij de verlaging van
de handelsmarges en bij de vaststelling van maxim,uni-
prijzen voor de producten van de meer gerationali-
seerde voortbrenging heeft de Prijsbeheersing vrijheid
van handelen. Zij mist die ten aanzien van kinderbijslag-
premie en huishuur. Verlaging van productiekosten in

het algemeen en van de kosten van onderhoud van
onroerende goederen is derhalve een eerste vereiste,.
Daartoe leidt, naast rationeler productie, de in-
voering, resp. uitbreiding, van stelsels van prestatie-
loon. Alleen door verhoogde arbeidsproductiviteit, die
tegelijkertijd tot verlaging van productiekosten en tot
de zo ‘nodige vergroting van product leidt, is hier,
oplossing te vinden. De arbeidsprodnctiviteit’ biedt,
naar de eerste Nota over het Centraal Economisch

) Ook voor suiker zal men het subsidie verminderen, maar’de
daaruit voortvloeiende prijsverhoging wordt opgevangen door’:
verlaging van de accijns. Bedoelt deze comptabele handeling
(vestzak aan broekzak) een toekomstperspectief te openen of past
zij in het kader van een Nederlands-Belgisch-Luxernburgse tol-
unie? . . ,

16 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

661

Plan 1947
2)
op blz. 10 opmerkt, een somber beeld.
Na in November 1945 van 58 op 69 tè zijn gesprongen
is het indexcijfer (1938 = 100) sindsdien blijven
schommelen tussen 65 en 69. In een halfjaar tijds is,
ondanks alle propaganda voor hard en deugdelijk
werken, de arbeidsproductiviteit niets vooruitgegaan.
Kolengebrek en veroudering der maçhines vormen hier-
van een voortdurend afnemende oorzaak, werkstakingen
en transportonderbrekingen zijn wisselvallige factoren.
Een belangrijk element is hier ook de bereidheid van

den arbeider om zich in te spannen tot de beste presta-
tie, die hij kan geven. Om die te prikkelen acht de
Regering nu een ruimere toepassing van stelsels van
prestatieloon gewenst.

De toepassing en de kelize van deze stelsels zullen in nauw contact met het bedrijfsleven worden onder-
zocht en voorbereid. Terecht, want hier werkt in
sterke mate een psychologisch element. Werkt de
prikkel sterker, wanneer het prestatieloon een geringe
aanvulling is op een voor het levensonderhoud in
des arbeiders stand voldoend basisloon, of wanneer
het een ruime, onmisbare complementering vormt
van een te lage grondbeloning? Voor verschillende
categorieën van werkenden zal deze vraag verschil-
lend worden beantwoord. Daarom is
g
edegen onder-
zoek met medewerking van het bedrijfsleven, branche-
gewijs, nodig.

Om dezelfde reden echter bevreemdt het, dat de
Regering tezelfder tijd een maatregel voorstelt, die
haar nieuwe economische politiek doorkruist, de uit-
breiding van de kinderbijslag, welke voor alle arbeiders

met meer dan 66n kind een aanzienlijke en voor alle
werklieden met én kind een niet onbelangrijke ver-
hoging van het vaste weekloon inhoudt. Op zichzelf
achten wij deze verbetering van de positie der ge-
mannen geenszins verkeerd, integendeel, wij juichen
het toe, dat de lasten, die juist de gezinshoofden hebben
te dragen door het omhooggaan van de kosten van het
levensonderhoud, worden verlicht, en wij achten de eerste twee kinderen, die tot dusverre buiten de bij-
slagregeling vielen, een goede maatstaf van selectie.
Maar wij vrezen, dat de plotselinge verhoging van het
basisinkomen bedenkelijke gevolgen zal kunnen hebben.
Psychologisch werkt een geleidelijke verhoging,
met telkens kleine toenemingen, gunstig op de werk-
lust, terwijl plotselinge aanzienlijke verbetering van de
koopkracht tot satisfactie kan leiden. Achteruitgang
na voorafgaande verhoging werkt meestal ontmoedi-
gend en wekt afkeer op.

In de toekomst zijn nu verschillende verhogingen
van de gezinsuitgaven te verwachten. Daaronder is
allereerst de huurverhoging, een op den duur onont-
koombare prjsaanpassing, die zal moeten medewerken
tot het loskomen van activiteit in de woningvoor-
ziening. Daar is voorts de prijsverhoging ter afschaffing
van levensmiddelensubidies, welke met de opslagen

voor brood, melk en boter thans op bescheiden schaal
wordt ingezet, terwijl verdere prijsverhogingen in het
voornemen liggen. Daar is de voorgestelde verhoging
van de omzetbelasting en voor degenen, die van het consunientencrediet ter aanschaffing van duurzame
verbruiksgoèderen zullen gebruik maken, zal de we-kelijkse afbetaling daarop het budget in de toekomst
belasten. Welke psychologische reactie stelt men zich
voor, wanneer na één aanzienlijke sprong naar boven
het gezin korte tijd later geleidelijk aan weer het groot-
ste deel van de vermeerdering van zijn reële inkomen
moet prijsgeven?

Zou men geen dienst bewijzen aan de arbeiders-
gezinnen door de invoering van de overwogen maat-
regelen te synchroniseren? Afgezien van de psycho-

‘)
Uitgave van het Centraal Planbureau i.o., s-Gravenhage,
September 1946.

logische uitwerking op de werklust van gezinshoofden
en tot de gezinnen behorende jongelieden neme men
wel in aanmerking, dat plotselinge aanzienlijke koop-
krachtvermeerdering leidt tot verhoging van levens-
standaard, tot extra verbruik, dat men zich na enige tijd weer zal moeten ontzeggen. Gemis van iets, dat
men reeds verkregen had, is een veel zwaarder offer
dan het niet hebben van iets, wat men nooit, of wellicht
jaren geleden, gehad heeft. Dat zwaardere offer kan
men de mensen beter besparen.

Er is nog een andere zijde aan deze kwestie: een
algemeen economische. Plotselinge vermeerdering van
koopkracht leidt tot grote consumptieve vraag op
niet gerantsoeneerde markten, hetzij naar vrije goe-
deren, hetzij naar ,,zwarte” waar. Hoezeer dit de prijs-
daling, die de Regering wil, de werklust en de arbeids-
productiviteit tegenhoudt, is bekend. De vraag, die
straks, als de verhoging van de uitgaven werkelijk-heid wordt, zal moeten afnemen, heeft intussen ge-
stimuleerd tot meerdere productie van goederen,
die dn geen afzet meer vinden, dus tot verspilling
van schaarse productieve krachten. Deze ongewenste
gevolgen van de voorgenomen maatregelen zijn te
voorkomen door synchronisatie.
Wil de Regering, dat haar op gezonde gedachten
geprojecteerde nieuwe economische politiek nuttig
effect zal sorteren, dan zal zij de averechtse werking
van de verruiming van de kinderbijslag moeten op-
vangen, hetzij door die slechts geleidelijk in te voeren,
in nauw verband met de verwezenlijking van de maat-
regelen, welke het gezinsbudget verzwaren, hetzij door
mèt deze verhoging van de kinderbijslag in te voeren
een stelsel van verplicht sparen, door bijschrijving van de bijsiagverhoging, geheel of gedeeltelijk, op
spaarrekeningen, welker saldi lii het algemeen eerit
na een aantal jaren beschikbaar worden gesteld, maar
waarop arbeiders met zeer laag weekloon en behoef-

tigen onder bepaalde omstandigheden en voorwaarden,
geld zullen kunnen opnemen.
Dit alles, indien de verhoging van het basisloon
nodig is. Om dit te beoordelen dient men deze, in be-
ginsel tegen de nieuwe economische politiek ingaande
maatregel in breder kader te bezien. En ook de nieuwe
economische politiek in haar geheel zal men moeten
projecteren tegen een bredere en diepere achtergrond.
In de rede van den Minister-President hebben wij ge-
mist het kader van onze diepe nationale armoede, zo
ontstellend groot, dat men het wel begrijpt, als de
Regering schroomt, deze ten voete uit te demonstreren,
maar dat men niet begrijpen kan, .dat velen, die inzicht
konden en moesten hebben, nog steeds zo ,,gewoon” doen. Ook hebben wij gemist het perspectief van het herstel, van de wederopleving, van het alom fel aan-
pakken, juist als reactie op de armoede, zodra men
zich die is bewust geworden. Zolang wij dit kader en
dit perspectief missen is het de vraag, of deze nieuwe
economische politiek de overgang kan vormen tot
verwezenlijking van het zesjarenplan, in de meer-
genoemde nota opgesteld.
P.

HET ONTWERP HANDVEST VOOR DE

INTERNATIONALE HANDELSORGANISATIE

DER VEREENIGDE NATIES.

(LT.O.)

Op 6 December 1945 deed de Amerikaansche ,,Secre-
tary of State” aan den Britschen Ambassadeur te
Washington een gewichtig document toekomen. Het

bevatte een lange reeks voorstellen, bedoeld om te
worden voorgelegd aan een in 1947 te houden Inter-
nationale Conferentie over handel en werkgelegenheid

64

862

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

A6 October 1946

en werd tevens ter bestudeering toegezonden aan de
Regeeringen van vele andere landen.
Het stuk gaat vergezeld van een gezamenlijke ver-
klaring van de Vereenigde’ Staten van Amerika en
Groot-Britannië, waaruit blijkt, dat deze ,voorstellen
voortgekomen zijn uit het initiatief der Anierikaansche
Regeerixig en dat de Engelsche Regeering in het algemeen
volkomen met de voorstellen instemt en die aanvaardt
als basis voor internationale besprekingen. Zij verklaart
krachtigtot het succes der voorgenomen conferentie
te zullen bijdragen.
De ,,Proposals” hebben ,in veel landen groote be-
langstelling gewekt. In Nederland heeft in Maart 1945
de Raad voor Economische Aangelegenheden uit den
Ministerraad een commissie benoemd voor het uit-
brengen van advies over den inhoud der voorstellen.
Ongetwijfeld verdienen die onze volle aandacht. Zij
gaan er van uit, dat een bevredigend welvaartspeil
sléchts bereikbaar is, wanneer internationale econo-
mische samenwerking geleid zal hebben tot een hoog
peil van werkgelegenheid en een internationalen handel,
die niet meer, als tusschen de beide wereldoorlogen
in toenemende mate het geval was, den verlammenden
invloed’ ondervindt van tallooze belemmeringen van
velerlei aard.

De ,,Proposals’.’ beoogen de oprichting, in het kader
van de Vereenigde Naties, van een ,,International
Trade Organisation” (I.T.O.), welke tot taak zal heb-
ben, de overeenkomsten, welke ,op den grondslag der
,,Proposals” uit de te houden conferentie zullen voort-
komen, uit te voeren en onlangs vond de publicatie
plaats van een door de Amerikaansche Regeering
ontworpen handvest voor deze nieuwe internationale
Organisatie. Strekking en inhoud van dit ontwerp.
kômen ‘in hoofdzaak overeen met die van de .Propo-
sals”, al
,
zijn sommige punten verder uitgewerkt en
scherper geformuleerd, en al vallen hier en daar ook
wel eens afwijkingen te constateeren, welke dan echter
slechts details betreffén.
Van,Amerikaansche zijde zal ongetwijfeld de wensch
uitgaan om het ,,draft charter” den grondslag te doen zijn
voorde besprekingen in de conferentie van 1947,
doch, het lijkt niet onmogelijk, dat Engeland, dat wel
zijn instemming betuigd heeft met den voornaamsten
inhoud der ,,Proposals” en zich ten aanzien van het
meer in details gaande ,,draft charter” niet gebonden
heeft, daartegen bezwaar zal maken.
Wij’ zullen echter goed doen, ons voor onze beoor-
deeling der Amerikaansche plannen te baseeren op het
,,draft charter”, omdat dit het meest recente en uit-
voerige der twee stukken is.

Wie zich in den inhoud verdiept, ontmoet bij het
lezen telkens weer oude bekenden uit een tijd, die in jaren niet ver achter ons ligt, doch waarvan wij
gescheiden zijn door de zoo moeizaam doorworstelde
en ons zoo lang gevallen oorlogsjaren. In dien tijd
waren de wrange herinneringen aan de belemmeringen,
die den internationalen handel in die vooroorlogsche
jaren steeds meer deden inkrimpen en die voor ons
land zulke uitermate nadeelige gevolgen hadden, wat
vervaagd. Lezing van het Amerikaansche ontwerp doet
dat alles echter in ons geheugen terugkeeren, al is het
geen opwekkende ervaring, al die den handel belemme-
rende maatregelen, welke aan onze welvaart toen zoo
veel afbreuk deden, weer duidelijk voor ons te zien.
Die herinnëring verhoogt echter tevens de aantrek-
kelijkheid der gedachte, die aan de ‘,,Proposals” ten
grondslag heeft gelegen, dat tot de middelen ter
beveiliging tegen nieuwe verbreking van den vrede
ongetwijfeld dient te worden gerekend internationale economische samenwerking, welke wrijvingen voor-
komt of de oorzaken daarvoor uit den weg ruimt en
het welvaartspeil kan verhoogen.

Omtrent de bevordering der werkgelegenheid be-,
vatten zoowel ,,Proposals” als Ontwerp Handvest slechts
korte passages. Deze bepalen zich tot de erkenning
door alle leden der I.T.O.,, dat handhaving van nuttige
werkgelegenheid voor allen, die in staat zijn tot werken,
voorwaarde is voor het, welslagen van den arbeid
der orjanisatie. De daartoe noodige maatregelen zal
elk der aangesloten landen zelf dienen te nemen, met

dien verstande echter, dat zij ,niet mogen leiden tot
werkloosheid in andere landen, en niet onvereenigbaar
mogen zijn met het streven naar uitbreiding van den
internationalen handel. Overigens wordt bepaald, dat
het, in overeenstemming met het Handvest der Ver-
:

eenigde Naties, de Economische en Sociale Râad zal
zijn, die voor de toepassing van deze korte doch ver-
strekkende bepalingen over de werkgelegenheid z9rg, dient te dragen.

De eigenlijke bem
,
oeiing met dit vraagstuk zal dus
niet behooren tot de taak der I.T.O. Wat deze wel zal
hebben te doen, vormt reeds een taak van gewedigen,
omvang, welke behandeld wordt in drie hoofdstukken
van het Ontwerp Handvest, die tot opschrjft hebben:
Algemeene Handelspolitiek, Bepèrkende Handelsprak-
tijken en Intergouvernementeele Goederenovereenkom-
sten. .

Voor Nedeland,is ongetwijfeld het eerste dier drie
hoofdstukken het belangwekkendste. Het behandelt’
stuk voor stuk de vele en veelsoortige handelsbelemme-
ringen, welke wij uit het verleden maar al te goed
kennen. Ten aanzien’ van vele daarvan hebben’ wij
aan den lijve gevoeld, hoeeer zij in staat zijn, den.
handel te verlammen en hevig zijn de nadeelen ge-
weest, welke wij er van hebben ondervonden. Ander-
zijds zijn verschillende dier den handel belemmerende
maatregelen ook door Nederland zelf toegepast als,
afweermiddel tegen de gevaren, die in het tijdperk
tusschen de ‘twee wereldoorlogen ons bedrijfsleven en
onze werkgelegenheid bedreigden.
Tegen al die handelsbelemmeringen bevat het ont-
werp min of meer stringente verbodsbepalingen. Naar
een toestand, dien men bepaald als vrijhandel zou
kunnen aanduiden, streeft het. ontwerp nog niet,
maar wel naar een belangrijke verlichting der kluisters,
waarin de internationale handel v66r .4en oorlogge-
sloten was en nu weer gesloten dreigt te worden. , In
algemeenen zin kan dit streven naar een aanmerkelijke
bevrijding van het goederenverkeer voor ons land,
dat voor het herstel van zijn welvaart zoozeer een
zoo groot mogelijke vrijheid behoeft voor den uitvoer
der producten van zijn nijverheid, landbouw en vee-

houderj, voor den invoer van de grondstoffen’ zijner.
industrieéle en agrarische veredelingsbedrjven en•
voor zijn driehoeks- en transitohandel, slechts aan-
trekkelijk zijn. Nadere beschouwing van de bepalingen
doet ons echter al spoedig inzien, dat het zaak is om
ons grondig af te. vragen, in hoeverre het prijsgeven der
mogelijkheid om zekere middelen ‘ter beveiliging van
ons bedrijfsleven en onze werkgelegenheid toe te pas-
sen, nadeel zou berokkenen aan gewichtige welvaarts-
bronnen.

Het ‘is alleszins gerechtvaardigd, ons te vergewissen
van het gewicht der van ons als .prijs’voor de te ver-
krijgen grootere haudelsvrijheid verlangde opofferingen.
Dit zou dan kunnen leiden tot de’ overtuiging, dat in
sommige gevallen de verbodsbepalingen een wel wat
al te groote beperking onzer bewegingsvrijheid met zich
brengen, en wij, zonder de redelijkheid uit het oog te
verliezen, mogen trachten een wijziging te verkrijgen.
Op vele ‘punten temperen uitzonderingsbepalingen
(zoogenaamde ,,escape clauses”) de gestrengheid der ver-
bodsbepalingen. Voor het behoud der mogelijkheid,
dat met onderhandelingen op grond van deze voor-
stellen iets bereikt wordt ten behoeve van een vrijer

16 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

663

haudeisverkeer, was dat noodzakelijk. Aanvaarding
der voorgestelde regeling zou reeds een grooten stap
in die richting beteekenen, en het is zelfs zeer de vraag,
of het geheel der ,,escape clauses” voor een voldoend
aantal landen voldoende zal zijn om den waarschijnlijk wel algemeen aanwezigen wensch naar een vrijer han-
deisverkeer zwaarder te ‘doén wegen dan de in de voor-
stellen vervatte beperking der vrijheid om naar eigen
goedvinden afweer- en b e’veiligingsmaatregelen te
treffen ten behoeve van eigen bedrijfsleven en werk-

gelegenheid.

Ten aanzien van die ,,escape clauses” zou het wel eens bezwaar kunnen ontmoeten, dat zij met zelden

den indruk makén, ontworpen te zijn, teneinde speciaal
voor Amerika de mogelijkheid open te houden om zijn
bewegingsvrijheid te behouden. Zeer duidelijk treedt
dat aan het licht in art. 8, waar van het streven naar
opheffing van preferentieele behandeling ten aanzien
van invoerrechten of anderszins alle voorrechten van dien aard uitgesloten zullen zijn, welke Amerika toe-
gestaan heeft aan de Republiek Cuba. Hier behoeft
niet meer gesproken te worden van een indruk.
Voor INederland is meer dan voor vele andere landen
de geleidelijke bevrijding van den internationalen
handel uit het vooroorlogsche samenstel van belemme-
ringen een zaak van zeer groot gewicht, maar toch geldt
ook v6or ons, dat odk deze medaille een keerzijde heeft.
Zoo wordt het vrij algemeen waarschijnlijk geacht,
dat onze agrarische bedrijfstakken binnen afzienbaren
tijd weer door dezelfde gevaren zullen worden bedreigd als in de jaren na 1930. Zelfs de meest overtuigde voor-
standers van een zoo vrij mogelijk internationaal han-
delsverkeer erkennen, dat die bedrijfstakken dan om
verschillende redenen niet aan hun lot kunnen worden
overgelaten. De voorstellen van het handelspolitieke
hoofdstuk van het ,,draft charter” echter sluiten de mid-
delen, welke in de vooroorlogsche jaren ter bescherming
van ons agrarische bedrijfsleven zijn toegepast, vrijwel
alle uit, zij het, dat ook hier uitzonderingsbepalingen
verzachting brengen. Gezien de doelstellingen van de
voorstellen ligt het echter voor de hand, dat ook die
bepalingen ons niet de volledige vrijheid laten van
voorheen en daarom zal het goed zijn, dat wij ons
nauwkeurig afvragen, of ons voldoende vrijheid gelaten
wordt om voor de agrarische producten althans bin-
nenslands een voldoend prijspeil te handhaven, wan-‘
neer straks de landen met lage productiekosten hun
invloed weer sterk doen gevoelen.
Iets dergelijks geldt voor de industrie. Kwantitatieve
beperking van den invoer (contingenteering, invoerver-
gunningen of ânderszins) behoort tot de handelsbelem-
meringen, waartegen de voorstellen zich richten en dus
tot de maatregelen ten behoeve der werkgelegenheid,
die niet mogen worden toégepast. Ook hier weer zekere
uitzonderingen, die echter in tijdsduur beperkt zijn
of slechts voor bijzondere gevallen gelden en niet leiden
tot de mogelijkheid om zulke handelsbelemmeringen
als systeem
in’
eere te herstellen. Waar wij in Nederland
in belangrijke mate op de indûstrie en haar uitbreiding• zijn aangewezen voor de werkgelegenheid en ôver het
algemeen als toekomstige bron voor de te herstellen
welvaart i het gerechtvaardigd, dat wij ons ook omtrent haar afvragen, hoe ver wij beperkingen in onze vrijheid
tot het nemen van beveiligingsmaatregelen kunnen
aanvaarden.

Hoe volledig men ook in algemeenen zin moge in-
stemmen met de doelstellingen van het ,,draft charter甑
toch doen wij niet tekort aan ons verlangen naar en
vrijer handelsverkeer, wanneer wij ons van de conse-
quenties der bepalingen goed rekenichap geven, en
ons afvragen, in hoeverre het voor ons zaak is, hier en
daar wijziging of verruiming van uitzonderingsbepalin-
gen te bepleiten.

Wij behoeven daarmee volstrekt niet in strijd te
geraken met de overtuiging, dat een zoo verstrekkende
en grootscheepsche poging als een op Amerikaansch
initiatief gedaan zal worden voor de bevrijding van het
handelsverkeer van uite±mate groote waarde is, ook
voor ons. Voorop blijve staan, dat juist Nederland, dat voor het herstel van zijn welvaart in zoo hooge
mate afhankelijk is van een gunstige ontwikkeling
van zijn uitvoer, alsmede van behoud en herstel van
zijn transito- en driehoekshandel, die bevrijdingspogingen
slechts kan toejuichen. Ook zien wij in Nederland
zeer goed in, dat een mislukking het gevaar van den
economischen oorlog weer kan oproepen met de ellen-
dige gevolgen daarvan, welke wij zoo grondig hebben
leeren kennen.

Daarnaast echter hebben de verwoesting en ont-
wrichting, welke het bedrijfsleven in de oorlogsjaren
heeft ondergaan, ons heviger getroffen dan
verscheiden andere landen, die in den oorlog gewikkeld
zijn geweest. Daardoor stelt ons herstel zoodanige
bijzondere eischen, dat uitbreiding van de uitzonderings-
bepalingen ten behoeve van Nederland en andere
landen, die in vergelijkbare omstandighedeii verkeeren,
niet ongerechtvaardigd schijnt, al zou de daardoor
ontstane grootere vrijheid misschien aan een bepaald
aantal jaren of aan de mate, waarin het herstel vordert,
gebonden kunnen worden.

Het ligt voor de hand, dat in deze voorstellen tot
het wegnemen van handelsbelemmeringen de wensch
om te komen tot verlaging van invoerrechten, welker
hoogte in vele gevallen één der ernstigste belemmeringen
van het handeisverkeer vormt, een belangrijke rol
speelt. In art. 18 van het ontwerp handvest verbinden
de leden der I.T.O. zich, om op verzoek van een ander
lid of andere leden met hen in onderhaüdeling te treden
over ingrijpende verlaging van invoer- en uitvoer-
rechten, alsmede over de intrekking van preferentieele
tarieven. Dit laatste is van groot gewicht, ook voor
ons, mede wegens de teleurstellingen, welke de voor-
keurrechten tusschen de deelen van het Britsche Rijk
(Ottawa) ons hebben berokkend. Het zal echter, al
heeft de Engelsche Regeering haar instemming betuigd
met de ,,Proposals”, wel heel wat voeten in de aarde
hebben, alvorens de ,,Imperial preference” in eenigs-
zins belangrijke mate zal zijn verzwakt Men vergete
bijvoorbeeld niet, dat slechts de Regeering van Groot-
Brittannië zich min of meer gebonden heeft aan den
hoofdinhoud der ,,Proposals”, doch van de andere
deelen van het Britsche Rijk kan dat niet worden
gezegd.

Gezien het zeer groote aantal der posten in de ge-
zamenlijke tarieven der verschillende landen zullen
de wenschen, welke men in elk dier landen koestert ten
aanzien van de veilaging van tariefposten der mede-
leden, zeer talrijk zijn. De onderhandelingen, waarvan
art. 18 spreekt, behoeven daarom, zullen zij niet, in
verwarring eindigen, een goede organisatie en groI-
dige voorbereiding. Daarom heeft de Amenikaansche
Regeering reeds geruimen tijd geleden en vijftiental
landen, waaronder die, welke de grootste plaatsen
innemen in het internationale handelsverkeer, uitge-
noodigd tot een in het voorjaar van 1947 te houden
voorbereidende conferentie, waar onder meer aller
wenschen tea aanzien van tariefverlagingen, alsmede
alle bereidverklaringen daartegen, tot verlaging van
eigen tariefposten, ter tafel kunnen worden gebracht.
Een groote beurs dus, waar 15 landen ‘met elkaar
zullen onderhandelen over de taniefverlagingen, welke
men aan elkaar zal verleenen. Ter vergemakkelijking
van deze onderhandelingen is aan de uitgenoodigde
landen, waartoe ook Nederland behoort, verzocht – om
tevoren lijsten der wenschen en bereidverklaringén in
te zenden. Het is nadrukkelijk de bedoeg,• dat allé

664

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 October 1946

verlagingen gelden zullen voor alle leden van deze
,,low tariff club”, waartoe ook de andere leden der
I.T.O. zullen behooren. Daarin ligt dus een afscheid
van de bilateralë overeenkomsten, welk systeem in de
vooroorlogsche jaren op den internationalen handel
zoo storend heeft gewerkt en een zoo compleet mo-
gelijke overgang tot multilaterale afspraken, buiten
welker voordeelen slechts ,die landen blijven, die niet
bij de I.T.O. zullen zijn aangesloten. Deze universeele
samenwerking en uitgebreide meestbegunstiging zal;
met uitzondering slechts van de buitenstaanders, ook
gelden voor de op ander gebied binnen de I.T.O. tot
stand te brengen maatregelen ter bevrijding en uit-
breiding van het handelsverkeer.
Wanneer men er zich rekenschap van geeft, met hoeveel bezoekers men op die ,,beiirs” overleg zal
moeten plegen en hoe groot voor ieder der landen daar het aantal tariefposten zal zijn, waarover het
met de gezamenlijke andere bezoekers zal willen
spreken, lijkt de taak, om daarin orde te scheppen, en
ten slotte te, komen tot een lijst der in al die onder-
linge verhoudingen toegestane concessies, welke dan
voor allen zullen gelden, moeilijk uitvoerbaar. Misschien
zou men beter doen om te besluiten, dat eerst alle
geldende invoerrechten met een zeker niet te klein
percentage worden verlaagd en dat daarna aan de
tarieven, die dan nog een prohibitief karakter bezitten,

dit karakter ontnomen wordt. De gang van zaken bij deze onderhandelingen zal
ongetwijfeld van zeer groote beteekenis zijn, al was het
alleen, omdat zij ons zal doen zien, in hoeverre men in
de wereld bereid is om de handen ineen te slaan, ten-

einde het handelsverkeer van zijn kluisters te be-

vrijden.

Een eerstçn indruk daaromtrent zal ook verkregen
kunnen worden in de inleidende conferentie, welke
te Londen op 15 October a.s. op uitnoodiging van den
Economischen en Socialen Raad der Vereenigde Naties
zal worden geopend en waaraan ook een Nederland-
sche delegatie zal deelnemen. Daar zullen over de
voorstellen tot oprichting van de I.T.O. en haar voor-
genomen doelstellingen de eerste gedachtenwisselingen
plaats vinden.

Het hoofdstuk over de handelspolitiek in het ont-
werp handvest bevat voorts uitvoerige bepalingen,
die gericht zijn tegen te groote differentiatie in de ta-
rieven, de verschillende methodes tot uitholling der
meestbegunstiging, welke wij ons uit de periode tus-
schen de beide wereldoorlogen zoo goed herinneren,
alsmede tegen de vele andere den handel belemme-
rende bepalingen, die naast hooge invöerrechten blijk
gaven van de vindingrjkheid der Regeeringen van vele
landen, wanneer het ging om het afweren van buiten-
landsche goederen.

Het is niet mogelijk om in het bestek van deze be-
schouwingen aan alle bepalingen van het ontwerp
de aandacht te schenken, die zij ongetwijfeld verdiçnen
en hetzelfde geldt voor de hoofdstukken over Beper-
kende Handelspraktijken en Intergouvernementeele
Goederenovereenkomsten (Commodity Agreemeuts).
Ten aanzien van de eerstgenoemde zij opgemerkt,
dat het desbetreffende hoofdstuk zich bezig houdt
met de kartels en alle vormen van samenwerking tus-
schen handelaren of producenten, welke ten doel
hebben het vaststellen van prijzen en verkoopcondities,
het verdeelen van markten of afzetgebieden, het be-
perken van productie en uitvoer en wat dies meer zij.
Gezien de Amerikaansche origine der voorstellen en
den bekenden Amerikaanschen tegenzin tegen alles
wat riekt naar trusts of kartels kan het geen verwon-
dering wekken, dat dit hoofdstuk zich zeer nadruk-
kelijk uitspreekt tegen al deze vormen van samen-

werking en zeer karig is met uitzonderingen. Zoo ver
gaat blijkbaar de Amerikaansche afkeer, dat art. 34
zelfs standaardcontracten in den ban doet, die toch
een heilzamen invloed hebben op den internationalen
handel in vele stapelproducten en zelfs niet zelden
door uitroeiing van onoirbare practijken de mogelijk-
heid hebben geschapen voor een goed geordenden
omvangrijken handel in die producten.
Wanneer dit hoofdstuk in de te houden conferenties
ter sprake komt, zal tegen deze Amerikaansche in-
zichten zeker de elders en ook in Nederland heer-
schende opvatting aan den dag treden, volgens welke
met kartels en andere min of meer daarmee vergelijk-bare vormen van samenwerking uitstekende resultaten
kunnen worden bereikt, al kunnen zij ook voor onge-wenschte doeleinden worden gebruikt. Verwacht mag
worden, dat een zoodamge omwerking van het hoofd-
stuk zal worden bepleit, dat erkenning van de waarde
der samenwerking voorop Staat en de bestrijding be-
perkt blijft tot misbruiken.

Zeer belangwekkend is het hoofdstuk over goederen.
overeenkomsten, door middel waarvan herhaling moet
worden voorkomen van de verstoring van het even-
wicht tusschen exportaanbod en afzetmogelijkheid
als gevolg van overdadig aanbod, die zulk een groote
rol gespeeld heeft bij ontstaan en voortwoekeren der
crisis van 1930 en volgende jaren. Dit is hetzelfde
terrein, waarop ook de F.A.O. (Food and Agricuitural
Organisation of the U. N.) zich wil gaan bewegen.
Het zal ongetwijfeld noodig zijn, dat een regeling wordt
getroffen, die voorkomt, dat beide organisaties zich
hier met hetzelfde werk bezig houden. Het ontwerp
handvest voor de I.T.O. bevat uitvoerige bepalingen
over het tot stand komen en de werking der goederen-
overeenkomsten.
Van hetgeen het ontwerp verder nog bevat, zij nog
slechts vermeld, dat de sancties, welke er toe hebben
bij te dragen, dat de leden zich aan de door hen aan-
vaarde bepalingen houden en dat dus het interna-tionale handelsverkeer daarvan de weldadige uit-
werking ondervindt, niet den indruk maken, dat van haar de daartoe benoodigde kracht zal uitgaan. Ver-
sterking der sancties en toevoeging daaraan van arbi-
tragebepalingen, zal waarschijnlijk wel worden be-
pleit en dan een belangrijk onderdeel der discussies
uitmaken.

Uiteraard kon in dit overzicht niet op de details van
de voorstellen worden ingegaan. Vele vragen, die zij
doen opkomen, vele tegenwerpingen, waartoe zij ge-
reede aanleiding geven en vele moeilijkheden,, die zij
onopgelost laten, moesten onaangeroerd blijven. Ge-
zien het groote doel, dat de voorstellen beoogen, de
overwegende rol in het economisch wereldbestel van
Amerika, dat er het initiatief toe nam en aan de aan-
vaarding groote waarde hecht, gezien de aandacht,
die er aan zal worden gewijd in een reeks van inter-
nationale conferenties in het kader van de Vereenigde
Naties en gezien de zeer groote beteekenis, welke zij
kunnen krijgen voor de welvaart in zeer veel landen
en het behoud van die wereldvrede, verdienen zij nadere
kennismaking tn volle.
JAN SCHILTHUIS.

FINANCIEELE SANEERING VAN

DUITSCHLAND.

Het is duidelijk, dat de huidige min of meer chaoti-
sche financieele situatie in Duitschland roept om een grondige saneering, en het is begrijpelijk, dat de ge-
allieerde mogendheden, die Duitschland bezet houden,

PV
T


r5

16 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

665

het als haar taak zien aan een spoedige reorganisatie
van Duitschlands financiëele bestel mede te werken
en zelfs daartoe het initiatief nemen.
Momenteel is er een plan, dat van Amerikaan-
sche zijde is opgesteld (het zgn. Dodge-plan), waarvan
de hoofdinhoud hier en daar is bekend geworden en
waarover ons nu uit het buitenland eenige hij zonder-
heden gewerden.
Voor hen, die zich met de Nederlandsche saneerings-
maatregelen hebben beziggehouden, is het uiteraard
zeer interessant, kennis te nemen van het zeer ge-
durfde en breed opgezette Amerikaansche plan; dit
te meer wanneer men leest, dat de opstellers mede
gebruik hebben gemaakt van de met de financieele
hervormingsmaatregelen in naburige landen opgedane
ervaringen;
Het plan behelst allereerst de creatie van een nieuw
Düitsch tuilmiddel, de zgn. Deutsche Mark (D.M.)
en het terugbrengen van alle bestaande geldelijke
rechten en verplichtingen tot het tiende deel van hun
oorspronkelijke nominale waarde in R.M.
Hierop worden echter de volgende uitzonderingen

gemaakt:

Inkomensposten (bonen, salarissen, huren e.d.)
blijven op hetzelfde peil in D.M. als vroeger in R.M.
De schuld van het Duitsche Rijk wordt niet tot 1/10, maar tot nihil teruggebracht.
Soôiale verzekeringsuitkeeringen en pensioenen
worden, voor, kleinere uitkeeringen dan 80 R.M. per
maand. evenals t. a. v. de bonen het geval is, op het
vroegere niveau gehandhaafd; uitkeeringen boven
80 R.M. doch beneden 250 R.M. worden tot 80 pCt.
van het R.M.-niveau teruggebracht. Dit beteekent
derhalve een uitkeering van 200 D.M. per maand als
maximum; daarboven vindt geen uitkeering plaats.
Banken, verzekeringimaatschappijen e.d., die
hun grootendeels in rijksschulden belegde activa
waardeloos zien worden, ontvangen ter voldoening
aan hun gereduceerde verplichtingen een soort ,,toe-
wijzing” van een bepaald gedeelte van de hierna te
noemen nieuwe Duitsche schuld.

Om de last der saneering ook op houders van r1e
activa (grond, huizen, installaties en zelfs ook inven-
tarissen, voorzoover deze soorten activa niet sociale
of publiek-administratieve doeleinden dienen) te leg-
gen, worden deze activa (mits boven 1.000 D.M.)
belast met een staatshypotheek, gelijk aan 50 pCt.
van de reëele waarde dezer activa.
Hypotheeknemer (crediteur) wordt een Egalisatie-
fonds voor oorbogsverliezen, hetwelk op grondslag
van deze vorderingen op bezitters van reabia zelf weer
nieuwe schuidbewijzen uitgeeft (certificaten) en wel aan
allen, die door den oorlog hebben geleden,
alsmede
qan hen, die schade leden door de terugbrenging van hun
geldelijke vorderingen tot 10
pCt. Deze schadevergoeding
denkt men zich op 30 pCt. van het nominaal geleden
verlies, met een uitzondering voor schade tot 500 R.M.
per familie, welke voor 100 pCt. wordt gehonoreerd met een soort spaarcertificaten.
De taak van het Egalisatiefonds omvat dus ook
vaststelling der schaden en tevens reehtsherstel; aan-
gezien de aflossing der certificaten naar bedrag en termijn door het Egalisatiefonds’ groepsgewijze en
individueel geschiedt, bezit dit Fonds een machtig
en effectief wapen om door de Overheid geleide eco-
nomie te bedrijven.
Teneinde het Egalisatiefonds de liquiditeiten te
verschaffen om certificaten af te lossen, d.w.z. schade-
gerechtigden hun claims in geld te kunnen uitbetalen,
ontvangt het Fonds van de hypotheekgevers (de be-zitters der reëele activa) een tusschen 1 en 3 pCt. te
bepalen rente en tevens een tusschen 1 en 3 pCt. te
bepalen aflossing. Het feit, dat de hypothecaire schul-

denaren te allen tijde de staatshjpotheek onmiddellijk
kunnen aflossen, waardoor zij zich rente besparen,
vormt een additioneele bron van liquiditeiten voor
het Fonds. (Een soort negatieve prikkel tot sparen!).
Het in den vorm van vennootschappen op aandeelen
gevoerde bedrijfsleven wordt de hypotheek opgelegd
door een kapitaalverwatering met 80 pCt., waarbij
de nieuwe aandeelen (waarvan het stemrecht nader is
te regelen) aan het Egalisatiefonds toevallen. Het
bedrijfsleven kan zich eerst na eenige jaren van deze
overheidsdeelneming in het kapitaal bevrijden en wel
door terugkoop der aandeelen tegen de reëele boek-waarde of wel door het vestigen van een staatshypo-
theek tot hetzelfde bedrag.
Ten slotte wordt het bovenomschreven gereduceer4e
vermogen van particulieren nog eens onderworpen
aan een vermogensheffing en een van 10 pCt. tot
90 pCt. varieerende heffing op den vermogensaanwas
met 1935 en 1946 als peildata; met zekere vrijstellingen
voor kleinere vermogens.
De geheele, in bovenstaande punten samengevatte
operatie, moet volgens het plan in rond 2 jaar voltooid
zijn; hieraan gepaard wordt nog verlangd:

een reorganisatie van de begrooting en een be-
perking der uitgaven;
een Organisatie van een circulatiebank en van
een deviezencontrôle;
herstelcredieten, mede door voorschotten op de
certificaten;
een kleine prijsstijging;
verlaging van directe en verhooging van in-
directe belastingen; internationale koersbepaling van de nieuwe D.M.,
waarvoor 25 $cts. = + f. 0,66 per D.M. wordt
voorgesteld.

Zet men zich tot het geven van een oordeel over
het boven geresumeerde plan, dan moet dit theoretisch
ongetwijfeld als een knap stuk werk worden beschouwd,
als een grootsch opgezet project om tal van na-oorlog-
sche maatregelen, welke geheel verschillende gebieden
bestrjken, in een sluitend geheel samen te brengen.
Is het echter ook practisch te verwezenlijken? Dit is
de vraag, op welker beantwoording het ten slotte aan-
komt. Allereerst echter nog een enkel woord over
eenige facetten van het plan.
De decimeering van de monetaire vorderingen komt
neer op het tot stand brengen van de ook aan een in-
flatie inhaerente bevoordeeling van debiteuren ten
laste van hun crediteuren. Op zichzelf is inderdaad
de methode, om de algemeene verarming in een land
ook in de particuliere vermogens tot uitdrukking te
brengen, èf die van heffingen, ôf die van een infia-
torische prijsontwikkeling. Nederland verkoos het
eerste. Frankrijk het tweede systeem. In Duitschland
wil men een combinatie van beide, met dien verstande,
en hierin zit de vondst, dat men de ,,inflatie” beperkt
tot vermogenswaarden, doch de inkomens zooveel mo-
gelijk wenscht te handhaven. Hoewel het plan toch
nog met een kleine prijsstijging rekening houdt, zou
het ook wel eens omgekeerd kunnen zijn. De deci-
meering der schulden, waarvoor een niet-rentende deelneming van het Egalisatiefonds in het kapitaal
aan de rechterzijde van de balans in de plaats treedt,
zou door de daaruit resulteerende verlaging der rente-
last een kostprijsverlagend en daardoor een het prijs-
niveau drukkend effect kunnen hebben. Zou dit effect
de andere en in omgekeerde richting werkende krach-
ten overtreffen, dan zou de reëele koopkracht van de
inkomens wel eens vergroot kunnen worden, waardoor
alleen de vermogens de verarming te. dragen hebben,
terwijl zij dan bovendien tot een verhooging der reëele inkomens bijdragen.
De taak van het Egalisatiefonds is enorm en belang-

666

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 October 1946

wekkend. Boven werd uiteengezet hoe dit Fonds aan
zijn middelen komt en dat het op zijn beurt certificaten
uitgeeft; waar de laatsten renteloos zijn,brengen deze
certificaten geen drainage van de middelen van het
Fonds teweeg.

Bij de uitreiking van de certificaten fungeert het
Fonds als ,,Schade-Enquête Commissie” en ,,Raad voor
het Rechtsherstel”; bij de aflossing (= uitbetaling)
ervan als ,,Deblokkeeringsinstantie” en ,,Investeerings-
commissie”.
De vergoeding, die ook de houders van gedecimeerde
geidvorderingen (ad 30 pCt. van hun schade) ont-vangen, reduceert het verlies van deze laatsten tot
70 pCt. van 90 pCt. = 63 pCt. De rechtvaardiging,
dat zoodoende houders van geidvorderingen per saldo
met 13 pCt. meer belast worden dan de bezitters van
reëele activa (die ni. 50 pCt. hypotheek krijgen op-
gelegd), kan wellicht ten deele worden gevonden in
de op de hypotheekschuld rustende rentelast, die wel
op de tweede, maar niet op de eerste categorie bezitters
drukt.

De stelling, dat het Fonds in de aflossing .der cer-
tificaten een economisch wapen bezit, doet onmid-
deffijk denken aan de ons vertrouwde deblokkeering
en investeeringscontrôle. In wezen vormen de cer-
tificaten een pendant van ons monetair geblokkeerde
geld, c.q. inschrijvingen op het Grootboek van den
Wederopbouw; uit het plan blijkt
til.
niet, dat de
certificaten verhandelbaar zijn gedacht. Aflossing van
certificaten vindt waarschijnlijk plaats als er voor
productieve investeering of voor herbouw, rekening
houdend’ met de daarvoor beschikbare goederen-
hoeveelheid, mogelijkheid is. Een zuiver prioriteiten-
systeem, dat alle economische macht bij het Fonds legt, met alle voor- en nadeelen van dien.
De bedrijven zullen zich zoodoende, gelijk in ons
land, in de rij moeten ‘scharen, teneinde volgens een
urgentieschaal een rantsoen koopkrachtig gel4 te ont-
vangen. Wat voor het bedrijfsleven de deelneming
van het Fonds in het bpitaal tot 80/180 =
44,4 pCt. zal beteekenen, zou de toekomst moeten
uitwijzen. Weliswaar zouden de bedrijven zich na
eenige jaren Aran dezen partner kunnen ontdoen door
aaivaarding van een staatshypotheek (die voor het
bedrijfsleven in den vorm, van vennootschappen op
aandeelen dus, slechts 44,4 pCt. en niet 50 pCt. van de
reëele boekwaarde zou bedragen), doch dit zou een
rentelast meebrengen, die de rentebevrjding, door de schuiddecimeering grootendeels teniet zou doen. De
kans op blijvend bezit van het Egalisatiefonds van een
deel, van vele bedrijven, een gedeeltelijke socialisatié
dus, zou derhalve blijven, bestaan. Veel beteekent
dat echter niet. De ,,geruischlooze” socialisatie door
beheersching van staatswege van alle econQmische
factoren, maakt dezen, laatsten stap van ook juridische
ovèrneming van een deel vaja de aandeelen betrekkelijk
klein. ‘

De almacht van het Egalisatiefonds komt ook sterk
uit bij zijn functie inzake de nietigverklaring van de

rijksschuld. Als een Soort Sinterklaascommissie in een
theoretisch-mechanische wereld gaat’ het Fonds ni.
bewijzen van deelneming in een nieuwe Duitsche schuld
toedeelen aan allerlei instellingen, die vroeger obli-gaties Qf schatkistpapier van het’ Duitsche Rijk be-
zaten, waarbij niet het vroegere bezit, doch de behoeften
van de instellingen (ni. het volume aan verplichtingen
in nieuwe D.M.) bepalend is. (De particuliere bezitters
van Duitsche rijksschüld worden tot 1.000 R.M. met
10 pCt. in nieuwe Duitsche schuld schadeloos gesteld;
voor et restant zullen zij weer 30 pCt. in certificaten
ontvangen). .
Is het Dodge-plan practisch te verwezenlijken?

Als men de enorme administratieve problemen,

welke in Nederland alleen al de geldsaneering teweeg
heeft gebracht, voor oogen houdt en zich realiseert,
dat het Amerikaansche plan, weliswaar in phasen, maar toch in een kort tijdsbestek en in één samen-
hang, niet alleen de geidsaneering, maar ook de bud-
getaire saneering, het rechtsherstel, het schadever-
goedingsvraagstuk en en passant twee heffingen
van het vermogen tot stand wil brengén, is men ge-
neigd die vraag ontkennend te beantwoorden.

Dit te meer, indien men in aanmerking neemt,
dat het administratieve apparaat in Nederland vrijwel
ongeschonden was, terwijl het in het in vieren ver-
deelde Duitschland niet alleen de vraag is of de Duit-
sche ambtenaren voldoende geoutilleerd en bereid zijn
dit buitenlandsche plan tot uitvoering te brengen,
maar tevens en vooral, of ook een minder vèrreikende
poging eenige kans van slagen zou hebben zonder de
admitiistratieve gegevens en contrôles, die noodig zijn.
Zonder het volledige vermogenskadaster, dat in Neder-
land door geldomwisseling, saldiblokkeeriug, effecten-
registratie, enz. voor ‘elkeen is aangelegd en zonder de daarop aansluitende fiscale recherche, had de ter ‘ver-

mijding van een vèrgaande inflatie hier nagestreefde
saneering van het ruilniiddel, met als’ sluitstuk de wel
budgetaire, maar vooral ook monetaire beteekenis
hebbende vermogensheffingen, nauwelijks effectief kun-
nen zijn.

Hoe denkt men zich een aanwasheffing in’ het ver-
woeste ‘Duitschland zonder fiscale renseiguementen
(men denke eraan wat alleen het wegraken van
be-
scheiden in Arnhem ten onzent al voor problemen
oplevert), hoe een waardeering van alle activa voor
de vaststelling der hypotheekhedragen, hoe een schade-
enquete rwaar vrijwel iedereen schade ge-
leden heeft, hoe de toedeeling van nieuwe Duitsche
schuld op basis van behoeften zonder behoorlijke ge-
gevens, hèe een rij-vorming van gegadigden voor in-
vesteering en deblokkéering, waar niet velen, maar
vrijwel allen ‘hun plaats in wenschen in te nemen?
Een administratief onoplosbaar probleem derhalve.
De vraag komt dan uiteraard’ op: wat dan wèl?
Het is’ niet de bedoeling dit probleem in ‘het kader
van dit artikel te behandelen. Men kan zich afvragen
of eeü weliswaar ruwere, maar veel eenvoudiger, me-
thode niet een algemeene prijsstijging in Duitschlaud
zou zijn, meebrengend gevolgen niet alleen voor ver-
mogen, maar ook voor inkomen en derhalve voor dit
laatste aanpassing en correcties vereischend. Daar-
naast kan er aanleiding zijn bezitters van realiü te
belasten en een éénmalige heffing op te leggeneven
tueel voorafgegaan door een saldiblokkeering.

Waar in Duitschland het evenwicht tusschen geld en:
goederen ver te zoeken is, zal de enorme hoeveelheid
zwevende koopkracht niet door een binnen redelijke
perken blijvende prijsniveaustijging zijn op te nemen,
doch zal ook het middel van geidvernietiging (met
behulp van de opbrèngst der heffingen) noodzakelijk
blijven. Laat men iii ieder geval het systeem zoo simpel
houden als maar eenigszins mogelijk is en eraan denken,,
dat ook het Duitsche probleem is: produceeren en
sparen en dat dit het richtsnoer moet zijn voor alle to
nemen maatregelen.

Dat eenig ‘plan tot reorganisatie van het Duitsche
financieel-economische bestel noodzakelijk is, zal wel
door niemand bestreden worden.

Ook voor Nederland is het van groot belang, dat
Duitschland economisch weer op de been komt, doch
bij het zoo juist gelanceerde Do4ge-plan mist men
geheel de bespreking van het vraagstuk van het buiten-landsche bezit in Duitschland. Toch is dit voor Neder-
land met zijn vele beleggingen’ in Duitsche huizen,
fabrieken en dochterondernemingen een groot probleem.
Vek Nederlanders hebben (overigens ten nadeele van

1,

16 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

667

de Nederlandsche gemeenschap) hun geidvorderingen
op Duitschiand of hun gerealiseerde activa aldaar na het opheffen van de deviezengrens tusscien Duitsch.
land en Nederland in guldens kunnen innen en de
Marken aan De Nederlandsche Bank gespuid.
Het in Duitschland achtergebleven Nederlandsche bezit, dat dus met ten nadeele van de Nederlandsche
gemeenschap. is gerepatrieerd, loopt – nu echter gevaar
te moeten deelen in de gevolgen van de maatregelen,
die in Duitschland genomen moeten worden om de
verarming van het land tot uitdrukking te brengen
in de particuliere- en bedrijfsvermogens. De vraag kan
gesteld worden, of dit juist is.
• Tenslotte is de chaos in Duitschland een gevolg yan
den oorlog en staat het te bezien, of het bilhijk is de
gevolgen van dezen oorlog mede af te wentelen op onderdanen van geallieerde mogenciheden en zoo-
doende ook het Nederlandsche bezit in Duitschland
mede te laten deelen in de offers. die voor het herstel
van Duitschland zullen moeten worden gebracht.
Over-wogen moge worden in een financieel reorgani-
satieplan aan het ,,vijandelijk vermogen” in Duitsch-
land, d.w.z. het eigendom van de geallieerden, en,
daar anders door het buitrecht groote complicaties te
vreezen zijn, met name aaij het
vooroorlogsche
ge-
allieerde vermogen (pre-war allied property), speciale
aandacht te schenken.
Het zou wenschelijk zijn, dat de Nederlandsche
Regeering op de bres zal staan om Nederlands belangen
ten deze bij de geallieerde mogendheden te bepleiten.
Mr. Drs. H. G. VIGEVENO.

HET VRAAGSTUK

DER INVESTEERINGSCONTROLE.

In de op Zaterdag 28 September jl. te Utrecht ge-
houden vergadering van de Vereeniging voor de Staat-
huishoudieunde en de Statistiek is wederom é€n der
problemen van de geleide economie aan de orde ge-
weest.- In 1943 was het geld in de geleide
economie het onderwerp van discussie; in het begin
van dit jaar liepen de besprekingen over de rente.
Ditmaal was het de investeeringscontrôle, waarover
met opgewektheid gedebatteerd is.

De keuze van al deze onderwerpen is niet verwon-derlijk. Dat in tijd van oorlog een stelsel van door de
Overheid geleide economie onvermijdelijk is en dat- dit
in niet

mindere ‘mate het geval is in de periode van
wederopbouw na zware verwoestingen en weergaloozen
Duitschen roof, spreekt wel vanzelf. De vrije werking
van het particuliere initiatief en van het marktmecha-
nisme is van onschatbare waarde in tijden, waarin
grondstoffen en andere -benoodigdheden voor de pro-
ductie in redelijke mate beschikbaar zijn en waarin’
het er slechts op aankomt het bedrijfsleven op de be-
schikbare productiemiddelen los te laten om verzekerd
te kunnen zijn van een over het geheel zeer bevredigend
resultaat. In tijden van hevige schaarschtè, zooals wij
deze ongelukkigerwijze hier te lande nog steeds beleven,
kunnen echter de onbelemmerde werking van het par.
ticuliere initiatief en de vrije prijsvorming een dusdanig
anti-sociaal effect hebben, dat overheidsingrijpen vol-strekt noodzakelijk is.

De eenige vraag, die dan rijst, is die eener zoo bilhijk
en zoo efficiënt mogelijke verdeeling van de schaarsch
beschikbare goederen zonder te groote willekeur en
met niet al te veel verwaarloozing van de Tweede Wet
van Gossen. De noodzaak zelf van het overheids-
ingrijpen wordt in zulk een tijd niet betwist.

Een heel ander aspect krijgt het overheidsingrijpen
in het economisch leven echter, wanneer men even

over de huidige periode van hevige schaarsche en van
een nog zeer onvoldoende economisch herstel heen-
kijkt. Moet ook na een redelijke mate van reconstructie.

van onze danig gehavende volkswelvaart een stelsel
van geleide economie in den zin van het type B van de
bekende classificatie van Prof. Koopmans worden be-
stendigd of kan men dan overgaan tot diens type C
of mogelijk tot een nog grootere mate van vrijheid
en een nog verdere beperking van het overheids.
ingrijpen?

Ziedaar vragen, waarover de meeningen nog zeer
uiteeniloopen. Daarom is het goed, dat deze problemen
periodiek aan de orde worden gesteld voor een zakelijke
en deskundige discussie, zooals deze in de Vereeniging
voor de Staathuishoudkunde gebruikelijk is.

De praeadviezen.

In vergelijking tot dé behandeling van beide vroeger
aan de orde gestelde onderdeelen der geleide economie
viel de bespreking van de investeeringscontrôle lichte-
lijk tegen. De beide praeadviezen, die over deze zaak
waren uitgebracht, onderscheidenlijk van de hand van
den Tilburgschen hoogleeraar
H. A.
Kaag
en van den
wedropbouwcommissaris
Ir. J. C. Keller,
behelsden
‘ongetwijfeld heel wat stof voor discussie en in zooverre
hebben zij op uitnemende wijze in de behoeften der
vergadering voorzien. Maar dat met deze stukken het
laatste woord over de aan de orde gestelde vraag gezegd
zou zijn, kan men moeilijk volhouden. Dat hebben de
schrijvers trouwens zelf ook allerminst gepretendeerd.
Misschien is het ook wel zoo, dat eèn vraagstuk als dat

der investeeringscontrôle, vooral wat zijn feitelijke
zijde betreft, zoo gecompliceerd is en van theoretisch
standpunt bezien nog zoo veel moeilijkheden biedt,
dat het samenstellen van een volkomen afgewerkt
memorandum daarover ‘momenteel nog niet wel moge-
gelijk is. Er blijft, ook na deze praeadviezen, nog allerlei
uit te werken en wij kunnen ons aan den indruk met
onttrekken, dat men ten aanzien van de investeeriugs-contrôle zoowel in theoretisch als in praktisch opzicht
voor
,
meer dubia staat dan zulks met betrekking tot
andere onderdeelen van het systeem der geleide econo-
mie het geval is.

Het spreekt wel vanzelf, dat de beide praeadviseurs
de contrôle op investeeringen is de huidige omstandig.
heden onvermijdelijk achten. Opmerkelijk is het echter,
dat zij beiden op den duur naar een veel grootere mate
van vrijheid terug willen dan thans in dit opzicht aan
het bedrijfsleven wordt gelaten.

In het eerste praeadvies, dat van
Prof. Kaag, is op
vrijwel elke bladzijde te lezen, dat de Staat toch vooral
niet te veel moet willen regelen. Willekeur is daarvan
het gevolg. Groote fouten zullen er gemaakt worden.
De teneur van dit praeadvies blijkt wel zeer duidelijk
uit een passage, waarin de schrijver nog eens een te
vaak vergeten gedachte van Adam Smith in herinnering
brengt en die als volgt luidt:

,Al moge het bij de constructie van een theoretisch systeem ge-
oorloofd zijn, aan te nemen, zooals sommige schrijvers inderdaad
doen, dat de overheid
,
geacht kan worden het algemeen belang
binnen cle grenzen van het menschelijk vermogen te kennen, hij de uitvoering van practische maatregelen zal men zich bewust moeten
zijn van het beperkt vermogen van die overheid, een vermogen, dat overigens in den loop der tijden kan veranderen, in het alge-
meen verbeteren.
De beste representanten van de Overheid (ministers), zijn deze,
die zich zelf bewust zijn èn van de beperktheid van eigen weten,
èn het beperkt vermogen van het hun toevertrouwde apparaat. De gevaarlijkste representanten van de overheid zijn wel deze, welke
beter dan welk ander orgaan ook en ongeleid door de publieke
opinie èn da directieven èn de middelen om daartoe te geraken,
meenen te kunnen vaststellen. In dat opzicht is nog altijd interessant
de opmerking, die Adam Smith maakt in ,,The Wealth of Nations”:
,,The statesman who should attempt to direct private people
in what manner they ought to employ their capitals would not only
bad himself with a most unnecessary attention, but assume an
autbority
which
could safely be trusted, not only to no single
person, but to no council or senate whatever, and would nowhere
be so dangerous as in the hands of a man who had folly and presump-
110fl enough to fancy himself. fit to exercise It”.

668

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 October 1946

Een politiek, welke gebaseerd is op de hypothese, dat de overheid
geacht kan worddn het algemeen belang binnen de grenzen van liet
menschelijk vermogen te kennen en daarnaar te handelen, is volko-
men irreëel. Elk overheidsingrijpen zal bij alle critiek, welke men op
de werking van het individueel handelen moge hebben, beperkt
moeten worden door de feitelijke kennis, die het overheidsapparaat
in betrekking tot de factoren, welke voor liet algemeen belang van
bêteekenis zijn, bezit”.

Ook in het debat legde Prof. Kaag er den nadruk op,
dat overniliat van staatsingrijpen hem een gruwel is.
Alleen als het niet andérs kan, dient de Staat in te
grijpen. Zoo ook op het gebied der investeeringscontrôle.
De gedachte, dat de stroom der investeeringen in
voldoende mate te stabiliseeren zou zijn met behulp
van puur financieele maatregelen, wordt door Prof.

Kaag in de huidige omstandigheden verworpen. Hij is
van meening, dat ,,physieke” beïnvloeding van de in-

vesteeringen
in
bepaalde opzichten noodig is, waaronder
te verstaan valt het rechtstreeks beïnvloeden van den omvang der individueele handelingen. Daarbij denkt
de praead’sriseur inzonderheid ook zan de deviezencon-
trôle, die zulk een machtig middel is in een land, dat
op buitenlandschen import is aangewezen, om de aan-
wending van de productieve krachten in bepaalde, door
de Overheid aangeduide banen te leiden. Maatregelen
als credietinkrimping en -verruiming hebben volgens
Prof. Kaag een niet voldoende effect ter beheersching
van den omvang der investeeringen.

Overigens waarschuwt hij tegen al te ver gaande
maatregelen van monetairen aard: deviezenrestrictie
wordt algemeen aanvaard, maar er zijn andere maat-
regelen, met name de beperking van de beschikkings-
mogelijkheid over uit besparing verkregen beleggings-
waarden, die geenszins zijn instemming kunne,n vinden.
Aan het slot van zijn praeadvies wijst Prof. Kaag
er op, dat wij ons thans het hoofd breken over beper-
king van den algemeenen investeeringsdrang, maar dat

wellicht de tijd met ver is, waarin na een algemeen
herstel van de vredesproductie de vraag, op welke wij ze
men de beschikbare middelen zal kunnen investeeren,
weder actueel zal worden en waarin dus de Staat, in
plaats van de investeeringen onder een zekere afrem-mende contrôle te houden, deze wederom zal moeten
trachten te stimuleeren. Men dient zich dus niet te
laten bevangen door den waan, dat de huidige situatie
zal blijven; er kon wel eens eerder verandering op til
zijn dan velen denken.
Ir. Keller is
in zijn praeadvies dieper op het

vraagstuk der investeeringscontrôle ingegaan dan Prof.
Kaag. Intuss’hen is er in principieel opzicht groote
vereenstemming tusschen de beide schrijvers. Ook
Ir. Keller toch moet van een geperpetueerde, van
geval tot geval toegepaste investeeringscontrôle niets
hebben. De drie desiderata, welker vervulling in de
economische politiek moet worden nagestreefd, for-
muleert hij als volgt: 1. een zoo groot mogelijke pro-
ductie; 2. een zoo gelijkmatig mogelijke verdeeling
van liè maatschappelijk product als met een goed
functionneerend maatschappelijk geheel vereenigbaar
is; 3. een zoo groot mogelijke vrijheid.

‘ Evenals Prof. Kaag is Ir. Keller afkeerig van dis-
crimineerende maatregelen, die van geval tot geval
lMèpassing vinden en veelal slechts ten koste van aan-
merkelijke willekeur getroffen kunnen worden. Hoe eer-
dermenert.i slaagt van deze discriminatie aftekomen,
des te beter zal het zijn. Maar, al pleit Ir. Keller blijkens
het bovenstaande voor een ,,zoo groot mogelijke vrij-
hid”, toch wil dit geenszins zeggen, dat hij naar het
,,laissez faire”-stelsel terug zou willen, Veeleer acht
hij het wenscheljk, dat de Overheid er door een corn-
penseerende economische politiek naar streeft de
ups en downs van het economisëh leven, die ook en
in zeer sterke mate in den wisselenden omvang der
investeeringen tot uiting komen, zoo veel doenlijk te
nivelleeren. Dit kan met name geschieden door af-

wisseling in den omvang der overheidsopdrachten aan
het bedrijfsleven en door een daarbij aangepaste mone-
taire en financieele politiek. Ir. Keller toonde met

cijfers aan, dat de Overheid vooral op het bouwbedrijf
zeer veel invloed vermag uit te oefenen en dat daarin
heel wat ongeschoolde krachten kunnen worden ge-
plaatst in tijden, waarin deze uit andere bedrijven
afvloeien.
Na een aantal mededeelingen over aard en omvang
der investeeringen hier te lande en een prognose ten
aanzien der toekomstige ontwikkeling, resumeert Ir.
Keller zijn betoog als volgt:

,,le. De overheid scheppe een zoodanige situatie, dat, onder
handhaving van een zoo groot mogelijke vrijheid, de maximale
productie zoo dicht mogelijk wordt benaderd en het maatschappelijk
product zoo gelijkmatig mogelijk over allen wordt verdeeld.
3e. Een dergelijke situatie kan door de overheid worden ge-
schapen en onderhouden dpor een complex van maatregelen van
niet-discrimineerenden aard. interventie ten aanzien van de parti-
culiere investeeringen maakt van dit complex van maatregelen
geen essentieel onderdeel uit. Hoewel een dergelijk beleid een
deviezenregime noodzakelijk maken kan, behoeft ook dit niet
dwingend tot discriminatie te leiden.
3e. De door den oorlog veroorzaakte bijzondere omstandigheden
maken zeer bijzondere maatregelen noodzakelijk, waarbij discri-
minatie, ook ten aanzien van particuliere investeeringen, voorlooplg
niet zal kunnen worden vermeden. Deze discrimineerende maat-
regelen zullen naar alle waarschijnlijkheid in den bouwnijverheids-
sector langer moeten duren dan in de andere sectoren”.

De discussies.

Het is niet onze bedoeling te dezer plaatse een uit-
voerig overzicht te geven van de discussies, die
naar aanleiding van de praeadviezen van Prof.
Kaag en Ir. Keller gevoerd zijn. Belangstellenden
zullen deze te zijner tijd kunnen nalezen in het door
de Vereeniging uit te geven stenografisch verslag. Wel
echter willen wij, zooals wij dat ook bij vroegere gele-
genheden in deze kolommen hebben gedaan, enkele
indrukken weergeven van de gevoerde besprekingen,
zonder daarmee ook maar eenigszins naar volledigheid
te streven, er met nadruk op wijzende, dat in de ver-
gadering heel wat gezegd is, waarop wij hier in verband
met de ons beschikbare ruimte niet kunnen ingaan.
Wij zouden in de eerste plaats willen wijzen op het
opmerkelijke feit, dat niet alleen de beide praeadviseurs
zeer overtuigd waren van de groote bezwaren van een van geval tot geval toe te passen contrôle op investee-ringen als duurzaam systeem, doch dat ook uit de ver-
gadering weinig stemmen in deze richting te beluiste-
ren vielen.
Drs. A. M. Groot
wees op het gevaar,
van verkeerde of niet op het juiste tijdstip plaativin.
dende aanwending van vrijkomende afschrijvings.
quoten en winsten in het bedrijfsleven en uitte de
meening, dat hierop overheidscontrôle diende te worden
uitgeoefend. Doch hij moest toegeven, dat hij voorshands
zelf nog niet goed zag, welken concreten inhoud een

dergelijk contrôlesysteem zou moeten hebben.
Ook
Dr. A. Mey,
die herinnerde aan de vele verkeerde
investeeringen, welke in de depressie der dertiger jaren
aan het licht waren gekomen, meende, dat overheids-
contrôle op dit gebied niet kon worden ontbeerd.
Doch verder dan de stelling, dat dit niet moest zijn een
tot in details gaand vergunningstelsel, doch een con-
trôle in groote lijnen, kwam ook deze spreker niet,
hetgeen voorshands vrij vaag blijft.
Toch lijkt het ons wel waarschijnlijk, dat men ook
na afloop van de huidige schaarschteperiode het be-
ginsel der bedrjfs- en vestigingsvergunningen niet ge-
heel zal laten schieten. Er zijn altijd incidenteele ge-
vallen van zeer groote, kapitaalsintensieve bedrijven,
ten aanzien waarvan dit stelsel wellicht met eenig succes
kan worden toegepast en er komen ook overvulde
bedrijfstakken voor, waar eenig remmend optreden
wellicht beter is dan volledige vestigingsvrijheid. Maar
verder dan een matig remmende werking in bepaalde
gevallen zal men toch niet kunnen gaan. Juist op het

16 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

669

gebied der investeeringscontrôle blijkt immers, dat de
Staat, als hij positief wil optreden, heel licht kan be-
landen in een bestendiging van Prof. Koopmans’ type
B van geleide economie met’ al haar gebrek aan bewe-
gingsvrijheid en al haar willekeur.
Dr. J. M. E. M. A. Zonnenberg,
die zich met het
standpunt der praeadviseurs accoord verklaarde, wees
er dan ook terecht op, dat, als men de ontwikkeling
der denkbeelden op het gebied der economischepolitiek
in de laatste decennia van alle verwarrende franje
ontdoet, eigenlijk alleen de reeds hierboven aangeduide compenseerende economische politiek van de Overheid
overblijft als belangrijk beginsel en dat zij, die trachten
het marktmechanisme duurzaam door een ander stelsel
te vervangen, daarin totdusverre niet zijn geslaagd.
Ook wees deze spreker er op, dat, voorz’ooveï zulks van-
uit het Westen valt na te gaan, vermoedelijk ook in
Rusland heel wat meer uit het zgn. kapitalistische
marktmechanisme is overgenomen dan men gewoonlijk denkt.

Op de compenseerende econömische politiek komen
wij hieronder nog terug om eerst nog even in te gaan
op enkele punten van specialen aard, die in de discussie naar voren zijn gekomen en die, naar het ons voorkomt,
interessante aspecten vertoonen.
Vooreerst is over de vraag, in hoeverre de Overheid
in een periode van schaarschte het beschikkingsrecht
van individuen en bedrijven over geld aan banden dient
te leggen, een belaugwekkend debat gevoerd tusschen
Prof. Mr.J. G. Koopmans
en denpraeadviseur
Prof.Kaag.
Deze laatste had er op gewezen, dat deviezenrestricties
in de huidige omstandigheden onvermijdelijk zijn en
hun grond vinden in het feit, dat het physieke kapitaal
door de ontwikkeling der techniek en de stijging van
den omvang van vele ondernemingen aan intérnationale
bewegelijkheid zeer heeft ingeboet, doch dat het geld-
kapitaal ‘in tegenstelling tot de periode der klassieke
economisten veel springeriger was geworden, zooals de

bewegingen van het internationale ,,vluchtgeld” wel
genoegzaam hebben bewezen. Beperking van het geld-
gebruik ,,in de ruimte” acht Prof. Kaag dus alleszins
gewenscht, zoodra het gaat om de overschrijding der
landsgrenzen. Maar ten aanzien van de besteding in
het ‘binnenland en vooral ten aanzien van de besteding
,,in den tijd” is hij afkeerig van vèrgaande beperking,
welke als onrecht gevoeld wordt; zoo bijv. wanneer
de vrije beschikking over vroeger bespaarde middelen
in het gedrang komt. Ook in het ‘debat heeft Prof. Kaag
op een en ander nog eens den nadruk gelegd.
Tegen dit standpunt nu kwam
Prof. Mr. J. G. Koop-
mans
in het geweer. Deze wees er op, dat deviezen,re-stricties noodig zijn in die gevallen, waarin een anders
niet te stuiten ,,éénrichtingsverkeer” van geld naar
het buitenland ontstaat uit hoofde van kapitaalviucht
en/of niet door voldoenden uitvoer gedekten invoer,
zoodat de betalingsbalans uit het lood slaat. De Overheid
treedt hier correctief op door de beschikbaarstelling
van deviezen aan banden te leggen. Maar als men nu
met betrekking tot de geldbesteding ,,in de ruimte” bereid is overheidsingrijpen, te aanvaarden, zooals
Prof. Kaag zulks doet als onderdeel van de investeerings-
contrôle, dan moet men consequent zijn en het ingrijpen van de Overheid niet afwijzen, wanneer er éénrichtings-
verkeer ,,in den tijd” ontstaat in dezen zin, dat er te
weinig bespaard wordt en te veel consumptieve beste-
ding in het heden plaatsvindt. Daarom is het animeeren
van nieuwe besparing gewenscht en dient paal en perk
te worden gesteld aan de liquidatie van vermogens-
waarden. Om deze reden acht Prof. Koopmans het
onderscheid tusschen ,,oud” en ,,nieuw” bezit ter
beurze rationeel; dat de opbrengst van nieuw bezit, met
vrij geld betaald, wederom in vrij geld beschikbaar
komt, maar dat liet provenu van de liquidatie van oude

besparingen in het algemeen voor 50 pCt. gebkkkeerd
blijft, getuigt volgens Prof. Koopmans van juist inzicht.
De liquidatie van dit oude bezit moet onaantrekkelijk worden gemaakt, maar aan hen, die met nieuw spaar-
geld ter kapitaalmarkt komen, moet een gunstige
ui
behandeling in tzicht worden gesteld. Prof. Koopmans verdedigt dus een preferentieele
‘behandeling bij geldbesteding ,,in den tijd” Maar dit
leidt hem dan weder tot een verdere consequentie met
betrekking tot de geldbesteding in de ruimte; ook
daar wil hij aan hen, die zich verdienstelijk maken en tegen het gevaarlijke éénrichtingsverkeer ingaan, een
premie geven, en wel in dezen vorm, dat bij extra uit-
voer een deel der opbrengst ‘aan den exporteur in den

vorm van vrije deviezen beschikbaar wordt gesteld.
Voor dit laatste denkbeeld valt zeker het een en ander
te zeggen. Minder overtuigend is het betoog van Prof.
Koopmans met betrekking tot de gedeeltelijke blokkade
van oud bezit. Uit monetair oogpunt is deze niet noodig, daar bij eigendomsovergang van met Vrij geld gekochte
vermogenswaarden de totale geldcirculatie niet toe-
neemt. Fiscaal kan de blokkade eenige zekerheid op-
leveren, maar dan moet men toch zeggen, dat deze wel
op zeer willekeurige wijze wordt verkregen, indien zij
alleen bij verkoop van effecten van toepassing is. En
als middel van investeeringscontrôle is de blokkade ook
al heel weinig geslaagd, daar men op deze wijze immers
geen waarborg krijgt, dat de nieuwe besparingen zich uiteindeijk zullen wenden in de richting, die de Over-
heid wenscht. Tenslotte is de aantasting van het denk-
beeld, dat over het resultaat van vroeger bespaarde
middelen vrij mag worden beschikt door hem, die het
spaaroffr heeft gebracht, van psychologisch bedenke-
‘lijk effect.

Een ander punt, dat ter vergadering ter sprake kwam
en dat eveneens op de financieele sfeer betrekking heeft,
betrof het verband tusschen de door de Regeering ge-volgde lage-rente-politiek en de investeeringscontrôle.
Schrijver dezes uitte de meening, dat, als de Overheid
den rentestand voor lange leeningen drukt beneden
het peil, dat bij een Vrij kapitaalverkeer zou ontstaan,
daaruit de noodzaak zou kunnen voortvloeien van een
langere handhaving van maatregelen ter investeerings-
contrôle dan onder andere omstandigheden noodig ge-
weest zou zijn. Wanneer de Overheid haar eigen, zeer
omvangrijke credietbehoeften dekt tot een onnatuurljk
laag rentepeil en er vervolgens in het belang van het
staatscrediet prijs op blijft stellen, dat de door haar
uitgegeven obligaties niet te zeer in koers dalen, zal zj genoodzaakt zijn ook daarna het rentepeil laag te hou-
den, hetgeen alleen mogelijk zal zijn door beperking van
de alsdan ter kapitaalmarkt te bevredigen behoeften
van het bedrijfsleven, daar immers anders de rente zal
oploopen en een niet gewenschte koersdaling zal intre-
den. Uit het ten deze niet zeer pertinente antwoord

van Prof. Kaag meenen wij te mogen afleiden, dat
deze het met onze opvatting nièt oneens is.
Verschillende” detailquesties kwamen in de vergade-
‘ring ter sprake; zoo bepleitte
Mr. J. Wilkens
het denk-
beeld ‘om de Herstelbai.k te maken tot een centrale
bank Voor lang crediet en om van de huidige situat,ip
gebruik te maken, de hypothecaire uitzettingen der
institutioneele beleggers in den overheidssççtor. naar de
particuliere sfeer over te brengen, c.q. bij de nieuwe-
centrale bank.

Over de concrete situatie ten aanzien van de inves-
teeringen in het bouwbedrijf en dç daartoe opgestelde
plannen deed
Ir. Keller
enkele belangwekkende med-
deelingen, waaruit wel bleek, dat men zijn verwachtin-
gen voorshands niet al te hoog mag stellen.

De compenseerende eéonomische politiek.

Het hoofdpunt van het debat vormde echter de reeds

111
77-
1

•r;

670

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 October 1946

genoemae ,,compenseerende economisehe politiek”,
waarover het woord werd gevoerd door
Dr. Zonnenberg,

V

hrjver dezes, Prof. Koopmans, Dr. M. W. Holtrop,

r. H. F. van Leeuwen
en uiteraard door de beide
praeadviseurs. Deze sprekers waren, met uitzondering
van Mr. van Leeuwen, allen voor zulk een politiek

geporteerçi Dr. Zonnenberg
bleek zelfs van meeiiing,
dat deze politiek het eenige positieve resultaat is te
achten van alle breedvoerige discussies der laatste jaren.
van Leeuwen
daarentegen is in dezen minder
geestdriftig gestemd. Hij ziet – en in
ket
algemeen
waarlijk niet ten onrechte een groot gevaar in den
steeds toenemenden omvang der overheidstaak en meeIt
daarom, dat de Overheid zich voortaan beter bepalen
kan tot datgene, wat zij in dit verband in de eerste
plaats heeft te doen, t.w. een behoorlijke manipulatie
der overheidsschulden zonder compenseerende bijbe-

doelingen. De gebondenheid aan vaste schema’s van af-
lossing acht Mr. van Leeuwen verkeerd. Beter zou hij
•een soepel stelsel van schuiddelging vinden met een
niet a priori aan bepaalde bedragen per jaar gebonden
inkoop van staatsobligaties.

Voor dit denkbeeld is veel te zeggen. Men kan het
echter ook toepassen als orderdeel van de compensee-
rende economische politiek, zoodat het pro en contra
van dit stelsel van schulddelging eigenlijk buiten het

punt in discussie omgaat.
Een compenseerende economische politiek kan op
verschillende wijzen worden gevoerd. Gewoonlijk wordt
als één der belangrijkste onderdeelen daarvan aanbe-
volen, dat de Overheid in tijden, waarin de investee-
ringen van particuliere zijde stagneeren, haar opdrach-
ten tot het uitvoeren van openbare werken vergroot
en de uitvoering daarvan in versneld tempo doet plaats-
vinden, om dan in tijden van wederopleving der parti-
culiere activiteit terug te treden, een en axider te finan-
cieren op een wijze, die stabiliseerend werkt op den
omvaüg van de geldcirculatie. Daaraan kan zich paren
een ,,cycische” politiek ten aanaien van het gewone
budget, hierin bestaande, dat tijdens een depressie
desnoods met een zeker deficit wordt gewerkt, dat uit
overschotten in de hausse wordt ingehaald, zulks even-
eens te financieren op een wijze, die in monetair opzicht
stabiliseerend werkt. Er zijn nog meer elementen eener
compenseerende politiek tenoemen; deze kunnen échter
thans buiten beschouwing blijven.

Nu betoonde zich inzonderheid
Ir. Keller
blijkens
zijn praeadvies een voorstander van zulk een politiek,
di hij ook, mede in verband met de belangrijke rol,
welke de Overheid als opdrachtgeefster in de bouwnij-
verheid speelt, zeer wel uitvoerbaar acht. In een be-paalde, niet zeer duidelijk gestelde passage van zijn
praeadvies, had Ir. Keller echter de meening geuit,
dat zulk een politiek tot een niet tijdelijk, doch voort-
dureid lçficitair overheidsbudget moet voeren, tenzij
in hausseperioden een min of meer ingrijpende ver-
mogensheffing zou plaatsvinden. In zijn repliek aan de
sprekers, inzonderheid in zijn antwoord aan schrijver
dezes, verduidelijkte de praeadviseur zijn standpunt.
Z.i. zouden feitelijk de groote winsten, welke de onder-nemers in de hausse maken, moeten worden wegbelast,
zoolaug zij nog niet belegd zijn. Waar dit niet of althans
niet op afdoende wijze mogelijk is, lient een algemeene
heffing van het vermogen in hausseperioden te worden
toegepast, teneinde verkeerden expansiedrang van het
bedrijfsleven te breidelen en tijdig tot matiging te nopen.
Op dit punt kunnen wij den.praeadviseur niet geheel
volgen. Ongetwijfeld dienen in de hausseperioden de belastingen ruim. te vloeien; als dit niet in voldoende
mate automatisch geschiedt in zulk een tijd van weder-
opleving en stijgend volksinkomen, dan dient het door
nieuwe heffingen of verzwaring van bestaande belas-
tingen te geschieden. Uit een monetair oogpunt is het

echter onverschillig, of zulk een heffing op grondslag
van hét vermogen plaatsvindt, dan wel, of het over-
schot in de staatsfinanciën uit andere bronnen voort-
spruit, mits het slechts wordt aangewend tot geldver-nietigende schuiddelging. Verzwaring van de op ver-
mogenswaarden drukkende belastingen in hausse-
perioden is als zoodanig zeker niet te veroordeelen,
maar zij vormt noch voor de vermijding van een duur-
zaam deficit, noch v’or het welslagen der compensee-
rende economische politiek, een conditio sine qua non.
Zoo kunnen wij ons bijv. zeer goed voorstellen, dat als
onderdeel eener compenseerende politiek een ,,conjunc-
tuurcoëfficiënt” op de loonbelasting zou worden toege-
past, die hooger wordt, naarmate de werkloosheid af-
neemt, en omgekeerd. De voordeelen daarvan liggen
voor de hand, vooral indien het loonpeil flexibeler
wordt gemaakt dan het thans is en bij een intrédende
depressie omlaag zou wordén gebracht, welke verlaging
dan eenige compensatie vindt in een gelijktijdige ver-
laging van den belastingdruk op het desbetreffende
inkomen.

Het is een door velen gehuldigde opinie, dat compen-
seerende economische politiek in theorie zeer wel mo-
gelijk is, doch dat er in de praktijk niets van terecht
komt, omdat de Overheid alleszins geneigd is in tijden
van depressie, haar uitgaven te vergrooten, dôch de
overschotten eener hausseperiode, indien deze al ge-
vormd zouden worden, zeker niet zal aanwenden tot
schuldaflossing en vermindering van den geldomloop,
doch deze terstond zal bestemmen voor nog verdere
uitbreiding der uitgaven. Deze quaestie gaf schrijver
dezes aanleiding aan den praeadviseur en aan de ter
vergadering aanwezige deskundige overheidsdienüen
pertinent te vragen, wat zij dachten van de mate van
zelfbeheersching, die de Overheid bij het toepassen
eener compenseerende economische politiek aan den dag
zou moeten leggen. Persoonlijk waren wij in dit opzicht niet zonder meer pessimistisch, doch wij stelden er prijs
op anderen, die met dit bijltje zullen moeten hakken,
uit hun tent te lokken.
Het was vooral
Dr. A. May,
die op dezen kant der
zâak inging. Deze wees er op, dat de klassieke econo-
misten in hun tijd, toen er nog Seer veel gebondenheid
bestond, op theoretische gronden het pleit voor de
economische vrijheid voerden en dat er vele practici
waren, die in de daarop volgende periode zich niet slechts
wilhig betoonden de voordeelen der vrijheid te genieten,
doch daarvoor ook – bijv. door het afwijzen van pro-
tectie – bereid waren offers te brengen. Deze lieden
hadden den moed hunner liberale overtuiging. Zoo mag,
aldus Dr. Mey, ook in onzen tijd verwacht worden, dat er overheidsfunctionarissen zullen zijn, die den
moed hunner overtuiging zullen hebben en die bereid
zullen zijn offers te brengen terwille eener, juiste corn-
pensatiepolitiek. Dit beteekent in de praktijk, dat
dezulken er in hausseperioden hun populariteit aan zul-
len moeten wagen om een verstandige economische
politiek van overschotten, schuiddelging en geldver-
mindering te volgen. Waarom zulk een moed wel te
verwachten van lieden van liberale gezindheid
en niet van hen, die voor overheidsingrijpen op
compenseerenden grondslag het pleit voeren?
De toekomst zal moeten leeren, in hoeverre deze
prognose juist is gesteld. Het is voorloopig een quaestie
van temperament, of men in dit opzicht pessimistisch
dan wel hoopvol is gestemd. Afdoende ervaringen staan
nog nauwelijks ten dienste.

Wij beëindigen hiermede onze opmerkingen naar
aanleiding van de vergadering van 28 September. Als
algemeenen indruk daarvan hebben wij behouden, dat over de concrete zijde van het vraagstuk der investee-
ringscontrôle niet te veel is gezegd, maar dat de discussie
over de beginselen daarvan en vooral over het voor en

16 October 1946

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

671

tegen der compenseerende economische politiek belang-wekkend is geweest en heeft bijgedragen tot het vormen
van een communis opinio, die voor de periode, volgende
op het overwinnen van de huidige, nog zeer aanzienlijke
schaarschte, van veel belang kan blijken.
G.M.V.S.


VERVANGINGSWAARDE BIJ
,,VERMOGENSAANWASBELASTINGI:t EN
,,VERGOEDING MATERIEELE
OORLOGSSCHADE”.

Een interessante gedachtenwisséling heeft plaatsge-
vonden tusschen de Tweede Kamer en den minister
van Financiën
1),
naar aanleiding van de in artikel 10,
lid 3 en artikel 22, lid 7 (thans lid 8), van het wets-
qntwerp Vermogensaanwasbelasting voorkomende rege-
ling voor door oorlogsschade getroffenen
2).

Volgens deze regeling worden vergoedingen of scha-
deloosstellingen voor door oorlogsgeweld enz. teloor
gegane objecten bij de bepaling van het vermogen
op den tweeden peildatum buiten beschouwing ge-
laten, voorzoover zij de waarde te boven gaan, die
de verloren gegane zaken op het moment van hun
teloorgaan hadden. Met andere woorden: hetgeen de
vergoeding méér bedraagt dan de waarde waarvoor
het object bij met-verloren gaan in het eindvermogen
zu zijn. begrepen, mag van het eindvermogen –
waar de vergoeding in zit – worden afgetrokken.
De Commissie van Voorbereiding gaf in voren-
bedoeld verslag als haar oordeel te k(;nnen, dat het
voor de oorlogsslachtoffers een bilhijker regeling dan
die, neergelegd in lid 3 van artikel 10 en in artikel
22, lid 7, zou zijn, indien bij de berekening van hun
vermogensaanwas- tevens in mindering zou kunnen
worden gebracht het verschil tusschen de vergoeding
of schadeloosstelling en de uiteindelijke vervangings-
raa
r
de
Hiertegenover stelde de Minister, ,,dat, indien men
bij de -berekening

van den vermogensaanwas van
oorlogsslachtoffers rekening houdt met de vervangings-
waarde van de teloorgegane goederen, men ingrijpt in de regeling betreffende de vergoeding van mate-
– rieele oorlogsschade, doch dat men dit dan uitsluitend
doet ten bate van diegenen onder de oorlogsslachtoffers,
die ondanks de geleden schade vermogensaanwas
blijken te hebben. De overigen zouden met een re-
geling, zooals hiervoren geschetst, niet zijn gebaat.
Het invoeren van een regeling, als – hier wordt ge-
vraagd, valt buiten -het kader van de belastingregeling
en is in wezen een regeling van vergoeding van oor-
Jogsschade. Daarbij komt, dat, indien ten aanzien
van oorlogsslachtoffers voor de berekening van den
vermogensaanwas de vervangingswaarde als verlies-
post wordt geteld, dit slechts is te verdedigen ‘op
grond van het beginsel, dat er reëele verrijking moet
zijn, alvorens van vermogensaanwas kan worden ge-
sproken. Dit beginsel zou dan echter moeten gelden
voör een ieder, die in den loop van het belastingtijdvak
– in plaats van de goederen, die hij op 9 Mei 1940 had,
geld of aanspraken op geld heeft gekregen. Men denke
hierbij aan de uitverkochte handelsvoorraden en aan de versleten bedrijfsontillage. Op deze wijze zouden
de grondslagen van de belasting, hierin bestaande,

‘)
Te vinden in het verslag van het mondeling overleg tusschen
de Commissie van Voorbereiding uit de Tweede Kamer en den
minister van Financign dd. 23 Juli 1946 en in de Handelingen
der Tweede Kamer van 31 Juli en 1 Augustus 1946 betreffende
het wetsontwerp Vermogensaanwasbelasting.
‘) Dit artikel werd geschreven vdÖr het wetsontwerp Vermogens-
aanwasbelasting den I8en September 1946 door de Eerste Kamer
werd goedgekeurd. De strekking van het artikel ondergaat door
de aanvaarding van het wetsontwerp geenerlei verandering.

S

dat de vermogensaanwas in guldens wordt berekend,
worden ondergraven”. – —
Dit standpunt van den Minister werd in de Kamer-
zitting van den 3len Juli bestreden door de heere
•Teulings en Van Dis en den len Augustus door den
heer IJsselmuiden. –
Bij de beantwoording van de heeren Teulings en
Van Dis handhaafde de Minister zijn standpunt en
verklaarde niet bereid te zijn om voor We oorlogs-
slachtoffers een aparte regeling te treffen, waarbij
voor de berekening van den vermogensaanwas het
eindvermogen tevens zou kunnen worden verminderd
met het verschil tusschen de herbouwwaarde en de
verwachte uitkeering in de materieele oorlogsschade.
Volgens Ministei Lieftinck gaat het hier slechts om
de zeer kleine categorie, waarschijnlijk om 5 pCt. van
de oorlogsslachtoffers, die een vermogensaanwas
hebben, dat zijn dus de meest begunstigden onder de
getroffenen, die, hoewel zij oorlogsschade hebben,
toch in hun vermogen zijn vooruitgegaan. De bevoor-
rechte categorie van oorlogsslachtoffers wenschte
Z. Exc. niet door middel van de Vermogens-
aanwasbelasting in een bijzonder gunstige positie te
brengen. Evenmin kon Z. Exc. aan den wensch van
den heer Teulings tegemoet komen om met de toe-
passing van de Vermogensaanwasbelasting wat betreft
de oorlogsslachtoffers te wachten tot de regeling van
de materieele oorlogsschade tot stand zou zijn gekomen
en wel in verband met de urgentie van de wet op den
vermogensaanwas met het oog op het financieel herstel.
De Minister ging in zijn betoog voorbij aan – del op-
merkingen van den heer Van Dis, die het verschil
in-
behandeling tusschen de wel en niet door den oorlog
getroffen bedrijven naar voren had gebracht. De
heer Van Dis wees in dit verband op het adres van
de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Holland dd. 24 Juli 1946, waarin wordt uiteengezet,
dat het bedrag, hetwelk de getroffen bedrijven op de
schadevergoedingen tekort komen om een equivalent
van hetteloor gegane

te verkrijgen, bij de berekening
van den vermogensaanwas niet mag worden afgetrokken,
terwijl de waardestijging van de bedrijfsmiddelen
bij de
niet
getroffen bedrijven niet, of nagenoeg niet
in de Vermogensaanwasbelasting wordt betrokken.
Bovendien belichtte het Kamerlid Van Dis het on-
billijke van de regeling, waarbij even zwaar wordt
belast de getroffenë, die op de schadevergoeding niet,
weinig of veel te kort komt. –
Uit een meer algemeen gedeelte van hetgeen de
Minister op 31 Juli 1946 zeide, kan men echter zien
dat de Minister de weuschelijkheid voelt van zooveel mogelijk gelijke behandeling. Wij citeeren in dit ver-
band de volgende zinnen:

,,Een groot deel van ons volk staat nu, na den
oorlog, na de bezetting, voor een nieuw begin,
voor de mogelijkheid om een nieuw bestaan –op te
bouwen of een oud bestaan weer op te vatten en
wanneer men nu geen verandering bracht in de
vermogensverhoudingen, die tijdens den oorlog zijn
verschoven, wanneer men degenen, die in vermoget’
waren vooruitgegaan, rustig in dien toestand- liet,
dan zou men wel een zeer onbilljke • verhoudiit
krijgen van de startvoorwaarden, waarmede de ver-
schillende personen in het economischven zich
een bestaan zouden moeten gaan verwerven of hun
bedrijf weer zouden moeten gaan opbouwen. Het
is mede met het oog daarop, dat deze Vermogens-
aanwasbelasting op sociaal-economische gronden
aanbeveling verdient en ik zie daarin ook den eer-
sten rechtsgrond voor de heffing van deze belasting”.

De Minister denkt hierbij aan herstel der begin-
voorwaarden door heffing van vermogensaanwas-
belasting.

672

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 October 1946

Bij de discussies op den len Augustus wees in een
helder en gloedvol betoog de heer IJsselmuiden er op,
dat de Vermogensaanwasbelasting zeker de start-
voorwaarden niet gelijk stelt. Het door ‘den oorlog

getroffene deel der bevolking mag met worden achter-
gesteld en het is zeker geen bevoorrechting, zoo be-
toogde hij, wanneer van het vermogen op den tweeden
peildatum ook het verschil tusschen vervangings-
kosten en schadeloosstelling wordt afgetrokken.
Op dit,. deel van het betoog van den heer Ijssel-
muiden antwoordde de Minister, dat het hem bepaald
ongewenscht voorkomt, om bij de Vermogensaanwas-
belasting een onderscheid te gaan maken tusschen ge
troffenen en niet.getroffenen, een onderscheid, dat tot
gevolg zou hebben, dat men de getroffenen, die een
vermogensaanwas hebben, dus de categorie, die er
relatief het beste aan toe is, meer tegemoet zou komen

dan degenen, die geen vermogensaanwas hebben.
De Minister verklaarde zich echter, na het zoo kern-
achtige betoog van den heer IJsselmuiden, bereid
om toe te zeggen, dat met het opleggen van de aan-
slagen ten aanzien van de door den oorlog het meestgetrof-
fenen zal worden gewacht, tot de regeling van de ma-
terieele oorlogsschade wettelijk toibtand
is gekomen.

De hiervoren beschreven discussies wettigen de
verwachting, dat bij de aanstaande behandeling van
de ,,Vergoeding. Materieele Oorlogsschade” in de
Tweede Kamer het begrip vervangingswaarde een be-
langrijke rol zal spelen. In die richting wijst ook de
nieuwe financieringsregeling, die voor het herstel van
oorlogsschade aan panden onlangs is vastgesteld. In
een artikel in ,,Economische Voorlichting” van
24
Augustus 1946 wordt de nieuwe financieringswijze
gekenschetst als een ,,doorbraak” van de fel bestreden tegemoetkoming in de oorlogsschade op basis van het
prijspeil van Mei 1940. Bij de nieuwe regeling verstrekt
het Rijk böven de tegemoetkoming hypothecair cre-
diet, ten deele rentedragend, ten deele renteloos,
waarbij gedeeltelijke kwijtschelding in de toekomst
waarschijnlijk lijkt.

Voor de door den oorlog getroffenen zou uiteraard
vergoeding hunner schade op basis van de vervangings-
waarde de beste oplossing zijn, hoewel ook dan de start-
voorwaarden nog verschillen: de niet-getrôffenen zijn
reeds een goed eind in het veld v66r de getroffenen
aan starten toe zijn. In het bijzonder moet hier aan
de
bedrijven
worden gedacht. De niet-getroffen be-
drijven hebben een grooten voorsprong op de ge-
troffen bedrijven, doordat laatstbedoelden hun bedrijfs-
apparaat eerst na langeren tijd en onder ongunstige
omstandigheden
op
peil kunnen brengen en in den
tusschentijd een Organisatie te bekostigen hebben,
welke doorgaans te groot is voor den tegenwoordigen
omvang der bedrijven. Het zou buitçngewooü onrede-
lijk zijn, indien door het toekennen van een lagere
vergoeding dan de vervangingswaarde de getroffen
bedrijven de gelegenheid zou worden onthouden om
hun vroegere plaats in het bedrijfsleven naast de niet-
getroffenen weer in te nemen.

Zou de vergoeding der materieele oorlogsschade
tenslotte niet op basis van de vervangingswaarde
geschieden, dan komt het noodzakelijk voor, dat her-
ziening van rt. 10 lid 3 en art.
22
lid 8 van de Ver-
mogensaanwasbelasting opnieuw aan de orde wordt
gesteld. Er is dan geen sprake meer van een ingrijpen
in de regeling betreffende de vergoeding van mate-
rieele oorlogsschade, doch de noodzaak is aanwezig
om de heffing der Vermogensaanwasbelasting op den
door de regeling vergoeding materieele oorlogsschade.
geschapen feitelijken toestand naar redelijkheid te
doen aansluiten. Het schijnt onafwijsbaar, dat bij de
heffing der Vermogensaanwasbelasting met verschillen
in fmancieele positie, zoowel tusschen getroffen en

niet-getroffen bedrijven als tusschen getroffen be-
drijven onderling rekening ‘wordt gehouden.
Gaan wij de bezwaren na, die Minister Lieftinck
aanvoerde tegen wijziging van de artikelen 10 lid 3
en
22
lid 8 der Vermogensaanwasbelasting, zooals
door de Kamercommissie voorgestaan, dan valt het
volgende op te merken:

In de eerste plaats kan worden gereleveerd, dat de
getroffenen-met-aanwas goeddeels geen aanwas meer
zullen hebben, wanneer zij hun ,,zwevende schulden”
voor herstel van oorlogsschade in mindering brengen van het vermogen op den tweeden peildatum. Aan de
door den Minister gemaakte vergelijking tusschen
getroffenen met en zonder aanwas komt, wanneer met
de ,,zwevende herstelschuld” rekening wordt gehouden,
de grond goeddeels te ontvallen. Aan zoodanige ver-
gelijking kan trouwens zeer weinig beteekenis worden
toegekend, wanneer men deze ziet met betrekking
tot de positie der niet-getroffen bedrijven, hij welke

bedrijven waardestijging der bedrijfsmiddelen niet of
zeer beperkt in aanmerking wordt genomen.
In de tweede plaats moge worden opgemerkt, dat
door Minister Lieftinck werd ‘gesteld, dat de getrof-fenen-met-aanwas van de ,,zwevende herstelschuld”
èen nadeel hebben, dat. hen in dezelfde positie plaatst
als degenen, die aanwas hebben tengevolge van een
uitverkochten handeisvoorraad of een versleten be-
drijfsoutifiage. Deze vergelijking lijkt moeilijk te hand-
haven, indien men in aanmerking neemt, dat de oorzaak
van de ,,zweveude schuld” bij de oorlogsgetroffenen
geheel aan omstandigheden tegen hun wil moet worden
toegeschreven, terwijl voorts in het algemeen de te-
loorgegane bedrijfsmiddelen (men denke aan machines
en onroerende goederen) moeilijker te vervangen zijn
dan uitverkochte handelsvoorraden. Tenslotte mag
niet uit het oog worden verloren, dat hij de getrof-
fenen veelal ook voorraden zullen zijn verloren gegaan.
Zij zijn, wat die verloren gegane voorraden betreft,
in dezelfde positie als de niet-getroffenen, want de
regelingen in art. 10 lid 3 en art.
22
lid 8 V.A.B. gelden’
uitsluitend voor onroerende goederen resp. bedrijfs.
middelen en niet voor voorraden. ,,Zwevende schul-
den” voor herstel van oorlogsschade doen zich alleen bij getroffenen voor, ,,zwevende schulden” voor her-
krjging van voorraden, zoowel bij getroffenen als bij
niet-getroffenen. Herstel van versleten bedrjfsoutillage
zal veelal geen ,,zwevende schuld” met zich brengen, die voor de bedrijfsvoering van zoo overwegende be-
teekenis is als de ,,zwevende schuld” voor herstel
van oorlogsschade bij de getroffen bedrijven. Het lijkt om deze redenen niet houdbaar te stelln, datde ,,zwe-vende schuld” voor herstel van oorlogsschade voor de
getroffenen eenzelfde nadeel beteekenen zal als de
,,zwevende schulden”, die i.v.m. uitverkochte handels-
voorraden en versleten hedrijfsoutillage voor de met-getroffenen bestaan.

In dit verband is het nog van belang te memoree-
ren, dat de Minister blijkens de mededeelingen hij
art.
28
Vermogensaanwasbelasting in het reeds eer-
der genoemde verslag der Commissie van Voor-
bereiding met betrekking tot de schijuwinsten van
den groothandel zich bereid verklaarde te overwegen
in hoeverre langs den weg van art.
22
lid
8
aan de naar
voren gebrachte bezwaren tegemoet kan worden ge-
komen, dan wel of het wellicht toch aanbeveling zou
verdienen een bescheiden vrijstelling ‘met het oog op
de schijnwinsten van de hier bedoelde lichamen op te
nemen. In de Kamerzitting van 31 Juli 1946 (Hande-
lingen blz. 46) zegde de Minister definitief toe, dat in
den vorm van een waardeeringsvoorschrift zooveel mogelijk met de speciale belangen als hier bedoeld
zal worden rekening gehouden.
Het in dit artikel behandelde onderwerp is van zoo

16
October
1946

ECONOMISCH-STATISTISCBE BERICHTEN

673

7
6

ingrijpend belang voor het door den oorlog getroffen
gedeelte der Nederlandsche bevolking, dat vertrouwd
mag worden, dat,, indien onverhoopt de vergoeding
voor materieele oorlogsschade met op basis van ver-
vangingswaarde wordt verleend, toch voor de heffing
der Vermogensaanwasbelasting een meer bevredi-
gende regeling wordt getroffen voor degenen, die ma-
terieele schade door den oorlog leden.
Uit het bij
het
afsluiten van dit artikel
juist ver-
schijnend Voorloopig Verslag van de Commissie van
Voorbereiding uit de Eerste Kamer met betrekking
tot het wetsontwerp Vermogensaanwasbelasting dd.
6
September
1946
blijkt, dat deze Kamercommissie
eveneens• pleit voor aftrek der meerdere herstelkosten,
die op den 2en peildatum nog niet waren voldaan.
Het betreffende gdeelte in het Verslag eindigt: ,,Dit
is geen kwestie van bevoordeeling van oorlogsgetrof-
fenen, maar eenvoudig een kwestie van vermogens-
opstelling, waarvan
alleen
bij
de oorlogsslachtoffers
sprake is”.
A. C. BURGERSDIJK.

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De omzetten op de geldmarkt waren in de afge-
loopen week uiterst gering, terwijl in de tot stand ge-
komen disconto’s zeer kleine veranderingen kwamen
t.Q.v., de voorafgaande verslagperiode. Driemaandspro-
messen werden verhandeld tegen
“/16

pCtfze’maands-
promesse.n werden tegen
17/
pCt.
aangeboden, terwijl

negenmaa»dspaier tegen
Irl,
pCt. werd verhandeld.

Op
de beurs van Amsterdam heeft zich in de afge-
loopen week het wel zeer ongewone verschijnsel voor-
gedaan, dat de beursleden één dag hebben gestaakt,

STATISTIEKEN.
DE NEDERLANDSCHE BANK. (Voornaamste posten In
duizenden ciildons)

Munt
Wissels, prom. enz,

muntmate-
open

marktpapier,
Totaal
Totaal
Data
rsaal en
beteeningen,

voor-
act sea
opeischb.
deviezen
schotten a./h Rijk en
schulden
diverse

rekeningen

14

Oct. ’46
5.234.655
181.855
5.489.911
4.945.443
7

,,

‘1.6
5.268.469 181.772
5.523.541
4.979.566
30Sept.’46
5.301.353 214.962
5.591.008
5.065.272
23

,,

’46
5.244.806
185.572
5.511.271
4.980.246
16,

,,

’46
5,251.692
188.547
5.525.955 5,002.357
9

,,

’46
5.219.254
200.071
5.505.041
4.982.320
2

’46 5.232.544
193.190
5.511.456 4.988.820
26Aug. ’46
5.244.443
197.597
5.514.865
5.004.791
6.
Mei
1
40
1.173.319 248.256 1.474.306 1 424.016

Bankbiljet-
Saldi
Geblok-
keerde
Bankassig- Dota
ten
ifl
om-
tis
Saldo Rijk
RIC(D/C)
salds
natiën en
diverse
loop
RIO
van
banken
rekeningen,

14

Oot. ’46
2.813.532
1
)
2.131.625
C1.363.111
66.012
210.86k,.,
7

,,

’46 2 816.541
2
)
2.162.882
C1.378.343 55.297
210.320
30 Sept. ’46
2.816.072
2.249.069
C1.388.748
52.073
191.893
23

’46
2.755.788
2.224.288
Cl.378.114
64.209
197.223
16

’46
2.765.997
2.236.330
C1.422.543
51.677
189.656
9

’46 2.776.246
2.205.929 C1.373.895
100.077 188.896
2,,

’46 2.785.876
2.202.936
C1.226.400
108.391
188.676
26 Aug. ’46
2.740.335
2.264.202
C1.433.377
78.115
176.382
6 Mei ’40
1.158.613 255.174
22.962
10.230

1.1 waarvan nieuwe uitgifte 82.552.104.
12.554.978.

NATIONALE BANK VAN BELGIË. (Voornaamste posten In millioen-en trancs)

0
5)
00
•_

1
Data
cs

5,
,500

000
‘cE
-00

.0

3 Oct.

1946
31.789 3.709
3.747
271
1.038
50.477
26 Sept. 1946
31.655
3.720 2.928
196
1.036
49.887
19

1946
31.952
3.726
2.860
237
997
50.132
12

1946
32.212
3.820
2.572
213 926
50.507
5

,,

1946
32.177
3.963
2.952
186
930
20.487
29 Aug. 1946
32.852
3.660
3.025
246
920
49.382
22

,,

1946
33.04&
3.707
2.741 216
908
49.042

a
ïfikening-

courant saldi

Data
.0
0

.

0
5′

0

e
n
0
0

I
0

3 Oct.

1946
642
157.009
72.395
3
4.395
718
26 Sept. 1946
642 155.403
71.292
2
3.886
723
19

,,

1946
642
155.881
71.580
5
4.063

725
12

1946
642
156.261 72.011
6
4.006
727
5

1946
642
156.666
72.256
2
4.167
730
29 Aug.

1946
643
156.052 71.284
4
4.513
736
22

,,

1946
643.
155.438
71.245
5
3.929
738

‘) ‘Waarvan 10.493 millioen frcs. onbeschikbaar goudsaldo na
erwaardeering van den goudvoorraad. (Besluitwet no. S van
1-5-1944).

‘) Waaronder begrepen de post ,,Emisslebank te Brussel”, ten
bedrage van 64.597 millioen frcs.
‘) Deze post omvat: oude biljetten over te boeken op tijdelijk
onbesclsikbare of geblokkeerde rekeningen en niet aangegeven
oude biljetten.

OVERZICHT DER LAATSTE VIER
VERKORTE, BALAISEN VAN DE NEDER.LANDSCHE BANK
(in millioenenguldens).

Actief

data

Wissels,

promessen

e
schuldbrieven in discont
Vissels, scbatkistpapier e
schuldbrieven door d
bank gekocht………
Beleeningen
Voorschotten aan het Rij
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en goude
muntmateriaal …..
Zilyeren munt, enz.
Papier op het buitenland
Tegoed hij correspondente
in het buitenland
Buitenlandsche betaalmic
kelen
Belegging van kapitaal, R( ‘serves en Pensioenfonds
Gebouwen en inventaris
Diverse rekeningen …..

1)
Waarvan. schatkistpapis
rechtstreeks door de ban
in disconto is genomen.
‘)Waarvan aan Ned.-Ind
(Wet van 15-3-33 Staat:
blad no. 99) ………

23-9-’46
30-9-46
7-10
2
46
14-10-‘461
Passief

data

23-9-’46 30-9-’46
7-10-46
14-10-’46

n
20,0
20,0
20,0
20,0
0

‘)
011
1
)
0,1′)
-‘)
12,4 12,4
12,4
12,4
n
,
Bijzondere

reserve

(winst
herwaardeering.

goucI

– – –
voorraad per 2 Juli 1945)
209,3
209,3
209,3

209,3
155,8
1
)
186,9
2
)
160,5
1
)
156,3
2
)
Andere bijzondere reserves
76,8 76,8 76,8
76Â
k

– – – –
Pensioenfonds

……….
15,5 15,5
15,4 15,4
Bankbiljetten

in

omloop
n

Kapitaal

…………….

(oude uitgiften)
262,4
261,7
261,6
261,4
699,1 699,1 699,1 699,1

Reservefonds ……………

Bankbiljetten

in

omloop

..

1,1 1,1 1,1 1,1
(nieuwe uitgifte)

. . . .
2493,4
2554;4
2555,0
25523
4430,8
4430,8
4430,8
4430,8
Bankassignaties in omloop
0,2
0,1
0,1
n
Rekening-courant saldo’s:
98,1
154,5 122,0
88,3
‘s Rijks Schatkist ……
1267,9
1278,4
1267,9
1252,7
‘s Rijks Schatkist: specia-
157
15,8
15,5
15,4
110,3

..

110,4
110,4′
110,4
le rekening

……..
Geblokkeercie saldo’s van
77,9
71,7
70,4
70,4
banken

………….
64,2
52,1
55,3 66,0
3,0
3,0 3,0
30
Geblokkeerde saldo’s van
29,8
28,0
21,1
25,5
anderen

………….
58,7
52,3 50,0
51,3
Vrije saldo’s

……….723,2
756
1
0
679,3
,

651,2
Diverse rekeningen

……197,0

.

191,6
210,1
210,6

5511,3
5591,0
5523,6
5489,9
5511,3
5591,0

1

5523,6

15489,9

k
– – –
Circulatie

der

door

de
t
Bank namens den

Staat
in

het

verkeer gebrachte
42,2
42,2 42,2
42,2
muntbiljetten
151,9
151,3

674

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

16 October -1946

zoodat geen noteerinen tot stand werden gebracht. Directe aanleiding hiertoe werd gevormd door uit-
latingen van den minister van Financiën over den
handel in Amerikaansche fonden en over de beteekenis
van de Amsterdamsche beurs in verhouding tot het
landsbelang. Uit deze uitlatingen bleek, dat de handel
in Â.merikaansche fondsen te Amsterdam niet zou
worden opengesteld, omdat de Minister vreesde, dat
dan de zoo noodzakelijke dollars niet ter beschikking
zouden komen. Uit protest hiertegen hebben de beurs-
leden jl. Donderdag gestaakt, waarbij vooral naar
voren kwam, dat men prijs stelde op verhandeling
ter beurze van Amsterdam met verplichte verkoop van een bepaald percentage van iemands bezit aan
Amerikaansche effecten in New-York.
Op
Vrijdag 11
October jl. is de beurshandel weer hervat, terwijl op
een op 12 October 1946 gehouden vergadering van•
de Vereeniging voor den Effectenhandel médegedeeld
schijnt te zijn, dat binnenkort toch handel in Amen-
kaansche fondsen te Amsterdam zal plaatsvinden.
Nadere mededeelingen hieromtrent ontbreken nog.
De beurskoersen vértoonden met name op den laat-
sten beursdag van de afgeloopen week over het alge-
meen een daling, wellicht mede als gevolg van de strub-
belingen van den voorafgaanden dag. Aandeelen
A.K.U. werden ôp 11 October jl. verhandeld voor
126
5
/
s
tegen 131k een week te voren. Voor aandeelen
Unilever waren deze koersei4 resp. 255k en 269; aan-
deelen Philips 189k en 300. Aandeelen Koninklijke
Nederlandsche Hoogovens vertoonden echter eën
tegengestelde tendens, daar zij op 11 October 122k
noteerden, tegen 121 een week tevoren.
Opmerkelijk was het koersverloop voor aandeelen
Koninklijke. Deze vertoonden een zeer scherpe daling
gedurende de geheele week, waardoor de koers op
Vrijdag jl. op 336 kwam, terwijl zij op 4 October jl.
nog 367 bedroeg.
Scheepvaartfondsen vertoonden kleine koersdalin-
gen, maar voor de Indische fondsen was het koers-
verloop aanmerkelijk ongunstiger. Aandeelen H.V.A.
daalden in koers van 2651 op 4 October tot 250k op
11 October jl. Aandeelen Amsterdam Rubber lieten op
bovenvermelde data koersen van resp. 176 en 164k zien.
De Amsterdamsche Beurs was dus in de afgeloopen week
over het algemeen vrij sterk in reactie, waarbij het de
vraag is, of dit uitsluitend door de in het begin vermelde
organisatorische moeilijkheden werd veroorzaakt.

Mee dast
90
pCiU

I
W
E
sox]
ROTTERDAM

Bij het in April ji. door de Mij. van Nijverheid

afgenomen
Examen Moderne Bedrijfsadmi-

nisfrafie
slaagden
88
candidaten, waarvan er

81
door ons waren opgeleid.

Prospectus en naamlijst der geslaagden op aanvrage.

Cursus Moderne Bedrijfsadministratie

Beursgebouw

Kamer 321

Rotterdam

B
e
sc
hilaparerct
cwIT
£11

Accountant
Lil NIVA, met jarenlange ervaring in Nederland en N. 0. Indië
zoekt een hem passende werkkring. Brieven onder no. 699 bureau
van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Econ. cand. 33 jaar
volgens recent psych. techn. rapport ,,voor alles nuchter, objec.
lief en degelijk” die ,,ln bepaalde functies vrijwat zal kunnen
beteekenen”. Is met name geschikt als directie-secretaris (event
chef de bureau). Kan tevens optreden als contactman met reclame-
adviseurs en na eenig inwerken als personeelchef. (Psych. techn. conclusie). Heeft ervaring in leidende functies. Br. onder no. 706
bureau van dit blad, postbus 42, Schiedam.

Ook voor Beschikbate Krachten is een annonce In

,,Economisch-Statistische Berichten” de aangewezen

weg. Annonces, waarvan de tekst ‘s Maandags in ons

bezit is, kunnen, plaatsruimte. voorbehouden, In het

nummer van dezelfde ‘week worden opgenomen.

NEDERLANDSCHE INDUSTR!ËELE
MAATSCHAPPIJ VRAAGT TEN BEHOEVE VAN HAAR NEDER-
ZETTING IN WEST INDIË EEN

ALL ROUND CHEF DE BUREAU

Vereischt zijn ruime organisatorische

capaciteiten. ervaring in het leiding

geven aan een uiteenloopend kantoor-

personeel. r u i me boekhoudkundige

kennis en ervaring. Het bezit van het

Staatspralctijkdiploma of het Diploma.

M.O. Boekhouden is gewenscht. Voor

actieve, doortastende persoonlijkheid

bestaat de kans op benoeming tot

Chef der geheele Administratie.

Met cle hand geschreven brieven, uitvoerige

inlichtingen bevattende (discretie verzekerd).
onder bijvoeging van foto, worden ingewacht

onder ES 2000 bij het Bureau van dit Blad.

W. C. ‘t HART
&
ZN.

Instrumenten- en Apparatenfabriek N.V.

Erasmussingel
245,
te ROTTERDAM-N.
vraagt:

ASSISTENT-BOEKHOUDER
Representatief persoon van pIm. 25 Jaar. Diploma
R.B.S. en Boekhouden is vereischt. Zij, die enige
kennis hebben van moderne fabrieksboekhouding,
loonadministratie en sociale wetgeving, genieten
de voorkeur. Mogelijkheid tot opname In pensioen-
fonds. Uitsluitend schriftelijke sollicitaties aan
– Afd. Personeelszaken, onder vermelding op de
enveloppe van ,,ASSISTENT-BOEKHOUDER”.

Auteur