Ga direct naar de content

Jrg. 26, editie 1322

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 21 1941

21 MEI 1941

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN

E

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

26E JAARGANG

WOENSDAG 21 MEI 1941

No. 1322

GOMMISSIE
VAN REDAGTIE:

J. G. Koopmans, P. Lieftinck, N. J. Polak, J. Tinbergen
en F. de Vries.

Secretaris yan de Redactie: M. F. J. Gooi.

Redactie en Administratie: Pieter de Hoochweg 122,R’dam-W.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruige plaat weg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408 (ten name van
,,Economisch-Statistische Berichten”).

Abonnements prijs 9oor het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland / 21*._ per jaar. Buitenland en
holoniën / 23.— per jaar. Abonnementen kunnen met elk
nummer ingaan en slechts worden beëindigd per ultimo ç’an
elk kalenderjaar. Losse nummers 50 cent. Donateurs en
leden can het Nederlandsch Economisch Instituut ontQangen
het weekblad gratis en genieten een reductie op de oerdere publicaties. Adreswijzigingen op te ge’en aan de Redactie.

Ad’crtenties Qoorpagina f 0.50 per regel. Andere pagina’s
/ 0.40 per regel. Plaatsing bij abonnement volgens tarief.

INHOUD:

Pag.

De eerste fase in de huidige prijspolitiek door

C.

Brouwers…………………………….316

De sneivriesconservenindustrie in Duitschiand door

Mr. H. J. Onnes…………………………319

De beteekenis van de economische statistiek in ver-
band met de geleide economie door
Prof. Dr.
H. M. H. A. oan der Valk………………..321

De Rijksmiddelen over April
1941 …………….323

Aan t e e k e n i n ge n.

Irak
.

………………………………….

324

Boek bespreking.

Probleme der Kriegsfinanzierung, bespr. door
H. W. Lanibers ……………………….326

Overheidsmaatregelen op

econo-
misch

g e b i e d

……………………
328

M a a n d c ij f e r
S.

Gecombineerde maandstaat van de vier Nederlandsche
groote banken en van het Nederlandsche bedrijf
van de Nederlandsche 1-landel-Maatschappij ….
328
Overzicht van den stand van de Rijksmiddelen. .
329

S t a t i s t i e k e n.

Bankdisconto’s – Geld- en Wisselkoersen – Bank-
staten …………………………..
329-330

GELD- EN KAPITAALMARKT.

De ononderbroken stijging van de som der onder ,,di-
verse rekeningen” en ,,papier op het buitenland” in de
weekstaten van De Nederlandsche Bank verwerkte uit-
zettingen, die nu al sinds maanden aanhoudt, laat natuur-lijk op den duur niet na een verruimend effect op de
geld-
markt
uit te oefenen. Ook uit den weekstaat per
19
Mei
blijkt, dat de som van beide genoemde posten verder is
gestegen: het papier ,,op het buitenland” met niet minder
dan X
51
millioen tot f 199 millioen. Aangezien hier evenals
de vorige week een daling der ,,diverse rekeningen” tegen-
over staat – thans met f11 millioen tot f 196 millioen –
bedraagt de totale stijging over de afgeloopen week f
40
millioen. Groote mutaties geeft ook de situatie van de
schatkist te zien t.a.v. de Bank. Het schatkistpapier hij
de Bank ondergebracht is namelijk met 1
48
millioen ge-
daald tot f
173
millioen, maar aan den anderen kant heeft
het rijk zijn creditsaldo in Rekening-courant zien af ne-
men met f 16 millioen tot f
2
millioen. Verder bleven in het actief de edelmetaalvoorraad en de beleeningen prac-
tisch ongewijzigd, terwijl in het passief de biljettencircula-
tie hetzelfde niveau handhaafde, maar de ,,saldi van an-
deren” met 1 11 millioen stegen.

De
obligatiemarkt
is per saldo maar heel weinig veran-
derd. In de eerste helft van de week zijn de noteeringen
over het algemeen wat teruggeloopen. Daarna trad weer
een herstel in, doch het meerendeel der koersen kwam toch
niet meer op het peil, waarop de week werd geopend. De
afwijkingen waren echter uiterst gering. De
3-3+
pCt.
Nederland
1938
opende op
89+,
zakte in tot
88+ –
welke
koers overigens maar een oogenblik standhield zonder
omzet van beteekenis – om daarna weer op te loopen tot
89
3
/
16
. De
4
pCt. Nederland
1941
heeft bijna gedurende de
heele. week een verloop te zien gegeven, dat afweek van
het geschetste. Weliswaar kwam ook hier wel een kleine
inzinking voor, doch de reactie was nauwelijk van betee-
kenis, en de noteering was dan ook aan het einde van de
week een fractie hooger dan bij den aanvang. In dit ver-
band zij gemeld, dat het bij deze leening steeds zal kunnen
voorkomen, dat zich, in verband met de betaling van suc-
cessierechten, speciale vraag voordoet, waardoor de koers
steun ondervindt.

De
aandeelenniarkt
heeft voor de hoofdfondsen een her-stel te zien gegeven, waarbij Koninklijke Olie den boven-
toon voerden. Het geringst was het herstel bij Philips,
maar toch deelde ook dit fonds in de verbetering. Voor
industrieele waarden bleef de stemming nog verdeeld, en
verscheidene aandeelen eindigden de week nog op een
lager punt dan zij openden. De onzekerheid inzake de te
verwachten regelingen op fiscaal gebied is wel de voornaam-
ste oorzaak van den druk op de koersen. Vooral enkele zeer
hoog genoteerde aandeelen als Nederlandsche Zoutindus-
trie, Kondor, Nederlandsche Kabel e.d. hadden onder
aanbod te lijden. De mogelijkheid van dividendbeperking,
los van algemeene fiscale maatregelen, was daarbij de
hoofdoverweging. Over het algemeen weerspiegelen de
hoofdfondsen een bepaalde tendéns sneller dan de andere waarden, maar ditmaal was het tempoverschil in de fluc-
tuaties tusschen de ,,marktleiders” en de overige aandeelen
wel zeer frappant; de rest van de markt volhardde nog in
de neergaande beweging, terwijl voor de hoofdfondsen
reeds een noemenswaard herstel intrad.

“‘

“”‘

– -“r –

4v
T

‘”
‘7’

TWU ‘

‘T”

.”


1V

316

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

DE EERSTE FASE IN DE HUIDIGE

PRIJSPOLITIEK.

Inleiding.

De prijspolitiek, die op het oogenblik van overheidswege
wordt gevoerd, grijpt dieper in het economische leven in
dan ooit te voren een Regeeringsingrijpen op het gebied
van de prijzen heeft gedaan. Behalve dat is haar ontwik-keling in het jongste verleden ‘in een zoo verrassend snel tempo gegaan, dat zoowel de consument als het bedrijfs-
leven moeite hebben gehad het bij te houden; een volledig
begrip van den zin en den samenhang der vele maati’egelen
ontbreekt eigenlijk nog steeds. De ontwikkeling van de
Nederlandsche prijspolitiek is dan ook eenig in haar soort.
hoewel zij uit den aard der zaak vele trekker met die in
Duitschland gemeen heeft, bestaan daarnaast toch niet
onbelangrijke verschillen, die een gevolg zijn van de geheel
verschillende basis, waarop in Nederland en in Duitschland
de prijspolitiek is ontstaan. Wij zullen nog gelegenheid hebben hierop nader in te gaan.
De beschouwingen, die wij hieronder zullen laten volgen,
komen op een moment, waarop het publiek en het bedrijfs-
leven terzake van de prijspolitiek eenigszins op adem
schijnen te komen. Men krijgt eenig begrip van de veelom-
vattendheid der problemen, waarmede deze prijspolitiek worstelt en men realiseert zich langzamerhand de groote
doeleinden, die zij zich in het belang van consument en
bedrijfsleven stelt. Gezien het feit, dat de beteekenis der prijspolitiek in de toekomst voor het economische leven
van nog grootere beteekenis zal worden, is het naar onze
meening nuttig in groote trekken een overzicht te geven
zoowel van de logische opeenvolging der sinds het begin
van den oorlog getroffen maatregelen als van de problemen,
die in de achter ons liggende periode zijn opgelost, of die
op het oogenblik nog om een oplossing vragen. i)it overzicht
zal, naar wij hopen, het inzicht in bedoeling en systeem
der huidige prijspolitiek ve’helderen en daarmede een beter
begrip kunnen geven van de eiSchen, die de naaste toekomst
in dat opzicht nog zal stellen.

Het vezen der huidige prijs politiek.

T-het komt ons in de eerste plaats gewenscht vooi’ er op
te wijzen, dat het wezen van de huidige prijspolitiek vol-maakt tegengesteld is aan- de strekking der prijspolitieke
maatregelen, die voor den oorlog hier te lande, voorname-
lijk op agrarisch, doch ten deele ook op industrieel ge-
hiéd – waar het bedrijfsleven zich overigens via kartel-
vorming, zelf trachtte te helpen – werden getroffen. Deze maatregelen streefden naar de vaststelling van
minimum-
prijzen, teneinde het bedrijfsleven te behoeden voor de
ruïneuze gevolgen van een ongebreidelde concurrentie,
ontstaan door een ongelimiteei’d aanbod naast een beperkte
vraag.- De huidige prijspolitiek streeft naar de vaststelling
van
ma rimumprijzen,
teneinde den verbruiker te behoeden
voor de ruïneuze gevolgen ‘.an een ongelimiteerde vraag
hij een beperkt aanbod. Deze ommezwaai in de houding
der overheid ten aanzien van de prijzen is een gevolg van
het feit, dat het uitbreken van den oorlog, door de er mede
gepaard gaande verbreking der handelsbetrekkingen tus-
schen vele landen, plotseling aan den overvloed, waarmede
het bedrijfsleven in dd nog steeds niet geheel overwonnen
depressie na 1929 te kampen had, een einde maakte en met name ons land – welks vele banden op economisch
gebied met het buitenland welhaast spreekwoordelijk wa-
ren – op zichzelf aanwees en het op zijn hoogst een, ver-
geleken met het vroegere ruilverkeer, zeer beperkt handels-
verkeer met enkele buurlanden toeliet. Dit moest onver-
mijdelijk een relatieve schaarschte met zich brengen, die
den concurrentiestrijd in de ondernemerswereld als met
een tooverslag deed staken en in de plaats van het vroeger
steeds dreigende gevaar ‘van den prijsdruk een tendens tot prijsstijging in het leven• riep, die ditmaal voo,’ den

consument gevaarlijk dreigde te worden. Met het oog
hierop werd in September 1.9:19 de Prijsopdrijvings- en
hamsterwet in werking gesteld. Daarmede begon de eerste
fase in de huidige prijspolitiek.

De Pm’ijsopdrijings- en hamstcrn’et.

De Prijsopdrijvings- en hamsterwet had zoowel een po-
sitieve als een negatieve werking. Zij gaf eenerzijds den
Minister van Economische Zaken ni. de bevoegdheid
regelen te stellen ten aanzien van de prijzen van goederen
en diensten, anderzijds verbood zij in het algemeen prijs-
opdrijving. Het laatSte element beheerschte het prijs-
politieke beleid van de eerste maanden na het uitbi’eken
van den oorlog. liet was nI. onbekend, op welk niveau de prijzen onder de nieuwe omstandigheden redelijkerwijze
zouden mogen liggen, terwijl bovendien de gegevens
voor een betrouwbare prijsstelling, die zoowel in liet be-lang van het consumeerende publiek als van het bedrijfs-
leven was, vooi’alsnog ontbraken, evenals het apparaat
om deze cijfei’s te verwerken en te beoordeelen.
l)e prijsbeweging in September 1939 toonde aan, dat de afkondiging van de Pi’ijsopdrijvings- en hamsterwet
geen overbodige luxe w’as geweest. Van talrijke artikelen
stegen plotseling de prijzen, soms met tientallen procenten.
En aanstonds rezen ook de moeilijkheden, die een bestrij-
ding van deze pi’ijsverhooging met zich bracht. Wanneer
moest een verhooging als strafbaar woi’den beschouwd,
of m.a.w. vat was prijsopdrijving? Of, met nog andere
woorden, wat was een ,,rechtvaai’dige” prijs? Zonder
eenigen twijfel waren van een aantal artikelen de prijzen
vôdr het uitbi’eken van den oorlog verliesgevend geweest.
Was in een dergelijk geval een herstel tot liet niveau van
den kostprijs geooi’loofd, en zoo ja, mocht daar dan een
zekere winst op w’orden berekend? hoe hoog mocht deze
winst zijn? Vervolgens waren ongewijfeld van een groot aantal artikelen de kosten gestegen, in het bijzonder ten.
gevolge van de sterke ei’hooging der scheepsvrachten, de
hooge nTolestpremies en de prijsverhooging in de export-
landen. Men was het er pi’actisch wel ovei’ eens, dat der-
gelijke kostenstijgingen mochten worden doorberekend.
Wat kon men echtei’ doen met de vaak niet onbelang-rijke voorraden, die nog tegen vooroorlogsche prijzen
waren ingekocht? Was liet pi-ijsopdrijving, indien hierop
het beginsel dci’ vervangingswaarde werd toegepast?

De rurvangingswaai’de.

hoewel het probleem van de vervangingswaarde uit
een oogpunt van prijspolitiek slechts van secundaii’e be-
teekenis was – de beheersching van het prijsniveau zelf
was van een veel voornamer orde – zoo heeft liet toch
de eerste maanden de gedachtenwisseling over de prijs-
politiek beheerscht. De Regeering stelde zich van den
aanvang af op het standpunt, dat het bei’ekenen van de
vervangingswaarde niet geoorloofd was, zulks op grond van
de overweging, dat de prijsbeweging in den eersten tijd in
geen enkel op zicht was te overzien. De pel’s dacht er veelal
anders over. Deze nam vooi’ het grootste gedeelte de op-
vatting van vele organen van hetbedrijfsleven over, volgens
welke het niet toepassen van de vervangingswaarde tot ,,ka-
pitaaisverdamping” aanleiding zou geven. De rechterlijke
macht, die dit dilemma had op te lossen, was verdeeld.
De eene i-echtei’ ondei’schreef de opvatting, dat het bei-eke-
nen van den histoi’ischen kostprijs uiteindelijk tot een
vernietiging van het bedrijf zou kunnen leiden, de andere
meende, dat alleen door het toepassen van een dergelijke
berekeningswijze ongemotiveerde winsten ten koste van den consument konden worden voorkomen. Aan een be-
oordeeling van de redelijkheid van den gevi’aagden prijs, los van de kwestie der vervangingswaarde, kwam men in
het algemeen niet toe.
Tenslotte stelde de Hooge Raad zich op het standpunt,

21 Mei 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

317

,,dat inderdaad niet is in te zien, waarom een wederver-
kooper als gerequireerde, die, zooals het 1-lof feitelijk heeft
vastgesteld, om zijn goederenvoorraad van normale grootte
op peil te houden, regelmatig in plaats van de daaruit ver-
kochte goederen andere gelijksoortige goederen inslaat,
en die zijn verkoopprijzen op de door gerequireerde ge-
volgde wijze aan de inmiddels opgeloopen, hem door zijn
leverancier in rekening gebrachte fabrieksprijzen aanpast,
onredelijk zou behandelen, tenzij de aldug door hem tot
richtsnoer genomen fabrieksprijzen, met het oog op de
omstandigheden als onredelijk zouden zijn te beschouwen,
hetgeen echter in casu door het hof niet als bewezen is
aangenomen;

,,dat immers een bedrijf, dat het aanhoiden van voor-
raden in zich sluit, een niet te aanvaarden risico zou mede-
brengen, indien het, hoewel het onvermijdelijk bij even-
tueele daling van het prijspeil de waarde van zijn voorraad
zal zien dalen, van een stijging van dit peil geen voordeel
zou mogen trekken, en het trekken van zoodariig voordeel
zeker volkomen verantwoord iS, indien, zooals hier, de

hoogere opbrengst weer noodig is om de voor aanvulling
van dIen voorraad benoodigde goederen in te koopen”.
De Overheid had intusschen haar standpunt herzien.
Overwegende dat na de sprongsgewijze ontwikkeling van
de prijzen in het begin van den herfst een regelmatiger
verloop, zij het in doorsnee nog in een stijgende richting,
was ingetreden, verklaarde zij tegen calculatie op baSis
van de vervangingswaarde geen bezwaar te hebben.
liet ligt niet in onze bedoeling binnen het bestek van
dit artikel uitvoerig op het vraagstuk van de vervangings-waarde in te gaan. Wij willen slechts enkele opmerkingen
er over maken, omdat ook nu nog breede kringen vak het
bedrijfsleven de toepassing der vervangingswaarde als
het eenig juiste calculatieprincipe beschouwen.
In de eerste plaats zouden wij er dan op willen wijzen, dat men het probleem van de vervangingswaarde niet los van de economische omstandigheden mag bezien. Indien
men zich op het standpunt stelt, dat de berekening der
vervangingswaarde noodzakelijk is voor de instandhouding
van het bedrijf, dan gaat dit toch alleen
0
1
)
, wanneer de
voorwaarden voor een dergelijke instandhouding op zich-
zelf reeds gegeven zijn. Is dit ni. niet het geval, of zijn de
vooruitzichten terzake onzeker, dan vervalt het motief, en
komt het berekenen van de vervangingswaarde Slechts
neer op het ten koste van den consument, maken van
w’insten, die niet voor aanwending in het bedrijf in aan-
merking komen. Naast deze onzekerheid ten aanzien van de mogelijkheid van een onbelemmerde voortzetting van
het bedrijf, staat die ten aanzien van de schommelingen, ‘elke de prijs kan vertoonen. In een periode van heftige
beweging zal een calculatie op basis van de vervangings-
waarde de mogelijkheid met zich brengen, dat Oe dienten-
gevolge verkregen hoogere opbrengst tot zuivere winst
wordt, wanneer de prijs zich op een normaler niveau
herstelt. Wanneer daar dan de omstandigheid bijkomt,
dat de plotselinge prijsverhoogingen het reëele inkomen
van-den consument gevoelig Schaden, zoodat er dus een
groot algemeen belang aan verbonden iS de prijsstijgingen
zooveel mogelijk te beperken. dan
is
de conclusie niet moeilijk, dat het calculeeren van de vervangingswaarde in
tijden van onzekerheid met scherpe prijsschommelingen
uit een oogpunt van bedrijfsbelang niet voldoende gemo-
tiveerd en uit een oogpunt van algemeen belang te eenen-
male verwerpelijk iS.

Anders staat de zaak, wanneer de prijsstijging een be-
trekkelijk regelmatig verloop heeft en duS zoowel de on-
zekerheid als de grilligheid er aan ontbreekt. Onder die
omstandigheden, welke trouwens met een vermeerdering
van de consumptieve koopkracht gepaard kunnen gaan
– zooals bij een opgaande conjunctuur – zouden wij tegen
een calculatie op grondslag van de vervangingswaarde
zeker geen bezwaar willen maken, mede op grond van de overweging, dat het vormen van een reserve noodzakelijk

kan zijn om de verliezen van de onvermijdelijk weer
komende prijsdaling op te vangen.

1-let vraagstuk van de vervangingswaarde heeft nog
verschillende andere aspecten. Zoo heeft het bv. ook een
credietpolitieke zijde. Een dieper ingaan op de theoreti-
sche en de practische kanten hiervan zou ons binnen het bestek van dit artikel evenwel te ver voeren.

De prijsbeheersching zelç’e.

Wij merkten hierboven reeds op, dat belangrijker dan
liet probleem der calculatie van de vervangingswaarde –
welke dus van eind

1939 tot Mei 1.940 werd geaccepteerd –
de beheersching van de prijsbeweging zel.’e was. Wij
duidden reeds aan, op welke moeilijkheden de interpre-
tatie van liet begrip ,,prijsopdrijving” stuitte. 1-let was
duidelijk, dat in dit opzicht eenige vasthield noodzakelijk
was. Een bescheiden poging daartoe werd reeds in Septem-
ber 1939 gedaan. De Minister van Economische Zalden
maakte toen nI. bekend, dat, alvorens de prijzen boven
die van Augustus 1939 werden verhoogd, met zijn Departe-
ment overleg moest worden gepleegd. Zoolang dit Depar-
tement de calculatie der vervangingswaarde verwierp, kon dit voorschrift beschouwd worden als een officieuze prijs-
stop – officieus omdat zij niet in den vorm van een wet-
telijk voorschrift werd gegeven—. Toen deze calculatie wei
werd geaccepteerd, en men dlus zijn prijzen zelfstandig
mocht optrekken aan de îieuwe kostprijzen, verloor
dit voorschrift het karakter van een stop en beteekende
het een aansporing tot overleg over zijn calculatie met het

Departement. Daard oor konden scherpere maatregelen,
b.v. een vervolging wegens prijsopdrijving, worden voor-
komen. Men kon immers verwachten, dat de rechter niet spoedig een straf wegens prijsopdrijving zou uitspreken,
indien de prijs, waar het om ging, de goedkeuring van het
Departement van Economische Zaken had verkregen.
Er is bij tijd en wijle nog heftig gestreden over de vraag,
of de overheid de bevoegdheid tot het geven van derge-
lij Ide voorschriften had; de rechter immers zou bij uit-
sluiting bevoegd zijn te beoordeelen, wt prijsopdrijving
was. Deze gedachtestrijd was vrij futiel en gaf blijk van
weinig begrip, zoowel wat de mogelijkheden betreft, die
dePrijsopdrijvings-enhamsterwet bood, als van de eischen,
die de economische politiek in een dergelij ken tijd van
algemeene prijsstijging stelde. 1-let zou een eenvoudige
formaliteit zijn geweest het hierboven genoemde voor-
schrift den vorm te geven van een beschikking op grond
van artikel 3 van de Prijsopdrijvings- en hamsterwet. Dit
is welbewust niet gedaan, teneinde verhooging van prijzen
boven die van Augustus 1939 niet automatisch strafbaar
te maken. Behalve dat het, zooals reeds hierboven werd
uiteengezet, onmogelijk was te beoordeelen, op welk
niveau de juiste prijzen mochten liggen, en gegevens, even-
min als het apparaat voor de beoordeeling hiervan op
korten termijn uit den grond konden worden gestampt,
bleek daarnaast de aanbodsituatie zich reeds spoedig
zoodanig te ontwikkelen, dat acuut gevaar voor den con-
sument niet waarschijnlijk was. 1-let algemeene prijsniveau
liep in korten tijd een eindweegs op, waarna de Stijging
zich in de volgende maanden geleidelijk voortzette.
Al was er dan echter geen acuut gevaar, het bleek niet-
temin noodzakelijk verdere maatregelen uit te werken,
teneinde de totale prijsontwikkeling ook bij een vererge-
ring van de algemeene situatie in de hand te houden. Dit
te meer, omdat de rechterlijke macht, reeds eenigszins
van haar stuk gebracht door de vele moeilijkheden, die
de vervangingswaarde baarde, een te langzaam verkend
apparaat bleek om op grond van individueele klachten
aan de hand van het algemeene verbod van prijsopdrijving
de prijsovertreders zoodanig te straffen, dat de vrees voor
straf een voldoende rem kon vormen.
Terwijl men dus voorloopig met het algemeene begrip ,,prijsopdrijving” bleef werken en het bedrijfsleven door

318

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

de officieuze verplichting tot overleg tot op zekere hoogte
binnen de perken hield, werden maatregelen getroffen
om het bedrijfsleven aan concrete algemeene voorschriften
te binden, die zoo noodig via artikel 3 van de Prijsopdrij-
vings- en hamsterwet kracht van wet konden krijgen.

Eerst daarmede werd in wezen de basis gelegd van een prijs-
politiek, die tegen de moeilijkheden van de oorlogssituatie

opgewassen zou zijn, en die eenerzijds aan het bedrijfsleven
een reëele prijsstelling mogelijk maakte, doch anderzijds
het belang van den consument strikt zou waarborgen.

De ,,juiste” prijs.

Alvorens tot het treffen van deze maatregelen kon wor-
den overgegaan, moest men zich intusschen eerst realiseeren,
wat onder de gegeven omstandigheden voorloopig als een
juiste prijs kon worden beschouwd 1-let voor de hand liggende

richtsnoer was, indien aangenomer kon wordenî, dat de
recente prijsstijgingen in het algemeen de gestegen aanvoer-

kosten niet te boven waren gegaan – hetgeen over het
geheel slechts in beperkte mate het geval was – een stabi-
lisatie op het bestaande niveau. Een ander richtsnoer
voor de bepaling van een uit een oogpunt van algemeen
belang rechtvaardig prijsniveau was practisch niet te han-
teeren. De evenwichtsprijs van vraag en aanbod kwam

immers niet in aanmerking. De door schaarschtevrees ge-
activeerde vraag en het inderdaad in toenemende mate
beperkte aanbod waren er ni. juiSt oorzaak van, dat prijzen
dreigden te ontstaan, die voor het behoud.van de sociale
positie van breede volkslagen gevaarlijk zouden zijn. De

vraag, of bepaalde prijzen ten gevolge van bijzondere
omstandigheden misschien niet ver lagen boven wat als
een reëel kostenniveau kon worden beschouwd, kwam op

korten termijn evenmin voor beantwoording in aanmerking.
De gegevens daartoe waren niet voorradig en het instellen
van grootscheepsche onderzoekingen naar de duizenden
prijzen en marges in handel en industrie was uiteraard een
illusie. Vandaar dat als richtsnoer de stabilisatie op het
bestaande niveau werd aanvaard, zonder dat dit richtsnoer

daarom in absoluten vorm behoefde te worden doorgevoerd.
Deze stabilisatie beteekende intusschen niet een bevriezing.
De stelling aanvarden, dat over het algemeen de prijzen
niet boven een reëel kostenpeil uitkwamen, beteekende
tegelijkertijd, dat met verdere kostenstijgingen moest
worden rekening gehouden, indien deze niet op andere
wijze konden worden gedragen.

De algemeene prijsregelingen.

Men had op dit moment, toen dus de eerste prijsgolf
voorbij was, een prijsstop in optima forma kunnen afkon-
digen. Aangezien de prijssituatie zich echter vrij geleide-
lijk ontwikkelde, geschiedde dit niet. Met het bedrijfsleven
werden evenwel besprekingen geopend over de totstand-
koming van zgn. algemeene prijsregelingen. De vaststel-
ling van deze algemeene regelingen ging uit van de ge-
dachte, dat voor de beoordeeling van hetgeen als een
,,rechtvaardige” prijs voor den consuilent kon worden
gezien, niet de kostprijs van elk individueel bedrijf van
belang was, doch de kostprijs van het representatieve be-
drijf in elken afzonderlijken bedrijfstak. Dit leidde er toe
prijregelingen te baseeren op de – theoretisch – te be-
rekenen kosten voor een dergelijk representatief bedrijf,
met inbegrip van een zekere winstmarge. Alle ondernemin-
gen in den betrokken bedrijfstak zouden zich dan, behou-
dens bijzondere omstandigheden, aan den op deze wijze
vastgestelden prijs als maxïmumprijs moeten houden.
Overigens kwam deze werkwijze in beginsel geheel overeen
met hetgeen in normale omstandigheden de prijskartels
deden, indien zij een minimumprijs bepaalden, waaronder
de deelnemers aan het kartel niet mochten gaan.
De voordeelen van zulk een op algemeene prijsregelingen

gebaseerde politiek springen in het oog. Zij geeft een groo-

tere zekerheid aan de bedrijfspolitiek, die zich niet alleen
op uniforme inkoopsprijzen kan baSeeren, doch ook op

uniforme verkoopsprijzen kan rekenen. Zij maakt het
bovendien mogelijk kostenvariaties in bepaalde onderdee-

len van het economisch proces ,,geruischloos” door te
geven aan de verdere stadia in het bedrijfsleven, wanneer
men de verhoogingen in al deze stadia synchroniseert. De
binding van elk individueel bedrijf aan zijn eigen kostprijs
daarentegen eischt een zeer veel gecompliceerder behande-
ling en een groot apparaat. De doorberekening van kosten-
variaties geschiedt daarbij onregelmatig door de verschillen
in de inkoopsprijzen, waardor ook de contrôle weer voor
veel grootei moeilijkheden komt te staan.

Maxi,num prijzen en calculatieschema’s.

Alvorens op •de practijk der algemeene prijsregelingen
in deze beginperiode der prijspolitiek in te gaan, wijden
wij enkele opmerkingen aan den vorm er van. Het proto-
type is de uniforme maximumprijs. Dit systeem is evenwel slechts dan doorvoerbaai’, indien het door de verschillende
fabrikanten vervaardigde artikel eveneens in een beperkt aantal variaties wordt verkocht. Is dit niet het geval, dan wordt het onmogelijk voor elke variatie of elk lessin een
afzonderlijken maximumprijs vhst te stellen. In de plaats
van den uniformen maximumprijs treedt dan het uniforme
calculatieschema.

Dit schema kent weer een tweetal hoofdvormen. De
eerSte vorm komt hierop neer, dat den betrokken fabrikan-
ten wordt voorgeschreven, welke factoren zij in hun kogt-
prijg mogen opnemen en .tegen welke bedragen dit mag geschieden. WeliSwaar worden de fabrikanten daardoor
bij de bepaling van hun prijs geheel gebonden, doch de ge-
legenheid blijft open voor elk hunner afzonderlijk en voor
elke variatie afzonderlijk een prijs te berekenen, voorzoover
de calculatie daartoe aanleiding geeft. Indien twee fabri-
kanten hetzelfde artikel vervaardigen, moeten zij echter
onvermijdelijk tot eenzelfden prijs komen.
De tweede hoofdvorm is minder rigoureus. Daarbij
worden weliswaar alle factoren genoemd, die in den kost-
prijs mogen worden opgenomen, doch de bedragen, waar-
tegen dit mag geschieden, worden niet uniform voorge-
schreven. Behalve dat b.v. de grondstoffen tegen den
kostenden prijs mogen worden gecalculeerd – hetgeen
bij den eerstgenoemden vorm normaliter ook het geval zal
zijn – mogen de bewerkingskosten en de algemeene kosten worden opgenomen tegen de bedragen, die in een bepaalde
basisperiode daarvoor golden. De toegelaten winstmarge
wordt dan in het algemeen weer uniform voorgeschreven.
1-Jet ligt voor de hand, dat, al naar gelang van de calculatie-
techniek in een bepaalden bedrijfstak, deze schema’s een meer of minder uitgewerkten vorm kunnen hebben.
1-let is niet mogelijk op deze plaats op dit zeer belang-
wekkende onderdeel van de prijspolitiek uitvoerig in te
gaan; het levert voldoende stof voor een op zichzelf staande
beschouwing. Slechts willen wij naast den maximumprijs en het calculatieschema nog vermelden de uniforme han-
delsmarge. Wil nl het geheele systeem sluitend zijn, dan is
het niet slechts noodzakelijk, dat de producent aan alge-
meene prijsvoorschriften voor zijn bedrijfStak wordt ge-
bonden, doch dient dit ook ten aanzien van den handel te ge-
schieden. Groote en vele verschillen, die de handel op zijn inkoopsprijs legt, zouden anders immers toch nog tot ver-
schillende prijzen voor den consument leiden, hetgeen de
contrôle bemoeilijkt en overigens weer de neiging doet
ontstaan de hoogste marge aan te houden. Ook hier zal er
dus naar moeten worden gestreefd om, op grond van de er-varing van het verleden en zoo mogelijk van exacte kosten-
cijfers, tot vaststelling van reëele marges voor den handel in zijn -verSchillende Stadia per bedrijfstak te geraken.
Bij dit alles dient men zich steeds voor oogen te houden,
dat deze maatregelen slechts zin kunnen hebben in een

21 Mei 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

319

toestand van schaarschte, waarin elke prijs uit zichzelf
reeds naar een zoo hoog mogelijk maximum tendeert. De
pmerking, dat een maximumprijs steeds tevens een mini-
mumprijs zal zijn, snijdt onder deze omstandigheden als
argument tegen het treffen van algemeene regelingen geen
hout. De marktsituatie zelve, en niet de algemeene regeling,

leidt daar reeds toe.

De practijk der algemeene regelingen.

FIet was te verwachten, dat het hierboven omschreven
geweldige werk van het vastieggen van de geheele prijs-
structuur in een aantal maximumprijzen en kostenschema’s
niet op korten tèrmijn te verwezenlijken, bleek. Dit nam
intusschen niet weg, dat, wanneer de maximumprijs-
politiek lang zou moeten duren, dit de eenige mogelijkheid
was om het prijssysteem op practische wijze te beheerschen.
Enkele algemeene richtlijnen werden intusschen voorloopig
aanvaard. Allereerst zouden, gezien de positie van het
aanbod, de algemeene richtlijnen voorshands niet het
karakter van officieele voorschriften krijgen, waarvan de overtreding automatisch strafbaar zou zijn. De bedoeling
was ze in den vorm van ,,richtprijzen” en ,,richtschema’s” in
te voeren, die een aanwijzing voor de prijsbepaling gaven.
Een meer of minder belangrijke afwijking daarvan zou
het vermoeden, van prijsopdrijving wekken en eventueel
als zoodanig w’orden gestraft. De totstandkoming van alge-
meene regelingen w’erd voorts niet eenzijdig door de over-
hid voorbereid, doch in nauwe samenwerking met de
betrokken bedrijfstakkén, die het cijfermateriaal voor de
opstelling moesten leveren. 1-let lag tevens in de bedoeling,
de richtprijzen en de schema’s in overleg met een vertegen-
woordiging van den betrokken bedrijfstak telkenmale te
wijzigen, indien de omstandigheden – (bv. een ver
hooging van den prijs in een of meerexportlanden, wanneer
invoer noodzakelijk was – daartoe aanleiding zouden geven.
Tenslotte werd logischerwijze begonnen hij de bron, dat
wil zeggen, dat in eersten aanleg er naar werd gestreefd
de prijzen van de primaire goederen, hetzij importgoed of
eigen product, te regelen. Daarop volgden dan de half-
labrikaten en de eindproducten.
De uitvoering van dit plan verliep in de eerste maanden
van 1940 trager dan op zichzelf noodzakelijk was geweest.
Daarbij speelden in hoofdzaak twee factoren een rol. In
de eerste plaats was de vrijheid, die het bedrijfsleven van
oudsher ten aanzien van zijn calculatie had bezeten, te
diep geworteld dan dat het deze van ganscher harte voor
een officieel voorgeschreven calculatiemethode prijs gaf.
Gezien het ontbreken van een officieelen prijsstop was het
belang daarbij ook feitelijk niet aanwezig. In de tweede
plaats bestond er zoo weinig eenheid in, de methoden van
calculatie en was in vele bedrijfStakken de calculatie nog
zoo gebrekkig, dat slechts door tijdroovende onderzoekin-
gen het opbouwen van een bevredigend calculatiesysteem
zijn beslag kon krijgen. 1-Jet overleg bleef intusschen niet
geheel zonder resultaat, al moest rekening worden gehou-den met de mogelijkheid, dat met de waarschijnlijke ver-
scherping van de schaarschtesituatie de overheid per be-
drijfstak tot het opleggen van algemeene voorschrjften zou
moeten overgaan. Hun gemis aan volmaaktheid zouden
deze regelingen dan in de practijk van het gebruik moeten
goedmaken.

In een volgend artikel zullen wij nagaan, welke maat-
regelen sinds het uitbreken van den oorlog getroffen zijn.

G. Ba0UWERS.

DE SNELVRIESCONSERVENINDUSTRIE IN

DUITSCHLAND.

In het vorige nummer van dit weekblad hebben wij
een overzicht gegeven van de ontwikkeling, welke de snel-
vriesindustrie in korten tijd in Amerika heeft vertoond.

Begrijpelijkerwijze heeft men in Duitschland voor deze
nieuwe conserveeringsmethode en haar invloed op het
economische leven groote belangstelling. T-Jet Amerikaan-
sche voorbeeld lokt daar sterk tot navolging, uiteraard
in gewijzigden, aan de geheel andere economische en
sociale verhoudingen aangepasten, vorm.
De snelvriesconsernen industrie in het Qierjaren plan.

Het staat vast, dat in Duitschland, op basis van sinds
1936 getroffen voorbereidingen, aan de in snelle opkomst
zijnde, van overheidswege gepropageerde sneivriesconser-
venindustrie de taak is toegewezen om door het vormen
van buffervoorraden de prijsregelingen voor snel beder-
vende levensmiddelen, zooals groente en zacht fruit (fram-
bozen, aardbeien, kersen en bessen), maar ook voor visch,
vleesch en gevogelte, te helpen verwezenlijken. Met het
oog op de bijzondere kwaliteit van het eindproduct komen
uiteraard uitsluitend volkomen versche grondstoffen van
de allerhoogste kwaliteit voor verwerking in aanmerking.
Andere wijzen van conserveering zullen daarnaast blijven
bestaan. Gezien de ontwikkeling in Amerika ligt het in-
tusschen. voor de hand, dat de systematische invoering
overeenkomstig het vierjarenplan het middel zal zijn tot
het verwezenlijken van zeer vèrstrekkende, deels in
betrekkelijk verre toekomst liggende doeleinden, waarvan
een viertal mogelijkheden hier nader bezien zullen worden.
Enkele van deze doelstellingen liggen in de lijn der
Dn,itsche economische politiek, en deels zijn zij al aange-
kondigd, rsp. verwezenlijkt.

Vererkings- en bewaringsoutillage.

Allereerst vereischt de systematische invoering van het
sneivriesprocédé het scheppen van een nieuw, rayonsgewijze
uit te zetten verwerkings-, bewarings- en distributieappa-
raat. Er moet een zoogenaamde ,,vriesketting”, worden tot
.
stand gebracht, waaraan van producent tot consument geen
schakels mogen ontbreken. De artikelen moeten namelijk
geconsumeerd worden binnen- 15-24 uur na het verlaten
van vriesruimten, waar de temperatuur op —18° C. is
gebracht.
Om het goed uit de fabrieken, vaak overlange afstanden,
naar de consumenten te brengen, en om den tijd tusschen
productie en consumptie te overbruggen, heeft men der-
halve behoefte aan goed geïsoleerde transportmiddelen,
zooals vrachtauto’s, treinw’agons, laadkisten (,,containers”),
voorts aan, vriesopslagruimten in koelhuizen, bij grossiers
en bij groote verbruikers, alsmede aan nrieskasten met tem-
peraturen van —18° C. tot —20° C. (zooals voor roomijs
gebruikelijk) bij den kleinhandel. Voor een vlotte voorzie-
ning bevorderlijk – hoewel niet absoluut noodzakelijk –
zijn verder vries- of desnoods ook koelkasten (boven 0°
C.) bij den verbruiker in het klein, die hét product in zulk
een
koelkast
tot 3 dagen kan bewaren. Er zijnen worden daartoe, als onderdeel van het vierjarenplan, sneivries-
– installaties voor het op de verwerkingsplaatsen ,,invriezen”
geconstrueerd en vrieshuizen gebouwd en verbouwd, ge-
schikt voor den opslag der jaarvoorraden in productie-
en/of verbruikscentra. In de verbruikscentra worden boven-
dien groote en middelgroote vriesdepôts gebouwd (-15
tot —20° C.) bij den ,,handel”, de ,,Verteiler’, die de
grootverbruikers bedienen, zooals ziekenhuizen, restau-
rants, bedrijfskeukens e.d., voor zoover die althans niet di-
rect uit de vrieshuizen worden voorzien. En tenslotte zijn er
in de steden middelgroote en kleine vriesconservators (250
liter minimum) geplaatst bij systematisch gekozen detail-

listen, die. aan, de kleine verbruikers en particulieren
leveren.

320

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

De zeer belangrijke kapitaalinvesteeringen, noodig voor
het scheppen van het transportapparaat en het
landelijk gespreide detaildistributie-apparaat, leiden voorloopig prac-
tisch tot een Sterk overwicht van twee groote concerns.
Met inschakeling overigens van ook kleinere ondernemin-
gen, zal getracht worden de onderlinge prijsconcui’rentie
van boven al te leiden en te controleeren, behalve voor zoo-
ver zij de productiemethoden en de qualiteit betreft.
Daarmede zullen de aan deze concurrentie vroeger ver-
bonden extra kosten van verkoopsorganisatie-doublures
en reclame worden voorkomen.
Aan de productiezijde zullen bestaande conservenfabrie-
ken aan de hand van de eermaal gegroeide teelt-, aanvoer-
en transportomstandigheden volgens een rationeel plan
w’orden uitgerust met ,,froïters” (invriesinstallaties) van
deze twee groote concerns. De eigen verkoopsorganisaties dezer conservenfabrieken komen daarmede te vervallen.

De positie van de beide concerns in combinatie iS daar-mede op het gebied van den grondstoffeninkoop, de voor-
bewerking, en vooral op het gebied van den afzet der
producten, volkomen domineerend. Zij beheerschen im-
mers de dooi hen uit te rusten distributiepunten en zijn
hierdoor, en ook door de uitgebreide reclame, welke zij
kunnen maken, in staat het publiek aan hun merkproduc-ten te binden. Dientengevolge nemen zij, wat den inkoop
der versche artikelen van allereerste kwaliteit betreft,
een bevoorrechte positie in, hetgeen wellicht deels verband
houdt met de oorlogsomstandigheden. Thans reeds worden
ook hier te lande de versche tuinbouwproducten, na de
voorziening van de verSche markt, van overheidswege het
eerSt aan de vrieSconcerns toegewezen en pas daarna aan andere verwerkers, zooals blikconservenfabrielçen, inma-
kers en drogerijen. Dientengevolge is het optreden van nieu-
we snelvrieSbedrijven nauwelijks anderS mogelijk dan
onder auspiciën van en werkend in loon voor deze concerns,
tenzij voorzoover, dat zij zich voornamelijk
0
1
)
de groote verbruikers richten.

Wanneer men als een der meest vèrstrekkende doelstel-
lingen voor de bevordering dezer snelvriesindustrie aanneemt
de poging om de verwerking van visch, groente, zacht
fruit en vleesch te overkoepelen, dan is het niet in de eerste
plaats de meerdere of mindere mate van inmenging door overheidSinstanties, maar vooral deze centrale, massale
opzet onder leiding van de twee groote concerns, welke tot
dat doel zou kunnen leiden. Immers aldus zou een aan de
ontwikkeling, speciaal van het transport, aangepast ver-
werkings- en verkoopSapparaat rationeel worden uitgezet
en nieuw opgezet. Dit zou duS beteekenen het volledig, cen-
traal in de hand nemen van deze nieuwe, tevoren moeilijk
te beheerschen en daardoor ook tot nu toe het minst
,,geleide” verwerkingsinduStrie. En het beteekent tegelij-
kertijd het centraliseeren van een ander, even moeilijk te
beheerchen, of althans te beïnvloeden, mechanisme, name-
lijk de distributie-organisatie van snel bedervende versche
levensmiddelen.

Bij diverse artikelen kan dan tevens de centrale ver-
werking der afvallen worden ingevoerd (viSch, vleesch,
gevogelte) of ook verbeterd (groenten), waarbij de steedS
toenemende bereiding van koStbare pharmaceutische pre-
paraten uit afval (vitamine- en hormoonpreparaten) een
groote rol kan gaan spelen. Men realiseere zich, dat, al
naar Seizoen en woonbuurt, van 5 tot 25 pCt. van het
stadSvuil bestaat uit, als veevoer of industriegrondstof,
waardevol afval van groente en fruit. En men bedenke
daarbij, hoeveel voor den consument onnut gewicht eerst
van den voortbrenger via de handelaars naar hem toe is
vervoerd, om later alS afval door den reinigingsdienst, of,
zooals dat Sinds kort georganiseerd is, door den ophaal-
dienst te worden afgehaald. Door centralisatie van de
diStributie van snel bedervnde levensmiddelen, zoowel
versch als in verduurzaamden toestand, zou derhalve een
zeer belangrijk bedrag aan kosten voor vervOer van het
afval kunnen worden bespaard, zulks nog ongeacht het

feit, dat over groote afstanden alleen hei netto product zal
worden vervoerd. Tot welk ccii beSparing aan wagons, er
in het algemeen aan ruimte, dit leidt, is in hel vorige ar-
tikel, handelende over de Amerikaansche toes tanden,
reeds aangestipt.

Naast deze overkoepeling en hergroepeerirg van de
productie- en verkoopsorganisatie met centrale verver-
king der afvallen, kan het invoeren van de snelviieScon-
serve het middel zijn tot liet ook iveer in één opzet bereiken
van een tweed doel: nl. de beperking van de overbezetting
metivinkeliersinden detailhandel van deze branches, en wel
door het opzetten van een nieuw rationeel systeem van
districtsgewij ze distributie, met minder gewichtsverl les en
bederf aan levensmiddelen, en op den duur daardoor ook
iveer kleinere winstmarges op den weg van producent tot
consument. Dit laatste zal eerst worden bereikt, wanneer uitsluitend op zorgvuldig en rationeel gekozen of aange-
wezen distributiepunten in de steden de voor den verkoop
van snelvriesconServen vereischte installaties worden ge-
plaatst, en wel zoodanig, dat, evenals in de Vereenigde
Staten van Amerika, de brutowinstinarges voor den detail-
handel later hij stijgende omzetten geleidelijk worden
gereduceerd (in Duitschland is de marge 25 pCt. vân den
inkoopsprijS).
1-Jet spreekt vanzelf, dat dit voornamelijk een rol gaat
spelen in die plaatSen, die, ivat de voorziening niet visch,

groente, zacht fruit en vleesch betreft, voor een belangrijk
deel zijn aangewezen op toevoer uit verafgelegen productie-
gebieden.
Zoo kan men voor DuitSchland dezen nieu’.ven be-drijfstak zien alS een geheel nieuwe methode van een
volgens plan opgestelde productie- en afzetregeling tot
aan den consument, zoowel de verbruiker in liet groot
(restaurants, ziekenhuizen, sclieepvaartmaatschppijen)
als die in liet klein.

Als derde, wellicht belangrijkste, doel dient bezien te
worden, hoe deze nieuwe opzet, niet liet systeem van
vaste prijzen, thans ook voor deze artikelen dienstbaar zal
worden gemaakt aan
hee qualitatief en quantitalief opooeien 9an de productie.
Er kunnen nu ook voor versche groente,
zacht fruit, viscli, vleesch en gevogelte, volgens een meer
centraal toegepaste prijsschaal en met fijnere differen-
tiatie naar qualiteit, vaste prijzen worden vastgesteld, met de buffervoorraden als regulator. Tanneer
men
weet, hoe de betaling van melk naar vetgehalte, rein-heid, enz., van varkens naar haconqualiteit, ed., geleid
heeft tot een maSsale verbetering van het ras en van de
behandeling, dan ziet men hier bij een verdergaande gra-
deeringsdifferentiatie van vleesch, groenten en zacht fruit
vèrstrekkende perspectieven voor liet geven van leiding aan

de producenten. Men denke aan het overnemen op centrale
punten van koeien, naar rato van het percentage vet, het
uitgesnederi gewicht aan biefstuk, ossehaas, lapjes, enz.,
die elk voor zich als verpakt merkartikel in gestandaar-
diseerde éénmans-porties den consument zullen bereiken.
In denzelfden geest zal een objectief controleerbare quali-
teitsgradeering voor eerste soort groenten en zacht fiuit
kunnen worden ingevoerd, waarnaar de producent betaald
wordt en waaruit de consument kan kiezen. In deze rich-
ting zijn reeds voorbereidingen getroffen.

Dit leiding geven aan den teler, resp. fokker, het aldus
centraal invoeren van meet productieve variëteiten en
rassen van rationeeleren verbouw en aanlok en van ge-
mechaniseerde oogstmethoden, zal in Duitschiand een der
middelen moeten zijn tot het bereiken van een grootere
productie ook op deze gebieden. De ontwikkeling in Ame-
rika, en de massale opzet, resp. de centrale positie van het project in Duitschland, wijzen op deze mogelijkheden, die
bovendien, naast voortschrijdende mechaniSatie, kunnen
voeren tot vermindering van liet verschil in ivelvaartspeil
tusschen stad en land, welk verschil het gevolg is van de
ontwikkeling van de ,,prijsschaar” tuSSchen landbouw- en industrieproducten.

21 Mei 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

321

Tenslotte was, uit militaire en deviezentechnische over-
wegingen, van groot belang het voordeel, dat, in plaats
van blik (staal en overzeesch tin) of glas, papier of cello-
phaan als verpakkingsmateriaal kon vorden gebruikt.
Dit thans bijzonder zwaar wegende motief kan ook na

den oorlog van waarde
blijven
met het oog op de dan te ver-

wachten groote behoefte aan metalen en glas ten behoeve
van den herbouw en den opbouw in het algemeen. Na den

oorlog zal ongetwijfeld een terugsiag worden gevoeld,
maar de groote investeeringen, voornamelijk der beide
groote concerns, evenals dein het vorige artikel aangevoerde
gronden, wettigen de verwachting, dat het artikel ook onder
normale verhoudingen zijn weg zal vinden.
De directe productiekosten van de gnelvriesconserven
behoeven niet veel hooger te liggen dan die der blikcon-
serven. liet gevaar bestaat intusschen, dat de indirecte
kosten, als gevolg van den geforceerden groei onder oorlogs-
omstandigheden, te hoog stijgen. De domineerende poSitie
van de twee groote concerns, gepaard met de door deze
bijzondere verhoudingen hooge investeeringskosten, zou
daartoe kunnen leiden. Het zou intusschen zeer te be-
treuren zijn, indien deze factoren, gecombineerd met
relatief hooge verkoops-, distributie- en algemeene on-
kosten, de opkomst van deze hoogwaardige producten in

den weg zouden staan.
Uit het bovenstaande blijkt duidelijk, welke belangen
voor Duitschland – en wellicht voor geheel continentaal
Europa – ‘verbonden zijn aan de ontwikkeling van een
goed georganiseerde sneivriesconservenindustrie. Dit vraag-
stuk iS dan ook met kracht ter hand genomen in Duitsch-
land zelf (visch en groente), in Frankrijk (visch, groente
en fruit), in Nederland (visch, groente en fruit), in
Noorwegen (visch) en vooral ook in Italië (visch, groente
en fruit). In Augustus 1940 waren in Duitschland alleen
reeds 74 snelvriesinstallaties in bedrijf, terwijl er
bovendien nog 67 in aanbouw waren. Menig deel
van de hierboven geschetste plannen is al tot uitvoering gebracht. Typeerend is hierbij, dat, evenalS in Amerika
het geval
is
geweest, de distributie-organisatie en vooral
ook de outillage van den distribuant den sleutel voor de
ontwikkeling vormen. In het Duitsche plan schijnt ook de
organisatie van de distributie van versche levensmiddelen
te zullen worden beïnvloed.
Een en ander vergroot het belang, dat ook Nederland
heeft, bij de ontwikkeling van dezen nieuwen industrietak
en de belangstelling, die daarvoor ook hier te lande be-
staat. Een volgend artikel zij dan ook aan de positie van
Nederland ten opzichte daarvan gewijd.

Mr. H. J. ONiNES.

DE BETEEKENIS VAN DE ECONOMISCHE

STATISTIEK IN VERBAND MET DE

GELEIDE ECONOMIE.

In zijn boek ,,Narrenspiegel der StatiStik” verhaalt
Wagemann, dat een beroemd Duitsch economist, die njet
bij name genoemd wordt, eens gezegd heeft, dat het
statistisch jaarboek voor hem interessanter is dan een
roman. Een leek op economisch en statistisch gebied
zal deze waardeering voor een verzameling van dor cijfer-
materiaal niet begrijpen, maar de ingew’ijde weet, dat
uitgebreide ambtelijke statistieken niet alleen in staat
stellen een diep inzicht in de economische verschijnselen
van een land te verkrijgen, maar dat zij tevens in ver-
schillende opzichten gebruikt kunnen worden voor het
voeren van een economische politiek. Aan dit laatste
feit
is
toe te schrijven, dat de Statistiek in alle landen –
in het eene weliswaar vroeger dan in het andere – in
de laatste decennia van den kant van de Overheid een
grooteren steun ondervindt dan vroeger.
In ons land is de waardeering van de Overheid voor de
statistiek vroeger zeer gering geweest. Particulieren en

vooral de Vereeniging voor de Statistiek (later de Ver-eeniging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek)
hebben op dit gebied baanbrekend werk verricht ‘).
1-loe de groei en de ontwikkeling van de economische
statistiek in andere landen is geweest, is o’ns niet bekend,
maar wel kon men tot voor enkele jaren constateeren,
dat aan het verzamelen van statistisch materiaal in
Duitschland en de Vereenigde Staten veel meer waarde werd gehecht dan in landen als Engeland en Nederland.
Er zijn o.i. vooral twee oorzaken aan te wijzen, waar-
door de belangstelling voor de Statistiek in de genoemde
groepen van landen zoo verschillend is geweest.

Jnnloed van de economische wetenschap en van de economische

orde.

De eerste oorzaak is de invloed van de methode van onder-
zoek in ‘de economische wetenschap op de statistiek. De
historische school in Duitschland en eerst veel later
het institutionalisme in de Vereenigde Staten
2)
hebben
aan het verzamelen van’ feiten veel grootere beteekenis
toegekend dan de over het algemeen meer, abstract ge
oriënteerde richtingen in de economische wetenschap in
Engeland en Nederland. Ook thans nog staat de sta-
tistische kennis van het economisch leven in de laatst-
genoemde landen ten achter bij die in de eerstgenoemde
landen, hoewel daarin in de laatste jaren een groote
verbetering is gekomen. Dit geldt niet alleen voor het

erzcnnielen
van het statistisch materiaal, maar ook voor

de
be(verking
ervan. 1-let aantal statistiscl1e en economisch-
statistische instellingen en het aantal publicaties op dit
gebied is in Duitschland en de Vereenigde Staten naar
verhouding grooter dan in Engeland en Nederland.
Toch vormt de invloed van de methode in de econo-
mische wetenschap niet de eenige verklaring voor dit
verschijnsel. Daarnaast moet ook beteekenis worden
toegekend aan de organisatie van het economisch leven.
In een economische orde, waar elke inmenging van den
Staat op economisch gebied als een belemmering werd
ondervonden, kon de waardeering voor de statistiek niet
bijzonder groot zijn. Indien men de opvatting is toege-
daan, dat het economisch leven, aan zichzelf overgelaten,
het beste f’unctionneert, komt aan de statistiek slechts
een zuiver
registreerende
taak toe. Dit was o.a. vroeger
het geval in Nederland en Engeland
3),
landen, waar het type van een vrije ruilverkeersmaatschappij het langst
is gehandhaafd. In Duitschland is, zooals reeds opge-
merkt, de waardeering voor de statistiek altijd veel
grooter geweest dan in ons land. Daar werd reeds in
de vorige eeuw de ptatistiek als een zelfstandige weten-
schap beschouwd, terwijl zij in ons land slechts als een
hulpmiddel voor andere wetenschappen wordt opgevat.

Inploed pan het con junctuuronderzoek.

Desondanks is de beoefening van de economische
statistiek in ons land toch verder gekomen dan die ‘van
een registratie van feiten. Naast het werk van parti-
‘culieren is dit vooral toe te schrijven aan de conjunctuur-
beweging, die in alle landen, waar dit verschijnsel een belangrijke plaats in het economisch leven innam, sti-
muleerend op de statistiek heeft gewerkt. In tweeërlei

Zie de ,,Schets eener geschiedenis van de Vereeni-
ging voor de Staathuishoudkunde en de Statistiek”,
geschreven dooi’ Prof. Dr.
C.
A. Verrijn Stuart, uitge-
geven door genoemde Vereeniging in 1940.
Volledigheidshalve zij opgemerkt, dat de invloed
van de historische school op het verzamelen van statistisch
materiaal veel grooter is geweest dan die van het insti-
tutionalisme.
Weliswaar is in Engeland de statistiek ook vroeger
i’eeds druk beoefend, maar daar ging de belangstelling meer
uit naa’r de theoretische statistiek en naar het verzamelen
van gegevens voor sobiale en bevolkingsdoeleinden.

322

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

richting. In de eerste plaats heeft het den Stoot gegeven
tot het verzamelen van nieuw materiaal. Wij denken
hierbij vooral aan de samenstelling en verbetering van de
indices van deindustrieele productie, aan het verkrijgen
van gegevens van de bouwnijverheid, aan het streven
naar het opstellen van voorraadstatistieken, enz. Boven-
dien heeft juist de groote beteekenis van het verkrijgen
van uniforme conjunctuurstatistieken tot een grootere
internâtionale samenwerking op het gebied van de eco-
nomische statistiek bijgedragen. Internationale statistie-
ken betreffende de industrieele productie van de wereld,
of die betreffende de werkloosheid waren tot voor kort be-
langrijke hulpmiddelen voor een beoordeeling van den
economischen toestand in de wereld.

Verder heeft het onderzoek naar de conjunctuur er toe
geleid, dat de geregistreerde verschijnselen bewerkt

werden, d.w.z. dat uit het ruwe cijfermteriaal, door uit-
schakeling van alle. niet-conjunctureele invloeden, de
zuivere bewegingen van de conjunctuur verkregen werden.
1

lieraan is o.a. de statistische behandeling van seizoens-
fluctuaties, van de trend en ten deele ook van correlatie-
berekeningen toe te schrijven.

Overziet men de statistieken, welke bij het conjunctuur-

onderzoek worden en werden gebruikt, dan ontkomt men
niet aan den indruk dat deze in het algemeen zeer sterk
monetair waren georiënteerd. Statistieken betreffende de
goudvoorraden in de wereld en de verdeeling daarvan

over verschillende landen, statistieken betreffende de
bankbiljettencirculatie, betreffende, giro- en andere om-
zetten, betreffende effecten- en industrieele leeningen,
betreffende de rente; enz., stonden in het middelpunt

van de belangstelling. En onder invloed van de nieuwere
literatuur wordt in den laatsten . tijd groote aandacht
besteed aan het opstellen van statistieken betreffende
het nationale inkomen, de besparingen en investeeringen.
In het algemeen kan men zeggen, dat het uitbreiden
van bestaande en het opstellen van nieuwe statistieken
in de vrije volkshuishoudingen sterk onder invloed ston-
den van het conjunctuuronderzoek. De groote belang-
stelling voor monetaire statistieken was ook aan de heer-
schende opvattingen op conjunctuur-theoretisch gebied
niet vreemd. Daarnaast moet er echter op worden ge-
wezen, dat het opstellen van statistieken betreffende de
verschijnselen van de geld- en kapitaalmarkt gemak-
kelijker w’as dan dat op vele andere gebieden van het
economisch leven. Het materiaal lag vaak als het ware
opgestapeld en kon met weinig moeite gerangschikt en
verwerkt worden.

Hoe dit echter ook zij, onder de hierboven geschetste om-
standigheden viel het niet te verwonderen, dat de Over-
heid – en dit geldt speciaal voor Nederland – slechts
een matige belangstelling, voor de economische statistiek
had. Het nut van een statistisch bureau voor de Overheid
was in dien tijd betrekkelijk gering. Maar ook buiten de
Overheid was de belangstelling voor de statistiek niet
groot, ja, hier en daar zelfs min of meer vijandig. Men
wantrouwde de statistiek, omdat zij vel eens dingen naar
voren bracht, die men liever niet aan het daglicht prijs
gaf. Behalve concurrentie-overwegingen waren er ook vaak
andere motieven in het spel bij de weigering om mede te
werken tot het opstellen van statistieken.

.Beteekenis tan de nieun.vre opQattingen.

Intusschen heeft in de laatste decennia ook op het ge-
bied van de economische wetenschap zelve de’ statistiek
een meer algemeene toepassing gevonden. Langzamer-
hand immers is men tot de overtuiging gekomen, dat het
gecompliceerde economische leven van twee kanten moet
worden onderzocht, nl. eenerzijds door middel van de
deductieve methode, welke de causaliteit van de econo-
mische verschijnselen naar voren brengt, anderzijds door
middel van de empirische methode, welke voornamelijk

met statistische middelen. werkt. Dientengevolge is voor
de statistiek een grooter arbeidsveld geopend. ‘Vij denken
hierbij o.a. aan de vraagstukken betreffende de elasticiteit
van de vraag naar goederen, vraagstukken, waarin het
inzicht, dank zij de toepassing van statistische methoden,
aanzienlijk is verhelderd. Het betreft hier dus den stoot,
die van de economische wetenschap zelve op de economi-
sche statistiek is uitgegaan en die in zooverre onafhanke-
lijk staat van de veranderde waardeering van de Overheid op dit

gebied.

Toenemende beteekenis oan de economische statistiek door
het staatsingrijpen.

Geheel in overeenstemming met den betrekkelijk
korten tijd, waarin ons land van een Vrije tot een sterk
gebonden en thans’ tot een centraal geleide volkshuis-houding is overgegaan, is ook de waardeering voor de
beteekenis van de statistiek bij den Staat snel veranderd.
Uit het voorafgaande is dit verschijnsel gemakkelijk te
verklaren. In een volkshuishouding, waarin de Staat de
verantwoordelijkheid draagt voor den gang van het eco-

nomisch leven, moet hij beschikken over verschillende
hulpmiddelen. D.w.z. vaak is allereerst een feitelijke
kennis van het gebied, dat voor regeling in aanmerking
komt, noodig om te weten, op welke wijze ingegrepen
moet worden. En wanneer eenmaal maatregelen zijn ge-
nomen, is het ook noodzakelijk om het resultaat te
leeren kennen. De registratie van economische verschijnselen
is niet langer een taak, die voor de kennis van het verleden
tan belang is, maar dient thans in mindere
of
meerdere mate
ook voor de toekomst.
Dit brengt verschillende consequen-
ties met zich.

In de eerste plaats is het duidelijk, dat daardoor de
verhouding tusschen den Staat en de statistische instan-
ties geheel wordt gewijzigd. 1

Jet verzamelen van sta-
tistisch materiaal wordt niet langer geheel of gedeeltelijk
geïnspireerd door de wetenschap, maar moet allereerst worden aangepast aan de behoeften van den Staat. Om
het eens concreet uit te drukken: het statistisch onderzoek
zal zich bijv. thans niet richten op de vraag, welken invloed
de rente op de besparingen hee.t – dat is misschien een
interessant onderzoëk in een volkshuishouding, waar
de rente zich vrij kan bewegen, maar is dit niet meer,
indiende rente min of meer gefixeerd is – maar bijv. op
de vraag, hoe de kostprijs van verschillende agrarische
producten is samengesteld, wellicht met het doel, te
kunnen beoordeelen, of de richtprijzen, de distributie-!narges of de detailprijzen van deze artikelen niet ver-
laagd kunnen worden.

Met opzet nemen wij een voorbeeld op agrarisch ge-
bied, omdat in ons land het verband tussehen staats-.
interventie en de gewijzigde beteekenis van de statistiek
het eerst in den landbouw tot uiting is gekomen. V66r
1933 was de agrarische statistiek een zeer onbelangrijk
onderdeel van de ambtelijke bemoeienis. De practijk
was zich van de agrarische statistiek nauwelijks bewust.
En de landbouwwetenscifap gaf over het algemeen –

in tegenstelling tot de conjunctuurleer – geen stimulans
voor een aanzienlijke uitbreiding
4).
De leemten op dit
ebied bleken duidelijk bij-de beoordeeling van verschil-
lende steunmaatregelen ten behoeve van den landbouw
in de eerste jaren ‘van de groote depressie in ons land.
De ordening op agrarisch gebied bracht ook een sterke
uitbreiding en verbetering van de landbouwstatistiek
(met name de inventarisaties) en op het oogenblik is deze
statiStiek een onmisbaar hulpmiddel bij het oplossen van
het probleem van de voedselvoorziening; de landbouw-

4)
Een van de belangrijkste onderzoekingen op agra-
risch gebied in die jaren, welke leidde tot de ontdekking
van den varkenscyclus, ging nog uit van de conjunctuur-
onderzoekers.

21 Mei 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

323

statistiek neemt thans dan ook een waardige plaats in
naast de andere economische statistieken.
Met het bovenstaande hangt een andere consequentie
samen. De statistiek registreert. In den tijd, dat de
Overheid zich weinig om statistiSch materiaal bekom-
merde, kwam het in het algemeen niet bijzonder op het
tijdstip van verschijnen aan. Thans is ook hierin een groote
verandering gekomen. De ambtelijke instanties hebben
zich ook aan deze gewijzigde omstandigheden aangepast.
Een voorbeeld van snelle publicatie vormden vôör de be-zetting bijv. de cijfers van de handelsbeweging en die der
werkloosheid.

In de derde plaats eischt het staatsingrijpen een zoo
volledig mogelijke kennis van het economisch leven.
Dit brengt mede, dat de statistieken, voorzooverre
zij aan dezen eisch niet geheel kunnen voldoen, toch
in elk geval zooveel mogelijk het geheele terrein moeten
omvatten. Ook in dit opzicht valt er nog veel te doen,
hoewel er reeds veel verbeterd is. Wat het eerste betreft,
wijzen wij op de leemten in de statistiek van de betalings-
balans van Nederland en hetzelfde geldt ook voor de
betalingsbalansen van andere landen. Nog steeds komt op
de betalingsbalans van Nederland de zgn. onverantwoorde
rest voor, een bedrag, dat als niet te identificeeren saldo
overblijft. Toen in de depressie het automatisme van
den gouden standaard meer en meer werd verlamd, op
internationaal monetair gebied een ware chaos ontstond
en het geleide geidwezen zijn intrede deed, kreeg de be-
talingsbalans plotseling een veel grooter beteekenis voor
de monetaire autoriteiten dan vroeger en kwam vanzelf
de eisch naar voren, de leemten in de kennis omtrent de betalingsbalans aan te vullen.

Een ander voorbeeld, dat de bestaande statistieken
slechts een gedeelte van het terrein bestrekn, betreft
bijv. de samenwerking tusschen de centrale bank en het
particuliere bankwezen in ons land. Eerst 10 jaren ge-
leden is deze samenwerking op liet gebied van het ver-
strekken van gegevens tot stand gekomen, maar zij was
tot voor kort nog geheel onyoldoende. De déconfiture van een internationaal emissiehuis heeft er toe geleid,
dat de statistische gegevens, welke de centrale bank van
de particuliere banken verkrijgt, aanzienlijk zijn uitge-
breid
5).
Deze statistieken stellen de centrale bank in
staat, een min of meer volledig toezicht op de gesties van
de particuliere banken te houden. De grootere verant-
woordelijkheid, welke de centrale bank in de laatste
10 jaren op het terrein van het credietwezen heeft ver-
kregen, is ook een logisch uitvloeisel van de veranderde positie, welke deze instelling heeft ondergaan als gevolg
van den overgang van een vrije naar een geleide volks-
huishouding.
Een derde voorbeeld. Op het oogenblik vervult de
statistiek een belangrijke rol bij de rantsoeneerings-
politiek. De verschillende onderzoekingen naar de kosten
van levensonderhoud van de bevolking (de zgn. budget-
onderzoekingen) hebben licht verspreid over de con-
sumptïegewoonten van gezinnen, die een verschillend
inkomen en/ôf een verschillende samenstelling hebben.
De uit deze statistieken afgeleide verbruiksstatistieken
zijn vaak van veel waarde (geweest) als grondslag voor
verbetering van de voeding van de bevolking en voor de
richting, waarin de toenemende zelfvoorziening van het
land niet agrarische producten moet worden geleid. Maar
de practijk eischt van deze verbruiksstatistieken nog een
vollediger inzicht en het statistisch onderzoek zal daarom
in deze richting nog verder moeten gaan.

**
*

Onder deze omstandigheden valt het niet te verwen-
deren, dat de belangstelling voor economische statistieken

5)
Men zie hiervoor het jaarverslag 1939/’40 van De
Nederlandsche Bank.

ook in ons land in de laatste jaren is toegenomen. Deze
belangstelling heeft ook reeds zijn terugslag gehad op het
onderwijs. De verleden jaar opgerichte ,,Nederlandsche
Stichting voor Statistiek”
6)
organiseert een schriftelijken
cursus in de Statistiek, welke zich reeds in een groote
belangstelling mag verheugen en het onlangs verschenen
leerboekje van Dr. 0. Bakker
7)
heeft eveneens ten doel,
de kennis van de statistische methode en haar voor-
naamste toepassingen te vergrooten voor degenen, welke
met de statistiek in aanraking komen. 1-let is verheu-
gend, dat op deze wijze in bepaalde leemten is voorzien.

v. d. V.

Zie het artikel van Dr. Ph. J. Idenburg over deze
stichting in E.-S. B. van 27 Nov. 1940.
Dr. 0. Bakker. – Economische Statistiek. Bedrijfs-
Economische Statistiek. Administratieve Statistiek. (Gro-ningen 1941; P. Noordhoff
NV.,
Prijs ing. f 3.25*, geb.
f
3.90*,
170 blz.).

DE RIJKSMIDDELEN OVER APRIL 1941.
Algemeen beeld.

Dank zij de belastingschroef, die den laatsten tijd krach-
tig wordt aangedraaid, geeft het middelen-overzicht over
de laatst verloopen maand record-opbrengstcijfers te zien.
De niet-directe heffingen verschaften tezamen niet min-
der dan f 62.290.100, di. bijna f 20 millioen meer dan
in dezelfde maand van het vorige jaar werd ontvangen,
en dit ondanks het feit, dat de invoerrechten ruim f 9
millioen in opbrengst zijn teruggeloopen. De vooruitgang
zit deels’in een paar nieuwe belastingen, waarvan de loon-
belasting f 10,8 millioen voor ‘s Rijks schatkist opleverde,
en, voorts in hoofdzaak in den tabaksaccijns en in de om-
zetbelasting, die een stijging in opbrengst van resp. f 8,5
en f 8,1 millioen vertoonden. Daarnaast wezen ook de

zoutaccijns, de wijnaccijns, de bieraccijns, de suikeraccij ns,
de zegelrechten, de registratierechten en de belasting. op
gouden en zilveren werken een hooger opbrengstcijfer aan.
De totale ontvangst over de eerste vier maanden van
het jaar bedraagt £198.382.700 tegen f154.130.200 in
hetzelfde tijdvak van 1940. De meeste heffingen droegen
tot dezen vooruitgang bij. Veertien middelen gaven ge-
zamenlijk een accres van f 78.129.800, waarvan resp.
f 29
1
6, 1 19,8 en f12,7 millioen op rekening van de loon-
belasting, den tabakaccijns en van de omzetbelasting

komen. De resteerende drie belastingen liepen, tezamen met
f 33.877.300 in opbrengst terug, waarvan f 33.249.300 door
de daling der invoerrechten, werd veroorzaakt.

Loonbelasting.

Aan loonbelasting werd in de afgeloopen maand
t 10.814.100 ontvangen, dat is iets minder dan in de maand
Maart jI., toen t 11.027.100 binnenkwam. Deze heffing
heeft eerst zoo kort geleden haar intrede gedaan, dat de
verwachtingen omtrent den verderen loop nog onzeker zijn.

Inooerrechten.

De invoerrechten geven ongekend lage ontvangsten. Werd
in de maahd April 1940 – de laatste véör-oorlogsmaand,
toen de invoer abnormaal was uitgezet — niet minder dan
f 11.043.300 geboekt, thans
is
de opbrengst tot f 1.994.800
ingeschrompeld. Dit bedrag komt zelfs nog iets uit boven
dat van de derde maand van dit jaar. Naast de verminde-
ring van onzen butienlandschen handel vormt uiteraard
de afschaffing van het invoerrecht op Duitsche goederen
een factor van beteekenis. Het statistiekrecht daalde
van 1 213.700 tot t 143.300. Ook hier was, met be-
trekking tot de qpbrengst van Maart ji., veer een kleine
stijging waar te nemen.

324

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

Accijnzen.

De accijnzen blijven ruime balen opleveren, dank zij de hoogere prijzen van verschillende artikelen, doch in
hoofdzaak door cle vele maatregelen van fiscalen aard,
die met betrekking tot deze bronnen van inkomst zijn ge-
troffen. De zoutaccijns steeg van £ 103.700 (de ontvangsten
waren in April 1940 buitengewoon laag) tot f 336.100. De
verhooging van het tarief van £ 3 tot t 9 per kg, welke met ingang van 1 April jl. is ingevoerd en waarbij ook
navordering plaats heeft op het op dien datum voorhanden
zout, doet hier haar invloed nog slechts zeer ten deele ge-
voelen. De geslachtacaljns loopt gaandeweg in opbrengst terug door het verminderen der slachtingen; de ontvangst
bleef zelfs ten achter bij die van dezelfde maand van het vorige jaar (nadeelig verschil t 157.600). De wijnaccijns
bracht 1 70.700 op, hetgeen voor de eerste maand van het
kwartaal niet ongunstig is. De vooruitgang is toe •te schrij-
ven aan liet aanzuiveren van crediettermijnen, waarvoor
uitstel van betaling was verleend. Dat de gedistilleerd-
accijns in opbrengst terugloopt, is een gevolg van de be-
peikende afleveringsbepalingen, die te dezen aanzien zijn
getroffen. In vergelijking met April 1940 beloopt de ver-
mindering slechts t 235.200. Met betrekking tot de voorafgaande maanden valt even-
wel een veel sterker inzinking te constateeren; beliepen
de ontvangsten in het 4e kwartaal van 1940 nog meer
dan t 5 millioen per maand, ditmaal werd niet meer dan
f 2.079.400 ontvangen. De hieraccijns verschafte door het
toegenomen verbruik f 490.700 meer dan in April 1940.
Zooals bekend, is de accijns met ingang van 1 Februari jl.
n1et 50 pCt. verhoogd, doch in verband met den voor dezen
accijns geldenden crediettermijn, kan deze accijrsverhoo-
ging nog niet veel invloed hebben: uitgeoefend. De suiker-
accijns gat t 980.700 meer dan in dezelfde maand van het
vorige jaar, doch dit ligt niet hieraan, dat deze accijns thans
ruim heeft gevloeid, doch uitsluitend aan het feit, dat dit
middel in April 1940 een abnormaal lage ontvangst hoef t op-
geleverd. Vergeleken met de voorafgaande zes maanden valt
een niet onbelangrijke vermindering te bespeuren, gevolg
van de omstaidigheid, dat verschillende binnenlandsche
industrieën van suikerhoudende artikelen het bedrijf
slechts in beperkten omvang kunnen voortzetteh. Ten-
slotte trekt de tabakaccijns, waarvan de ontvangst sprongs-
gewijze naar boven gaat, bijzonder de aandacht. Dit-
maal werd t 12.287.200 galnd, of t 8.510.700 meer dan in
April 1940. De vooruitgang spruit eensdeels voort uit de
met ingang van 15 September 1940 ingevoerde tariefSver-
hooging, anderdeels uit liet feit, dat met liet oog op de met
ingang van 1 April jI. ingevoerde nieuwe verhooging nog zoo-
veel mogelijk zegels van het oude tarief zijn aangevraagd,
die veelal, wegens gemis aan crediet, contant moesten
worden betaald. De drastische verhooging, die zoojuist in
werking is getreden, heeft overigens in den loop van den
tabakaccijns nog niet kunnen doorwerken.

Andere indirecte belastingen.

De omzetbelasting is met ingang van 1 Januari jI. op
een geheel nieuve leest geschoeid door liet besluit van 17
December 1940, No. 242/1940, hetwelk in de plaats is ge-
treden van de Omzetbelastingwet 1933. Als gevolg van deze
nieuwe heffing, die een aanzienlijke verzwaring beteekent en
waarbij ook diensten worden belast en voorts dooi de nog
verschuldigde betalingen over het le kwartaal en door de prijsstijging van diverse artikelen, bracht de omzetbelas-
ting in de afgeloopen raand liet nog nimmer gehaalde
bedrag van f 20.590.900 op (in April 1940 kwam niet meer
dan £ 12.444.600 binnen). De couponbelasting daalde met
f 16.900, waardoor het nadeelige verschil over de reeds ver-
strekefl maanden van het jaar steeg tot f 271.500. De oor-
zaak ligt voornamelijk in het wegvallen van de opbrengst
van buitenlandsche effecten.
Met de conjunctuurgevoelige middelen gaat het den laât-

sten tijd iets beter. De zegelrechten accresseerden met
f 255.600, hetgeen uitsluitend te danken
is
aan een ruimer
vloeien der beursbelasting. De registratierechten liepen op
met 1 306.000. Blijkbaar is er eenig herStel in den geldhan-

dcl en in

den handel in vast goed. De successierechten
konden het peil van April 1940 niet halen (vermindering
f 375.800), doch waren, op zichzelf beschouwd, volstrekt
niet ongunstig. Gerekend over vier maanden is in het
loopende jaar reeds f 4.219.400 meer ontvangen dan in
het vorige jaar, als gevolg van het heffen van 15 extra opcen-
ten en misschien ook voor een deel toe te schrijven aan het
openvallen van nalatenschappen van oorlogsslachtoffers.
De waardevermeerderingsbelasting verSchaf te ditmaal
f 55.100 (opbrengst over de drie eerste maanden t 114.900), terwijl tenslotte de belasting op gouden en zilveren wet-ken
een surplus van f 42.700 boven de ontvangst van April 1940
opleverde als gevolg van de opleving in de goud- en zilver-
industrie.

Directe belastingen.

Het totaalbedrag vn alle directe belastingen staat
0
1
)

ultimo April jI. te boek voor f 103.076.700. Dit beteekent
een vooruitgang van t 44.014.700 hij den stand van
30 April 1940, toen liet totaal van de zuivere kohierbedra-
gen der overeenkomstige beiastingjaren f 59.06.000 be-
droeg. Van deze stijging komt f 17.408.900 op rekening
van de winstbelasting, die dit jaar voor het eerst wordt
geheven (waarop intusschen in mindering behoort te
worden gebracht de negatieve opbrengst van de opgeheven
dividend- en tantièmebelasting ad t 1.648.100). Voorts
vertoont de grondbelasting een stijging van t 8.978.300
door de invoering van 100 extra opcenten, zoowel op de
gebôuwde als op de ongebouwde eigendommen. Zooals
bekend, komt, behalve deze opcenten, 1/4 van de hoofdsom
ten bate van het Rijk. Over de overige directe heffingen
valt op liet oogenblik niet veel te zeggen. De stand wijkt
slechts zeer weinig af van dien op ultimo Maart jI. Door.
de invoering van de loonbelasting zullen op de loopende
aanslagen in diverse belastingen ontheffingen moeten wor-
den verleend, doch deze zijn
1
nog niet vastgesteld. Voor het nieuwe belastingjaar zijn nog geen biljetten afgegeven en
liet
is
onzeker, wanneer daartoe zal worden overgegaan.
Onder deze omstandigheden kan aan de cijfers, die de
middelenstaat thans geeft, weinig gewicht worden gehecht.
Voor de cijfers zelf mogen wij naar het overzicht ver-

wij zeA.
Onder de middelen van het Verkeerstonds komt voor de
laatste maal de rij wielbelasting voor, welke pet 1 Mei1941
is afgeschaft. Over de eerste vier maanden werd nog
t 48.800 ontvangen (het vorige jaar £ 52.000). De opbrengst
dci motorrijtuigenbelasting is in genoemd tijdvak terug-
geloopen van t 9.954.000 tot t 3.300.900.

AANTEEKENINGEN.

IRAK.

,;In Irak is cle strijd om de olie ontbrand”. Deze uitlating
lazen wij dezer dagen in een beschouwing uit Berlijn in
een der Nederlanidsche dagbladen Iliermede wordt omnge-
twijfeld het zuiverst aangegeven, waarom de strijd iii
Irak gaat.
In onderstaande uiteenzetting over de economische
Situatie van Irak zullen wij dâaromn in de eerste plaats
nagaan, welke beteekenis de
olie-productie
– overigens
nog een jonge industrie – voor dat land en, via den uit-
voer, voor andere landen heeft, en daarna in het kort de
andere voor het land belangrijke bestaansbronnen behan-

delen.

Snelle ontwikkeling Qan de olieproductie sinds
1932.

Volgens een artikel in ,,Der Deutsche Volksvirt” van
9 Mei 1941 over ,,Das Irak-Ol und seine Absatzwege”, be-
droeg de olieproductie van liet Nabije Oosten in 1939 wel-

21 Mei 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

325

iswaar slechts 6 pCt. van de totale wereldproductie, maar
wegens het geringe eigen verbruik in de betrokken landen maakte zij toch 20 pCt. van den totalen werelduitvoer uit.
Dè belangrijkste plaats nam Iran in met eenproductie van
10,9 millioen ton in 1939, terwijl Irak daarop volgde met
4,29 millioen ton, vervolgens de Bahrein-eilanden met 1,09
millioen ton, en Egypte, Saoedisch Arabië en Koeweit met
samen 1,43 millioen ton. In Irak ligt het zwaartepunt van
de productie in het gebied rond Mosoel.
In 1925 verkreeg de toenmalige Turkish Petroleum
Company Ltd. (vôér den wereldoorlog bezat de Anglo
Persian 40 pCt. van het kapitaal en de Koninklijke Olie
en de Deutsche Bank elk 25 pCt.; het Duitsche aandeel
ging in 1920 in Fransche handen over), waarvan de naam
in 1929 is gewijzigd in Iraq Petrol Company, concessie
voor de exploitatie van de olievelden hij Bagdad en Mosoel
voor den tijd van 75 jaar. hieraan was een groote strijd,
vooral tusschen Engelsche, Fransche en Amerikaansche
oliebelangen, voorafgegaan. Men kw’am tot een vergelijk,
zooals uit onderstaand staatje betreffende de deelnemingen
in het kapitaal van de Iraq Petrol Cbmpany blijkt.

Aandeelen in het kapitaal der Iraq Petrol Company
1).

Anglo Iranian Oil Company ……23,75 pCt.
Koninklijke. Shell

……………. 23,75
Compagnie Française des Pétroles .. 23,75
Standard Oil of New Jersey ……23,75
Armeensche Gulbenkian-groep ….5

1)
Oil and Petroleum Yearbook.
De maatschappij legde twee pijpleidingen aan, ni. een
naar Ilaifa, en de andere – om aan Fransche wenschen
tegemoet te komen – naar Tripolis (Syrië), welke leidingen
respectievelijk in 1935 en in 1934 in gebruik werden geno-
inen.Zij gaan beide van Kerkuk uit en hebben een jaarlijk-
sche capaciteit van circa 4 millioen ton. Er werkten sinds
193:1, naast 450 Europeanen en Amerikanen, ongeveer
14.000 inheemsche arbeidskrachten aan, terwijl ongeveer
123.000 ton buizen werden verwerkt.
l3ijna de geheele olieproductiewordt via deze pijpleidin-
gen uitgevoerd, hetgeen uit de volgende cijfers blijkt.

Productie
1)

X
1000 ton

Uitvoer

via
Tripolis
X
1000

1-laifa

en
2)

ton.

1934

1060
1934
288

1935

3729
1935
3521

1936

4070
1936
3978
1937

4314
1937
3781

1938

4230

Petroleum Press Service.

Statistique du Commerce International.

Men ziet, dat de olieproductie in vijf jaren tijds een
groote vlucht heeft genomen. Van 115.000 ton in 1932 is
zij gestegen tot circa 4,3 millioen ton per jaar in de periode

1937/1939. rr
ellge
..,r
o
l
ge
van den oorlog trad volgens ,,Der Deutsche Volkswirt” in 1940 een daling in tot pl.m. 3,5
millioen ton.
Volgens meergenoemcl artikel betrok cle grootste af-
nemer, Frankrijk, over beide pijpleidingen in 1938 onge-veer 3,25 millioen ton; daarna volgde Engeland met 0,56
millioen ton, terwijl Italië met 143.000 ton de derde plaats
innam.
Aanvankelijk werd de ruwe olie in 1-laifa en
ryl.ipOlis

direct in tankschepen geladen, maar in 1939 bouwden de
Engelschen in Haifa een olieraffinaderij met een capaciteit
van 2 millioen ton per jaar, die kort véôr het uitbreken
van den oorlôg gereed kwam
1).

i) Italiaansche vliegers zouden deze raffinaderij inmiddels
door luchtbombardementen grootendeels vernield hebben.

Onmiddellijk na het sluiten van den wapenstilstand
tusschen Duitschland en Frankrijk w’erd de levering van
olie via de Fransche leiding stopgezet.
De binneniandsche behoefte aan petroleum (circa 600.000
ton) wordt gedekt door een olieraffinaderij in Khanaqiri,
die geëxploiteerd wordt door een dochtermaatschappij van
de Anglo Iranian Oïl Company.
De Iraksche schatkist ontvangt jaarlijks een bedrag
van pl.m. 2 rnillioen Iraksche Dinars aan royalties, ôp een
totaal aan staatsinkomsten van 5 Ii 6 millioen I.D.
2)

Afgezien dus nog van de groote indirecte voordeelen, die
hetland geniet door het feit, dat de Iraq Petrol Company er
omvangrijke installaties met een talrijk personeel op na
moet houden, heeft de schatkist ook een direct belang bij
de oliewinning.

Anderen bronnen oan bestaan.

Irak, dat in 1932 zijn zelfstandigheid verkreeg, nadat
Engeland er tevoren een Volkenbondsmandaat over had
uitgeoefend, heeft buiten de olie ook nog andere belang-rijke bronnen van bestaan.
Allereerst is de landbouw in dit dunbevoikte land –
3 k4 millioen inwoners op een totale oppervlakte van 485.000
1cm
2
– van groote beteekenis. Vooral de productie van
dadels is van belang. In Irak wordt 75 pCt. van de wereld-
productie aan dadels voortgebracht, terwijl de uitvoer van
dit artikel meer dan een vierde van de totale Nvaarde van
den export uitmaakt. In de laatste jaren is ook de verbouw
van tarwe sterk uitgebreid, vooral met het oog op den ex-
port, zoodat de waarde van den uitvoer van dit artikel
die van dadels reeds overtreft
3).
Ter verbetering van den
landbouw heeft men belangrijke irrigatiewerken aange-legd, o.a. de groote stuwdam hij Kut-el-Amara aan den
Tigris. De aanleg van deze bevloeiingswerken wordt groo-
tendeels uit de opbrengst der royalties gefinancierd.
Ook aan de bevordering der industrie besteedt de regee-
ring veel aandacht. Zij beschermt een nieuw opgerichte
industrie met haar tariefpolitiek, en verleent aan pas opge-
richte ondernemingen belastingvrijdom voor de eerste jaren
van haar bestaan. Met name de textiel- en cigarettenin-
dustrie vertoonden een zeer bevredigende ontwikkeling.
1-hoewel Irak een eigen munteenheid heeft, bezat het tot
voor kort
4)
geen eigen circulatiebank. De Iraksche Dinar
was vastgekoppeld aan het Engelsche pond, en was er ook
in waarde aan gelijk gesteld. De valutapolitiek werd vanuit
Londen door de Iraq Currency Board gevoerd. Zij beheerde
het ,,Currency Reserve Fund”, dat ter dekking van de
binnenlandsche circulatie in Irak diende, en uit Engelsche
staatsfondsen bestaat
2)

Hoewel Irak nog een jong land is, heeft het tot dusver
geen hetalingsmoeilij kheden gekend. Ondeistaand Staatje
geeft een beeld van den deviezenvoorraad en de munt- en
muntbiljettencirculatie sinds 1933.

Deviezenvoorraad

Munt- en Muntbiljetten-

< £ 1000

circulatie
1)

x 1000 I.D.

1933
2191 –

2248
1934
3087 3084 1935 3683 3604
1936
3901
3760
1937
4974
4868

Bijlagen van ,,Economische Voorlichting” 1939.

De deviezenvooriaad blijkt dus in vijf jaren tijds met

Bijlagen van ,,Econonrische Voorlichting” 1939.
Frankfurtei Ztg. van 7 Mei 1941 ,,Die Wirtchaf t des
Irak”.
Volgens recente berichten zou er zeer onlangs een
eigen circulatiebank in Bagdad gesticht zijn.

326

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

£ 2,8 millioen te zijn toegenomen. Naar alle waarschijn-
lijkheid is dit te danken aan den export van petroleum,
welke export niet in de hieronder volgende gegevens be-treffende den buitenlandschen handel
is
begrepen.

Buitenlandsche handel Qan Irak (exclusief goud en
petroleum)
5)

Invoer

x 1000 I.D.

Uitvoer

I

x 1000 ID.
Saldo
x 1000 I.D

1933-34
6032
2453
—3579

1934-35
6008 3285
—2723

1935
6804
2856
—3984

1936
7177
3484
—3693
1937 9566 5569
—3997

Deze cijfers geven echter geen geheel juist beeld van den
werkelijken toestand. Wij wezen reeds op het achterwege
laten van den petroleumuitvoer bij het samenstellen van
de handeisstatistiek. Anderzijds wordt hierin de invoer
van kapitaalgoederen, bestemd voor de oliemaatschappijen,
wel opgenomen.
De petroleumexport, welke geheel in handen is van

huitenlandsche maatschappijen, levert weliswaar niet recht-
streeks deviezen op voor Irak, maar is desondanks voor de
deviezenpositie van het land van veel beteekenis, vooral
als gevolg van de royalties, welke jaarlijks naar de

schatkist vloeien.

5)
Statis-tique du Commerce International

BOEKBESPREKING.

Problerne der I(riegsfinanzierung.
Tortrïge
gehalten auf der 1. Arbeitstagung des Vereins
deutscher Wirtschal’tswissenschaftler. (Jena 1940;
G. Fischer. Prijs R.M. 6,—; 154 blz.).

Bij het eerste congres van de ,,Verein deutscher Wirt-
schaftswissenschaftler” is het probleem van de oorlogs-financiering als onderwerp van bespreking gekozen. De
bij die gelegenheid gehouden inleidingen zijn in November
1940 onder bovengenoemde titel in boekvorm verschenen.
Een dergelijke wijze van inleiden van een ingewikkeld
ecoromisch probleem hceft veel aantrekkelijks. De gelegen-
heid ontstaat de verschillende aspecten van een vraagstuk
door deskundige beande]ing alle ten volle tot hun recht
te doen komen. Daarnaast is aan deze spreiding over
verschillende praeadviezen het voordeel verbonden, dat
door vergelijking der meningen de meest essentiële punten
van het onderwerp scherper uitkomen.
Eén conclusie springt uit het geheel der beschouwingen
naar voren. 1-let is deze, dat men er verkeerd aan zou doen
de oorlogsfinanciering te zien als een zuiver financieel
probleem. In dit opzicht heeft de ervaring, opgedaan in de oorlog 1914-1918, het inzicht doen rijpen. Voordien
kon men in publicaties op dit gebied wel de mening vinden,
dat de oorlogvoering in hoofdzaak eeh quaestie van geld
en méér geld was.
Bij een zodanige wijze van stellen van het probleem
zag. men de oorlogseconomie niet in wezen verschillend
van de vredeseconomie. In de laatste immers betekende
beschikkingsmacht over koopkracht tevens beschikkings-
macht over goederen. Doordat men zich de consequenties
van de oorlog voor de organisatie van het economisch
leven niet scherp genoeg voor ogen stelde, bestond de nei-
ging de nadruk te doen vallen op het bezit van een land aan reserves gerede internationale koopkracht: goud en
deviezen.
Dat het bezit van een dergelijke reserve een belangrijke
bijdrage tot de financiering kan zijn, wordt uiteraard ook
nu niet ontkend. Men is echter gaan inzien, dat het bezit
aan betaalmiddelen slechts betekenis heeft, als daar-
tegenover bereikbare goederenvoorraden bestaan. 1-her-
mede komt het probleem der ,,reële financiering” naar

voren, de vraag
op’ welke wijze de Staat de beschikkings-macht aerkrijgt ooer het deel der productie, dat aoor de oor-

logaoering noodzakelijk is.
Ruim geformuleerd kan men
zeggen, dat de oorlogsfinanciëring ten doel heeft, overeen-
stemming te brengen tussen de behoefte aan middelen,
die voor de Staat uit de oorlog ontstaat, en de dekking van
deze behoefte.
De dubbele opvatting van ,,middelen”, welke mogelijk

iS, maakt, dat men, zooalS
Prof. Dr. K. C. Thalheini
op-
merkt in zijn referaat ,,Die Grundlagen der deutschen
Kriegsfinanzierung”, het probleem langs twee wegen kan

benaderen. Aan de ene zijde
is
de oorlogsfinanciering een
vraagstuk van koop krachtonttrekking aan de particuliere
huishoudingen ten behoeve der Staatsfinanciën, aan de
andere zijde rijst de vraag van het verschaffen van de
benodigdé goederen, hetzij uit de productie, hetzij door
intering van delen van het nationaal vermogen.
1-let probleem van de financiering valt dus in twee
delen uiteen: de geldzijde en de goederenzijde. Zooals wij
reeds zagen, is de nadruk in de 1001) van de tijd verlegd
van de geld- naar de goederenzijde. Alle auteurs in het
hier besproken boek hebben gemeen, dat ,zij de buitenge-
wone belangrijkheid der reële financiering erkennen. 1-let
is echter belangwekkend na te gaan, in hoeverre daarbij
hun standp%lnt t.o.v. het financiële proble.em in engere zin
nuancering vertoont. Voor het belang, dat men aan
de financiële zijde hecht, schijnt het daarbij in eerste in-
_stantie vooral beslissend, in hoeverre men naast de finan-
ciering van de oorlog met binnenlandse middelen ook aan-
dacht schenkt aan de financiering met buitenlands he-
taalmiddelen.

Prof. Thalheim merkt terecht op, dat
ten aanzien aan

het buitenland
het beschikbaar zijn der goederen en de betaling even grote betekenis hebben. Immers de mo-
gelijkheid van levering is in dit geval nutteloos, indien
de vereiste buitenlandse betaalmiddelen niet ter be-
schikking staan. 1-lieruit vloeien twee conclusies voort.
Aan de ene kant zal in een land, dat voor een belang-
rijk deel van buitenlandse leveranties afhankelijk is, gro-
ter aandacht moeten worden geschonken aan de financie-
ring in engere zin. Aan de andere kant zal in een land, dat
slechts over bescheiden reserves van voor het buitenland
als betaalmiddel aanvaardbare koopkracht beschikt,
de binnenlandse en daarmee dus de ,,reële” financiering
op de voorgrond komen. In het laatste geval verkeerdë
met name Duitsland bij het begin van deze oorlog; deze
economische overweging is zeker één der redenen,. waar-
door juist daar te lande het inzicht in de waarde van het
voortbrengingsvermogen van het volk als de rijkste krijgs-
kas is gerijpt.

Een dieper liggende reden wordt door
Prof. Dr. K. W.
Rath
in zijn opstel: ,,Die produktiven Aufgaben der Kriegs-
finanzierung” aangevoerd. 1-lij wijst er op (pag. 51), dat
,geld fin anciering” en , ,goederenverzorging” niet zozeer
twee zijden van hetzelfde probleem zijn, als wel in wezen op
verschillende organisatievormen van het economisch leven wijzen. Bij de ,,geldfinanciering” denkt men zich een split-
sing vén het economisch leven in een particuliere en een
publieke sfeer. Het financieringsprobleem was in de 19de
eeuw, en zelfs gedurende de oorlog 1914-1918, er vooral een van het zoeken naar methoden tot het verkrijgen van
geldmiddelen, w’aartegenover het besteden der gelden
slechts als een probleein van de tweede orde gold. Deze
uitgaven geschiedden in die vorm, dat de Staat op de markt
als koper met de’ overige vragers in concurrentie trad. Bij
de huidige politieke en economische organisatie van Duits-
land is de situatie geheel anders: het opvoeren van de
productieve kracht staat op ‘de voorgrond. De Staat, die
de doeleinden vaststelt, beheerst tevens de middelen.
Eén der andere referenten,
Prof. Dr. H. ICretschmar
(,, Kriegswirtschaft, Kriegsfinanzpolitik und Mindestdebens-
bedarf”) verklaart naar aanleiding hiervan zelfs: ,,Wir
wisseri, dasz diese Finanzierung eine technisch zu meis-

21 Mei 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

327

ternde Verrechnungsaufgabe ist”. In het vervolg van zijn
betoog erkent de schrijver echter, dat een verkeerde op-
lossing van dit comptabele probleem het als hoofddoel ge-
stelde de feitelijke prestaties – in gevaar kan brengen.
Naar onze meening houdt dit aanvaarden van een mede-
bepalende invloed der financiële politiek tevens de erken-
ning in, dat het hier om meer dan een technische quaestie
gaat.
Tegen een dergelijke neiging tot geringschatting van de
financiële zijde waarschuwt in het bijzonder
Prof. Dr. H.
Jecht (,,Stand und Probleme der deutschen Kriegsfinanzie-
rung”). Inderdaad is men de financiële techniek in zoverre
meester, dat een belemmering van de oorlogvoering door
een gebrek aan betaalmiddelen niet zal behoeven voor te
komen, ook al neemt men zijn toevlucht niet tot de een-
voudigste vorm van geldscheppping, de rechtstreekse
vermeerdering der biljettencirculatie. Het is echter niette-
min een zaak van groot belang,
in welke oor,n de betalings-
middelen onder het publiek worden gebracht en anderzijds,
hoe de Staat deze weer tot zich terug zal doen keren.
De keuze
der financiële techniek werkt terug op de w’ijze, waarop
het productieproces functionneert, dug op de onderlig

gende, in feite beslissende, verhouding.

1-let is kenmerkend voor de Duitse economische politiek,
dat het financieringsprobleem van den beginne als een
onderdeel der gehele oorlogseconomie is bezien. Men heeft
er bij voortduring rekening mede gehouden, dat een nauwe
samenhang bestaat tussen de financiële politiek en de
overige ten behoeve van de oorlogseconomie getroffen maat-
regelen. In verband daarmee krijgt de financiering een
actieve taak, zij wordt een instrument van de regeling der
toekomstige inkomens- en oermogensoerdeling
(Prof. Rath).
Het aantrekkelijke van het hier besproken boek is nu,
dat het naast een tweetal belangwekkende algemene be-
schouwingen over de grondslagen en de stand der Duitse
oorlogsfinanciering – de reeds genoemde opstellen van
Prof. Thalheim en Prof. Jecht – een aantal bijdragen
bevat, welke zich met deze nieuwe werking en bredere
weerslag der financiering bezighouden.
Uit deze beschouwingen willen wij hier in het bijzonder
nog een paar punten naar voren brengen, welke zich bezig

houdeii met het probleem der onttrekking van ,,vrije”
koopkracht.

Onder de ,,vrije” of ,,vagabonderende” koopkracht –
ook wel ,,zwevende” koopkracht genoemd – verstaat
men de bedragen, welke, doordat in de oorlogseconomie de door het publiek en het bedrijfsleven gevraagde goe-
deren niet meer ten volle beschikbaar worden gesteld,
onbesteed blijven. In hoofdzaak kan men hiervoor twee
oorzaken aanwijzen. In de eerste plaats leidt de beper-
king van de voortbrenging van verbruiksgoederen tot
een ,,overschieten” van, consumptieve koopkracht. Ten
tweede zal het liquideren van voorraden en het uitblijven
van vervanging, waarvoor de afschrijving voortgaat, tot
het in geldvorm vrijkomen van bedrijfsvermogen leiden.
Naar aanleiding van het eerste geval valt op te merken,
dat de ,,Preisstopp” in dit verband van essentieel belang is,
daar bij gebreke hiervan deze koopkracht zou leiden
tot een omhoogdrijven der prijzen van de nog beschikbare
goederen. Door de binding der prijzen – hij handhaving
van het inkornenspeil -, zullen, doordat een deel van het
aanbod wegvalt, zekere bedragen vrij kunnen komen.
Prof. Jecht toont aan, dat de ,,Preisstopp” alleen niet in
staat zou zijn, verstoringen te voorkomen, indien men
deze koopkracht in handen van 11et publiek liet. Zelfs als
men afziet
virn
de mogelijkheid van het ontstaan van han-
del boven de vastgestelde prijzen, zou. deze koopkracht
zich meester maken van de niet-gerantsoeneerde goederen.
Dit zou leiden tot een ,,leeg-kopen” van deze markten, het-
geen een verstoring in de goederenverdeling ten gevolge
zou hebben. Daarenboven zou dit leiden tot een hoogst
willekeurige en onrechtvaardige verdeling van de druk,
die uit de oorlog ontstaat. 1-let zal dus nodig zijn, de vaga-

bonderende koopkracht aan het publiek te onttrekken.
Over de wij ze, waarop deze ,, Kaufkraftabschöptung” dient
te geschieden, lopen de meningen echter uiteen.
Prof. Dr. H. H. Hohlfeld
(,,Kriegsfinanzierung und
Kreditwirtschaft”) stelt allereerst de vraag naar de grootte
van deze bedragen. Hij acht deze niet voor directe meting
vatbaar, doch beredeneert, aan de hand van theoretische
voorbeelden, dat’ de bedragen waarschijnlijk niet zo groot
zijn, als dit in de discussie vel is voorgesteld. Vervolgens
ontwikkelt hij in het bijzonder voor het bij ondernemingen
liquide geworden vermogen een belasting, die collectief het
bedrijfsleven, naar de hoogte van de vrijkomende koop-
kracht, gelijkmatig naar het vermogen zou treffen. I-Ioe-
wel de auteur er op wijst, dat technische bezwaren tegen
deze theoretisch juiste belastiig niet de doorslag mogen
geven, zijn wij vooralsnog niet in staat de practische uit-
werking van dit voorstel te doorgronden.
Een geheel ander gezichtspunt verdedigt
Prof. Dr. K.
W.
Rath.
Terwijl Prof. Hohlfeld het doelmatig acht om:
,,in möglichst hohem Umfang durch eine Steuer zu doku-
mentieren, dasz Substanz 1 ür Kriegszwecke verbraucht
worden ist und noch weiter verbraucht werden wird”, stelt
Prof. Rath, naar aanleiding van bepaalde afschrijvings-
posten, welke niet opnieuw kunnen worden geïnvesteerd: ,,Diese freigesetzten Mittel wegzusteuern hiesze aber die
Fehler der Vergangenheit kopieren”. Voor de uit bedrijven
vrijgekomen middelen beveelt hij het scheppen van be-
leggingsmogelijkheid door het uitgeven van een speciaal
daartoe geëigend type rijksleningen aan. –
Wèl adviseert hij echter om die delen van de winst door
belasting weg te nemen, welke vrijkomen, doordat enerzijds
de winstmarges ruimte laten voor de interne financiering
van een expansie, anderzijds echter deze expansie in be-
paalde bedrijven door de omstandigheden niet toelaatbaar is.
Het gaat hier om een bedrijfseconomische quaestie,
die in het bijzonder gedurende de laatste maanden in Duits-land actueel is geworden. Dit geeft o.a. aan de beschouwing
van
Prof. Dr. H. K. IVic/clisch:
,,Die betriebswirtschaîtliche
Problematik der Kriegfinanzierung” verhoogd belang. Prof. Nicklisch bespreekt in het bijzonder de winsten,
ontstaande uit de vei’laging der kosten door vollediger be-
zetting van het productie-apparaat in verband met de
gevolgen, welke dit verschijnsel voor de prijsregeling in
oorlogstijd heeft; vervolgens wordt ook door hem de
positie van de liquide middelen, welke tengevolge van
het uitblijven van herinvesteringen ter beschikking komen,
besproken.

Wat betreft de onttrekking van de ,,consumptieve” koop-
kracht, voor w’elke geen tegenwaarde voorhanden is, willen
wij hier vooral wijzen op het door
Prof. Rath
voorgestelde
,,Zwecksparen”: schr. bedoelt hiermee het afgeven van koopkracht aan de Staat, in ruil waarvoor niet ,,papier”
zal worden gegeven, doch de toezegging van een bepaalde
prestatie, resp. de keuze tussen een bepaald aantal presta-
ties, na de oorlog. Men moet dit—aldus Prof. Rath—niet zien, als gedwongen sparen; de vrijwilligheid wordt juist
aangehaald als een kenmerkend voordeel van deze methode.
Echter merkt de schrijver wèl op, dat voor degenen,
die niet tot het sluiten van dergelijke ,,Zwecksparver-
trâge” overgaan, een flinke toeslag op de inkomensbe-
lasting een belangrijke indirecte aansporing zou zijn. Afgezien van het voorafgaande is het.natuurlijk van groot
belang na te gaan, welke inkomensklassen nog voor een
vérhoogde bijdrage in de oorlogsfinanciering in aanmerking
komen. Flier raakt men aan een punt, dat door verschil-
lende der schrijvers mede als een essentieel element der oor-
logsfin.anciering wordt genoemd: het bijdragen tot de her-
ziening der inkomensverdeling in nationaal-socialistische
zin. Inzonderheid
Prof. Rath
heeft hierop zijn eerder genoem-
de voorstellen afgestemd: ,,Die gegenwhrtige Leistungsan-
spannung den Schichten, die sie jetzt zu übernehmen
haben,in Zukunft zugute kommen zu lassen, ist die grosse
Aufgabe, die es zu lösen gilt”.

328

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

liet gaat ei’ om, om vast te stellen, waar de inko-
mensgrens, welke vrij van bijdragen iS, gelegd moet worden.
Prof. H. J(,’ejschma,’
heeft hiernaar een zeer interessant
onderzoek ingesteld. Aan de hand van budgefstatis-
tieken heeft hij onderzocht, hoeveel inkomen een con-
sument uit de laagste inkomensklassen in elk geval ter
beschikking moet houden, wil hij gebruik kunnen maken
van de toewijzingen onder het rantsoeoeringssysteem en
voorts koopkracht beschikbaar houden voor het, op de
eenvoudigste wij
ze,
voldoen aan andere essentiële beh oct-
ten. Uit een vergelijking van het zo bei’ekende inkomens-
minimum – vooi’ een gnzin met tweé joilge kinderen
bedraagt dit b.v.R.M. 1632 pel’ .ia – niet de hoogte
van de belastinggi’ens, concludeert de sehrijvei’, dat deze
beide reeds vrij dicht bijeen liggen, zodat voor het naar beneden verleggen van de belastinggrens weinig speel-
ruimte blijft.
Tenslotte willen wij niet nalaten te wijzen op het heldere
en zakelijke overzicht, dat
Dr. TV. Hoffmann
van de Engelse

oorlogsfinanciering geeft. Slechts verschillen wij van me-
ning met hem, als hij de verwachting, dat Engeland in het
begin van de oorlog zijn productie nog kon uitbreiden,
tengevolge vap de beschikbare arbeidei’sreserve, ongegrond
optimisme acht. Zelfs als men, zoals Dr. Hoffmann o.i.

terecht doet, aanneemt, dat een groot gedeelte der werk-
lozen op korte termijn niet geschikt was voor de indtistriën,
waar een groter behoefte aan arbeidskracht ontstond, w’as
er in Engeland te dien tijde nog een reserve beschikbaar
in de vorm van een mogelijke verlenging van de arbeidstijd.
liet karakter van het boek, een bundel van zeven, elk
voor zich aan inhoud rijke opstellen, maakt, dat een ingaan
op detailpunten in een bespreking als deze onmogelijk is.
Wij zouden dan ook degenen, die belangstelling hebben
voor een wetenschappelijke bespreking van het oorlogs-
financieringsprobleem in het algemeen en van het ])uitse
in het bijzonder, de nauwkeurige lezing van deze bundel
zeer w’illen aanraden.
H. W. LAMBEBS

OVERHEIDSMAATREGELEN OP

ECONOMISCH GEBIED.

hANDEL EN NIJVERHEID.

Asfalteeren van stalen buizen. Sinds 1 Mei 1941 is liet
aan de betrokken fahi’ikanten verboden asfaltbitunien
te gebruiken voor de asfalteering van stalen huizen met
een inwendigen diameter Weiner dan 80 m.m., tenzij
bepaalde voorschriften in acht worden genomen of dispen-
satie is verleend door het Rijksbureau voor Aardolie-
producten. (E.V. 9/5/’41, pag. 663).

eïmporteerde huiden en Ieder. Mei ingang van 2 Mei
1941 mag het vervoer van alle ingevoerde huiden en ledet’
of daaruit vervaardigde artikelen slechts geschieden met
een vervoervergunning van het Rïjksbureau voor Iluiden en Leder.

Terzake van het verleenen van deze vervoervergunning
zal een consentgeld worden geheven over de factuur-
waarde van 1 pCt. voor Ieder en ‘, pCt. voor uit leder
vervaardigde artikelen en voor ku nstleder. (E .V, 9/5/’41,
pag. 664).

Wol. Het verhandelen, vei’werken of vervoeren van
ruwe wol zonder vergunning van den Directeur van het
Rijksbureau voor Wol en Lompen is verboden. (E.V.
9/5/’41, pag. 664).

LANDBOUW EN VOEDSELVOORZIENING.

Landbouwgrond. Toestemming tot het vervreemden van
landbouwgronden wordt geacht te zijn verleend voor alle
overdrachten aan en door: a. gemeenten en waterschappen,
voorzoover deze overdrachten noodzakelijk zijn voor een
behoorlijke uitoefening van de publiekrechtelijke functies

dezei’ instellingen; b. de N.V. Nederlandsche Spoorwegen,
voorzoover deze overdrachten noodzakelijk zijn vooi’ en
passen in een normale bedrijfsvoering. (E.V. 2/5!’41, pag.
637; Stct, No. 80).

Suikerbieten. De gevallen, waarin bèroep op de over-machtsclausule in suikerbietenkoopcontracten tusschen
fabriek en teler mogelijk is, zullen in het vervolg niet ter
beoordeeling van de fabriek, maar van den l)irecteui’-
Generaal van de Voedselvoorziening staan. (E.V. 2/5/’41,
pag. 637).

Vee. Verlenging van de verplichte leveringsperiode
voor slachtvee van 1 Juli 1941. tot 1 December 1941.
(E.V. 9/5/’41, pag. 668).

Zaatiteelt. Regeling van de zaadteell van mangels,
voeder- en suikerbieten. (I.V. 2/5/’41, pag. 636).

(1ELD., CREJ)IET- EN BANKWEZEN EN BELASTINOEN.

oederenverkeer met het buitenland. Nadere voor-
schriften voor het handels- en betalingsverkeer met
Roemenië.
(E.V. 9/5/’41, pag. 670/71).

Omzetbelasting. Resoluties met betrekking tot de heffing
dci’ omzetbelasting inzake: ijzeren buizen, mosselen, puf
en nest, bankbedrijf en tandtechnici, het bewerken van
goederen, het doorberekenen van de heffing op prijzen,
alsmede inzake de hefiing van invoerhelasting voor
Duitsche goederen. Met ingang van 1 Mei zal geen in-
voerhelasting meer worden geheven op Duitsche goe-
deren, welke uit Duitschland zijn uitgevoerd, zonder
dat terzake vrijstelling of teruggaaf van de daar te lande
geheven om zethelasting resp. invoerbelasti ng word t ver-
leend. (E.V.
215/’41,
pag. 638/39; 9/5/’41, pag, pag. 669/
70 en 672; Stct. No, 82),

MAANDCIJFERS.

CIÉCOM.IUNEEItDE MAANI)S’I’ AF VAN DE
VIER
NEDER-
JNI)SdUE CIROOTE BANICEN EN VAN iiE’ NEDEII.
LANDSCI1E BEDRIJF VAN J)E NEDEÎ{LANI)SCIIE
J
IANUEL-MAA.TSCI-IAPPIJ.

Neclerl,

B
Nedrl.

Banken
anken

en Ned.

(In millioenen guldens)

_____________ 1-landel-Mij.
31
30
31
30
?.irt.
1941
April
1941
Mrt.
1941
April
1941

Activa:
Kas, kassiers en daggeldleeningen
54
514
42
593
64
617
51
706
568 635
681
757
Ander overheidspapier
28 30
28
30

Bankiers in binnen- en buitenland
Prolong. en voorsch. op effecten

.

1
64
112

1
65
91

2
86
141

2
88
115
205
187
257
235

Ned,

schatkistpapier

…………..

Effecten en synclicaten
Deelnemingen (mcl. voorschotten)

201
32 12

193
31
11

246
45
24

238
43 23

Wissels

………………………

245 235
315
304

Debiteuren

………………….

Diverse reken. (mcl. oven, posten)
15

15

19

19
Gebouwen ……………………

Belegde bestemmingsreserven

. . . –
2
13
2
13
2
13
2 13
Effecten leendepôt

…………..

1048 1087
1287
Tö’
Pasilva:
Crediteuren

………………….
Wissels

……………………..

Kassiers en genom. daggeldleeningen

713
1
55
2
24

752
1
58
2′
21

875
1
77
2
28

920
1
78
2
25

Deposito’s op termijn …………..

Diverse rekeningen

………….
Bestemmingsreserven …………..
Effecten leendepôt

…………..
22
1313
2 2 13
2
13
810
849
1
998
1041

Aandeelen kapitaal

…………..
170

170
1
210
1
210
Reserve

……………………
68

68

79

79
1048 1087 1287 1330

21 Mei 1941

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

329

OVERZIChT
VAN
DEN STAND
VAN
DE RIJRSMLDDELEN
Uit. Apr. 1941 (in Guldens).

AFDEELING la
Kohieren
voor den dienst
1941

‘)
E
Dir. belastingen
Bedragen,
welkezijn
terugge-
‘3
Benaming der Totaal
geven of
Zuiver
middelen
bedrag
anders dan
bedrag
wegens
betaling
.

op de kob.
afgeschr.

(Irondbelast.a)
30.958.604

30.958.604 8.978.336
Ïnkomst.bei. b)
34.350.197
773.214 33.576.984
32.192.811
Î
ei
.
mogens
l
je
l
.
c)
6.812.263
36.813 6.775.450 6.913.750
Verdedig.bel. 1
3.153.742
18.189
3.135.552
3.513.598
Opc.

v.

d.

Gein.
fondsbelasting
11.398.591
177.355
11.221.236 7.463.517
Winstbelasting

3)
17.408.926

17.408.926

Totaal
104.082.3231
1.005.571
103.076.7521
59.062.012

a) ‘/ hoofdsorn + 120 opcenten op de hoofdsorn der gebouwde
eigendommen en 100 opcenten op d hoofdsom der ongebouwde
eigendommen. b) Hoofdsom + 70-88 opcenten. c) Hoofdsom + 75
opcenten.
‘) Voor de belastingen, waarvan het belastingjaar op t Mei
aanvangt, bestaan de vermelde bedragen uit ‘/. gedeelte van het
belastingjaar 1941142 en ‘/ gedeelte van het beiastingjaar 1940/41.
‘) Voor de belastingen, waarvan het belastingjaar op 1 Mei
aanvangt, bestaan de vermelde bedragen uit
‘1,
gedeelte van het
belastingjaar 1940/41 en ‘/ gedeelte van het beiastingjaar 1939/1940.
) In mindering te brengen van de opbrengst van de Winstbe-
lasting, de negatieve opbrengst van de Dividend- en Tantitme-
belasting ad f1.648.131

AFDEELING Ib
Overige middelen
A r
1941
Sedert
1 Jan.
1941

Overeen-
komstige
periode
1940
Benaming der middelen
29.630.265

Rechten op den invoer
.
1.994.831
7.869.224 41.118.513
Statistiekrecht
143.332
479.418
835.914
Accijns op zout
336.071
1.714.925
679.426
Accijns op geslacht
654.434
3.991.078
3.250.449
Accijns op wijn
70.720 942.595
658.489
Accijns op gedistill
2.079.423
13.385.447 10.422.030
4.596.036
2.958.126

Loonbelasting ………..10.814.418

Accijns op suiker
4.740.305
21.378.174
18.339.770
Accijns op tabak
.2.287.180
33.932.193 14.130.913
49.603.215
36.849.698
Couponbelasting
285.060
.. 1.314.927
1.510.423
1.781.931
Rechten van zegel…….
1)

4.432.909 3.872.918

Omzetbelasting

………20.590.942

Rechten

van

registratie
1.309.172
4.301.369
3.156.812
Rechten van successie v.

.

Accijns

op

bier

………1.330.163

overgang hij overlijden
en v. schenking …….
4.180.621
20.063.403
15.844.048
Vaardevermeerderingsbe-
114.892

Belasting op gouden en

..

belasting

………….55.096

zilveren werken
.03.728
437.159 231.190

Totalen ……
.62.290.103
198.382.725
154.130.227

‘) Hieronder begrepen wegens zegel, recht van nota’s van ma-
kelaars en commissionnairs in effecten enz. f 447.787 (Beursbel.).
3)
Idem f1.184.593.

AFDEELING II. DIENSTJAAR 1940

Zuivere op-
brengst over het
Benaming der middelen

tijdvak van 1
Jan. 1940 tot en
met de maand
Apr. 1941
Grondbelasting.
(f hoofdsom
+
20 opcenten op de lioofdsom
10.773.473
.

Inkomstenbelasting……………………
98.813.958 20.647.230
9.835.828
Opcenten op de Gemeentefondsbelasting
31.000.241
22.775.735
Dividend- en tantièmebelasting ……………
11.095.483
80.071.711
1.650.842
Accijns

op

zout ……………………….
2.481.597

Vermogensbelas ting

…………………….

10.987.605

..
der gebouwde eigendommen)

……………

Verdecligingsbelasting

1……………………

2.234.113

Rechten

op

den

invoer

…………………..
Statistiekrecht

…………………………..

41.527.666

Winstbelasting

…………………………

10.282.669

Accijns

op

geslacht

…………………….

62.082.789

Accijns

op

wijn

………………………..
Accijns

op

gedistilleerd

…………………..

55.954.251

Accijns

op

bier

………………………..

Belasting op gouden en zilveriverken
830.727
108.945.0113

Accijns

op

suiker

……………………….

3.960.070

Accijns

op

tabak

………………………

12.647.630

Omzetbelasting

………………………..
Couponbelasting

………………………..
Rechten

en

boeten

v.

zegel

……………..
Rechten

en boeten v. megistratie ………….18.422.696
Rechten en boeten v. successie, v. overgang
bij

overlijden

en

v. schenking

………..
42.037.772

Totalen ……1

659.060.100

OVERZICHT VAN DE INKOMSTEN TEN BATE VAN HET
WERKLOOSHEIDSSUB5IDIEFONDS.

Dienst 1940

Dienst 1941
Zuiver bedrag Zuiver bedrag
Benaming der middelen.

kohieren. tot en kohieren tot en
met de maand met de maand
Apr. 1941

Apr. 1941

Grondbelasting

(veertig

ten

hon- derd

van de lioofdsom wegens
gebouwde eigendommen en vijf
en twintig ten honderd van de
hoofdsoni

wegens

ongebouwde
eigendommen)

…………….
8.028.99 6
Personeele

belasting

(tachtig

ten
honderd van de hoofdsom naar

.

9.126.057
den eersten, tweeden en derden
grondslag)

………………..
3.131.808
Gemneentefondsbelasting

(vijf

en
twintig opcenten

op

de hoofd-

.9.740.598

18.304.394

Verniogensbelasting (twee en twin-

..

tig opcenten op de hoofdsom)

.
2.523.110

som)

…………………..

Inkomstenbelasting

(tien opcenten
5.813.939

op

de hoofdsom)

…………..

Totalen

………
55.508.098
II .1 (10.804

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET VERKEERSFONDS.

1

Apr. 1941
1941
1940

Motorrijtuigen-
belasting ……
1.363.131
3.300.869
9.953.962
Rijwielbelasting

. .
16.922
..
1
8.845 51.985

Totalen

. . . .
1.380.053
3.349.714
10.005.947

INKOMSTEN TEN BATE VAN HET GEMEENTEFONDS

&)ienst

1940/1941
Zuiver bedrag der ko-
Zuiver bedrag der
hieren voor den dienst
kohieren tot en met
1939/’40 tot enm. de-
de maand Apr. ’41
zelfde maand v. 1940

Gemeente.f.belast.
. .
73.806.894
69.066.886
Opc.vermn. t. get. v.50
5.708.504
5.810.706

STATISTIEKEN.

BANKDISCONTO
‘S.

Ned
Ç
Disc. WisS. 3 28 Aug. ’39

Lissabon

. . .. 4 II Aug. ’37

Bel.Bi.Eff. 3 28,Aug. ’39

Londen ……..2 26 Oct. ’39

B . Vrsch.InRC 3* 28Aug. ’39

Madrid

……4 28 Nov.’38
Athene

……
6

4 Jan. ’37
N.-York F.R.B.
1

27 Aug. ’37
Batavia

……
3

14 Jan. ’37
Oslo

……….
4j 21 Sept. ’39
Belgrado

……
5

t Febr. ’35
Parijs

……..
1 j 17 Mrt: ’41
Berlijn

……..
3j

9 Apr. ’40
Praag……….
3

1 Jan. ’36
Boekarest

. .
. .
3

12

Sept.’40

Pretoria ……..
3815 Mci

’33
Brussel

……
2′) 25 Jan. ’40
Rome ……….
4

18Mei

’36
Boedapest

. . . .
3

22 Oct. ’40
Stockholm ……
3* 17Mei

’40
Calcutta

……
3

28Nov.’35
Tokio

……..
3.46 11 Mrt’38
Helsingfors

. .
. .
4

3 Dec. ’34
Warschau ……
48 18 Dec. ’37
Kopenhagen
.. 4

15 Oct. ’40
Zwits. Nat. Bk.
18 25 Nov.’36
‘) 3
%
voor
wissels. promessen
en

leeningen met een looptijd
van meer dan
120 dagen.

KOERSEN VASTGESTELD DOOR HET
NEDERLANDSCRE CLEARINGINSTITUIJT.
(met data van vaststelling)
Belga’s . . . . 30.14 7 Aug. ’40 Turksche
Zw. Francs 43.56 11 Oct. ’40 Ponden

1.45829 Dec. ’39
Fr. Francs. . 3.77 6 Mrt. ’41 Lewa(Bulgarije)2.3025 Nov. ’40
Lires ……9.87 3 Sept. ’40 Pengoe (Hongarije)
Deensche ICr.36.37 17 Febr.
1
41 (Oude schuld) 36.52 20 Dec. ’40
Noorsche Kr.42.82 21 Dec. ’40 Pengoe
ZweedscheKr.44.85 13 Aug. ’40 (nwe. schuld) 45.89 20 Dec. ’40
Dinar (Joego-Slavie)

ZIoty (Polen)
(oude schuld) 3.43 16 Aug. ’40 (oude Schuld) 35.20 28 Jan. ’41
Dinar

(nwe. schuld) 37.68 11 Febr. ’41
(nwe. schuld) 4.23 16 Aug. ’40 Lei

1.28 24 April ’41

ZILVJIRPJIIJS

GOUDPRLIS
Londen’)

N. York’)

A’dam
8)

Londen’)
13 Mci 1941.. 23
1
/,

34
1
/ 13 Mei 1941.. 2125

168/-
14

,, 1941.. 23’/

34
3
/, 14

1941.. 2125

168/-
15

,, 1941.. 231/,

343/t 15

11941.. 2125

1681-
16

,, 1941.. –

34’1 16

1941.. 2125

168/-
17

,, 1941.. –

– 17,, 1941.. 2125

168/—
19

,, 1941.. –

343/ 19

1941.. 2125

168/-
20 Mei 1940.. –

– 20 Mei 1940.. –


23 Aug. 1939.. 18
1
/,

37
1
/ 23 Aug. 1939.. 2110

148/6
1
/

‘) In pence p. oz. stand. ‘) Foreign silver in
U.
p.
oz. fine.
8)
In guldens per kg 1000/1000. ‘) In sh. p. oz. fine.

330

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

21 Mei 1941

OFFICIEELE WISSELKOERSEN NEDERLANDSCIIE BANK.
Valuta’s (schriftelijk
en
t.t.’
N.-York

I
Brussel

I
Zürich
I
St
o
ckh.
Helsinki
13 Mei 1941
1.88’/,
ÏÖTiT
43.67 44.85+
3.81+1)
14

,,

1941
1.881/,
30.14
43.67
44.85+

15

,,

1941
1.881/.
30.14
43.67
44.85+

16

,,

4941
1.881/,
30.14 43.67
44.85+

17

1941
1.88’/,
30.14
43.67
44.85+

19

,,

1941
1.88
8
f,
30.14 43.67
44.85+

Laagste Uw.
1.881/
1
,
30.11
43.63
44.81
3.81
Hoogste d.w.
1.88′!,.
30.17
43.71
44.90 3.82
Mnintpariteit
1.469
24.906 48.003
66.671 6.266
1)
Geen noteering meer na 13 Mei.
KOERSEN TE NEW-YORK.
(Cable).
Data
Londen
Parijs
Berlijn

Amsterdam
($ per £)
($ per 100 fr.)
(8 p. 100 Mis.)
(8
p.
/100)
13 Mei 1941
4.03
1
/
1

2.29
40.05


14

,,

1941
4.03
1
/
1

2.29 40.05


15

,,

1941
4.03
1
/,
2.29
40.05


16

,,

1941
4.031/
1

2.29
40.05


17

1941
4.03′!,
2.29 40.05


19

1941
4.03%
2.29
40.05
20 Mei 1940



Muntpariteit
4.86
3.90
6
j
23.81 ‘/,

40
3
f,,
KOgRS11’J
‘I’11
LONI)EN.
Plaatsen en
tanden
eenh.
12-17
Mei’41
Laagste
Hoogste
17Mei
1

1941
5-10
Mei
’41
j
Laagste
I
Hoogste
110 Mei
1
1941

Officieel:
New York
$
p.
£
4.02+ 4.03+ 4.03
4.02+ 4.03+
4.03
Parijs Fr.p.
9
– – –

– –
Stockholm
Kr.p.t
16.85 16.95
16.90
16.85 16.95
16.90
Montreal
$
p.
£
4.43
4.47
4.45
4.43
4.47 4.45
Buenos Aires
Pes.pi
16.95+
17.13
17.041
16.95+ 17.13
17.041
Niet-Officieel:
Alexandrië
P. p. £
97.50
97.50
97.50
97.50
97.50 97.50
Athene
Dr.p.f
525 525 525
525
525 525
Bangkok
Sh. p.tical
– – –



Bornbay
d. p. r.
17.96
17.96
17.96
17.96 17.96 17.96
Budapest
d. p.
£

Hongkong
P.p. $
15.-
15.-
1 5-
15.-
15.- 15.-
Istanbul
Tgp.

– – –


Kobe
i.
p. yen
14.25
14.25
14.25
14.25
14.25 14.25
Lissabon
Escs.p.g
99.80
100.20
lOO.-
99.80
100.20
100.-
Madrid
Pt.p. £
40.50
40.50 40.50
40.50 40.50 40.50
Montevideo
d.p. p.

– –



Rio de Janeiro
1.
p.

mii.


-,



Sjanghai
cl. p. $
3.21
3.28
3.21
3.18
3.25 3.25
Singapore
d. p. $
28.16
28.16 28.16
28.16 28.16 28.16
STAND VAN
‘s
RIJKS
KAS.
V o r d e r i n g e n
1

7Mei1941

1

15Mei1941
Saldo van ‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank
t

20.882.094,50

Saldo b. d. Bank voor Ned.
Gemeenten

…………..
1.125.608,68
t

192.450,69
Voorschotten

op

uIt.

Maart
resp. April ’41 aan

de

ge-
meenten verstr. op aan baar
uit te keeren hoofdsofli der
pers. bel., aand. in de hoofd-

….

som der grondbel.

en

der
gem.fondsbel., alsmede opc.
op die belastingen en op de
vermogensbelasting

……
….
4.976.009,83
,,

3.394.487,62
Voorschotten aan Ned.-Indil’)
13 ,,

9.045.552,39
139.217.340,02
Idem voor Suriname
1)
10.221.101,69
,,

10.221.116,69
m
Ide

aan

CuraOao

1)

209.788,71
,,

209.778,71
Kasvord.

wegens credietver-
strekking a. li.

buitenland
,,

71.875.043,65
,,

71.571.836,76
Daggeldleeningen tegen onder-

..

pand………………


Saldo der postrek. van Rijks-
comptabelen

…………
82.496.780,78
,,

68.212.213,70
Vordering op het Alg. Burg.

…….

Vordering op andere Staats-
Pensioenfonds

‘)

……………

bedr.

en

instellingen

‘)

..,,
48.979.016,36
,,

45.016.145,99
V er v lich tin g e n
Voorschot door de Nec!. J3anic
ingevolge art. 16 van haar
octrooi verstrekt

t

7.091 .028,50
Voorschot door de Ned. Bank
In reken.-cour. verstrekt

Schuld aan de Bank voor
Ned. Gemeenten


Schatkistbiljetten in omloop ,, 143.293.000,- ,, 143.256.000,-
Schatkistpromessen in omloop ,,1362.400.000,–‘) ,,1318.000.000,-
3
)
Daggeldieeningen


Zilverbons in omloop ……
….74.092.760,50 ,, 75.787.581,-
Schuld op ultimo Maart resp.
April ’41 aan de gem. weg
a. h. uic te keeren hoofds. d.
pers. bel., aand. I.
cl.
hoofds.
grondb. e. d. gem. fondsb. d.
alsm. opc. op die bel, en op de vermogensbelasting. . .

Schuld aan het Alg. Burg.
Pensioenfonds
1)
…. . ….
….6.132.611,21


Id. aan het Staatsbedr. der P.
T. en T.
1)

…145.566.551,74 ,, 155.017.558,95
Id. aan andere Staatsbedrij-
ven
1)

….29.141.951,64 ,, 29.066.951,64
Id. aan div. instellingen
1)
•.,, 230.067.095,55 ,, 230.069.840,55
1)
In rekg. crt. met ‘s
Rijks
Schatkist
2)
Rechtstreeks bij De
Nederlandsche Bank
1
229.000.000,- °) Idem
1
201.000.000,-.

DE NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte balans op 19 Mei 1941.
Activa.

Binneni. Wissels,

1, Hfdbank.

t

179.500.000
Promessen, enz.

Bijbank.,,
Agentsch.

,,

159.894
179.659.894
Papier op het Buitenland . .

t

198.598.536
Af: Verkocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen


198.598.536
Beleeningen ii.

( Hfdbank.

t

148.175.082
1)

voorschotten in

Bijbank.,,

2.937.200
rekening-courant( Agentsch. ,,

37.612,119
op onderpand
188.724.401
Op Effecten en7
.
……….

t

188.485.652
1)

Op Goederen en Ceelen ….

..238.749
188.724.401 ‘)
Voorschotten aan het

Rijk

……………..
,


Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….f 1.021.701.252
Zilveren munt, enz.

……

..17.050.625
1.038.751.877
Belegging van kapitaal, reserves en pensioenfonds
,,

48.758.733
Gebouwen en meubelen der Bank

…………..
4.500.000
Diverse rekeningen

…………………………
196.091.256 1.855.084.697
Passlva.

Kapitaal

…………………………….t
20.000.000
Reservefonds

…………………………..
4,454,252
Bijzondere

reserves ……………………….
13.494.514
Pensioenfonds

…………………………..
10.924.554
Bankbiljetten

in

omloop

………………….1.61
5.021.685
Bankassignatiën

in

omloop

………………..
29.130
Rek.-Courant

Van het Rijk

t

2.210.962.-
saldo’s

Van anderen

,,

175.959.339.-
178d 70 .3 01
Diverse

rekeningen

……………………..
12.990.261
f1.855.084.697

BeschIkbaar

metaalsaldo

…………………t
325.413.257
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de bank gerechtigd is

…………..
813.533.140
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de bank onder-
gebracht

…………………………….
173.000.000
‘)

Waarvan

aan

Nederlanclsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No, 99) f
57.977.150

Voornaamsto posten In duizenden guldens.

Gouden
Andere
Beschikb.
Dek-
Data
munt en’)
Imuntmater.
.'”
I
opeischb.
Metaal-
kings-
schulden
saldo
perc.
19

Mei

‘411.
1.021.701
1

1.615.022
i

178.199 325.413
i ±58
12

‘411
,,
1.021.691 1.616.593
1

182.779
322.970
1

57.5
5

,,

‘411
1.021.681
1

1.614.343
1

161.597 325.859
1

58
6 Mei

‘401
1.160.287
1

1.158.613

1

255.183
607.242
1

83
Totaal Schatkist-
Belee-
Papier
Div.
Data
bedrag
prom.
op
het
reken.
disconto’s rechtstr.
n’e,n
buitenl.
(act.)
19

Mei’411
179.660
173.000
i

188.724 198.599
12

‘411
227.650
221.000
t 187.372
147,222
206.953
5

‘411
235.659
229.000
1

190.525
122.903
1

1196.091

303.998
6 Mei

’40J
9.853

1

217.756

750
20.648
‘) Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pCt.

GEZAMENLIJKE STATEN VAN DE NATIONALE
BANK VA
BELGIË EN VAN
DE EMISSIEBANK TE BRUSSEL.
(in mili. fraflcs)

01
01
os….,
1

alIc
oos
– O
esn..-

ee
.i
0)
•..
..o
os

.o.n
.
aed
o
-os
oose
es
.h
°°
0
00)
3O3
Q
o
o

8
-Mei ’41

555
14.884
T
39.114
3.
1
e89
2.055
1

,,

’41
28.175
560
14.553 1.672
38.867
3.423 2.038
24April’41
27.967
606
14.762
1.667 38.530
3.461
2.342
17

,,

’41
27.838
590
14.590
1.688
38.638
3.441
1.998
9

’41
27.806
624
14.798 1.738 38.505
3.432 2.403
8 Mei ’40
23.606
5.394
695
1.480
29.806

909
1)TIITSC1HE RI.IKSI1ANK.
Goud

1
Renten-
Andere wissels
Belee-
Data
en
bank-
chèques en
ningen
deviezen

1

scheine
schatkistpa pier
7

Mei 4941
77,5
i

277,9
1 5.473,5
23,0
30 April 1941
77,7
1

265,0
15.644,4
32,4
23

,,

1941
77,8
1
333,4
14.596,2
18,3
23 Aug.

1939
77,0
i

27,2
8.140,0 22,2

Data
EJ

1
Diverse
cu-
1

Rek
g.-

t
Diverse
ten
1

Activa lalie
1

Cr1.

t
Passiva
7 Mei

’41
18,8
i


14,423,4
i

2.056,0

i
307,4
30 April’41
21,7
1


14.689,2
1

2.005,7

1
297,5
23

,,

’41
21,6
1

1.914,7 13.557,9
1

2.054,9

1
283,9
23 Aug. ’39
982,6
1

1.380,5 8,709,8
t

1.195,4

t
454,8

Auteur