Ga direct naar de content

Jrg. 25, editie 1277

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 10 1940

10 JULI 1940

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN,

conomisch~Statistische

Berichten

ALG EMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER

UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT

25E JAARGANG

WOENSDAG 10 JULI 1940

No. 1277

COMMISSIE VAN REDACTIE:

J. G. Koopmans; P. Lief iinck; N. J. Polak; J. Tinbergen
en F. de Vries.

Secretaris oan de Redactie: M. F. J. Gooi.

Redactie-adres: Pieter de Hoochweg 122, Rotterdani-W.
A angeteekende stukken: Bijkantoor Ruige piaatweg.
Telefoon iVr. 35000. Postrekening 8408.

Abonnenentsprijs 000r het weekblad, waarin tijdelijk
is opgenomen het Economisch-Statistisch Maandbericht,
franco p. p. in Nederland f 20,— per jaar. Buitenland en
koloniën f 23,— per jaar. Losse nummers 50 cent. Dona-
teurs en leden oan het Nederlandsch Econo,nisch Instituut
onwangen het weekblad gratis en genieten een reductie op
de ç’erdere publicaties. Adreswijzigingen op te geven aan
de Redactie.

INHOUD:

Blz.

Eenige overpeinzingen naar aanleiding van het
Rapport van de Staatscommissie inzake de
finan-
ciering van cle invalicliteits- en
ouderdomsver-
zekering door
S. Posthuma ………………..430

Is planniatige indeeling van het bedrijfsleven hij den
wederopbouw van Rotterdam gewenscht? door
P. van de Linde …………………………432

Arbeidsvoorziening en kolonisatie in Suriname (II) door G. J.
TV.
Putman Graner ………………433

De werkverruiming in de practijk (111) door
Meyer
de

Vries

………………………………434

A a n t e e k e n i n g e n.
Overheidsmaatregelen op economisch gebied . . . .
436

B o e k b es p rek ing e n.
Die Kriegswirtschaft door
Dr. H. oon Rozycki,
bespr. door
H. W. Lambers ………………..439

Ontvangen boeken en brochures ……
439

Maandcijfers.

hypotheekrente in Nederland …………….
439

S t a t i s t i e k e n.

Geld- en wisselkoersen – Bankstaten …………440

GELD-, KAPITAAL- EN WISSELMARKT.

Deze week bracht de heropening van de
wisselmarkt,
zij het op voorloopig uiterst bescheiden schaal. Slechts
enkele valuta’s worden genoteerd t.w.: Marken, Dollars,
Zwitsersche en Belgische Francs en Zweedsche Kronen en
daarnaast enkele soorten bankpapier. De omzetten, die,
zoolang nog geen ,,deviezenbanken” zijn aangewezen, alleen
via l)e Nederiandsche Bank kunnen plaats vinden, waren
nog minimaal. Wel werd reeds een flink aantal vergun-
ningen om vreemde valuta te mogen verwèrven bij het
deviezeninstituut ingediend, maar de omvang der werke-
lijk tot stand gekomen zaken was in dit beginstadiurn
nog zeer klein. Een groote moeilijkheid is trouwens, dat
het kwestieus is, hoe men verschillende valuta moet ver-krijgen. De Nederlandsche saldi in de Vereenigde Staten

zijn geblokkeerd en alleen in bepaalde uitzonderingsge-
vallen kan daarvan ontheffing worden gekregen. Afgewacht
dient nu te worden of wellicht via Berlijn of eventueel
Zwitserland Dollaroverboeking kan worden geregeld. Ook
met betrekking tot saldi in Zwitserland bestaat voorals-
nog de vraag, of daarover beschikt kan worden, omdat men
in dat land een règeling terzake van het betalingsverkeer
met Nederland heeft ingesteld, die een autonome clearing sterk nahijkomt en die wellicht een de-facto blokkade van
saldi in zich sluit. Men kan zeggen, dat de wederopbouw
van ons internationaal betalingsverkeer, niettegenstaande
onze deviezenregeling nu een feit is geworden en daarmee
de voorwaarde geschapen is om het verkeer met het
buitenland weer op gang te brengen, nog
iu
een stadium
van allereerste voorbereiding is. Daarbij komt, dat wij van
meet af aan moeten beginnen, omdat immers onze voor-
raden” internationaal betaalmiddel voor het overgroote
deel geblokkeerd zijn. De voorraad goud, platina, buiten-
landsche betaalmiddelen en geldswanrdige l)apieren,
in handen van het publiek, waarvan aanbieding verplicht is gesteld en die ons straks een nieuwe, zij het natuurlijk
smalle, basis zal kunnen verschaffen om door de eerste
periode van overbrugging heen te komen, berust nog bij de
houders, de inventarisatie is nog aan den gang. Het
meest vlot zal het herstel van het betalingsverkeer natuur-
lijk gaan met de landen, waarmee wij een clearingregeling
hebben; daar bestaan de geschetste moeilijkheden niet.
Omtrent de koersen valt weinig op te merken. Fletgeen
in dit opzicht te constateeren is, was te verwachten, n.l. een
practisch onveranderde koers van den Gulden. Dit past in
het systeem rantsoeneering: geen noemenswaarde prijs-
verandering, maar toedeeling zonder dat een dringende
vraag – althans een die voor den betrokken vrager drin-
gend is— de kans krijgt den prijs op te drijven. Het eenige
wat opvalt, is, dat de prijs, dien De Nederlandsche Bank bekend gemaakt heeft als basis te zullen nemen voor het
door haar in te koopen goud, gebaseerd is op een depreciatie
van den Gulden ad
18
pCt. – de basis, die ook voor de
herwaardeering van haar eigen goudvoorraad was ge-
kozen – terwijl de valutakoersen het depreciatiepercen-
tage handhaven op circa
22.

De
geldnzarkt
blijft tamelijk ruim, althans wat betreft
de genoteerde rentekoersen. Dit neemt echter niet weg,
dat per 1 Juli de schatkist in ruime mate een beroep heeft
moeten doen op de centrale bank, waar 57 inillioen schat-
kistpapier rechtstreeks was ondergebracht. Per 1 Juli moest een groot bedrag voor coupons en aflossingen
worden betaald, terwijl ook eenige tientallen millioenen aan
promessen vervielen. Aan te nemen is, dat, wanneer de
biljettenomloop, die op den weekstaat per 1 Juli tot 1
milliard was gestegen, weer terugloopt, de geldmarkt weer
meer absorptievermogen voor schatkistpapier zal toonen.
De
beursvoorschriften 1940
hebben de
prolongatie-
rente voor onder de blokkade vallende posten vastgesteld op
5 pCt.,
hetgeen beteekent, dat voor den particulieren geld-
nemer de rente
6,8
pCt. bedraagt. In aansluiting daarop
heeft De Nederlandsche Bank de rente voor de ,,hijzondere
voorschotten” van 4 op
6
pCt. gebracht. De opzet van
beide rentetarieven is den geldnemers een stimulans te geven zoo spoedig mogelijk tot aflossing over te gaan,
eventueel onder oversluiting zonder de speciale condities
van de beursvoorschriften. Een indicatie voor.de situatie
op de geldmarkt zijn deze tarieven dus geenszins.

430

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juli 1940

EENIGE OVERPEINZINGEN NAAR AANLEI-

DING VAN HET RAPPORT VAN DE STAATS-

COMMISSIE INZAKE DE FINANCIERING

VAN DE INVALIDITEITS- EN
OUDERDOMS-

VERZEKERING.
1)

In de jaren, waarin men van meening was, dat de over-
heid op economisch gebied geen eigen taak had en zich
diende te beperken tot een soort politioneel toezicht op
het nakomen van particuliere verbintenissen, was .00r
een sociale verzekering geen plaats. Sedert men tot de
overtuiging is gekomen, dat de overheid maatregelen dient
te treffen, waardoor bepaalde categorieën van invaliden

en ouden van dagen kunnen rekenen op een zeker mini-
mum-inkomen, zal men als onvermijdelijke consequentie
moeten aanvaarden, dat de overheid verplicht is in te
grijpen, hetzij in de Vrije besteding van particulier inkomen,
hetzij in de inkomensvorming zelf, omdat het een zonder

het ander nu eenmaal niet mogelijk is. hierdoor ontstaat.
echter een geheel complex vraagstukken van socialen
aard, dat alleen is te benaderen van een specifiek sociaal
standpunt en waarvoor
eo ipso
een bevredigende oplos-sing alleen is te vinden in het kader van een
geineenschaps-
huishouding.

Bij de ontwikkeling van de opvattingen over de taak
van de overheid in sociaal-economischen zin heeft men
deze waarheid aanvankelijk niet aangedurfd en heeft men
lang getracht deze te verdoezelen door de structuur van
de sociale verzekering zoo dicht mogelijk te doen aanslui-
ten aan die vztn de particuliere verzekering. liet specifiek
sociale element moest daardoor wel in het gedrang komen.
Zoo zijn bijv. de uitkeeringen van de sociale verzekeringen
mede afhankelijk van de op zichzelf irrelevante vraag, of
de begunstigden vroeger loortrekkers zijn geweest. De
overneming van de structuur der particuliere verzekerin-
gen maakt het niet mogelijk uitsluitend het criterium
van de behoefte te hanteeren, ofschoon dit, van sociaal
standpunt beschouwd, aangewezen ware.

Ook ten aanzien van de financiering moest men wel
komen tot anomalieën en gewrongen constructies.

De kern oan de sociale Qerzekering.

Uitgangspunt van de sociale verzekeringen is, dat
zonder ingrijpen van de overheid de arbeider niet of niet
voldoende zorgt voor voorziening tegen mogelijke invalidi-
teit en voor den ouden dag. De gemeenschap bij monde
van de overheid verlangt, dat hierin verandering komt
en eischt een regeling, die aan de betrokkenen wordt
opgelegd. Deze regeling dient derhalve om te voldoen aan een typisch sociale behoefte en staat dus van meet
af aan op één lijn met alle andere denkbare maatregelen
van socialen aard. Ook de financiering dient derhalve uit
dit gezichtspunt te worden bekeken. Zelfs al zou de Over-
heid den geheelen last der sociale verzekeringen aan de
begunstigden willen en kunnen opleggen, dan nog zou het
feit blijven bestaan, dat deze begunstigden den last niet slechts dragen ten eigen bate maar wel degelijk ook ten
bate van de gemeenschap, een gemeenschap, die niet langer
gedoogt, dat een gedeelte van hare leden – al is het door

1) Commissie ingesteld hij Koninklijk Besluit van 9 Fe-
bruari 1939, No. 44. Zij kreeg opdracht te adviseeren
omtrent.:

een regeling van de financiering der overheidsverplich-
tingen, verband houdende met de verplichte invalidi-
teits- en ouderdomsverzekering en met de vrijwillige
ouderdomsverzekering, na het expireeren van de thans
geldende wettelijke regelen omtrent die financiering;
de wenschelijkheid om, voor zoover het betreft de self-
supporting invaliditeits- en ouderdoms.verzekering,
wijziging te brengen in het stelsel van kapitaaldekking
van verzekeringsaanspraken, zooals dit thans geldt.
haar rapport d.d. 11 Januari 1940 verscheen bij de
Algemeene Landsdrukkerij te ‘s-Gravenhage.

eigen schuld – sterft van honger. Daarbij komt, dat de
uitkeeringen door deze gemeenschap worden gegarandeerd,
ongeacht de vraag, of achteraf de bijdragen van de begun-
stigden wel voldoende blijken. Last not least is de vraag,
of en in hoeverre deze bijdragen inderdaad door de be-
gunstigden zelf worden betaald, een probleem, dat zeker
niet met een enkelen slagzin valt op te lossen. Uit de

enquêtes over de sociale toestanden hier te lande aan het
einde van de vorige eeuw blijkt, dat het gebrek aan voor-

zorg tegen invaliditeit en ouderdom slechts gedeeltelijk kan worden geweten aan onderwaardeering van de toe-
komstige nooderi, maar evenzeer moet worden toege-schreven aan de feitelijke onmogelijkheid voor groote
groepen van arbeiders om bij den toenmaals bestaanden
loonstandaard de financieele lasten voor zulk een voor-
ziening te dragen. De sociale verzekering heeft derhalve
van meet af aan niet alleen dwingend ingegrepen in de
besteding van particulier inkomen, maar is daarenboven
een factor geweest in de verdeeling van het nationale
inkomen in zijn geheel genomen.

Veelal wordt deze laatste bewering ter zijde geschoven
met de opmerking, dat premies, die het karakter dragen
van een belasting op het arbeidsloon, worden afgewenteld
op de arbeiders en dus in wezen door deze arbeiders worden
betaald. Een dergelijke simp]istische toepassing van de
toerekeningsleer is echter niet geoorloofd. Zij niiskent ten
eenenmale de vele veronderstellingen, die aan de toereke-
ningsleer ten grondslag liggen en die deze voor een der-
gelijke simplistische toepassing onbruikbaar maken. l)e
afwenteling is in de eerste plaats afhankelijk van het al
of niet bestaan van loonbindingen in welken vorm ook en
in de tweedeplaats van de phase van de conjunctuur.
Zij is in geen geval aannemelijk in eew tijdperk, waarin
werkloosheid bestaat, omdat het verschijnsel van de
werkloosheid op zichzelf reeds het bewijs is van loonbin-
dingen en het bestaan van fricties, die bij de opstelling
van de primitief-statische toerekeningsleer
explicile
zijn
uitgesloten.

Overigens betreft dit alles nog slechts het zoogenaamde
,selfsupporting”gedeelte van de sociale verzekeringen,
d.w.z. het gedeelte, waarbij de contante waarde van de
door of voor de arbeiders te storten premiën overeenkomt
met de contante waarde der toekomstige uitkeeririgen; het
geldt in geen geval voor het gedeelte der sociale verzekerin-
gen, dat bij voorbaat steunt op bijdragen van de overheid
en waarbij de t0C11 al problematische constructie van de
particuliere verzekering geheel wijkt voor die van de ge-
meenschappelijke huishouding. Zelfs afgezien van de
vragen: of de premiebetalingen eigenlijk wel geschieden
ten bate van de begunstigden en niet (mede) ten hate van

de gemeenschap, of aan de Staatsgarantie niet een zeer
wezenlijke beteekenis moet worden toegekend en of,
economisch beschouwd, de premies inderdaad worden
afgewenteld op de begunstigden, dringt zich derhalve de
vraag op, wat voor zin het heeft om de uitkeeringen voor
de jongere generaties krampachtig te willen binden aan
zekere premie-betalingen, terwijl men voor de oudere
generaties bereid is de uitkeeringen te baseeren op zuiver
sociale overwegingen.

De beteelcenis tan het ,,fonds” bij de sociale 9er;ekering in het heden.

Een opmerking van een van de leden van de Commissie,
dat de hoofdzaak is: hoe komt men tot een billijke ver-
deeling van het volksinkomen tusschen werkers en oud-werkers, is mij dan ook uit het hart gegrepen.
Niet aldus de meening van de meerderheid der Com-
missie. Ten einde de fictie der privaatrechtelijke verzeke-
ring zooveel mogelijk te kunnen handhaven, stelt de
meerderheid voor, de verzekeringen formeel te splitsen
in het zoogenaamde ,,selfsuppoiting” gedeelte en het ge-
deelte, dat zonder twijfel een stuk gemeenschapshuis-
houding is.

10 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

431

De minderheid van de Commissie wijst er mi. terecht
op, dat dit met den opzet van de sociale verzekeringen
ten eenenmale in strijd is. Zij beroept zich daarbij op een
aantal overwegingen van juridischen aard. Eenige sociaal-
economische bezwaren heb ik hierboven reeds aangeduid.
Wat drijft de meerderheid, ondanks al deze overwegingen,
niettemin krampachtig vast te houden aan een ongetwij-
feld geforceerde constructie?

Bij de particuliere verzekering ontstaat door de be-
taling van premiën een fonds. Dit fonds vertegenwoordigt

de contante waarde der toekomstige verplichtingen en
biedt derhalve de zekerheid, dat aan deze verplichtingen
ook inderdaad zal kunnen worden voldaan. Bij de sociale
verzekeringen, waarvan de continuïteit mag worden aan-
genomen, waarbij de uitkeeringen door de overheid worden
gegarandeerd en waarbij de rente van het fonds wordt
opgebracht door dezelfde gemeenschap, die de prerniën
betaalt, heeft dit fonds geen wezenlijke functie.

De meerderheid van de Commissie ziet in zulk een fonds
niettemin zekere waarborgen, die zij niet wil prijsgeven.
In cle eerste plaats blijkt een zekere angst, dat eenmaal
door de arbeiders verkregen rechten zullen worden aan-
getast, wanneer de privaatrechtelijke fictie der sociale
verzekeringen zou worden vervangen door een inschake-
ling van deze verzekeringen in het totaal der overheids-
maatregelen. In de tweede plaats kan de meerderheid van
de Commissie zich – ondanks betuigingen van het tegen-
deel – niet losmaken van de gedachte, dat fondsvorming
eenerzijds en kapitaalvorming in stâathuishoudkundigen
zin anderzijds inclentiek zijn.

liet eerste punt is meer van politieken aard, het tweede
zuiver economisch.

Om met liet laatste te beginnen. l)oor de vorming van
een fonds zou kapitaal worden geschapen in staathuis-
houdkuncligen of sociaaleconomisclien zin, kapitaal-
goederen, clie niet zou den worden geproduceerd, wanneer
cle daarvoor te innen gelden in particulier bezit zouden
blij ven. M.a.w. door cle enkele onttrekking van gelden aan
particuliere inicomens en door de aanbieding van deze gel-
den op cle kapitaalmarkt zou reëel kapitaal ontstaan! liet
is duidelijk, dat de stelling in dezen algerneenen vorm
eenvoudig niet juist
kan
zijn. Een gedeelte van ieder par-
ticcilier inlçomen dient voor den aankoop van duurzame
goederen. 1)it geldt zelfs voor cle kleinste inkomens. Een
ander gedeelte wordt gespaard en geïnvesteerd via de
kapitaalmarkt, al ware liet maar in den vorm van een be-
grafenisfonds of de afbetaling
01)
een hypotheelc. Aange-zien de fondsvorming van het geheele zoogenaamde niet-
selïsupportiag gedeelte der sociale verzelceringen loopt via de Staatsbegrooting en de ,,premiehe[fing” hier dus
drukt op alle lagen van de bevolking, kan al dadelijk
worden geconstateerd, dat in ieder geval voor een aanzien-
1 ij ic gedeelte fonds.vorming en kapi taalvorm ing niet identiek
zijn, maar fondsvorming eenvoudig neerkomt
01)
een
ver-
schuiving
van reeds bestaande kapitaalvorming. Een ver-scliuiving doet zich ook voor ten aanzien van den steun,
dien familie en vrienden zeker zouden geven aan invaliden
en ouden van dagen, wanneer er in het geheel geen sociale
verzekering zou bestaan, maar die geheel of gedeeltelijk
achterwege blijft, zoodra de sociale verzekering tot uit-
keeringen overgaat. Een derde factor is, dat de bedra-
gen, die op de lcapitaalmarkt worden aangeboden, door dat
enkele feit nog niet kristalliseeren tot reëel kapitaal. De
Commissie zelf bespreekt in den breede de vraag, of niet
een sterke verruiming van de kapitaalmarkt zal leiden
tot een zoogenaamde ,,vlotte” leeningpolitiek van de over-
heid, waardoor direct of indirect de consumptieve üitgaven
van de overheid worden gestimuleerd. De meerderheid
der Commissie acht het gevaar hiervoor weliswaar nit
groot, maar erkent niettemin, dat het bestaat en dat dus
alleen reeds hierdoor een gedeelte van de fondsvorming
niet met kapitaalvorming is gelijk te stellen. Zij houdt er
dan nog niet eens rekening mede, dat het er niet om gaat

of een groot aanbod van belegging zoekende gelden op

zichzelf beschouwd zal leiden tot een vlotte leeningpolitiek,
maar dat liet er om gaat of een groot aanbod van belegging
zoekende gelden
gepaard met eelt coen groote vermindering
van de belastingcapaciteit der bevolking
een vlotte leening

politiek in de hand werkt. Ik geloof niet, dat de Commissie,
wanneer zij de vraag aldus had gesteld, zich lang op het antwoord had behoeven te beraden. Vast staat derhalve, dat fondsvorming en kapitaalvor-
ming niet identiek zijn. Zelfs de meerderheid van de Com-
missie kan niet verder komen dan de uitspraak, dat fonds-vorming de
tendens
heeft de kapitaalvormirig te stimulee-
ren. De kracht van dezen stimulans overschat zij dan nog
grootelijks, zooals wij zagen, ten eerste door de weglating
van eenige niet onbelangrijke factoren en ten tweede
door een foutieve stelling van het kernprobleem. houdt
men hiermede rekening, dan blijkt eerst recht, dat de waar-
de van den stimulans niet absoluut is maar hetrekkelijlc.
Zij is afhankelijk van verschillende bijkomstige omstandig-
heden. Ik noem slechts het niveau der belastingen, den
reeds bestaanden omvang van de overheidsbemoeiingen
en bovenal de phase van de conjunctuur. Waar liet hij
lage belastingen en beperlcte overheidsbemoeiingen denk-
baar is, dat de enlcele overheveling van helastinggelden
naar de markt van (geld) kapitaal de vorming van reëel
kapitaal stimuleert, zal bij het ontbrelcen van deze voor-
waarden de gewenschte manipulatie haar uitwerlcing mis-
sen. En wat de phase van de conjunctuur betreft: in een hausse zal de overheveling van helastinggelden naar de markt van (geld)kapitaal allicht leiden tot investeering;
in een baisse zal het de deflationistische tendenzen slechts versterken en daardoor het gewenschte doel niet bereiken;
zelfs zal het tengevolge lcunnen hebben, dat de resultaten tegenovergesteld zijn aan die, weilce men verwacht. De geheele actuarieele opzet van de fondsvormirig ver-
liest Ii ierdoor zijn beteekenis. Een merkwaardige bevesti-
ging hiervan zie ik in de practische voorstellen van de meer-
dorheid der Commissie. Ondanlcs de absolute beteekenis,
die zij aal) de fondsvorming toelcent, eindigt zij met liet
voorstel de jaarlijksche bijdragen tot die fondsvorming
– en daarmede dus feitelijk de fondsvorming zelve – min
of meer afhankelijk te stellen van het bestaande niveau der belastingen en van liet totaal der staatsuitgaven.

De beteekenis van het ,,fonds” voor de toekomst.

Intusschen blijkt uit dit alles wel zeer duidelijk, dat
de positie eigenlijk niet deze is, dat economische motieven
liet handhaven van een qubsi privaatrechtelijke verzeke-
ringsstructuur met de daaraan verbonden fondsvorming
wenschelijk maken, maar dat men veeleer omgekeerd de
quasi privaatrechtelijke verzekeringsstructuur wil hand-
haven om haar zelfswille en – ter versterking van dat
standpunt – alle uogelijke economische argumenten bijeerizoekt, die daarbij van dienst kunnen zijn. lIet
zwaartepunt verschuift hierdoor van het terrein van de
economie naar het terrein van de politiek. Door de sociale
verzekeringen te lichten uit liet geheel der sociale voor-
zieningen en de financiering los te maketi van de staathuis-
houdkuride – in den nieest letterlijken zin —hoopt men de
rechten van de thans levende generatie op toekomstige
uitkeeringen te onttrekken aan de beoordeeling van toe-
komstige generaties en daardoor aan deze rechten een
vasteren grondslag te geven.
Gesteld echter, dat deze toekomstige generaties ooit tot
de overtuiging zouden kömen, dat de thans vastgestelde
uitkeeringen aan invaliden en ouden van dagen niet langer
verantwoord zijn, gelooft men dan, dat deze toekomstige
generaties zich werkelijk gebonden zouden achten door
de gekozen structuur? Gelooft men, dat zij zich daardoor
meer
gebonden zouden achten dan door haar eigen sociale
overtuiging? Ik wil niet ontkennen, dat de juridische struc-
tuur bij een dergelijke ontwikkeling van beteekenis kan
blijken, maar wel ben ik overtuigd, dat eën toekomstige ge-

432

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juli 1940

neratie, die cle moreele heteekenis van do eens verleende
rechten niet meer erkent, desnoods met handhaving van de
juridische structuur, de economische werkelijkheid aan haar
eigen overtuiging zal weten aan te passen. Ik denk hierbij
zoowel aan een waardedaling van het fonds door een mo–
gelijke tierceering van de Staatsschuld en een daarop ge-
baseerde formeele vermindering van de uitkeeringen als
aan een devaluatie van het ruil jTliddel. Zoo ooit, dan heeft
men in de laatste decennia kunnen leeren, dat geen enkele
generatie zich door juridische constructies laat weerhou-den op deze of gene wijze te breken met maatregelen uit
het verleden, zoodra deze maatregelen in hoting komen
met de economische mogelijkheden, of zelfs maar met ge-
wijzigde sociale overtuigingen.
Overigens nog een vraag tot slot. Wat voor reden
heeft men eigenlijk om te verwachten, dat de toekomstige
gemeenschap minder eerbied zal hebben voor de rechten
van haar invaliden en ouden van dagen dan de huidige?
Moet men de sociale verzekeringen niet zien als een pei’ste
helhngrijke schi’ede op een nog slechts gedeeltelijkbetreden
weg, die leidt van een overwegend privaathuishoudkunig
ingestelde samenleving naar een maatschappij, gebaseerd
op een sterken gemeenschapszin? Is een dergelijke opvat-
ting niet meer in overeenstemming met de werkelijkheid
dan een opvatting, die de sociale verzekeringen beschouwt
als een buit, als het ware bij verrassing veroverd door de
ai’heidersklasse op een vijandige overheid, een buit, die
moet worden beveiligd door haar zooveel mogelijk het
karakter te geven van een privaatrechtelijke overeenkomst,
ook al wordt hierdoor de groep der begunstigden wille-
keurig beperkt en een rationeele overheidsfinanciering be-
moeilij kt?
S. POSTI

IU?IA.

IS PLANMATIGE INDEELING VAN
HET

BEDRIJFSLEVEN BIJ DEN WEDEROPBOUW

VAN ROTTERDAM GEWENSCHT?

Vermoedelijk zal zeer binnenkort het plan van Ir. Witte-
veen worden gepubliceerd. De opdracht tot herbouw van
onze binnenstad was zeker niet eenvoudig, gezien de vele
moeilijkheden, die zich daarbij voordoen.

Wij denken b.v. aan het spoorwegviaduct, dat dwars
door het centrum loopt en waarmede de bouwmeester
rekening heeft te houden.
Verder denken wij aan de Floogstraat, die, wilzij ten
volle tot haar recht komen, als winkelstraat aanmerkelijk
zou moeten w’orden verbreed. Wij zijn met deze voorbeelden
lang niet volledig en de ontwerper zal ze vermoedelijk
niet eens als de belangrijkste beschouwen. Als leeken zullen wij echter verstandig doen, wanneer wij hij onze eventueele
critiek rekening houden met de moeilijkheden, waarvoor
men nu eenmaal komt te staan hij’een dergelijke bijna
nooit voorkomende opdracht.
Op ander,gebied, nl. de economische bezetting van de
herbouwde binnenstad, zullen zich mi. eveneens vele
moeilijkheden voordoen. Speciaal willen wij nu reeds de
aandacht vestigen op de winkelbezetting. Het ligt vooi’ de
hand, dat de winkelbezetting nooit in denzelfden omvang
zal kunnen terugkeeren. Onze oude stad herhergde een zeer
grobt aantal winkels en een onnoemelijk aantal winkeltjes.
Hoe groot dit’aantal was, valt niet met eenige juistheid te
bepalen. De aanvragen voor de noodwinkels, waarvoor meer
dan 2000 gegadigden zijn, spreken echter voor zichzelf.
Wie de winkelbezetti’ng in onze binnenstad wel eens wat
nader heeft bestudeerd zal moeten toestemmen, dat van
een economische bezetting geen sprake was. Bij een onder-
zoek naar het aantal levensmiddelenbedrijven telde ik in
een straat tusschen den Binnenweg en de Kruiskade 21 be-
drijfjes, waarin levensmiddelen werden verkocht.
Met Vrij groote zekerheid kan worden aangenomen, dat
slechts een enkele van deze 21 in eigen onderhoud kon voorzien. De kleine winkeliers, die zich daar gevestigd

hadden, hebben zich vermoedelijk nooit gerealiseerd, dat
een woonstraat slechts beperkte verkoopmogelijkheid
biedt. De overbezetting in de woonstraten en steegjes in
onze oude binnenstad is, naar mag worden aangenomen,
oorzaak geweest, dat velen een kwijnend bestaan
moesten lijden. Honderden van deze bedrijfjes, waarvan
de eigenaars meenden slachtoffer te zijn van de crisis,
waren in werkelijkheid slachtoffer van de
oc’erbezeuing.
Dit spreekt nog sterker wanneer men w’eet, dat zeer
veel middenstanders, die zich na het crisisjaar 1929hebben
gevestigd, tot grooten bloei zijn gekomen. De sterke, d.*.z.
de voor den strijd volkomen toegeruste, vakman, trekt nu
eenmaal het dehiet tot zich ten koste van het over-
groote aantal, dat zich ongewapend in den strijd werpt. Deze werkelijkheid heeft men maar al te vaak uit het
oog verloren, lIet ongelimiteerde vestigen heeft velen in
het verleden een kans gegeven boven de middelmaat uit
te komen, maat’ veel en veel grooter is het aantal, dat ten
onder ging of zich met groote moeite koe staande houden.
Deze toestanden dienen wij, nu de gelegénheid zich voor-
doet, te voorkomen. De opbouw van onze binnenstad
biedt daarvoor nu een kans.
1

let valt niet tegen te spreken, dat l)ij een planmatige
indeeling van het aantal w’inkels vele moeilijkheden zullen
moeten worden overwonnen. Daar staat echter tegençve,
dat de oplossing, die mi. wel te vinden is, zoovel de be-
volking als den middenstand ten goede komt.
De Testigingswet voor liet kleinbedrijf, waaronder reeds
verschillende branches vallen, zou stellig bij een planmatige
bezetting goede diensten kunnen bewijzen. Immers, voo?
de uitoefening van tal van branches zijn vakkennis en
kapitaalkracht de belangrijkste voorwaai’den. Vooral de
kapitaalinvesteering maakt het mogelijk om te komen tot
een klasse-indeeling, bv.:

voor de belangrijkste winkelstraten, die in het nieuwe
plan worden geprojecteerd. Wij denken hierbij aan
den Coolsingel;
voor de winkelstraten, als bv. Meent, Binnenweg,
Kruiskade enz.;


voor de straten in de woonwijken.

Voor de laatste zou een beperking kunnen worden toe-
gepast, zooais reeds in tal van nieuwe woonwijken geschiedt.
De normen voor de kapitaalinvesteeiing, in verhouding
tot de plaats van vestiging, zijn mi. wel vast te stellen.
Dr. E. J.
rrobi
heeft in een reeks publicaties ‘) voor
tal van branches richtlijneri aangegeven, die door
een nauwgezette studie zijn verkregen. Deze richtlijnen zouden den grondslag kunnen vormen om tot een juiste
bezetting overeenkomstig de standing van de winkelzaken
te komen. –
Verder zou men kunnen nagaan, of belangrijke bedrijfs-
groepen te bewegen zijn zich in een bepaald centrum te
vestigen. Bv. de auto-motoroliehandel in de Aert van Nes-
straat of van Oldenharneveltstraat,’ onder voorbehoud,
dat deze straten in het nieuwe plan blijven bestaan. In
Den haag en Arnstei’dam is deze centralisatie opvallend
in tegenstelling met Rotterdam, waar deze bedrijven over
de geheele stad vei’spreid lagen.
Op het gebied van het binnenlandsche goederenvervoer,
vooi’ zoover dit geschiedt met de vele bodendiensten, zou
centralisatie eveneens mogelijk zijn. De vele bodendiensten
waren voorheen, en zelfs nu nog, in grooten omvang over de
geheele stad verrpreid. Zelfs voor den handel, die dagelijks
goederen verzendt, is liet nog altijd noodig een uitvoerigen
bodengids te raadplegen. Wanneer men in het’nieuwe plan
één centraal punt, b.v. de oude veemarkt, zou opnemen als goederen-station, dan zou dit vooi’ den handel en in
niet mindere mate voor de l)
,
odendiensten een belangrijke
besparing beteekenen.

(1) ,,Economische Publicaties”. Uitgegeven door de Ne-
derlandsche Middenstandsbank N.V. Amsterdam.

10 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

433

Voor alle hedrijfsgroepen is deze centralisatie niet moge-
lijk. Voor den detailhanØel zou dit bv. in het geheel niet
wenschelijk zijn. Voor den engroshandel, voor zoover deze
in onze stad in bepaalde branches flink vertegenwoordigd
is, acht ik dit evenwel zeer goed mogelijk. Bij uitstek zijn
eveneens de speciaalzaken aangewezen op het centrum,
vooral omdat deze gewoonlijk een beperkte cliëntèle

hebben.
1-let komt mij voor, dat de bestudeering van de economi-
sche bezetting van onze binnenstad alleszins overweging
verdient. Naast den aesthetischen opbouw, die van groote
waarde is voor de bewoners, is de economische opbouw van
even groote waarde voor den handel. Zonder aanspraak te
maken op volledigheid hoop ik toch de belangstelling te
hebben opgewekt voor een vraagstuk, dat nauw verbonden
is aan den opbouw en, w’at meer zegt, aan de toekomstige

w’elvaart van onze stad.
P. VAN DE LINDE.

ARBEIDSVOORZIENING EN KOLONISATIE

IN SURINAME.

”-

Nadat in het eerste artikel onder bovenstaanden
titel
1)
in hoofdzaak de kleine landbouw aan een be-
schouwing werd onderworpen, zal ik mij thans meer
bepalen tot de groote landbouwbedrijven.
Belangrijke verbetering van den economischen en
daardoor van den financieelen toestand van Suriname –
zoodanig, dat dit gebied in dit opzicht minder afhan-
kelijk – w’ordt van Nederland – kan m. i. alleen ver-
kregen worden dooi’ welvarende groote landbouwbedriiven,
w’elker aanw’ezigheid tevens den voorspoed van den
kleinen landbouw zal bevorderen. Ter adstructie van
deze meening is het gewenscht ons eerst af te vragen:
w’at is de beteekenis, of liever gezegd, w’aarop berusten
het bestaansrecht en tevens de bestaapsmogelijkheid
van den grooten Enropeeschen landbouw in de tropen? Die heteeknis en tevens het bestaansrecht liggen in het feit, dat de groote Europeesche landbouw door de aan-
w’ending van kapitaal, van wetenschappelijke cultuur-
methoden, van w

etenschappelijke voorlichting, door een
goede. organisatie en tevens door een moderne technische
bitrusting ter verwerking en verede]ing van de producten,
van den grond een opbrengst verkrijgt, die eenige malen
grooter is dan die, welke in het algemeen door den kleinen
landbouw wordt verkregen.
Neemt men als geld-opbrengst van goede padi f 75 â
f90 per 1-LA., dan is die van 1 H.A. thee en rubber b.v.
ruim f 300; van suiker nog veel grooter. Maar daaruit
volgt ook, dat sommige producten niet geschikt zijn voor
den grooten landbouw, omdat ook met de beste cultuur-
methodes de geld-opbrengst per H.A. te gering is, omdat er geen of bijna geen fahriekshereidïng noodig is, enz.
Voorbeelden van cultures, die feitelijk alleen door het
Europeesche landbouwbedrijf gedreven kunnen worden,
zijn b.v. suiker, vezels, palmolie, enz. Een grensgeval is
de rubber, zulks in de eerste plaats, omdat de rubber-
boom een ijzersterke boom is, die, ondanks totale ver-
waarloozing, goed blijft groeien en rubber levert en in de
tweede plaats, omdat de fabrieksbereiding zoo’n geringe
rol speelt. Daarom is deze cultuur zoo geschikt voor be-
volkingscultuur en zou het Europeesche grootbedrijf het
zonder ingrijpende regelingen waarschijnlijk tegen den
kleineri landbouw hebben moeten afleggen. Cultures,
die niet geschikt zijn voor Europeesche bedrijven,
zijn bv. rijst en klappers. De groote dandbouwbedrij-
ven met liet daarin geïnvesteerde kapitaal, met hun
w’etenschappelij ke vooilich ting, hun moderne cultuur-
methoden, hun staf van personeel en de regelmatige ar-

1)
Zie E.-S. B. van 3 Juli 1940, blz. 417/421

heidsgelegenheid voor de bevolking, brengen – het is in
Neclerlandsch-Indiö overal gebleken – wanneer zij ren-
dabel zijn, niet alleen een geheele streek tot ontwikkeling
en tot betrekkelijkeri welstand, maar zij brengen tevens
den handel, het verkeer, de scheepvaart en de andere tak-
ken van het bedrijf tot ontwikkeling en veranderen daar-
door het geheele economische en financieele aspect van
liet land.
Tiet wordt dikwijls gezegd, en het is nu in Suriname
ook weer gezegd, dat d’e groote winsten van de Buropee-
sclie landbouwbedrijven niet in het land zelf blijven.
Daar moge iets van w’aar zijn, maat’ de practijk toont
wel aan, dat – in Oost-Indië althans — een belangrijk
deel der winsten altijd gebi’uikt is voor vernieuwing
ol’ voor uitbreiding van het bedrijf, voor het stichten
van nieuwe bedrijven en daardoor voo’ de vei-dere ont-
wikkeling van het land.
En dat deze groote landbouwbedrijven tevens den
voorspoed bevorderen van den kleinen landbouwer is
duidelijk. In de eerste l)iaats wordt de hinnenlandsche
markt daardoor verruimd, zoodat deze niet, zooals in
Suriname thans het geval is, dadelijk overvoerd is. In
de tweede plaats zijn de kleine landbouwers, tenminste
zij, die in de buurt der groote bedrijven zijn gevestigd,
in staat gedurende de dagen, we
1
ke zij niet op eigen

1
and behoeven – te werken, hun inkomsten te vermeer-
deren door arbeid te verrichten in het groothedrijf, terwijl
in de derde plaats de mogelijkheid bestaat — waarop ik
hij cle bespreking van de citruscultuur reeds wees dat
de landbouwer pioducten – zij hete in het klein — voor
export teelt, die hij aan het Europeesche bedrijf aflevert,
zoodat hij, middels de organisatie, door dit grootbedrijf
in liet leven geroepen, producten kan exporteei’en, waartoe
anders niet de mogelijkheid zou bestaan.

Het arbeiders c’raagstuk in Suriname.

Voor de ontwikkeling van groote landbouwbedrijven
is echter in de eerste plaats
arbeidszekerheid
noodig. Elk

bedrijf heeft arbeidszekerheid noodig; landbouwbedrijven
wellicht nog meet’ dan andere bedrijven, omdat alles in
het landbouwbedrijf met de seizoenen samenhangt, dus
op tijd moet geschieden. Gebeurt dit niet, dan kan de
geheele oogst bedorven zijn. Er zijn sommige bedrijven,
als de tabakscultuur in Deli, maat’ ook de vruchtencultuur,
waar die arbeidszekerheid zeer groot moet zijn, omdat
piuk en verscheping van groote hoeveelheden in één of
twee dagen moeten geschieden. Een bananen-grootbedrijf
b.v. is niet op te zetten, wanneer men niet de zekerheid
heeft, dat men tegen de aankomst van de booten vol-doende arbeidszekerheid heeft om in 1 of 11 dag een
40 i 50.000 bossen te oogsten, naar de boot te vervoeren en aldaar te laden. Am’heidszekerheid voor de groote landbouwbedrijven in Suriname kan echter binnen afzienhai’en tijd niet ver-
kregen w’orden dooi’ de vestiging van kolonisten. 1-let tot
voor korten tijd gevolgde systeem van immigratie via de
cultuurondernemingen dient dan ook in stand te worden
gehouden.
Ik wil hier het feit buiten beschouw’ing laten, dat het in de bedoeling ligt, dat de Javaansche kolonisten zich
vestigen in de nieuwe hevloeibare polders in Nickerie,
geheel in’ het Westen det’ kolonie, waar geen plantages
zijn, zoodat zij voor arbeid ep de plantages niet in aan-
merking komen. Dat is een min of meer toevallige omstan-
digheid.
Ik wil echter de kwestie meer algemeen bezien en
dan ziet men, dat, hoewel een samengaan van den grooten
en den kleinen landbouw op de wijze als hierboven aan-
gegeven – een toestand, die op Java zeer veel voorkomt
– aan beide belangrijke voordeelen biedt, er in liet wezen
der zaak toch een tegenstelling bestaat.
De Javanen-kolonisten worden in Suriname geïmpot’-
teerd met het doel van hen welvarende kleine landbouwers

Jp

434

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juli 1940

te maken, d.w.z. kleine landbouwers, die, doordat zij naast
hun eigen voedingsproducten verschillende andere pro-
ducten telen, hetzij voor de bihnenlandsche markt, hetzij
voor export, een zekere mate van welstand of welvaart
krijgen.
Gebeurt dit werkelijk, dan is het zeker, dat de plantages
van zulk een kolonist weinig of geen arbeid kunnen ver-
w’achten. hoe beter het den kleinen landhouwer gaat,
des te minder zal hij bereid zijn op de plantages te vi erken.
l)aarom komt deze vorm van arheidszekerheid, d.w.z.
arbeidszekerheid, die ontstaat doordat de omliggende
bevolking zich steeds in genoegzamen getale aanbiedt voor
den arbeid op de piantages, alleen voor in dichtbevolkte
streken, waar cle bevolking dien arbeid als neven- of
hoofdverdienste noodig heeft voor het levensonderhoud.
Is dat niet het geval, is de bevolking dun gezaaid en
vooral als die bevolking door den kleinen landbouw vol-
doende in haar onderhoud kan voorzien, dan kan het
groote landbouwbedrijf nooit op haar als arbeiders re-
kenen.
Daarbij komt nog, dat in Suriname dooi’ de seizoenen,
de tijden van groote bewerking en ook cle oogsttijden
voor liet groote en het kleine landbouwbedrijf dikwijls samenvallen, liet groote bedrijf heeft dus de menschen
het meest noodig als zij het zelf het drukst hebben met
hun eigen landbouw.

In Suriname was de bedoelde tegenstelling tot nu toe
vrij goed overbrugd, doordat de immigranten eerst 5 jaar
op de landbouwondernemingen werkzaam moesten zijn
geweest alvorens zij zich als kolonist konden vestigen.
Gedurende den eersten tijd – wellicht gedurende het
eerste jaar – hadden de plantages weinig aan de nieuw
aangekornenen, maai’ zij hadden althans de zekerheid,
dat zij nu dien, vooi’ de plantages duren, leertijd nog
eenige jaren over de arbeidskrachten konden beschikken.
Na 5 jaar konden cle arbeiders, die vullcs wenschten,
zich
01)
gunstige voorwaarden als kolonist vestigen, dan
wel naar Java terugiceeren.
Zoowel voor den grooten landbouw als voor den arbei-
det’ had dit systeem voordeelen. Voor den grooten land-
bouw gaf het arbeidszekerheid; de plantages konden
rekenen op een vasten stand van arbeiders, die in de
seizoendrukte ooveel mogelijk geholpen werd door de
bevolking van de zich in de nabijheid bevindende vesti-
gingsplaatsen. Voor den arbeider had het het voordeel,
dat deze verzekerd was van vast werk, van vaste inkom-
sten, enz., gedurende den tijd, dat hij zich in het nieuwe
gebied moest oriënteeren. Bovendien werd het groote
perceiftage van deze immigranten, die van huis uit geen
landbouwer waren, in die richting min of meei’ opgeleid.
Nu is het volkomen waar, dat ei’ bij den grooten landbouw,
in den kwijnenden toestand, waarin deze thans in Suri-
name verkeert, thans niet veel vraag naar arl)eiders be-
staat. Niettemin moet de
mogelijkheid
van deze w’ijze
van ai’beidsvoorziening blijven bestaan. Is dit niet het
geval, dan zal de vestiging van, nieuwe groote bedrijven
in Suriname onmogelijk zijn.

Volledigheidshalve nog een enkel woord over de kolo-
nisatie van Europeanen in Suriname.
Mevrouw Verkade—Cartier van Dissel heeft dit vraag-
stuk in een uitvoerig proefschrift behandeld en zij komt
tot de conclusie, dat zulk een kolonisatie alleen verant-woord is, wanneer bewezen is, dat de Europeanen daar
een rendabel export-product kunnen telen. Toch heeft
dit proefschrift lang niet allen overtuigd. Ik heb althans
bij de bespreking omtrent de mogelijkheid van emigratie
van Joden naar Suriname hieromtrent weer vele min of
meer fantastische beschouwingen gehoord. De medische
kwestie wil ik hier geheel buiten beschouwing laten.
(Men leze daaromtrent o. a. het artikel van Prof. Swellen-
grebel in den West-Indischen Gids van Maart 1940.)

Bekijkt men de zaak echter zuiver van een economisch
standpunt, dan valt het dadelijk op, dat de kolonist op
de binnenlandsche markt zal moeten concui’i’eeren tegen
de Javanen en vooral tegen de Britsch-Indiërs en het zal
hem absoluut onmogelijk zijn dat te doen. De kleine
groep van Hollandsche hoeren, afstammelingen van hen,
die in 1845 op ‘s lands kosten naar Suriname emigreerden en waarvan een klein deel liet door uitzonderlijke binnen-
landsche toestanden, na de vrijlating der slaven, tot een
hetrekkelijken welstand had kunnen brengen, verarmt
in de laatste jaren voortdurend, omdat zij niet in staat
is tegen cle Britsch-Indiërs te concurreeren. Slechts éön maatregel kan de hedendaagsche boeren
redden van hun ondergang als landbouwer” – zoo luidt de conclusie van inevroiw Verkade, na eert diepgaand
onderzoek omtrent hun toestand – n.l. ,,het scheppen
van een exportmogelijkheid”.
En dat is eigenlijk volkomen logisch, want het be-
staansrécht en tevens de bestaansmogelijkheid van den
Europeeschen kolonist-landbouwer in de tropen zijn de-zelfde als die van den grooten Europeeschen land bouw. Dooi’ de aanwending van kapitaal, van vetenscliappe-
lijke cultuurmethoden, door moderne technische uit-
rusting, alsmede door zijn organisatievermogen moet hij
een opbrengst van den grond verkrijgen, die eenige malen
grooter is dan die, welke de kleine landhouwer verkrijgt,
maai hij moet tevens, bij aanwending van bovengenoemde
middelen, – uiteraard met loonarbeiders – een stuk
grond in cultuur hebben, dat eenige malen grooter is dan
dat van den Aziatischen landhouwer.
Alleen dooi’ deze
beide factoren zal hij een, naar Europeeschen maatstaf
beoordeeld, redelijk bestaan iinclen en n’ellicht tot a’elstand
konien.
Kan hij dit niet, dan is hij tot ondergang, althans
tot groote armoede, gedoemd. Lukt hem dit wel, dan zal
dikwijls, dooi’ zuinig beheer, door jai’enlangen harden
arbeid en door de winsten telkenmale grootendeels in
liet bedrijf te steken, uit zijn middenstandslandbouw-
bedrijf een grot landbouwbedrijf groeien. Nederlandschi-
Indië geeft daarvan talrijke zeer leerzame voorbeelden.

PUTMAN CRAMER.

DE WERKVERRUIMING IN DE PRACTIJK.’)

III.

Arbeid in den boschboucv.

Terwijl voor den landbouw de verkverruimingsobjec-
ten over het algemeen bestaan uit ontginnings-, her-
ontginningswerken en ontwateringswerken en de werk-
verruiming zich niet bezig houdt met den verbouw van

de gewassen, komen voor den hoschbouw, naast het
grondwerk, ook vele werkzaamheden in aanmerking,
welke direct en indirect eerband houden met de eigen-
lijke houtteelt. De laatste categorie van werkzaamheden
is eenerzijds het gevolg .van het feit, dat het bosch in
ons land – behoudens e.nkele uitzonderingen (omgeving
van Breda, Veluwezoom) – uitsluitend is aangewezen,
op de armste gronden, welke zonder groote financieele
offers niet voor den landbouw rendabel zijn te maken en
in de tweede plaats, omdat de langzame groei van de
houtgewassen een biologisch proces is, waarop men prac-
tisch geen invloed kan uitoefenen. Deze laatste omstan-
digheid heeft tengevolge, dat men als boschbezitter te-
vreden moet zijn met een lagen rentevoet, welke nog slechts
verkregen wordt bij vakkundig beheer, terwijl in vele ge-
vallen door verwaarloozing der bosschen of door aan-
gebrachte schade (brand- of insectenschade) de uitgaven
grooter zijn dan de inkomsten,

1) Zie voor eerste ën tweede gedeelte van dit artikel
E,-S. B. van 5 Juni, blz. 364, en van 19 Juni, hlz, 396.

10 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

435

Aard der aerkzaamheden.

In ons land zijn vele bosschen op ontgonnen heide-
gronden aangelegd. Aanvankelijk met behulp van ploe-
gen getrokken door ossen, later door stoom- en motor-
ploegen, werd de heide geploegd, waarbij het onder den
grond brengen van de hinderlijke heide een belangrijke
factor was. Dooi’ dieper ploegen kon soms een harde laag
gebroken worden, doch op vele plaatsen moesten deze
Jagen in den grond onaangeroerd blijven. De mogelijk-
heid om den bodem op de juiste wijze geschikt te
maken bij aanwezigheid van grind- of oerbanklagen js uitsluitend te verkrijgen door de hodembewerking met
den schop te doen uitvoeren. Zelfs hij ontginningen
van kleine oppervlakten blijkt, dat plaatselijke ver-
schillen zeer groot kunnen zijn en een oerbanklaag niet over het geheele terrein op dezelfde hoogte en
over dezelfde diepte voorkomt. Een dergelijk terrein is
dan alleen te verbeteren door de bewerking met den schop.
liet is in de practijk gebleken, dat het verbeteren van
de geaardheid van den bodem dooi’ liet breken van
harde lagen zich gunstig leent voor uitvoering in werk-
verruiming. Bij een basis-uurloon van 1 0.30 kunnen
de uitgaven voor bonen varieeren van f
300
tot zelfs
f
1500
per ha. llieruit blijkt, dat, houdt men rekening
met hetgeen ik in een vorig artikel 2) over de ientabi-
litei t opmerkte, een dergelijke intensieve bodemhewerking
zondei subsidieering niet is uit te voeren. Maar niet alleen het breken valt harde lagen is door
bewerking met den schop te verkrijgen, ook het op de
juiste wijze plaatsen van de verschillende grondlagen
kan slechts door handenarbeid verkregen worden. Door
het spitten met twee ,,voren” kan er verder voor worden
zorg gedragen, dat de lagen zooveel mogelijk op dezelfde
hoogte in den bewerkten grond voorkomen, een ver-
eischte, waaraan thans meer waarde wordt gehecht dan
vroeger.

Bosc/werplegng.

lIet laat zich begrijpen, dat, nu de bodem meer en
meer in gebruik wordt genomen voor cultuurgrond,
het vinden van ontginharen w’oesten grond moeilijker
word t.

Geleidelijk doemt een nieuwe mogelijkheid op – de
boscltverpieging -, welke zich voor uitvoering in werk-
verruiming leent en waaraan zelfs een blijvende werk-
verruiming is verbonden. Voor ongeveer vijftig jaar gold
de grove den” nog algemeen als de eenige houtsoort,
welke in ons land op zijn plaats zou zijil. Weliswaar bleek
deze als edrste houtsooit voor ontginriingen van veel
heteekenis te zijn, doch op vele gronden kon deze boom-
soort geen blijvend bosch vormen en heeft men daarom
moer waardevolle houtsoorten gebezigd en wel soorten,
welke den bodemtoestand beter op peil hielden. Tot de
boschverplegende w’erkzaamheden hehooren nu o. ni. die,
welke een verbetering van de houtophrengst en den
bodemtoestand heoogen in slecht gcoeiende grove dennen-
bosschen van middelbaren leeftijd. De werkzaamheden
bestaan uit een z.g. lichtstelling, waaronder men ver-
staat het wegnemen van de minst goede exemplaren en
het onderzaaien of onderplanten onder het kronendak
van de overblijvende boomen. 1-liertoe wordt het slecht verteerende humusdek ,,op ruilen getrokken”, waardoor
een ,,kiemhed” wordt verkregen. Een andere wijze van
uitvoering is het kappen van strooken, hetgeen geschiedt,
indien harde lagen aanwezig zijn. Deze worden dan in
de gekapte strooken gebroken, waarna inzaaien of in-
planten volgt. Deze werkzaamheden worden thans in
werkverruiming uitgevoerd, hetgeen dikwijls niet anders mogelijk is dan met subsidie, omdat het werk het gevolg
is, niet zoozeer van een onoordeelkundig beheer, dan wel

2) E.-S. B. van
7
Mei
1940.

van een onjuisten aanleg in een tijd, toen men nog andere
inzichten in den boschbouw had.

De kosten voor den werkgever voor een dergelijke
boschverbetering zijn pl.m. f 200 per ha, nl. voor aan-koop jong plantsoen, kunstmeststoffen en voor kosten van uitvoering, voor toezicht en administratie en voor
sociale verzekeringen. Dit bedrag moet dan nog ver-
meerderd worden met een gedeelte van de

kosten der
arbeidsloonen en van het regenverlet. Stelt men de uit-
gaven aan arbeidsloonen voor bodembewerking, uit-
strooien van kunstmest, onderzaaiing of onderplanting en afwerken van het terrein, op 1
500
per ha (loonbasis
10.30),
dan worden voor den boschbezitter de genoemde
kosten ad 1 200 nog verhoogd met 10 % van f
500
tot

+ f
250
per ha. Dit cijfer dient slechts als voorbeeld,
het bedrag is afhankelijk van de te gebruiken hout-

soorten en de meer of mindere noodzakelijkheid van
een intensieve bodembewerking.

Als tweede belangrijke hoschverplegende werkzaam-
heid kan genoemd worden de bestrijding van de verwil-
dering van den bodem door hel plaggen met den plag-
hak. Bij nieuwe ontginningen heeft men vaak te kampen
met een sterken groei van gras of heide, welke de ontwik-
keling van het hou tgewas door het onttrekken van licht
en water in sterke mate belemmert. De hooge ontginnings-
kosten van het bosch zijn dan oorzaak, dat het bestrijden
van de hodemverwildering in vrij werk” achterwege
blijft. rr
o
t cle hoschverpleging behoort verder het ver-
wijderen van dood takhout van jonge dennenhosschen
om brandgevaar tegen te gaan. Gezorgd dient hierbij te
worden, dat, ter voorkoming van brand, een strook langs
wegen en voetpaden vrij blijft. Ook het plaggen van
wegen en brandstrooken wordt in werkverruiming uitge-
voerd, werkzaamheden, welke van veel belang zijn om
het groote gevaar van brand te verminderen.

Uiwoering der werkzaaniheden.

Het liefst neemt men voor het hier beschreven werk
arbeiders, die met den arbeid in het bosch bekend zijn.
Op de Veluwe zijn deze arbeiders veelvuldig aanwezig.
Worden echtei’ ter bestrijding van de werkloosheid arbei-
deis uit de groote steden tewerkgesteld, dan kan dit tot
moeilijkheden leiden, niet zoozeer wat het grondwerk
betreft, doch wel ten aanzien van het houtbewerken en het planten. Dit laatste kan met ongeschoolde krachten
niet als aangenomen werk worden uitgevoerd, aangezien
de planten dan niet met de noodige zorg worden gepoot.
Dit werk wordt dan ook, behoudens een enkele uit-
zondering, in daggeld uitgevoerd. Ook aan het toezicht
worden hier hoogere eischen gesteld; bij elke groep van
+ 20
arbeiders wordt een voorwerker geplaatst.
Wat het houthewerken betreft, heeft de practijk ge-
leerd, dat ongeschoolde krachten het zagen en schillen
wel kunnen verrichten. Uitsnoeien van boomen is echter
moeilijker en blijkt alleen met geschoolde boscharheiders
te kunnen worden uitgevoerd. FIet uitsnoeien is van
groot belang, aangezien de kwaliteit van het gewas in
hooge mate afhankelijk is van de wijze, waarop de takken
zijn verwijderd. De kosten van het omzagen, uitsnoeien en schillen zijn pim. 1
2.25
a 1
2.50
per m
3
hij een loon-
basis van f
0.30.
In vrij werk kost dit pl.m. f
1.75
pet m
3
.
FIet mos op rillen trekken en het plagwerk zijn werkzaam-
heden, die na eenige oefening door alle arbeiders kunnen worden verricht. Voor het gewone spitwerk gebruiken de
arbeiders hun eigen gereedschap. In sommige deden
van Gelderland hebben de arbeiders ook hun eigen bijlen.
Overigens wordt het gereedschap, zooals plaghak, drie-
tandshak, plantschop en zaag, door of namens den bosch-
eigenaar ter beschikking gesteld.

In het tijdvak van 1 Juli
1938
t/m December
1939
zijn in Gelderland, waar de gelegenheid voor dezen arbeid
gunstig is, ±
2450
ha bosch hij wijze van werkverrui-

436

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juli 1940

ming aangelegd of verbeterd ei ± 26 kin boschwegen
verbeterd. Van deze aantallen kwamen ± 1050 ha
voor rekening van den Staat en gemeenten en ±
1400 ha van particulieren en stichtingen (Vereeniging tot Behoud van Natuurmonumenten, Geldersch Landschap).

* *
*

Uit de tot nu toe gepubliceerde artikelen zal, naar

ik vertrouw, de indruk zijn verkregen, dat de werkver-
ruiming, zooals wij die in ons land kennen en die thans
tusschen 60.000 tot 70.000 personen aan arbeid helpt,
gegroeid is tot een instituut, dat voor ons volk waarden
van blijvende beteekenis schept. Ontstaan uit de goede
gedachte: tegen ledigheid past alleen arbeid, is dit

instituut er een geworden, gedragen door vele bekwame
medewerkers, dat ook in het kader van den wederopbouw

een eervolle plaats inneemt.
Ik kon slechts eeii greep doen uit het vele materiaal –
spoedig hoop ik nog eenige zaken te belichten – doch
die greep bevatte objecten, welkevoor een verre toekomst
voor velen brengt blijvende arbeid, di. geluk en welvaart.

April 1940.

MEIJER D:E VRIES.

AANTEEKENINGEN

Overheidsmaatregelen op
economisch gebied.

HANDEL EN NIJVERHEID.

Contingenteeringen. De per 1 Juli afgeloopen con tingen-
teeringen van den invoer der hieronder genoemde goede-
ren: isolatorsteunen, kalkstikstof, stikstofhoudende kunst-

meststoffen, behangselpapier, cellophaanpapier, druk- en
schrij fpapier, papieren zakken, kantoor- en schrijfboeken,
luxe papier, pak- en viltpapier, papierwaren, gebroken en
gemalen rijst, gepelde rijst, rijstvoedermeel, lichte en
zware schroefhouten, weefsels van wol en halfwol, zijn niet verlengd. (E.V. 5/7/’40, pag. 853).
In- en
uitvoer, Documenten voor. De documenten, welke
overeenkomstig het bepaalde bij art. 22 der Deviezen-
-verordening 1940 bij in- en uitvoer van roerende goederen aan de ambtenaren der invoerrechten en accijnzen moeten
worden overgelegd, zijn:
Bij uitvoer: le. Een zgn. Exportdeviezenverklaring;
2e. indien mogelijk een door den leverancier oriderteekende
kopie-factuur; kan deze niet worden overgelegd, dan moet
op de exportdeviezenverklaring de reden hiervan worden
vermeld; 3e. ingeval overeenkomstig art. 23 van de
Deviezenverordening 1940 vergunning van het Deviezen-
instituut is vereischt, deze vergunning.
Bij invoer: le. Een verklaring van dengene, die de

goederen ten invoer aangeeft, vermeldende naam en woon-
plaats van den leverancier (afzender) en van den ontbieder
(geadresseerde); 2e. een door den leverancier ondertee-
kende kopie-factuur of ander door hem onderteekend
stuk, vermeldende het bedrag zijner vordering, den ver-valdatum of de vervaldata en verdere betalingscondities
of, zoo nog geen vordering is ontstaan, de omstandigheden
en voorwaarden, waaronder de levering der goederen
plaats heeft; 3e. indien de ambtenaren der invoerrechten
en accijnzen dit verlangen, een verklaring van den ont-bieder, bevestigende de door den leverancier vermelde,
op de betaling en/of de levering der goederen betrekking
hebbende gegevens. (E.V. 5/7/’40, pag. 853; Stct. No.

126).

Fonds
voor den Wederopbouw. Instelling van een
fonds, genaamd ,,l-lerstelfonds 1940″, ter financiering van
de uitgaven, welke door het Rijk, in verband met de
schade; als gevolg van het oorlogsgeweld geleden, worden
gedaan. Voor de financiering van d&ie uitgaven worden
aangewezen: 1. op de hegrooting uitgetrokken bedragen,
in het bijzonder die bedragen, welke als gevolg van de
gewijzigde staatsrechtelijke verhoudingen niet meer voor
hun oorspronkelijke bestemming aangewezen kunnen

worden; 2. het batig saldo van het Egalisatiefonds; 3.
vlottend schuld of geldleeningen. (E.V. 28/6/’40, pag.
829; Verordeningenblad voor het bezette Nederlandsche

gebied, stuk 5 d.d. 22 Juni).

Ondernemingen, Arbeid in. Op grond van de verorde-
ning van den Rijkscommissaris d.d. 11 Juni is het den
leiders van ondernemingen of hun plaatsvervangers ver-
boden: het werk in de ondernemingen tijdelijk of voor-
goed stop te zetten; de werktijd in de onderneming
tot minder dan 36 uur in de week iii te korten; werk-
nemers te ontslaan, tenzij art. 1639 P van het B. W.
toepasselijk is. De na 9 Mei 1940 gegeven ontslagen moe-
ten terstond weer worden ingetrokken, tenzij deze door
den Directeur-Generaal van den Arbeid goedgekeurd zijn.
De toestemming tot gebeele of gedeeltelijke ontheffing

van dit verbod kan vaivege den Directeur-Generaal van
dan Arbeid onder bepaalde voorwaarden worden verleend,

wearbij in het bijzonder de belangen der gedemobiliseer-
den in acht worden genomen. Het Besluit van den Opper-
bevelhebber van Land- en Zeemacht van 27 Mei 1940
(St.bl. no. 0 801) (zie E.-S. B. (1273) pag. 388) treedt
buiten werking. (E.V. 21/6/’40, pag. 801; Verordeningen-
blad voor het bezette Nederlandsche gebied, stuk 3 d.d.

13 Juni).

Ontslag van tijdelijk personeel. Met ingang van 1 Juli
wordt aan werkgevers vergunning verleend om arbeiders,
die met het oog op een bepaald, met name aangewezen
weik, dat ten hoogste drie weken duurt, voor dien tijd in
dienst zijn of worden genomen, te ontslaan, mits zoodanige
i nd ienstnemi ngeri in het desbetreffende bedrijf gebruikelijk
zijn en voorts door den werkgever onverwijld na de in-
dienstneming van zoodanigen arbeid aan het bevoegde
districtshoofd der Arbeidsinspectie een schriftelijke kennis-
geving bevattende de verschillende gegevens in tweevoud

Worde gezonden.
(E.T.
5/7/’40, pag. 854; Stct. No. 126).

Oorlogssclmnde. Instelling van schade-enquête-commissie
voor de gemeente Rotterdam. Van oorlogsschade, geleden
in de gemeente Rotterdam, alsmede van oorlogsschade
aan te Rotterdam geregistreerde schepen en hun lading,
moet vôôr 17 Juli op formulieren opgave bij de commissie
worden gedaan, welke formulieren met ingang van 1 Juli
o.m. bij de hoofdpostkantoren in verschillende Neder-
landsche gemeenten en de bij-postkantoren in Rotterdam
te verkrijgen zijn resp. voor schade geleden aan: onroerend
goed, bedrijfsuitrusting (behalve schepen) en de roerende
zaken, dienende tot de uitoefening van een beroep, hedrijfs-
en handelsvooiraden, huisraad en verbruiksvoorraden,
schepen en een zesde formulier om de eindcijfers der op
de andere formulieren ingevulde schade te vermelden.
Onder oorlogsschade moet worden begrepen alle schade
door oorlogsgeweld, hetzij van Nederlandsche, hetzi.j van
vreemde herkomst, toegebracht aan de volgende goederen: onroerende goederen, gebouwd of niet-gebouwd, hosschen
en veldgewassen inbegrepen; alles, wat behoort tot de uit-
rusting van bedrijven (bijv. machinerieën, gereedschappen,
voertuigen, vee, enz.) alsmede roerendê zaken, dienende
tot de uitoefening van een beroep; bedrijfs- en handels-
voorraden; huisraad; gebruiksvoorraden; schepen. Onder
bepaalde omstandigheden kan verlies of materieele be-
schadiging van deze goederen tengevolge van diefstal of
plundering, veroorzaakt door of als rechtstreeksch gevolg
van den op 10 Mei j.l. ingetreden oorlogstoestand, even-

eens als oorlogsschade worden aangemerkt.
Niet
als oorlogs-

schade wordt aangemerkt schade aan goederen tengevolge
van wegruimingen, ingebruiknemingen en vorderingen
uit hoofde van de Wet op den Staat van Oorlog en Beleg,
de Inundatiewet 1 en de Algemeene Vorderingswt 1938
en 1939 waarvoor afzonderlijke wettelijke voorzieningen
zijn getroffen (zie Defensie-zaken. Afwikkeling; E.-S.B.
(1275) pag. 414). Ook geldt niet als oorlogsschade, schade
aan goederen tengevolge van regelmatige vorderingen en
ingebruiknemingen door buitenlandsche militaire auto-

10 Juli 1910

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

437

riteiten. Ook zal de schade aan vensterruiten en andere
kleine schade aan onroerende en roerende goederen niet
als oorlogsschade worden beschouwd en derhalve niet
voor eventueele tegemoetkoming van overheidswege in
aanmerking komen. Voor schade aan vensterruiten van
bedrijfsgebouwen (bijv. van kassen in een tuinbouwbedrijf)
kan echter in bijzondere gevallen een uitzondering worden
gemaakt. Evenmin zal tegemoetkoming worden gegeven
in de schade aan huisraad e.d., tenzij een belangrijk deel
daarvan verloren is gegaan.
Ook al hebben belanghebbenden reeds opgave van hun binnen Rotterdam geleden schade gedaan bij het
gemeentebestuur, de Commissie Oorlogsschade of andere
– instanties, dan dienen zij toch de bovengenoemde formu-
lieren ingevuld aan de schade-enquête-commissie te doen
toekomen. Voor de registratie van oorlogsschade in andere
plaatsen dan Rotterdam zullen eveneens schade-enquête-
commissies worderringesteld. Indien voor
builen
Rotterdam
geleden oorlogsschade reeds opgave hij het gemeente. bestuur of de Commissie Oorlogsschade werd gedaan,
behoeft geen nieuwe opgave bij de schade-enquête-com-
missie te geschieden, tenzij deze laatste de belanghebben-
den daartoe oproept. (E.V. 28/6/’40, pag. 831).

Oorlogsschaile aan biiinenvaarttiigen. In aansluiting
aan het bericht over de regeling van oorlogsschade aan binnenvaartuigen (zie B.-S.B. van 19 Juni 1940 (1274)
pag. 402) kan thans nog het volgende worden mede-
gedeeld:
Eigenaren van dooi’ oorlogsgeweld beschadigde binnen-
vaartuigen dienen zich – voor zoover zulks nog niet
mocht zijn geschied – als nog ten spoedigste te wenden
tot het comité oorlogsschade Binnenvaart 1940, door
w’elks bemiddeling de aangifte bij de hevoegde schade-
enquête-commissie zal geschieden.
1-Jet lichten van vaartuigen, gezonken in i’ïjkswateren,
geschiedt – voor zoover dit niet reeds door een direct be-
langhebbende heeft plaats gehad – in den regel door den
dienst van den Rijkswaterstaat. Daai’toe strekkende
aanvragen kunnen dooi’ bemiddeling van het comité
geschieden. Voor lichtingswerkzaamheden in andere
wateren dienen belanghebbenden in overleg te treden
met bovengenoemd
,
comité oorlogsschadè Binnenvaart
1940. Omtrent expertise dooi’ de daartoe hevoegde in-
stanties kan men zich eveneens in verbinding stellen
met voornoemd comité. (BV. 5/7/’40, riag. 862).

LkNDBOUW EN VOEDSE.LVOORZffNING.

Aardappelen. De Nederlandsche Groenten- en Fruit-
centrale heeft maatregelen genomen om den aanvoei’ van
vroege aardappelen op de veilingen te beperken. (E.V.
28/6/’40, pag. 833).
Koel- en vrieslinizen. In het belang van de voedselvoor-
ziening is aan de Teehoudei.ijcentrale de zoi’g opgedragen
voor een doelmatig gebruik van de hier te lande in koel-of vi’ieshuizen beschikbare ruimte. In het vervolg is het,
zonder machtiging door de Veehouclerijcentrale verleend,
verboden crisisproducten in vooi’raad te hebben in koel-
en vrieshuizen. Deze machtiging wordt alleen verleend
aan hen, die als georganiseerden zijn aangesloten bij de
groep houders van koel- en vrteshuizen” van de Vee-houderijcentrale. Deze aangeslotenen kunnen zonder
machtiging kleine pai’tijen tot een maximum van 150 K.G.
opslaan, met dien verstande, dat van een bepaalde persoon
of firma slechts één zoodanige partij in opslag mag worden
genomen. (E.V. 5/7/’40, pag. 855).

Levens- en voedermiddelen ten behoeve van liet Duit-
sche leger iii Nederland. Regeling met betrekking tot
leveranties, ton behoeve van het Duitsche leger in Ne-
derland, van die levens- en voedermiddelen, welker
aflevering onder eenige disti’ibutieregeling valt. Sedert
10 Juni is alleen aflevering mogelijk tegen afgifte van een
dooi’ de betreffende Duitsche militaire autoriteit onder-

teekende bon, waarop soort en hoeveelheid der aan te
koopen producten vermeld staan. Deze bon dient door den
leverancier te worden bewaard en kan met de betreffende
distributiebons of vergunningen mede worden opgezonden
ter vei’kri,jging van een nieuwe toewijzing voor de aan-
vulling van zijn voorraad. Deze regeling geldt uitsluitend
voor aankoopen ten behoeve van
onderdeelen
van het
leger en derhalve
niet
vooi’ individueele aankoopen
door Duitsche militairen vooi’ persoonlijk gebruik;
welke aankooperi dus slechts in een, met het normale
gebruik gel ijkstaande hoeveelheid voor eigen onmiddellijke
behoefte mogen geschieden en waarvan de aflevering,
voorzoover aan distrihutiebepalingeri gebonden, ook slechts
tegen afgifte van een bon mag geschieden. (E.V. 21/6/’40,
pag. 810.)

Margarine. Ingetrokken de Min. Besch. d.d. 5 Juni
1936, waarbij werd bepaald, dat in de margarine-hedrijven
in een tijdvak van 8 achtereenvolgende weken ten minste
60 pCt. van de tot margai’ine verwerkte vetten moest
bestaan uit grondstoffen van Nedei’landschen of Neder-
landsch-Indischen oorsprong. (BV. 28/6/’40, pag. 833).

1%Iengvoeders. Nieuwe voorschriften voor de samenstel-
ling van enkele voor paarden en pluimvee bestemde meng-
voedei’s en inzake de samenstelling van gemengd graan
voor kippen en eenden. (BV. 5/7/’40, pag. 857; Stct. No.
123).

Oestercultutir. Steunverleening aan hen, die gewoon
zijn dakpannen als collecteurs van oestei-bi-oed uit te
zetten. (E.V. 28/6/’40, pag. 833).
Specerijen, liet voorhanden of in voorraad hebben van
specerijen is verboden. Dit verbod geldt niet: a. voor
zoovei’ betreft voorraden, aangehouden door particulieren
vooi’ huishoudelijk gebruik; b. ten aanzien van detaillisten;
c. indien opgave is verstrekt en vooi’raadstaten zijn bij-
gehouden.

Toorts is verboden het verhandelen en afleveren van
Specerijen, behalve indien dit geschiedt aan consumenten
of onder bepaalde voorwaarden ontheffing is verleend.
Dit besluit het Crisis-Specerijen Besluit 1940″ eindigt
met ingang van 1 Januari 1941 en vervangt het vei’bod
inzake vei’handelen en afleveren d.d. 9 Juni j.l. (Zie E.-S.B.
(1274) pag. 400). (BV. 28/6/’40, pag. 832; Verordeningen-

blad voor het bezette Nederlandsche gebied, Stuk 4 d.d.
20 Juni).

Specerijen, gcdroogde zuidvruehten e. d. (Zie ook E.-S.B.
(1274) pag. 400). Nauwkeurige inventarisatie van de
thans nog, al dan niet ingeklaard, aanwezige voorraden.
1-lieronder vallen niet de voor hun verbruik, resp. voor
hun bedrijf als normaal te beschouwen voorraden van
consumenten, resp. winkeliers en andere detaillisten.

Wél echter moeten worden opgegeven de voorraden, die
in centrale magazijnen en/of fabrieken van grootwinkeL-
bedrijven, hroodfabrieken e. d. aanwezig zijn. Zoolang
de resultaten nog niet bekend zijn van deze inventai-isatie;
verleent de Groenten- en Fruitcentrale in het algemeen
geen dispensatie van het verbod van afleveren of verhan-
delen. De vergunningen zullen t. z. t. uitsluitend worden
verstrekt aan hen, die bij deze centrale als georganiseerden
zijn aangesloten. (BV. 21/6/’40, pag. 804.)

Tuinbotïwproducten. Sedert 20 J’uni moeten wederom
uitvoercertificaten worden gevoegd bij de zendingen tuin-
bouwproducten, welkevallen onder de Landbouw-uitvoer-
wet en voor export bestemd zijn. (E.V. 28/6/’40, pag. 832).

Vee, Gèëvaeueerd. (Zie ook E.-S.B. (1275) pag. 414).
Veehouders kunnen met ingang van 1 Juli het op regel-
matige wijze ontvangen evacuatie-vee als hun eigendom
beschouwen en het vervoeren van dat vee kan wederom
zonder vervoerbewijs geschieden. Verwacht wordt echter,
dat de boeren medewerking zullen verleenen om door
onderlinge ruiling te bereiken, dat vooral stamhoek- en

438

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juli 1940
fokvereenigingsvee en het t.b.c. -vrije vee nog zooveel
mogelijk bij de oorspronkelijke eigenaars terecht komt.
(JT.
51
7
!’40,
pag. 858).

Veevoeder. Fabrikanten van verschillende meelsoorten
van dierlijke herkomst voor de bereiding van veevoeder
kunnen, voorzoover zij nog geen ontheffing van art. 1
van het Veevoederbesluit 1939 hebben verkregen (ver-
bod van he- en verwerken van crisisproducten tot voeder,
voor welke diersoort ook), een dergelijke ontheffing nog
tot uiterlijk 7 Juli a.s. aanvragen hij het Rijkshureau
oedseliroorziening, teneinde in de toekomst vervolging
wegens overtreding van het Veevoederbesluit 1939 te
voorkomen. (E.V. 28/6/’40, pag. 833.)

Voeilerirormcn. Nieuwe hoeveelheden vastgesteld voor
(le veevoedertoewijzing gedurende het tijdvak van 24
Juni tot 22 Juli. Voor runclvee wordt geen voeder toe-
gewezen, behalve voor: le. geëvacueerd vee, tot liet oogen-
blik van terugvoering, doch telkenmale voor ten hoogste
één week; 2e. bijzondere gevallen, in hoeveelheden vast
te stellen door den provincialen voedselcommissaris.
(E.V 5/7/’40, pag. 856).

Yedoropboriw van boerilerijeri. 1)e beli arideling van
zaken, den wederopbouw van laridbou whedrijven be-
treffende, is tot nader order opgedragen aan het Bureau Ontruiming van het Regeeringscommissariaat voor den
Akkeihouw en deTeehouderij, welk bureau bepaalde richt-
lijnen aangeeft voor den vorm en den omvang van den
wederopbouw. (E.V. 5/7/’40, pag. 855).

Wol. Ook schapenhouders en alle andere houders van
wol, geschoren van inlandsche schapen, worden thans als
ondernemers beschouwd in den zin van de Wolheschikking
1939 No. 2. Ingevoige art. 6 lid 1 van deze beschikking
is het thans den bovenhedoelden personen verboden wol
te köopen, te verkooperi of af te leveren zonder ccii daartoe
van den directeur van het Rijksbureau voor wol en lompen
te Tilburg verkregen vergunning. (BV. 21/6/’40, pag.
816; Stct. No. 115).

Zuiilvrucliteri. Met ingang van 21 Juni tieedt in werking
het Crisis-Zuidvruchten-hesluit 1940 en eindigt met ingang
van 1 Januari 1941. Ten aanzien van deze producten
gelden dezelfde voorwaarden en verboden als voor spece-
rijen in het bovengenoemd Crisis-Specerijen- besluit 1940. (Zie ook E.S.B. (1274) pag. 400). (E.V. 28/6/’40, pag. 832;
Verordeningenhlad voor het bezette Nederlandsche ge-
bied, Stuk 4 d.d. 20 Juni).

RANTSOENEER1NG EN 1I)ISTR1BUT1E.

Brandstoffen. Dispensatie, onder l)epaalde voorwaar-
den, van verbod tot liet verkoopen en afleveren van vaste
brandstoffen, en wel voorzoover betreft den verkoop en de aflevering van steenkolen, steenkoolbriketten, cokes,
bruinkolen, hruinkoolbriketten en petroieumcokes. Voor
alle overige vaste brandstoffen geldt voorloopig een alge-meene dispensatie. . De voorwaarden, waarop dispensatie
wordt verleend, komen hierop neer, dat de afleveringen
gedurende de maanden Juli t/in September 1940 als volgt worden onderverdeeld:
Binnenlandsche industrieele verbruikers met een jaar-verbruik van 240 ton of meer: uitsluitend op een toewij-
zing van liet Rijkskolenbureau.
Id. niet een jaarverbruik van minder dan 240 ton: per
maand maxidaal 1/12 van de hoeveelheid, betrokken
in het tijdvak April 1939 t/m Maart 1940.
Overige binnenlandsche afnemers: totaal maximaal
20 pCt. van de hoeveelheid, betrokken gedurende het
tijdvak April 1939 t/m Maart 1940, minus de afleveringen
sinds 1 Mei j.l. (E.V. 5/7/’40, pag. 859).

hotel-, café-, restaurant- en pensioiibedrjf. Instelling
van Rijksbureau voor deze bedrijven, dat meer in het
bijzonder belast is met werkzaamheden, welke verband
houden met de uitvoering van distributie- en andere crisis-
regelingen, terwijl ook de hehartiging van de belangen van
dat bedrijf in liet algemeen tot de taak van het bureau
behoort. Binnenkort wordt de inschrijving van hotels enz.
bij dit Rijksbureau verplichtend gesteld. (BV. 5/7/’40,
pag. 858; Stct. No. 126).

Motorbrandstof. De regeling voor liet betrekken van motorbrandstof door Nederlandsche militairen
iii
cle
rechtmatige uitoefening van hun dienst geldt eveneens
voor de ambtenaren der Rijkspolitie. Deze kunnen tegen
inlevering van zgn. blauwe bonnen de noodigo motor-
brandstof betrekken (BV. 517/’40, pag. 859).

GELT)-, CR11)IET- EN BANK WE ZEN EN BELASTINGEN.

Bescherming van schuldemiaren. De rechter kan een
schuldenaar, die tengvolge van de bijzondere omstandig-
heden niet tijdig aan zijn vôér 10 Mei aangegane ver-
plichtingen kan voldoen een uitstel, ook voor een gedeelte der verplichtingen, van maximum zes maanden verleenen.
(BV. 28/6/’40, pag. 830; Verordeningenhlad voor liet
bezette Nederlandsche gebied, Stuk 4 d.d. 20 Juni).

Noodgeld. Circ:ulaire aan gemeentebesturen, waarin zoo
spoedig mogelijke intrekking gelast wordt van liet in (le
oorlogsdaen in omloop gebrachte noodgeld. (E.V. 28/6/’40,
pag. 834).

Omzetbelasting van gevorderde roerende goederen.
00r
goederen, die van Overheidswege worden aangeschaft en
vervolgens in consumptie gebracht, dient
01)
dezelfde
wijze omzetbelasting te worden betaald als van goederen,
die langs noimalen weg in liet verkeer komen. Voorts
wordt aan fabrikanten, van wie goederen zijn gevorderd,
hoewel die goederen niet op den voet dci- Omzetbelasting-
wet zijn afgeleverd, teruggaaf verleend van de belasting,
welke is betaald voor de grond- en irulpstoffen, die hij (ie
ver- of beiverkirig van de gevorderde goederen zijn ver-
bruikt. Deze regeling is niet van toepassing op goederen,
welke gevorderd zijn van fabrikanten, die ingevolge ge-
troffen bijzondere regelingen de belasting betalen hij wijze
van abonnement of ivel over de dooi hen ingeslagen
grond- en hulpstoffen, en geldt evenmin ten aanzien van de voldoening van omzetbelasting over goederen, welke
vanwege eenige andere overheidsinstantie dan het De-
parteinent van Handel, Nijverheid en Scheepvaart worden
gevorderd. (BV. 28/6/’40, pag. 834).

VERKEER.

Postverkeer.
rfllans
kunnen naar alle landen uitgezon-
derd: België en Luxemburg, Frankrijk, Engeland, Suri-
name, Curaçao en de gebieden, die als Britsch of Fransch
kunnen worden aangemerkt, niet-aangeteckende brieven
en briefkaarten en naar Duitschland ook, onder zekere
beperkingen, kranten en tijdschiiften, worden verzonden.
liet postpakkettenverkeer is nog met geen enkel land
hersteld. (BV. 28/6/’40, pag. 837).
Nader ivordt bekend gemaakt dat de verzending van
monsters, acten en alle soorten drukwerken naar Duilsch-
land thans zonder beperking kan geschieden. Niet aange-
teekende brieven en briefkaarten kunnen naar Noord-,
Midden- en Zuid-Amerika – met ui tzondei-ing van Suriname
en Curaçao en de Fransche en l3ritsche bezittingen in die
gebieden – worden vervoerd, met den luchtdienst Lissa-
bon—New-York, twee maal per week via Duitschland
en niet liet opschrift ,,pei tn-ansatlantische luchtdienst”.
Prentbriefkaarten mogen alleen in het verkeer met
Duitschland worden gebruikt (E.V. 5/7/40, pag. 862).

Sleepvaart, lIet ter beschikking stellen van een in Ne-
derland tliuishoorend binnenschip ten behoeve van liet
verrichten van sleepdiensten binnen de grenzen van Ne-
derland is slechts geoorloofd aan hen, die lid zijn van een
vereeniging, aangesloten hij hetzij de Stichting Sleepvaart-
Centrale, hetzij de.Tereeniging Centraal Bureau voor de
Rijn- en Binnenvaart, hetzij een andere organisatie die

J
5

10 Juli 1940

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

439

2

1

door het Departement voor de toepassing van deze rege-
ling is erkend.
Er wordt een commissie ingesteld, bestaande uit een
vertegenwoordigei van elk der bovengenoemde orga-
nisaties, onder voorzitterschap van een door het Depar-
tement van ‘Waterstaat aan te wijzen deskundige. Deze
commissie heeft tot taak het bevorderen van een juiste
behandeling van Nederlandsche sleepvaartaangelegen-
heden. (E.V. 5/7/’40, pag. 862; Verordeningenblad vooi
het bezette Nederlandsche gebied, stuk 8 d.d. 28 Juni).

Vervoer valt personen en goederen. Voor dit vervoer is,
indien het per motorvoertuig geschiedt, een vergunning
vereischt die s’echts in een beperkt aantal gevallen onder
bepaalde voorwaarden wordt verleend. (Zie ook onder
Motorbrandstof E.-S.13. (1273) pag. 388, 389 (1274) pag.

400). (E.V. 28/6/’40, pag. 837; Verordeningenblad voor
het bezette Nederlandsche gebied, Stuk 4 d.d. 20 Juni).

BOEKBESPREKINGEN.
Dr. Ii. con Rozycki:
Die Kriegswirtschaf t.
(Leipzig 1940; Verlag W. Kohlhammer.
Prijs R.M. 1.50).

De huidige wijze van oorlogvoeren eischt, dat het
economische leven geheel op den oorlogstoestand wordt
ingesteld. Aan de vraagstukken, welke uit de onontkoom-
bare overgangsmoeilijkheden voortvloeien, was in Duitseli-
land gedurende de laatste jaren reeds veel aandacht ge-
wijd. Maatregelen ter voorbereiding der oorlogseconomie
werden in grooten getale getroffen, zoodat reeds sinds
geruinlen tijd van een ,,Wehrwirtsehaft” kon worden
gesproken. Hierdooi was het hij het uitbreken vn den
oorlog mogelijk snel de noodige maatregelen te treffen,
teneinde het econorbisch leven met de nieuwe omstandig-
heden in overeenstemming te brengen.
Een dergelijk in zijn uitvoering zeer ingewikkeld stelsel
heeft echter tot voorwaarde, dat de burgerij de verande-
ringen niet alleen kent, doch ook hun bedoeling leert
begrijpen. Dit kennen en vooral het begrijpen te bevor-
deren is het doel van het hier aangekondigde boekje.
liet boek biedt dus niet een theoretische bespreking
der oorlogseconomie, zooals de titel wellicht zou doen
vermoeden, doch het geeft, aan de hand van de thans
geldende wetten en bepalingen, een overzicht van het
Duitsche economische stelsel in oorlogstijd. Als zoodanig
past het volkomen in de reeks ,,Neugestaltung von Recht
und Virtschaft”, welke door C. Schaefîer wordt uit-
gegeven, in de eerste plaats ten behoeve van studeerenden.
Dit werkje verdient echter algemeener aandacht; het is
al lerni i nst een droog leerboekje, doch een belang’vekkend
en zelfs boeiend geheel, zoowel uit hoofde van het
•onderw’erp als van de wijze, waarop dit is behandeld.
Over liet belang der besproken stof zal weinig twijfel
bestaan. Achtereenvolgens wordt een oveizicht gegeven
van de regeling der goedeuerivoorziening, de financieele
en belastingpolitiek, met als sluitstuk de loon- en prijs-
politiek. Hierop aansluitend zijn de volgende hoofdstukken
gewijd aan het arbeidsrecht en de sociale politiek in oor-
logstijd. Daar Duitschland reeds vôôr het uitbreken van
den oorlog in een toestand van volledige bezetting der
productieve krachten verkeerde, is de vei’deeling der
besclukbare arbeidskrachten over de te bereiken doel-
einden een zeer belangrijk vraagstuk.
liet gedeelte, waarin de t.a.v. den arbeid getroffen
maatregelen worden besproken, is mede dabrcloor in liet
bijzonder belangwekkend. hetzelfde kan wordèn gezegd
van de bepalingen omtrent het verkeer, inzonderheid
liet automobielverkeer. 1)eze hebben ten doel het burger-
lijk autovervoer te beperken tot maximaal 15 pct. van
dat in de periode voor den oorlog. Mede in verband met
voorzieningen t.a.v. de belasting, is daardoor een reeks
nieuwe maatregelen noodzakelijk geworden. Strafbepa-
lingen op de niet naleving van deze en andere voorschriften
besluiten het boekje.

Een zeer gevarieerde inhoud is hier dus in beknopt
bestek bijeengebracht. De wijze, waarop dit is geschied,
valt te loven. Aan de opsomming der eigenlijke bepalingen,
zijn telkens korte idleidende opmerkingen over de theo-
retische zijde van de vraagstukken toegevoegd, welke,
hoewel zeer beknopt gehouden, toch vaak een scherp
beeld van het probleem geven.
liet pleit voor den auteur, dat hij, ondanks het be-
perkte bestek, zijn bedoelingen helder heeft weten te
formuleeren. Dat een dergelijk vereenvoudigingssysteem,
vooral indien dit op zoo klare wijze wordt toegepast, risico’s
in zich bergt, zal vermoedelijk ook de auteur ons willen
toegeven. Na lezing van dit boekje zou men geneigd zijn
het geheele probleem der ooulogseconomie als volledig
opgelost te zien. Of echter alle uitvoeringsmoeilijkheden
nu reeds te overzien zijn, valt te betwijfelen. II. VV. L.

ONTVANGEN BOEKEN EN BROCHURES.

BOE KEN.

De graanwet can
1835, door Dr. E. L. Kramer:(Amsterdam
1940; H. J. Paris. Prijs 12.90.)
H. C. Th. Crone
1790-1940. Gedenkboek ter gelegenheid
van het 150-jarig bestaan der firma op 2 Juni 1940
(Amsterdam 1940).
Ta’rief wel
1934,
zooals deze laaisielijk werd gewijzigd bij
de wel van
14
Dec.
1939, S.
No.
408, door F. W. A.
M. Paymans. Supplement 6 (Gorinchem 1940; J.
Noorduijn en Zoon N.V. Prijs 1 5.90. Ook verkrijgbaar
als afzonderlijke overdruk in band onder den titel
,,Het Tarief der Invoerrechten”).

BROCHURES,

P. T. T. Bedrijfsbeelden.
Serie C. No. 1.
Noor de a,utoma-
tisclie telefoon.
(‘s-Gravenhage 1940; Rijksuitgeverij.
Prijs f 0.25.)

De nieuwe (vetgeving.
Wetgevende maatregelen, afgekon-digd na 10 Mei 1940, met uitzondering van de beslui-
ten en heschikkingen betreffende de distributie, ver-
zameld door mr. C. Vlot, le jrg. No. 1 (Zeist 1940;
hhitg. bureau Van Lonkhuyzen. Prijs hij abonn. f 0.75.
Losse nummers 1 1.-).

MAANDCIJFERS.
HYPOTI [lELC
1116N’I’E IN
N.EDJ6RLAN 0.

A
n-

tien II aag

1933

.

. .

497

4.98

4.93

5.01

4.98

4.70

4.89
1934

. . . .

449

4.65

4.69

4.95

4.80

4.52

4.65
1035

. . .

4.54

4.54

5.58

4.80

4.50

140

4.44
1936

. . . .

4.58

4.69

4.63

4.876

4.50

4.47

4.51
1937

. . . .

4.-

4.-

4.04

4.34

4.-

4.12

4.03
1938

….

3.74

3.77

3.72

3.91

3.81

3.79

3.59
1939

. . .

3.76

3.80

3.82

4.08

3.83

3.93

3.63

Jan.

1039

3.50

34

3.75

4-34
1
)

3.35

35
Febr.

3.50

34-4

3.75

4-34 ‘)

3.57

34-9
M’aait

3.50

34

3.75

4.-

4-3k
‘)

4.-

31
April

3.50

34

3.75

4-34 ‘)

3.70

34
Mei

3.50

34

3.75

4.-

4-34 ‘)

3.74

3H
Juni

3.50

39-4

3.75

4.25

4-34 ‘)

4.-

35
Juli

3.50

39-4

3.75

4.-

4-34 ‘)

3.82

39-4
Aug.

4.-

4

3.50

4-34 ‘)

34
Sept.

4.25

31

4.-

4-35 ‘)

4
Oct.

4.06

4.-

4.25

4

4.35

3-4
Nov.

3.75

4-5

4

4.32

4
Dec.

4.50

4-4

4.25

4-45

4.42

4

.Tan.

1940

150

4-4

4.50

4.75

4-45

4.50

1-4
Febr.

1
.50

4.50

44

4-5
Maart.

4.12′

4.37′

44

6.23

4-4
April

6.25

4.50

44

4.31

1,17
Mei

4.-

44

4.37′

44

4.47

4.2
Juni

4.75

– ‘)

6.50

‘) Op gebouwen deels 4 pCi., deels 34 pCt.; op landerijen 35
pct.
;

‘) Op gebouwen 4 put.; op landerijen 34
i.(t.
‘) Op gebouwen 4
.pCt.;
op landerijen deels 35 p(;t.; deels 4
pCt. ) Op
landerijen 4 pCt.;
op andere objecten 41 pCt. ‘) Niet ontvangen.

440

.

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

10 Juli 1940

STATISTIEKEN.

STAND
VAN ‘s
BIJI{S
KAS.

Vorderingen

1
29

Juni 1940

1

22 Juni 1940
Saldo

van

‘s Rijks Schatkist
bij de Nederlandsche Bank

t

4.774.712,08
Saldo b. d. Bank voor Ned.
t

340.726,44
130.68027
Voorschotten

op ultimo Mei
1940

aan

de

gemeenten
verstr. op a. haar uit te kee-
ren

hoofds.

der pers.

bel.,

Gemeenten

…………….

aand.

in

de

hoofds.

der
grond bel. en der gein. fonds-
bel., alsmede opc. op die be-
lastingen en op de vermo-
..

.-

gensbelasting

………….
Voorschotten aan Ned.-Indid’)
,,

61.630.350,88
,,

62.814.239,06
Idem aan Suriname
1)
9.553.499,73
,,

9.553.499,73
Kasvord.

weg.

credietverst.
80.976.195,16
,,

81.956.809,16
Daggeldieeningen tegen onder-
pand………………

….



Saldo

der postrek. v.

Rijks-
a/h.

buiteni
.
……………

48.539.872,39
,,

77.093.528,26
Vord. 01) het Alg. Burg. Pen-

……

comptabelen

… …………

– –
sioenfonds

‘)

………………
ord

op andere Staatsbedr.
en

instellingen

‘)
63.124.653,61
,,

58.536.729,41
Ver p1
i
c h t in gen

Voorschot door de Ned. Bank
ingev. art. 16 van haar oc-
14.090.643,92

Voorschot door de Ned. Bank
in reken.-cour. verstrekt

Schatkistbiljetten

in

omloop
83.247.000,-
t

83.247.000,-
Schatkistpromessen in omloop
,, 421.200.000,-‘)
,, 396.500.000,-
1
)
Daggeldleeningen
Zilverbons in

omloop

……
21.108.055,-
,,

21.121.427,50

trooi verstrekt

………….

Schuld op ultimo

Mei

1940
a/d.

gem. wegens a. h. uit
te

keeren

hoofds.

d.

pers.
bel.,

aand.

i.

cl.

hoofcls.

(l.
grondb. e. d. gem. fondsb.
alsm. opc. op die bel, en op

de

vermogensbelasting ….
2.760.220,01
,,

2.760.220,01
Schuld aan Curaçao
‘)
……
360.834,24
,,

410.834,24
Schuld

aan

het

Alg.

Burg.
Pensioenfonds
1)
10.831.401,23
923.321,75
Id. a. h. Staatsbedr. der P.T.

…..

en

T.

)

…………….

…….

187.938.851,77
,, 212.336.105,20
Id.

aan

andere Staatsbedrij-

…..

ven

‘)

………………


22.500.000,-
,,

22.500.000,- Id. aan div. instellingen
‘)

. .
;,
.
50.233.904,73
,,

150.399.075,86

‘)
In rekg. crt. met
‘5
Rijks
Schatkist,

‘) Rechtstreeks
hij

de
Nederlandsche Bank t I6.000.000,-
‘)
Idem t
16.000.000,–
DE NEDERLANJ)SC1IE BANK.
Verkorte balans op 8 Juli 1940.
Activa.
Binnenl. Wissels,

1, Hfdbank.

t
70.979.177
Promessen, enz.

Bijbank.,,
746.238
in disconto

(
Agentsch.

,,
4.338.487
t

76.063.902
Papier op het Buitenland
. .

t
300.000
Af: Ve,’kocht maar voor de
bank nog niet afgeloopen

300.000
Beleeningen
mci.

1,
I-lfdbank.

t
148.048.062
‘)
voorschotten in
.
, Bijbank,

,,
6.067.702
rekening-courant
(
Agentsch.,,
68.435.613
op onderpand
222.551.378
-.
Op Effecten

enz.

……..

t
221.144.099
‘)
Op Goederen en Ceelen ….

..
1.407.278
222.551.378 ‘)
Voorschotten

aan

het

Rijk

………………
10.427.814
Munt en muntmateriaal:
Gouden munt en gouden
muntmateriaal ……….t 1.115.701.997
Zilveren munt,

enz.

……

..
11.156.382
1.126.858.379
Belegging van kapitaal, reserves en
pensioenfonds
,,

45.946.029
Gebouwen en meubelen dbr Bank
…………..
4.500.000
Diverserekenlflgen

……………………….
15.163.440

t

1.501.810.944
Passlva.
Kapitaal

…………………………….
t

20.000.000
Reservefonds

…………………………..
4.454.251
Bijzondere

reserve

……………………….
13.494.513
Pensioenfonds

…………………………..
10.895.198
Bankbiljetten

in

omloop

………………….
1.246.013.015
BankassignatiOn

in

omloop

………………..
107.505
Rek.-Courant, Van het Rijk

t

saldo’s

Van anderen

,,
204.345.586
204.345.586
Diverse

rekeningen

…………………….
2.500.873
f1.501.810.944

Rs,hikhnr

me.taslsaldo

………………..
546.692.952
Minder bedrag aan bankbiljetten in omloop dan
waartoe de Bank gerechtigd is …………
..-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de Bank onder-
gebracht

…………………………….60.000.000
1)
Waarvan aan Nederlandsch-Indië
(Wet van 15 Maart 1933, Staatsbiad No. 99) t

57.977.150

Voornaamste posten in duizenden guldens.

Gouden
1

.
0sru-
Andere
Beschikb.

1
Dek-
Data
munt en
‘)I
L
opeischb.
Metaal-

1

unt2n ater.
schulden saldo

1
perc.
8

Juli
‘I
1.126.858 1.246.013
204.346
546.693
±78
1

,,

’40i
1.115.545
i

1.249.090
215.845
540.532
72
24

Juni ‘401
1 .1 15.544
1

1.219.284
190.545
562.708
79
6 Mei

‘401
1.160.287
1

1.158.613 255.183
607.242
83
otaal

1
Schatkist-
B elee-
Paner
.Dala
bedrag
prom
op het
reken. disconto’s
rechtstr.
ningen
buitenl.
SL.
8

Juli

‘401
76.064
1

60.000
222.551
1

300
15.163
1

,,

‘401
72.621
57.000 234.074
1

300
16.570
24 Juni ’40!
38.341
1

16.000
228.359
1

300
16.177
6 Mei

’40!
9.853
1


217.756
1

750
20.648

‘)
Per 1 April 1940 herwaardeering van den goudvoorraad op basis
van een depreciatie-percentage van 18 pOt.
DUITSCHE IUJKSBANTC.

Goud
Rent en-
1

sdere wissels
1
Belee-
Data
en
bank-
chèques
en
fin
gen
deviezen
scheinen
schathistpapier
1
29 Juni
375.7
l
12.61 -1,2
25,1
22

-1940
77,5
386,0
1
11.828,0
1

22,4
15

1940
77,7
368,8
1
11.940,2
1

28,5
23 Aug.

1939
77,0
27,2
1
8.140,0
1

22,2

Data
tlffec-
1

Diverse

‘1
Circu-I
Rekg.-
Diverse
ten
1

Activa
1

latie
1

Crt.

l

Passiva
29 Juni ’40
143,0

I
1.862,6

1
12.785,3
1

1.853,6

I
470,9
22

’40
133,1

1
1.397,8

1

11.966,2
1

1.477,8

1
451,0
15

’40
116,0
1

1.386,0.

1
12.137,1
1

1.422,0

1
431,6
23 Aug. ’39
982,6
1

1.380,5

1

3.709,8
i

1.195,4

1

454,8
BANK
VAN
ENCELAND.

J3ankbilj.
Bankbilj.I
Other Securities ,Disc. and
Secte-
Data
Metaal
in
in Bank.
circulatie
Deparlm.
Advances
rities
4

Juli

40
1.770
608.180 22.050
5.450
23.190
26 Juni

’40
1.730
602.150
28.080
4.710
23.540
19

,,

’40
1.720
589.050
41.190
3.540 26.970
12

’40
1.750 578.370 51.870 3.890 22.990
23Aug.’39
_247.263
508.064
38.353
5.711
24.334
OtherDeposiis
Dek-
Dala
00v Se.
Public
Depos.
Reserve
kings-
Lerc.
Bankers
Other
Acc.
1
)
4

Juli

’40
171.230
16.600
140.120
48.830
23.580
11,5
26

Juni ’40
151.100
57.970
82.750
50.330
29.570
15,5
19

,,

’40
130.550
35.280
103.730
46.870 42.660
23,0
12,,

’40
123.980
34.890
103.160
48.360
53.310
28,6
23 Aug. ’39
99.666
22.371
92.132
36.229 39.199 26,0
‘)
Verhouding tusschen Reserve en Deposits.
KOERSEN TE LONI)EN.

Plaalsen en
Not.
zjza Ju»

u
za juni
110 JOu
40
0 J’UI
landen
_
eenh.

_
Laagste _Hoogste _
1940

_
Laagste

Hoogste
_1940

Officieel:
New York
S P. £
4.021

4.031
4.03
4.021
4.038

4.03
Parijs
Fr.p.
176.50 176.75



Stockholm Kr.p.£
16.85

16.95 16.90 16.85
16.95

16.90
Montreal
$ p. £
4.43

4.47
4,45
4,43 4,47

4,45
Buenos Aires
Pes.p
17.-

17.13 17.061
17.-
17.13

17.061
Niet -Officiéel:
Alexandriê
P. p. £
97.50

97.50 97.50 97.50 97.50

97.50
Athene
Dr.p.
525
1
525

525
525
525

j
525
Bangkok
Sh.p.Iical
22.18
122.18
22.18
22.12
22.18

-22.12
Bombay
d.p.r.
18.-
18.-
18.-
18.-
IS.-
18.-
lludapest
P. p. £
20.25
21.50
2-1.25
20.-
21.25
20.-
hongkong
Sh.p.I
IS.-
15.- 15.-
15.-
15.-
15.-
Istanbul
T£p.£
515
515
515 515
515
515
Kobe
d.

p.

yen
14.50 15.68 14.94
14.68
15.81
15.56
Lissabon
(scu.p.g
101.-
100.-
100.50
lOO.-
100.50 100.25
Madrid
Pt.p.
£
37.50 37.70
37.70
37.70 37.70 37.70
Montevideo
(l. p. £
22.- 24.-
22.-
22.50 22.75
22.75
Rio cle Janeiro
d. P.

mii.
3.25
3.43
3.25 3.25 3.25
3.25
Shanghai
cl. p. $
3.57
4.-
3.90
3.85
3.91
3.91
Singapore
I
d.
p. $
28.18 28.18
28.18
22.18
28.18
22.18

KOERSEN
TE
NEV-YORK.
(CaSio).
Data
Londen

Parijs
Berlijn
Amsterdam
(S
per
£)

(5
per
100
fr.)(S
p.
100
Mle.)
($ p.
/100)
2

Juli 1940
3.80


40.05
1
)

3

,,

1940
3.82


40.05
1
)

4

,,

1940




5

,,

1940 3.69


40.05
1
)

6

1940
,,
3.77

40.05
1
)

8

,,

1940
3.7631.


40.05
1
)

10

Juli 1939
4.68
1
1,,

2.641!,,
40.1211
2

53.10’1,
Muntpariteit
4.86

3.90’1, 23.81’1,
40
1
1
1
,
‘)
Nominaal.
ZILVERPRIJS
OOUDPIUJS
Londen’)
N. York’)
A’dam’)
Londen
4)
2

Juli

1940..
21
1
/1,
3431,

2 Juli

1940..


1681-
3

,,

1940..
21
3
1,
34
1
1
4
3

,,
1940..


1681-
4

,,

1940..
21
3
14

34’/,

4

,,
1940..


1681-
5

1940..
,,
21
1
/,,
34
1
1,

5

,,
1940..


1681-
6

,,

1940..

34
5
1,

6

,,
1940..


1681-
8

,,

1940..
21
11
1,,
34
3
1,

8

,,
1940..


1681-
10

,,

1939..
16
1
/,,
36
1
/,

10

,,
1939..

2125
14816

23 Aug. 1939..
20
1
1,,
37
1
14

23 Aug. 1939..

2110
14816
1
1,
1)
In pence
p.
oz.
stand.

‘)
Foreign silver in
$e.
p. oz.
tine.
‘)
In guldens per Kg.
100011u00.

‘)
In sh.
p. oz.
tine.

Auteur