20
9
JAARdANG
ÂUTËÜ11?EOHT VÔO1?.g0?JDN.
Economisch-‘Statistischè
Beri*chten’
ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL, NIJVERHEID, FINANCIËN EN VERKEER
ORGAAN VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJN VAART
UITGAVE VAN HET NEDERLANDSCH ECONOMISCH INSTITUUT
5 JANUARI 1916
No. 1
COMMISSIE
VAN REDACTIE:
P.
Liet tinok; N. J. Polak; J. Tinbergen; F. de Vries en
S. ‘M.
R. A. van der Valk (Redacteur-Secretaris).
Redactie-adres: Pieter de Boochweg 122, Rotterdam.
Aangeteekende stukken: Bijkantoor Ruigeplaatweg.
Telefoon Nr. 35000. Postrekening 8408.
Advertenties f 0,50 per regel. Plaatsing bij abonnement
volgens tarief. Administratie van abonnementen en adver-
tenties. Nijgh
d
van Ditmar N.V., Uitgevers, Rotterdam,
Amsterdam, ‘s-Gravenhage. Postchèque- en giro-rekening No.
145192.
Abonnementsprïjs voo, het weekblad franco p. p. in
Nederland f 20,—. Buitenland en ^koloniën f 23,— per
jaar. Losse nummers 50 cents. Economisch-Statistisch
Kwartaalbericht
f
1.—. Leden en donateurs ontvangen
het weekblad en het Kwartaalbericht gratis en een reductie
op de verdere publicaties. Coivjunctuurnummar 60 cents.
INHOUD
Blz.
EEN TERUGBLIK ……………………………….
193
Het conjunctuur- en crisisvraagstuk ‘oor den oorlog
door
Prof.
Dr. G.
W. J. Bruins
……………….
195
Het conjunctuuronderzoek in Nederland door
Jhr. Ir.
lI.
J.
de Bosch
Kern per
……………………..
197
Deside rata op het punt van conju nctu urstatistiek dooi.
Prof.
Dr.
J.
Tinbergen
……………………..
199
De stand van de rente en de verbetering der conjunc-
tuur
door
Prof. Dr.
H.
Frijda
…………………
200
Structuurveranderingen in het bankwezen door
Prof.
Mr.
Dr.
G.
S.
l’crrjn
Stuart
………………..
202
Economische peognose door
Dr. W. L.
Va.lk.
………
204
Prijsdaling
van
landbouwproducten
als
conjunctuu
1
.
–
factor door
Prof. Dr.
P.
Lief tinck
…………….
‘206
Periodieke bankberichten en hun waarde voor het con-
junctuur-onderzoek door
Dr. ‘W. Mautner
………
207
Economisch-Technologische
Instituten
in
Nede land
door
Dr. S. S. H. A. van der Vulic
…………..
209
Conju.nctuurvoorlichting door
F. Weinrab ……….211
AANTEEKENINGEN:
Overzicht van bankberichten in bii.inan- en ‘buitenland
door
Dr. W. Mautner ., ……………………..214
STATISTIEKEN
………………………………
216
Geidkoersen. — Wis8elkoersen. –
Bankstaten.
000.
–
27 FEBRUARI 1935
EEN TERUGBLIK.
De periode, tusschen ht verschijnen van het eerste
en het duizendste nummer van ons blad, heeft zich.
gekenmerkt door een snelle ontwikkeling van het
conjunctui.ironderzoek, zoowl in Nederland als in
het buitenland. Het is daarom zeker van belang om bij de mijlpaal,
die ,,Economisch-Statistische Berichten” hebben ‘be-
reikt, aandacht te schenken aan de ontwikkeling van
het conj’unctuurvraagstu’k en daarmede annex zijnde
problemen. Want ook dit weekblad heeft in den loop
der jaren op dit gebied een verandering ondergaan. Opgericht als samenvattend herichtenorgaan, heeft
het langzamerhand een ander karakter gekregen,
doordat het zich naast artikelen 0v-er allerlei actueele
vraagstukken tevens is gaan toeleggen op beschou-
vingen over conjunctuurproblemen. Deze ontwikke-
ling is mede te danken aan de oprichting van het
Nederlandsch Economisch Instituut, zooals hieronder
nader zal blijken.
* *
t
Op 5 Januari 1916 zag het eerste nummer van
,,Economisch-Statistische Berichten”, welk weekblad een leemte in de economische berichtgeving beoogde
aan te vullen, het licht. Eenige jeugdige personen in den lande, van wie enkele reeds posities van b’etee-
kenis in het maatschappelijk leven bekleedden, sloe-
gen onder leiding van Prof. Dr. G. W. J. Bruins de
handen ineen en gaven hiermede gevolg aan den
reeds veel geuiten wensch den studenten der Neder-landsche ‘Handels-Hoogeschool systematisch en ge-‘
regeld de voornaamste conjunctuurgegevens voor te
leggen.
Het blad volgde gedeeltelijk het voorbeeld van en-
kele huitenlandsche bladen. Men meende de rol van
herichtgeefster van de dagbladpers als weekblad te
moeten aanvullen, zich naast de dagbladen tot de
hoofdzaken te bepalen en statistisch materiaal, korte overzichten en vergelijkende cijferkolommen samen
te stellen en achtte daartoe in het begin van 1916
den tijd gekomen. ,,Immers indien ooit”, aldus het
inleidend artikel van het eerste nummer, ,,dan heeft
thans een dergelijk blad, ook al moet het zich aan-
vankelijk zekere beperkingen opleggen en al zal in den eersten tijd het reproductieve karakter wellicht
meer op den voorgrond staan, hier te lande een taak
te vervullen. Het groote economische gebeuren van
onzen tijd, de economische verschuivingen, die zich
in deze dagen in de internationale samenleving vol-
trekken, zijn ook voor ons land van de grootste betee-
kenis. Ieder pogen tot vermeerdering van kennis op
dit gebied en tot zooveel
mogelijk
zelfstandig Neder-
landsche voorlichting, dient thans meer dan ooit een
nationaal belang!”
Hoewel er
irf
de 19 jaren, die sedert het neer-
schrijven van deze regelen zijn verloopen, veel is
veranderd, zijn de woorden van de oprichters heden
meer dan ooit ‘van toepassing en in grootere mate nog mag de inhoud van ‘het weekblad op de belangstelling
van hen, die bij handel en nijverheid, iinanciën, of
194
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari 1935
verkeer geïnteresseerd zijn, aanspraak maken. Na-
tuurlijk heeft de indeeling van het blad in den loop
van dezn tijd wijzigingen ondergaan en zich, waar
dat noodig bleek, aan veranderde eischen aange-
past. Maar hoofddoel is en blijft vermeerdering van
kennis omtrent het economisch ge’beuien en dat hier-
aan behoefte bestond is na de oprichting bij voort-
during gebleken. Aanvankelijk opgezet als een ‘berich-
ten-orgaan, heeft het zich tot een leidend economisch
periodiek ‘kunnen ontwikkelen, een periodiek, waarin
vooraanstaande personen uit het économisch en
sociale leven hun meeningen naar voren brengen en
talrijke actueele vraagstukken behandeling vinden.
1-let stelde zijn kolommen open voor het deskundig
oordeel van ‘een ieder en beoogde te iijn een neutrale
tribune, waarin deskundigen vaû verschillende rich-
ting het woord werd gelaten.
Er werd naar gestreefd om naast de vraagstukken,
die zich in Nederland en Ned.-Indië voordoen, ook
de
belangrijke
problemen uit het buitenland te belich-
ten, waarvoor naast de gewone kolommen speciaal de
rubriek ,,Buitenlandsche medewerking” zorg droeg.
Kortom, het weekblad stelt zich niet voor een vaktijd-
schrift of wetenschappelijk economisch orgaan te zijn,
doch richt zich tot allen, zoowel in als buiten het
bedrijfsleven, wier belangstelling zich uitstrekt tot
het wereidgebeuren op economisch en economisch-
politiek terrein.
* *
*
Op 29 December 1916 had de oprichtingsvergade-
ring van het Instituut voor Economische Geschriften
te ‘s-Gravenhage plaats, waarvan de leiding herustte
bij Mr. . G. Vissering. In den loop van het eerste
jaar van het bestaan (1916) was gebleken, dat, hoe-
zeer het blad uiteraard nog in een aanvangsstadium
verkeerde en zijn inhoud nog voor uitbreiding en
verbetering vathaar was, er voor pogingen in de in-
geslagen richting zeker waardeering bestond. Ook de
financieele resultaten waren niet ongunstig gebleken
en daarom meenden de oprichters, dat het zoowel het
weekblad als het doel, dat bij de oprichting had voor-
gezeten ten goede zou komen indien hun taak door
een breeder en meer
blijvende
•organisatie werd over-
genomen. Uit deze overwegingen werd de Vereeni-
ging ,,Instituut voor Economische Geschriften” ge-
boren, welke zich ten doel stelde de studie van econo-
mische en economisch-politieke vraagstukken in den
ruimsten zin te bevorderen en de ‘kennis dienaan-
gaande te verbreiden. Zij zou dit doel trachten te
bereiken door het uitgeven van het weekblad ,,Econo-
misch-Statistische Berichten”, en door het uitgeven
of het bevorderen van het uitgeven, hetzij alleen, het-
zij in samenwerking met anderen, van andere tijd-
schriften, studies en verdere drukwerken op het ge-bied der Vereeniging. Gedacht werd hierbij aan die geschriften, die van te grooten omvang zouden zijn
om in het weekblad te worden opgenomen en die
waarschijnlijk niet zoo gemakkelijk een uitgever zou-
den kunnen vinden. Een viertal publicaties van het
Instituut zijn uitgegeven. De moeilijkheden, die het Instituut vooral in de na-oorlogsjaren ‘heeft moeten
overwinnen waren oorzaak, dat van een op grootere
schaal aan dit voornemen uitvoering geven moest
worden afgezien.
Ter inleiding van het samengaan van het week-
blad en het Instituut voor Economische Geschriften
schreef de voorzitter,. Mr. G. Vissering, in het 53ste
nummer een kernachtig woord. ,,Eenheid”, aldus deze
schrijver, ,,is het schoone parool, waaronder deze
Vereeniging in het leven is geoepen; die eenheid
moeten wij niet alleen op militair en politiek gebied
naar buiten toonen, ook de mannen van onzen han-del, scheepvaart, industrie, bankwezen moeten van
hare
noodzakelijkheid
doordrongen zijn….Moge het
nieuwe Instituut een steentje kunnen
bijdragen
tot
de vorming van kracht en samenwerking in Neder-
land, daaronder begrepen zijne K’oloniën, en van ge-
heel Nederland tegenover den vreemde.”
Wij stonden toentertijd nog midden in den oorlog.
Maar ook zonder dezen toestand behoudt de aanspo-
ring tot samenwerking volkomen haar waarde. Ook
nu leven wij in een tijd van afsluitingen en isolemen-
ten, ook nu treffen wij in binnen- en buitenland tal
van vraagstukken, die nader onderzocht en behandeld
dienen te worden, en ook nu ‘bestaat er een Instituut
dat zich toelegt op het onderzoeken van het econo-
misch terrein in den ruimsten ‘zin. En hier komen
wij tot het tweede Instituut, dat een rol gespeeld
heeft en nog speelt ‘bij de uitgifte van ,,Economisch-
Statistische Berichten”: het Nederlandsch Econo-
misch Instituut. Een stichting, in het leven geroepen
in 1929, met een iit aanzienlijke giften samengesteld
kapitaal, die ten doel heeft onderzoekingen van ver-
schillende economische vraagstukken te verrichten,
economische gegevens door aan het’ Instituut verbon-
den krachten te doen verzamelen en uitwerken, en ge-
schriften daaromtrent te publiceeren.
Men ziet, het doel ligt niet zoover van dat van
het Instituut voor Economische Geschriften verwij-
derd, al was er door het op den voorgrond stellen
van de onderzoekingen eenig verschil in opzet. Ook
dit Instituut trok reeds spoedig de aandacht zoowel
in binnen- als buitenland en het was ‘b•na vanzelf-
sprekend, dat contact tusschen beide lichamen ge-
zocht en gevonden werd. Publicaties van het Neder-
Iandsch Economisch Instituut werden voor de leden
van het Instituut voor Economische Geschriften
tegen speciale condities verkrijgbaar gesteld, terwijl
de, inmiddels gegroeide
kwartaalsbijlage
van het week-
blad tot ‘een gemeenschappelijke uitgave werd ge-
maakt.
Toen deze
wijze
van samenwerking bleek te vol-
doen, kwam bij de wederzijdsche besturende colleges
het denkbeeld van een fusie op. Deze gedachte was
om verschillende redenen aantrekkelijk. Vooreerst
zou een versnippering van krachten kunnen worden
voorkomen. Bovendien zou het aan het weekblad zeer
ten goede komen, dat het Nederlandsch Economisch
Instituut voortaan zijn steun aan het blad zou kun-
nen geven. Ook het Instituut zou er bij winnen
als het de beschikking over een eigen orgaan ver-
kreeg. Zijn relaties en financieele kracht konden
voor weekblad en verdere uitgaven van bijzondere
waarde zijn. Zoo kwam in November 1932 het bestuur
van de Vereeniging ,,Instituut voor Economische
Geschriften” met het voorstel om beide Instituten
te vereenigen en wel door het Instituut voor Econo-
mische Geschriften in het Nederlandsch Economisch
Instituut te doen opgaan en al haar activa en pas-
siva door deze stichting te doen overnemen. Er zij
hieraan toegevoegd, dat de rechtsvorm van het laatst-
genoemde Instituut de
belangrijkste
reden was om de
vereeniging in de stichting te doen opgaan.
Wij willen niet uitweiden over de bepalingen en
regelingen die de overeenkomst bevatte, toen zij tot
s’tand kwam. Ons interesseert
bij
het verschijnen van het 1000ste nummer van de EconornisehStatistische
Berichten slechts, dat dit op een voor beide Instituten
ten volle bevredigen’de wijze plaats vond; dat de ver-
diere uitgifte van het weekblad volkomen verzekerd
bleef en het zijn reeds eigen karakter ‘zou
blijven
be-
houden. Terloops vermelden wij hier, dat het bij deze
fusie op groote schaal ook wenscheljk geoordeeld werd
om naast het weekblad een maandblad van erkende
reputatie aan het Nederlandsch Economisch Instituut
te verbinden. Hiervoor kwam ,,De Economist” in aan-
merking, waarmede reeds persoonlijke banden beston-
den, zoodat sinds Januari 1933 dit maandblad tot een
orgaan van het Nederlandsch Economisch Instituut
is geworden.
Na de formaliteiten, die de wijziging van den stich-
tingsbrief van het Nederlandsch Economisch Insti-
tuut met zich .medehracht, kwam in 1934 de fusie
ten volle tot stand, en daarmede was voortzetting van
het in .1916 begonnen werk door een grootere en
krachtige instelling gewaarborgd.
27 Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
195
Keeren wij na deze uiteenzetting over de beide
fnstituteh weder tot het weekblad terug om daar-
mede ons overzicht te besluiten.
Zeer velen hebben hun krachten aan ons blad ge-
geven, zeer velen hebben zich opofferingen en moel-
teii getroost en kunnen op het weekblad in zijn’
tegenwoordigen vorm terugzien als een vrucht, mede
van hun arbeid. Het is ons niet
doenlijk
alle mede-
werkers in dit korte bestek te memoreeren. Wij zul-
len ons derhalve moeten beperken.
8 Januari
1926
sloot Mr. G. Vissering, de al die
jaren en ook nu nog onvermoeide voorzitter, eerst
van het Instituut voor Economische Geschriften, sedert
1934 van het Nederlanasch Economisch. Instituut,
zijn overzichtsartikel ter gelegenheid van het 10-jarig
bestaan van de Economisch-Statistische Berichten met een woord van warme hulde aan Prof. Bruins.
Na een kort resumé van al hetgeen deze hoogleeraar
voor het blad gedaan heeft, is het niet verwonderlijk
dat hij, en met hem het bestuur, Prof. Bruins noode
hadden zien vertrekken. Ook nu treffen wij een zooda-
nige situatie aan. Ook nu is een steunpilaar van de
Economisch-Statistische Berichten vertrokken en is
het weer Mr. Vissering, die in November 1934 een af-
scheidswoord schreef, thans aan Prof. G. M. Ver.rjn
Stuart. Hij noemde .dezen terecht den grootën organi-
sator, aan wien het te danken is, dat het weekblad
in de tegenwoordige omstaudigheden de merkwaar-digheid vertoont zijn budget in evenwicht te kunnen
houden.
Wij mogen verder niet onvermeld laten den groo-
ten steun, welken zoowel blad als beide Instituten van
de Nederland sche Handels-Hoogeschool hebben mogen
ondervinden en nog steeds ondervinden. Wij noemen
hier onder meer het beschikbaar stellen van localitei-
ten, het gebruik van de Bibliotheek en .het Econo-
•misch Archief, enkele van de vormen waarin daad-
werkelijke steun werd gegeven. Een woord van groo-
te erkentelijkheid mag hier zeker niet achterwege
blijven.
Bij deze gelegenheid dient nog op een bijzonderheid
te worden gewezen. De groei van weekblad en Insti-
tuten zou niet in die mate als is geschied mogelijk
zijn geweest, indien de uitvoerende organen niet bij
voortduring een krachtigen steun van de zijde van
het Bestuur hadden ondervonden. Het Bestuur,
waarvan enkele leden zelfs tot de oprichters van het
weekblad behoorden, heeft door zijn voortdurende be-
langstelling o.a. tot uiting komende in hun persoon-lijke medewerking aan het weekblad en het beharti-
gen van de algemeene belangen van het Instituut,
veel bijgedragen tot de tot dusverre bereikte resul-
taten.
In zijn artikel ,,Tien Jaren” zette Mr. Vissering
uiteen, hoe het Instituut voor Economische Geschrif-
ten ernaar gestreefd had een groot aantal leden te
omvatten om daarmede zooveel mogelijk alle deelen
van het land en. alle groepen van de bevolking te
representeeren. Dit toch alleen zou handhaving van
het neutrale karakter mogelijk doen zijn. Wij be-
sluiten met enkele van zijn woorden aan te halen;
woorden, welke al die jaren voor het weekblad als
wet gegolden hebben en nog gelden en welke met
name in den tegenwoordigen tijd, nu echte ,,neutrali-
teit” zoo sporadisch aangetroffen wordt, steeds in ge-
dachten moeten worden gehouden.
,,Het weekblad mag tot geen partij behooren. Tot
Zijne kolommen mogen wel toegelaten worden, be-schouwingen, welke tot een economisch en politiek debat kunnen leiden, maar. nimmer uitingen, welke
het karakter van een strijd zouden aannemen.”
Moge het weekblad nog lang zijn belangrijke taak
op de gevolgde, onpartijdige manier, volbrengen en
moge het in steeds grootere mate getuigen van de,
vooral op een beperkt taalgebied als, het onze, zoo.
noodzakelijke samenwerking. .
.
HET CONJUNCTUUR- EN CRISISVRAAGSTUK
VOOR DEN OORLOG.
Op geen onderdeel der economie is in vergelijking
met den toestand ‘van v66r den oorlog Zulk een voor-
uitgang in de systematische verzameling en hewe-
king van gegevens aan te wijzen als op dat van het
conjunctuuronderzoek. Wat met het ietwat vage
woord conjunctuur bedoeld wordt, is thans welhaast
iedereen, wiens werkzaamheid of belangstelling ligt
op het gebied van het economisch leven, duidelijk.
V66r den oorlog was zulks alleen in Duitschiand in
eenigszins ruimeren kring het geval. Hier te lande
werd ,,conjunctuur” als een ,,Fremdwort” gevoeld,
den Amerikaan van toenmaals en eerst recht den
Engelschman, ook den wetenschappelijken Engelsch-
man, klonk het – overigens weinig gelukkige – aequi-
valent ,,business cycle” geheel onwennig in de ooren.
Toch was v6ér den oorlog de eerste aanloop reeds
begonnen. Na de crisis van 1907, deels reeds na die
van 1900, ziet men in Duitschland een duidelijk stre-
ven opkomen tot systematische registreering van het
conjunctuurverloop en het bekende werk van Mitchell
in Amerika dateert van 1913.
Wie daarmede vergelijkt, welk een vlucht deze tak
van research-arbeid gedeeltelijk reeds gedurende den
oorlog en vooral daarna genomen heeft, en de belang-
stelling constateert, die thans allerwege hiervoor be-
staat, vraagt zich eenigszins verbaasd af, hoe het komt,
dat zulks enkele jaren tevoren zoo anders was.
Een van de redenen is stellig, dat, ook als gevolg
van den oorlog, het beschikbare materiaal ‘belangrijk
is uitgebreid en verbeterd, met name wat betreft ge-
gevens van quantitatieven aard, ‘die voor een juist
‘begrip van het conjunctuurverloop van bijzondere be-
teekenis zijn. De voornaamste reden van de zoo ge-
stegen ‘belangstelling zal echter gezocht moeten wor-
den in het kenmerkend verschil tusschen de beide
perioden in quaestie.
De laatste 30 jaren véér den oorlog plegen ‘te wor-
den gekarakteriseerd als een periode van voortduren-
de en gezonde expansie, slechts enkele malen door
crisissen van korten duur onderbroken. Men kan, ge-
zien o.a. ,de voortdurende daling van de waarde van
het goud, ‘die deze periode sedert het midden der 90er
jaren kenmerkte, er over twisten, of inderdaad deze
expansie in alle opzichten gezond of althans natuur-
lijk was, hoofdzaak is, dat zij door vrijwel een ieder
en in elk geval door degenen, die, aan handel en
bedrijf deel hadden, als zoodanig werd gevoeld.
Een gezond man grübelt niet over zijn gezondheid.
Hoogstens zal hij, wanneer hij ‘door een hevige doch
kortstondige ziekte overvallen wordt, zih afvragen,
waar hij de besmetting heeft opgedaan en waaraan
zijn verminderd weerstandsvermogen is te wijten,
en zal hij zich voornemen een volgend maal wat voor-
zichtiger te zijn. Eenmaal hersteld is hij het leed ech-
ter al spoedig vergeten, en, ‘blijft een nieuwe ziekte
een jaar of zes uit, dan is er veel kans, dat zijn goede
voornemens om zich wat meer in acht te nemen even-eens in het vergeetboek zijn geraakt.
I-Ioe geheel an’ders de periode na 1918! Ook in de
z.g. goede jaren was toch eigenlijk een ieder, die zich
van den wezenlijken toestand rekenschap trachtte te
geven, er zich min of meer ‘van bewust, hoe wankel-
baar ‘tenslotte de oogeublikkelijké situatie was en hoe-
zeer de verhoudingen nationaal en internationaal door
allerlei economische spanningen werden doorkruist,
om van andere spanningen niet te spreken.
Geen wondèr, dat in een periode als deze en met
nâme seder.t den omslag van 1929 de behoefte’ aa
betrouwbare conjunctuurgegevens. in ruimeren kring
wörd’t gevoeld, evenals een zich samentrèkken van de
belangstelling op het eigenlijke crisisverschijnsel paste
ôp het’vooroorlogsche tijdperk.
Zoo was het ook inderdaad. Tegenover .de
luttele
resultaten der vooroorlogsperiode op het gebied san
het conjtinctuuroderzoek. ‘kaf met ‘volle recht gewe-
196
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari 1935
zen worden op een groote en reeds meer dan een
eeuw oude ‘belangste1lig voor dat merkwaardige, min
of meer periodiek optredende acute ziekteproces, vol-
gens anderen reinigingsproces, dat den indruk gaf tot
den ontwikkelingsgang onzer economische samenleving
te behooren gelijk onze kortstondige winter tot de wis-
seling der seizoenen. Een belangstelling, komend zoowel
van theoretisch-economischeii kant als van den kant
van het detailonderzoek en de nauwlettende beschrij-
ving, waarbij men intusschen het theoretisch denken
dier dagen ernstig onrecht zou doen, indien men uit
het feit, dat verklaring van het crisisverschijnsel het
eigenlijk doelwit was, zou willen afleiden, dat het in-
zicht in de continuïteit en het cydlisch karakter van
het conjunctuurgebeuren ontbrak.
Een gedetailleerd overzicht van de
talrijke
crisis-
theorieën en hunne varianten zal men hier niet ver-
wachten. Verschillende dezer theorieën zijn trouwens
niet met elkander in strijd doch verschillen slechts
in accent. Men kan deze theorieën met Mitchell in een drietal hoofdgroepen verdeelen, waarover een
enkel algemeen’ woord.
In de eerste plaats de theorieën, welke de oorzaak
der periodiciteit zoeken in physische omstandigheden.
Jevons’ zonnevlekkentheorie is van deze groei) wel de
meest populaire representant. Een theorie, waarvan
het verband tusschen dit solaire verschijnsel en de
oogstresultaten het zwakke punt vormt, ‘doch die voor
het overige terecht aan het agrarisch gebeuren een
zeer belangrijke plaats inruimt, een plaats, die ook
in onze, zooveel meer geïndustrialiseerde samenleving
nog van groote,
dikwijls
onderschatte beteekenis is.
Een tweede groep van theorieën legt het zwaarte-
punt op het psychologisch element, het contagieuse
en cumulatieve karakter van vlagen van optimisme
en pessimisme in het bedrijfsleven. In den regel zijn
hieraan echter verbonden beschouwingen liggende op
het gebied van ‘de derde groep,
gelijk
ook vele schrij-
vers, die onder laatstbedoelde groep
zijn
te rangschik-
ken, niet nalaten aan den psychologisehen kant der
zaak aandacht te geven.
Deze derde groep onivat hen, die ‘de verklaring in
de eerste plaats zoeken in de structuur onzer econo-
mische samenleving. Tot deze groep ‘hehooren o.a. de
overproduct,ie-, onderconsumptie- en overbespariûgs-
theorieën, die, vooral ‘in een vroegere periode, een
groote rol hebben gespeeld, naar gelang van de per-
soonlijkheid der vertolkers in vele gevallen met so-
ciaal-politieke factoren gemengd.
Eerst later voegen zich hierbij de theorieën, die de
crisis niet meer zien als •de noodwendige afsluiting
van een even onvermijdelijken ontwikkelingsgang,
doch oi het cyclisch karakter den nadruk leggen, ter-
wijl eveneens tot deze groep hehooren de theorieën,
die den m.onetairen factor op den voorgrond stellen.
Niet geheel ten onrechte heeft men, voora1na den
oorlog, aan de crisistheoretici van vroeger dagen ver-
weten, dat hun beschouwingen in vele gevallen onvol-
doende gefundeerd waren, zoo niet een louter aprio-
±istisch’ karakter, droegen. Wellicht, dat een voortge-
zette research-arbeid als de tegenwoordige deze lacune
zal kunnen aanvullen. Deze constateering hou’dt echter allerminst een on-
derschatting in van de ‘belangrijke bijdragen tot onze
kënnis van het crisisverloop, die aan het vééroorlog-
sche reserchwerk ‘oj ‘dit’ gebied te danken is. Hier
‘echter geldt wel, dat de belangstelling zich ‘in den
regel’ tot het eigenlijke crisisgebeuren en de direct
soorafgaanda en
volgende
periô’den beperkt.
Uiteraard is in de talrijke crisisbeschrijvingen, wel-
ke na schier iedere crisis het licht hebben gezien, rijp
en groen dooreen gemengd. Daarnevens. heeft ‘het
‘vooroorlogsche tijdperk echter oçk een reeks samen-
vattende gechniften opgeleverd
‘(o.a.van’.Max..:With,
Bouniatian en Tugan-Baranowski) wier- beteekenis
verre uitgaat boven die van, enkel economische. ‘be-
schrijvidg.
,
Zondert:men, de. periode na, ‘de ..Napoleoutische oor-
logen en die na den oorlog van 1870 uit, dan blijkt,
‘hij alle verschil in detail, cle meerderheid der crisis-
sen zich door een zeker scheniat’isch verloop te ken-
merken, in hoofdzaak ohderscheiden al naar gelang
zij ‘vielen in een periode van algemeene stijging of
daling der geldswaarde.
De crisissen, niet door heterogene elementen door-
kruist, plegen van korten duur te zijn. Min of meer constante tempo-verschillen laten zich aamvijzen –
zoo tussehen het verloop der goederenprijzen en het
rentevenloop en binnen de goedere.nprijzen tusscheii
agrarische en in’dustrieele producten, voorts tusschen
het herstel van den ‘binnenlandschen en den buiten-
landschen ,goederenruil – die niet alleen voor cle ‘ken-
mis van de structuur van het economisch leven van
belang zijn, doch ‘ook uit een oogpunt van prognose
hun b’eteekenis hebben.
Ook op ander gebied opent de crisisgeschiedenis
der 19e eeuw belangwekkende uitzichten. Duidelijk
treedt, om ,een enkel voorbeeld te noemen, aan den
dag, hoe de maximale ontvankelijkheici voor het cri-
sisgebeuren aan een bepaalde phase van economische
ontwikkeling – de overgangsphase tot industriestaa,
in het
bijzonder
wanneer deze zich in versneld tempo
voltrekt – ghonden is. Het is geen toeval, dat En-
geland in. de eerste helft der 19e eeuw in het centrum
stond en dat dit centrum zich in de tweede helft ‘diçr
eeuw achtereenvolgens naar Du.itschland en Amerika
verplaatste, terwijl Engeland middelerwiji een graad
van consolidatie had bereikt, die het weliswaar niet
immuun maakte voor den invloed der crisis, maar
toch de reactie veel meer aan de oppervlakte deed
‘blijven dan voorheen. Aan den andern kant ging met
deze consolidatie veeleer een toenemende gevoeligheid
in ander opzicht gepaard. John Bull can stand every-
thing except two percent haukrate. Dat cht adagium
zijn waarde nog niet verloren heeft, is de laatste we-
ken opnieuw gebleken.
Kan – en deze vraag tot sot – het rijke mate-
riaal, dat aldus ligt opgetast, ook voor ciezen tijd tot
leering strekken?
Er is misschien geen crisis, die zoozeer door hete-
rogene elementen wordt ‘doorkruist, om niet te zeggen
gedomineerd, èls ‘de huidige. Dé schematisch verloo-
pende crisis van 66r den oorlog’ had tot voorwaarde:
geen veranderig int de onderlinge verhoudingen der valuta’s en geen ingrijpen van overheidswege in het
natuurlijk procés van evenwichtsherstel. Hoe geheel
anders is het thans, moest het wellicht zijn na de ont-
zagljke ontwni’chtingen van den oorlog. Slechts één
periode uit de 19e eeuw, de eerste decenniën na het
Napoleontische tijdvak, vertoont, bij alle verschil, niet-
temin een aantal wezenstrekken, ‘die ook voor de hui-
dige periode kenmerkend zijn. Leering kan
zij
echter
nauwelijks geven, hoogstens het vertrouwen, dat onze
internationale samenleving ook ditmaal uiteindelijk
betere evenwichtsverhoudingen zal weten te hervinden.
Op het oogenblik het zuiver conjunctureele van,het
heterogene in het algemeen conjunctuurverloop te
scheiden, is een schier
onmogelijke
taak, niet alleen om-
dat de gebeurtenissen op valutagabied dit verloop – tot
zekere hoogte landsgewijs hebben uiteengeru’kt, maar
ook omdat het alom te constateeren overheidsingrij-
pen de verhoudingen in den grond heeft gewijzigd.
Kan er onder deze omstandigheden nog wel van’
een eigenlijk cojunctureel verloop gesproken wor-
den? Er zijn er,, die deze ‘vraag ontkennend ‘beant-
wôorden, en ongetwijfeld is juist, ‘dat na de tegen-
‘woordige phase onze economische samenleving in ver-
schillend opzicht anders zal,
blijken
te
zijn
geworden
dan zij ‘was. Toch is het de vraag, of deze ontkenning
niet te ver gaat en of tenslotte niet degenen, die, te-
midden,van alle verstoring uit anderen’ hoofde, niet-
temin’ook in’ het gebeuren van dezen tijd het oude
schematische conjunctuurverloop, zij het als sterk ver-
traagde film, meenen te kunnen herkennen, de waar-
heid dichter benaderen dan de eerstbedoeldé±i! . B.
27 Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
:197
HET CONJUNCTUURONDERZOEK IN NEDERLAND.
De algemene belangstelling in het verschijnsel der
ôonjunctuurwisselingen, die wij tans in en buiten
ons land waarnemen, dateert van de wereldoorlog.
Deze toch had het econômisch wereldgebouw, zoals
d’at vooral na het middén der 19de eeuw geleidelijk
was opgetrokken, hevig gesch’okt – hoe hevig zou
pas langzamerhand blijken, maar duidelijk was voors-
hands dit ene: wereldverkeer en wereldproductie wa-
ren totaal gedesorganiseerd en er was, tegenover een
geweldig tekort aan producten en, plaatselijk ook
aan productiemiddelen, aan de andere kant nieuwe
productiecapaciteit ontstaan, ingesteld op de geheel
abnormale oorlogsverhoudingen. De drang, om het
tekort in de kortst mogelijke tijd •aan te vullen, had
in de eerste paar jaren na de oorlog een ongeëvenaar-
de hoogconjunctuur doen ontstaan, spoedig ‘gevolgd
door een krisis als sinds mensenheugenis niet was
voorgekomen.
Bovendien had de oorlog volken en regeeringen min
of meer gewend aan ‘ordening in het economisch
leven, deels van hoger’hand, deels
bij
onderling over-
leg. Dit alles schiep een’ vruchtbare bodem voor ccii
actieve belangstelling in het conjunctuurvraagstuk,
met het oogmerk, te trachten de gevolgen der con-
junctuurswisseli’ngen, te vërzachten, – zo het kon,
die wisselingen geheel uit te schakelen.
Reeds in 1917 bad trouwens de Harvard Univer-
siteit te Carnbridge ij B’oston eên ,,Committee on
Economie Research” ingesteld, welks taak het was,
de wisselingen in de conjunctuur te bestudeeren, en
te trachten tussen’ de verschillende reeksen van ,sta-
tistische gegevens, die ter karakteriseering van, de
voornaamste economische verschijnselen beschikbaar
waren, een zodanig verband vast te stellen, dat uit
de getallenreeksen als het ware zou zijn af te lezen,
in welke conjunctuurfaze men zich bevond. Zelfs hoop-
te men in deze cijferreeksen het economisch mecha-
nisme z6 tot uitdrukking te kunnen brengen, dat een
voorspelling ten aanzien van het oonjunctuurverloop
voor de naaste toekomst
mogelijk
zou zijn. Na veel
zoeke.n en zorgvuldig vergelijken kwam de Commis-sie na enige jaren met de bekende ,,economisehe ha-
rometer” voor de dag, die ‘zij nog steeds als grondslag
voor haar oonjunctuurkarakteristiek gebruikt, al zijn
de cijferreeksen ook herhaaldelijk gewijzigd.
Ook de tijdens de oorlog ingestelde Federal Re-
serve Board hield zich met het conjunctuuronder-
zoek bezig, en wel op internationale grondslag. In
1921 kwam tot stand de Lond’on & ‘Câmhridge ‘Eco-
nomic Service onder leiding van de professoren
Bowley en Keynes, dat zich eveneens een prögram
van internationale samenwerking stelde ën ook tot Nederland, en wel tot het Centraal Bureau voor de
Statistiek het verzoek ‘richtte, daaraan mee te wer-
ken. In deze tijd ontstonden. verder centra vooc6n-
junctuuronderzoek in. Italië, Frankrijk en edkelè,’â-
dere landen, en tegénwoordig is er
bijna
geen land
van betekenis, waar de conjunctuurstudie, of ten
minste de eonjunôtuurbeschrjvin iiiet door een ‘bij-
zonder instituut beoefend w’ordt.
Het Nederlandse Conunctuuronderzoek’ bij het
Centraal Bureau voor de Statistiek.
In ons- land was het het- Cetraa1′ Bureau voor de
Statistiek, dat zich het eerst tot de conjiinôtuurstu-
die-zette. Een van de vôornaainste motieven”voor dit
Burèau om’ het con’ju’üctuuronderzoek zelf ter– hand
t nemen, en dit niet aan- een p’arti’uliere’ instelling
over’ te laten, -‘btoiid ‘-in de waarb’ôrg voor oxpartij-
digheid-en wetenshaipeiijkheid•dié het Buread -kon
geven, -‘en die blijkens het werk, da sommige ‘buitn-
landse instellingen te zien áávefi
l.
bij’ï partiôüliete
lichame -niet steeds aaüwéisg’ mocht- *Ïdén»gêaèh’t-.
Bovendien ws eeii instefling, vaa-r heïovèrweende deel van de statistische *aarnerningsdiehst van óns
land gecentraliseêrd-*as, bete
r
: ‘da- enig pâ-rticuiier
instituut -voor die arbeid geautilleerd.’
Maar, oest ‘liet Cetraal Bureau voor de Statis-
tiek aan de ene kant het aangéwezen lichaam ge-
acht worden om deze studie ter -hand te nemen, dit
neemt niet weg, dat zelfs voor dit Bureau de outil-
lage in de aanvang nog verre van volledig was. Het
statistisch materiaal was in 1921 nog zelfs bepaald
schaars, altans op economisch terrein. Wel was –
zoals bekend mag worden geacht – gedurende• de
oorlog in dit’ opzicht ook in ons land reeds veel
verbeterd en was de officieele statistiek, aanvanke-
lijk overwegend sociaal georiënteerd, door de oorlogs-omstandigheden deels in de ‘gelegenheid gesteld, deels
direct ertoe geleid, zich meer met de economische
kwesties bezig te houden (men denke slechts aan de
reorganisatie van de handeisstatistiek en de instel-
ling van de productiestatistiek in 1917), ‘maar er
ontbrak ‘nog veel, dat onontbeerlijk geacht moest
worden, om zich een ‘behoorlijk overzicht te kunnen
vormen van de economische toestand, vooral van de
‘toestand van het ‘ogenblik. Zo ontbraken indexcijfers
der •groothandélsprjien, van de effectenkoersen, van de iiidustrieele productie, van het loonpeil enz. Eerst
geleidelijk kon in deze leemten voorzien worden, voor-
al bmdat de werkzaamhedén voor het conjunctuur-
onderzoek aanvankelijk in hoofdzaak slechts waren
opgedragen aan één ambtenaar, die ook nog andere
onderwerpen te verzorgen had. Ook de commissie
der Harvard Universiteit had bewezen, dat met het
samenstellen – van een ,,economische barometer” ge-
ruime
tijd
gemoeid was. –
Behalve op kritische beschouwing van het be-staande materiaal en de aanvulling daarvaxi met
nieuwe gegevens, was in de allereerste tijd de aan-dacht v’ooral’ geriôht op, de samenstelling van een
ecohomische baroneter volgens het Amerikaanse
voorbeeld. Gaandeweg bleek echter, dat dit denk-
‘beeld voor Nederland – diende ‘te worden prijs ge-
geven. Voor een klein laxid als’ het onzC, welks econo-
mische conjunctuür, mede doôr de grote plaats die
in- en uitvoer daarin inneme, in zo sterke mate
van het buitenland afhankelijk is, was het niet mo-
gelijk een zodanige regelmaat in de loop van enkele
statistische reeksen vast te stellen, dat ‘die voor het
gestelde doel konden dienen. Enige kans van slagen kon zoiets alleen hebben in ‘een gebied, dat in hoge
mate autonôom was, cxi zelfs dan ,nog ,- wie de
,,aflezingen” van de ilarvard-barometer nauwkeurig
gevolgd heeft,zal dit beamen- – is,die barometer een
ver van onfèilbaar instrument. Daarbij kwam, dat
het, zij het ook onuitgesproken, doel van een econo-
mische barometer is, het .conjunctuuryërloop voor de
naaste’ toekomst te voorspellen en hiertoé, dit stond
van de hegunne vast,, mocht ‘het Centraal Bureau
voor de Statistiek zich nimmer laten verleiden. Toch
meende men aanvankelijk, het denkbeeld van een
economische -barometer niet gëheel te behoeven vër-
laten, maar daxi op een veel -bredere basis, en zon-
der aan het samenstel der cijferreeksen het karakte
van een nx.in of meer autdmatisclie conjunctuuraan-
wijzer .toe te kennen.
::,-.
In”, de loop van 1926′ kwam nu een samenstel ‘van
21. cijferreeksen tot ‘stand, alle uitgedrukt in procen-
ten van de gemiddelden. over de periode 1921-1925.
Deze werden in grafische vorm gepubliceerd als ,,Ne-
derlandsche . Oonj unctuurlijheti 1919-1926″, welke
ve’rscheneii als, bijlage van de E’donomische en Sociale
Kroniek over’ het 4de kwartaal. 1926. Hiermee be-gint: :de’eigeh publicâtie van het’ conjunctuuron4r-
zoek door’ het’ Centraal Bureau voor de Statistiek.
Hit: aantal lijnen werd spoedig tQt 57 uitgebreid.
‘Door eentijdeljke uitbreiding ixtn h9t persone,e1
in’ 192-’28; gévolg. van bijiondere omstandigheden, kon’ in, d’a .jaa rner ,.werlç gemaakt -worden van de
conjujietuurstüdte. Eén.”nader: onderzoek van – de57
lijên, leiddeieit’oØ,,: ,a,t ‘hun aantaL werd .ingek-rom-
pen’.tot 26dis mer in het-bijzonder voor, het con-
junëtnuryerloop ‘. representatief geacht konden wor-
den.’.Teif.-aanzien y,anhet conjunctuuronderzoek werd
198
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari 1935
overigen’i meer en meer de richting ingeslagen van
het nauwkeurig zoeken naar en waarnemen van eau-
sale betrekkingen. Een begin werd ‘gemaakt met het
bijeenbrengen van statistisch materiaal nopens ‘bijzon-
clere bedrijfstakken.
Op 1 Juli 1929 trad Dr. Tinbergen ‘in dienst van
het Centraal Bureau, waarbij hem als terrein van
werkzaajflhejd het conjunctuuronderzoek werd toege-
wezen. Nu kou dit eindelijk met meer kracht worden
aangevat. Reeds aanstonds verscheen van ‘zijn hand
een ,,Proeve tot construeeren van vraagkrommen uit
seizoenwaarnemingen”, dat de richting aangaf, waar-
in de belangstelling en de werkzaamheid van de
auteur zich ook in hoofdzaak verder zou bewegen:’
de op grond van economische redeneering te vermoe-
den betrekkingen te toetsen aan de gegevens der sta-
tistiek, met behulp der mathematische methôden van
het corijunctuurouclerzoek, in het bijzonder de corre-
latierekening. In de eerste tijd ging de ‘belangs’tel-
ling vooral uit naar problemen van prijsvorming –
de eerste jaargang van ,,De Nederlandsche Conjunc-
tuur”, (waarin de ,,Conjunctuurlijnen” in 1930 wa-
ren veranderd) dragen hiervan de
duidelijke
sporen:
o.a. ,werd prijsvorming “uit vraag en aanbod onder-
zocht voor boter, aardappelneel, rundvlees en
scheepsvrachten, waarbij, wat de latere onderzoekin-
gen betreft, in het
‘bijzonder
gezocht ‘werd naar een
,,schommelmechanisme”, d.i. een samens’tel van oor-
zakelijke betrekkingen, die met innerlijke noodzake-
lijkheid uit een eenmaal in werking gestelde oorzaak
een min of meer regelmati’ge ‘gdlfheweging in een
aantal vmtrialbelen doet ontstaan.
De studies nopens die schommel’mechanismen doen
zien, dat langzamerhand het doel ruimer ‘geformu-
leerd werd en wel gezien werd in de richting van het,
op grond van economische redeneering en ‘van statis-tische waarneming, door middel van wiskundige ana-
lyse, opsporen van de endogene faktoren, die ‘het
conjunctuurverloop ‘beheersen, en het aanwijzen van
hun werking. Hierbij kwam geleidelijk •het onder-
zoe’k naar de invloed van de kapitaalvorming meer
op de voorgrond en van de afhankelijkheid daarvan
van verschillende faktoren, al’s rentabiliteit, rente-
stand, levensduur van productiemiddelen enz.
Het behoeft geen betoog, dat cle heersende econo-
mische moeilijkheden in sterke mate ‘de keus der be-handelde onderwerpen bepaalden. Zo werd meer dan
eens, en niet zonder succes, •getracht de invloed van
maatregelen van handelspolitiek of prijspolitiek op
de in- en uitvoer en de’prijsvormning yen ‘bepaalde
goederen in
cijfers
uit te drukken; zo werd de wis-
selwerking tussen loon en werkgelegenheid aan een
onderzoek onderworpen enz. In cle laatste tijd komen,
ook meer en meer studies op ‘het gebied van het
kredietwezen aan de orde.
Met deze groei van de conjunctuurstudie moest een
verandering van de vorm der publicatie gepaard
gaan. In Maart 1930 verscheen deze voor het eerst als een geheel
afzonderlijke
uitgaaf van het Oen
traal Bureau. De naam werd, zoals reeds is rnedege-
deeld, ver’anderd’ in ,,De Nederlandsche Conjunc-
tuur”; cle in’houd werd uitgebreid met een ‘tabel
Met maandcijfers en met een geregeld driemaande-
lijks conjunctuur-overzicht in tekstvorm.
De conjunctuurbeschrjvin zelf berust op een
steeds groeiend tabellen- en grafiekenmateriaal. Hier
blijkt het grote voordeel van de verbinding van het
conjunctuuronderz’oek aan het centrale statistisch
observatorium – het Centraal Bureau voor de Sta-
tistiek – terwijl -omgekeerdi het conjunctuuronder-
zoe’k voor de arbeid van het Bureau in menig op-
zicht bevruchtend heeft gewerkt. De gebieden, waar-
over het cijfermateriaal vrijwel geheel ontbreekt, wor-
den ‘steeds kleiner; onophoudelijk woxdt gewerkt aan
de verbeterink van het reeds beschikbare materiaal,
terwijl geleidelijk ‘ook door splitsing der gegevens de
verfijning van onderzoek en heschrijving ‘bevorderd
wordt. Voor de conjunctuurbeschrjving zelf wordt
aan een fijnere mathematische analyse ‘der cijferreek-
sen – uitschakeling van seiz’oeninvloeden en van
,,trend” – minder waarde toegekend dan sommige
buitenlandse onderzoekers wel doen. De reden hier-
van is ten dele hierin gelegen, dat men voor een
goede bepaling van dergelijke indices moet beschik-
ken over cijferreeksen over een niet te klein aantal
jaren, waarbij de verander’lijkheid van veel van die
in’dices een bijzondere moeilijkheid oplevert. Waar
de seizoeninv’loeden dikwijls weinig constant van
werking zijn en doorkruist worden door andere fak-
toren, wordt veelal nog cle voorkeur gegeven aan het
vermelden van die invloeden als algemene tendens,
terwijl de cijfers in ‘hun ‘oorspronkelijke waarde wor-
den gelaten. Slechts daar, waar de seizoeninvloeden ‘blijkbaar op ondub’belzinnige wijze kunnen worden
uitgeschakeld, wordt van dergelijke gecorrigeerde
cijfers gebruik gemaakt.
Het JTeder((L,?cdsc/c Economisch Instituut,
Gedurende lange tijd was het Centraal Bureau voor
de Statistiek het enige lichaam in Nederland, waar
op enigszins
belangrijke
schaal de conjunctuurstudie
werd beoefend. In Juli 1929 werd te Rotterdam aan
de I-Ian’dels-Hoogeschool een ,,Nederiandseh Econo-
misch Instituut” opgericht. Het Centraal Bureau voor
cle Statistiek stelde zich dadelijk daarmee in verbinding
om te vernemen, in hoeverre sameuwerkiug moge-
lijk zou zijn. Het bleek evenwel, dat daarvoor het
Nederlandsch Economisch Ii.i sti tuut op dat ogenblik
nog te veel in een heginstadium verkeerde. Onder-
tussen ontwikkelde zich de Rotterdamse instelling en
begon zich ‘ook op conjunctuurstudie en -beschrijving
toe te leggen. Ten einde te voorkomen, dat de ‘beide
Nederlandse instellingen, het Centraal Bureau voor
cle Statistiek in den, 1-laag en het Nederiandsch
Economisch Instituut te Rotterdam, dubbel werk
zouden doen, is begin 1933 een vorm van samenwer-
king tot stand gekomen, waarbij over de wederzijdse
conjunctuuroverzichten overleg gepleegd wordt, al
‘blijft uiteraard elke instelling in laatste instantie
voor haar eigen berichten verantwoordelijk. Verder
houden de beide instellingen elkaar op de h’oogte
van de speciale onderzoe’kingen, die ‘zij willen onder-
nemen. De benoeming van Dr. Tinbergen tot bui-
tengewoon hoogleraar aan de Handels-Hoogeschool
was voor de samenwerking natuurlijk zeer bevorderlijk,
en meer nog diens ‘benoeming in het najaar van 1934
tot lid der Directie van genoemd Instituut.
1-let kan overbodig worden geacht, voor de lezers
van dit weekblad uit te wijden over de zo vruchtbare
werkzaamheden van het Rotterdamse Instituut, voor
zover daarvan blijkt in de Kwartaaliberichten, die
als bijlage van de Economisch-Statistische Berichten
verschijnen. Naar eveneens bekend mag worden ver-
ondersteld, legt het Neder’landsch Economisch Insti-
tuut zich verder vooral toe op’het’ uitgeven’ van
nonografieën. Daarvan heeft zich tot dusver één
meer in het bijzonder bewogen op het terrein der
conjunctuurstudie: die van Ir. Baars en Dr. H. M.
H. A. van der Valk: ,,Seizoenbewçgingen in het eco-
nomisch leven van Nederland”.
Andere instellingen.
Kort dient nog melding gemaakt te worden van
een terrein, dat met dat der conj’unctuurstudie grote
verwantschap ‘bezit: de marktanalyse. Op dit terrein
zijn in de laatste
‘tijd
in Nederland ook verschillende
instellingen ontstaan, waarvan o.m. te noemen is de
Bedrijf,sstudiegroep voor. Conjunctuuronderzoek en
Marktanalyse van het Nederlandsehe Instituut voor
Efficiency te Amsterdam. Het Centraal Bureau is
in ‘deze groep, die eveneens op haar gebied ‘belang-
rijk werk verricht vertegenwoordigd. Marktanalyse
wordt ook beoefend door het Economisch Instituut van de Katholieke Handelshoogeschool te Tilburg,
door het Economisch Technologisch Instituut te
Maastricht, door het Economisch Instituut. van de
27 FebruarÇ 1935.
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
199
Middenstand en tal ‘van particuliere bedrijven. Ten-lotte ‘zij hier nog vermeld het Economisch Instituut
vor de Textielindustrie, gevestigd in cle Nederland-
sche 1-landels-Hoogeschool, dat speciaal is opgericht
voor een bepaalde industrie.
In.ternaiona2e sarnenw er1iing.
In de aanhef is met een enkel woord melding ge-
maakt van de poging, welke was uitgegaan van de
London & Cambridge Economic Service om te komen
tot een internationale uitwisseling van conjunctuur-
berichten, welke ertoe leidde, dat er gedurende en-
kele jaren van een wisselend aantal landen conjunc-
tuuroverzichten verschenen in ‘de ,,European Recon-
struction Numbers” van de Manchester Guardian.
1-lieruit is later voortgekomen het ‘bekende Mon’thly
Bulletin van de London & Cambridge Economie Ser-
vice. Als uitvloeisel van een conferentie, die in Juni
1928 te Londen plaats had, onder leiding van
Prof. Bullock uit Cambridge U.S.A., en waar
o.a. besloten werd ‘tot onderlinge uitwisseling van
conjunctuurberichten, worden sinds een zestal jaren
de kwartaalberichten van het Nederlandse Centraal
Bureau in genoemd bulletin opgenomen. Op onge-
regelde tijden hebben tussen vertegenwoordigers van
de verschillende instellingen conferenties plaats. Vol-
ledigheidshalve zij vermeld, dat aan deze bespre-
kingen is voorafgegaan een conferentie in December
1926 te Parijs, belegd op initiatief van de Volken-
hond. Het ‘behoeft geen betoog, dat het contact,. dat
op deze wijze tussen de verschillende conjunctuur-
diensten wordt ‘gelegd, voor ‘deze en voor de conjunc-
tuurstudie in het algemeen, in hoge ma’te vrucht-
dragend blijkt.
015 BOSOH KEMPER.
DESIDERATA OP HET PUNT VAN CONJUNCTUUR.
STATISTIEK.
De statistische voorlichting is in, de periode, die
wij ter gelegenheid van dit jubileum overzien, aan-
zienlijk verbeterd, en zij die tot plicht hebben de
algemene economische ‘toestand te overzien zullen dit
met dankbaarheid erkennen. Dankbaar, doch niet vol-
clean. De ontza’glijke vergissingen, dieen
bij
de
beoordeling van ‘de toestand in 1929 heeft gemaakt,
doen zien, dat er nog het een en ander aan ont-
breekt. Daarover moge hier een enkel woord ‘gezegd
worden, op gevaar af, dat het de indruk zal maken
van: ,,zwar weiss ich viel, doch iöcht’ ich alles
vissen”. Deze indruk zou overigens onjuist zijn; èr
zijn ‘heel bépaald te weinig goede gegevens beschik-
baar ‘ter beoordeling van de. conjunctuurvraagstukken
op, een werkelijk bevredigende wijze. Aanvankelijk
heeft men in de conjunctuurwaarneming ‘gemeend
met weinig te
kunnen
volstaan. De Harvard-baro-
meter is daarvan wel het meest extreme voorbeeld.
In een drietal lijneh, elk weer uit enkele andere
cijfers berekend, meende men ‘de conjuntuursituatie
te ‘kunnen ueerlegge’n. De veelzijdigheid van het con-
junctuurversôhijnsel is daarinee miskend. En het
heeft niet lang. geduurd, voordat men inzag, dat het
aantal. gegevens moest worden vergroot. Dit sprak
wellicht nog te meer voor de’ na-oorlogstijd, omdat
toea’,,al ten dele bewuste conjunctuurpolitiek is ge-
voerd
.
(de prijsstabilisatie in de Verenigde Staten),
ten dele ‘duidelijke ‘structuurwijzigingen in het me-
chanisme zich doorzetten (prijs- en verdere loonbin-
clin’gén). Het ‘in detail’ volgen, van de verschillende
grote markten ‘(goederen-, arbeids-, ‘kapitaal-, geld-,
effectenmarkt), liefst nog gesplitst (consumptiegoe-
deren, productiemiddelen; grondstoffen, afgeierkte
producten) werd nog extra nodig. De meer uitvoe-
rige ‘barometers van – Wagemann h’ouden met deze
eisen rekening.
Er’is. op dit ‘gebied in de afgelopen 10 â 15 jaren
heel, wat ‘gepresteerd. Daarbij staan de landen als
Amerika en Duitsland, en enkele kleinere, zoals b.v. ‘Zweden, aan d’e spits. De’ compacte cijferarsenalen,
die door de Survey of Current Business en. door het
-Wo’chenbericht, des,. :Instituts für’ Konjminkturfor-
schung worden verschaft zijn er de beste bewijzen
van. Het inzicht in de samen’hang der conjunctuur-
verschijnselen i’s in verband daarmee groeiende. Het
aantal nauwkeurige onderzoôkingen over het quanti-
tatieye verband tussen de economische verschijnselen
is ‘ook sterk toegenomen. Uitgaven van ,het National
Bureau of Economie Research, en van het reeds ge-
noemde Institut für Konjun’kturforschung, om maar
enkele te noemen, leggen daarvan getuigenis af.
Het is de moeite waard er een ogenblik bij stil
te staan, welke detaillering van de onderzoekingen
daarbij de meest gewenste schijnt te zijn. Detaillering
heeft tweeërlei werking: ten eerste wordt het aantal
gevallen waarop steeds gedetailleerder cijfers betrek-
Icing hebben, langzamerhand te gering; de toevallige
afwijkingen gaan dan een te grote rol spelen. Maar
andererzijds brengt detaillering ons vaak eerst tot
een beschouwing van de grootheden, die van wezen-
lijk belang zijn voor het vraagstuk. Een voorbeeld: de
prijzen verlopen in hun conjunctuurbeweging ruw-
weg parallel met de conjunctuurbeweging van de
productie. Men kan dat als ervaringsfeit aannemen
en ‘geloven, dat het
altijd
zo ‘zal moeten zijn, zoals
de Harvard-barometer min of meer suggereerde. Men
kan echter beter de vraag stellen: wat is de econo-
mische betekenis van dit ervaringsfeit – op welke
economische samenhang berust het? En dan ‘blijkt
detaillering nodig. Men moet dan, voor wat de aan-
hodzijde van de goederenmarkt betreft, eerder gaan
letten op de
marge
tussen prijzen en kosten; voor cle
vraagzijde op de verhouding van inkomen en prij-
zen. Men moet in elk geval, om de wezenlijke eec-
nornische betekenis te doorzien, verder detailleren.
De twee tegengestelde werkingen, die van detail-lering uitgaan zullen tot gevolg hebben, dat er er-
gens een optimale, een meest gewenste graad van
cletaillering bestaat. En die is rn.i. nog niet bereikt.
Niet in Duitsland en Amerika; zeker niet in Ne-
derland.
Hier moge daarom, ‘t een en ander genoemd wor-
den, waarvoor een verdere detaillering van de ge-
gevens als zeer gewenst voor het conjunctuuronder-
zoek – en dus voor allen die zich, in verband met
wetgeving of marktanalyse, daarvoor interesseren – moet worden beschouwd. In landen als Amerika en
Duitsland is de lijst al kleiner dan hier. Maar men
‘mist b.v. in Amerika .nog wel ‘t een cmi ander over
de kosten van productie, over de omzetten in de
groothandel en de kleinhandel, over de investering
(voor welke industrietakken zijn, machines geleverd,
gebouwen gezet; een zekere scheiding naar verven-
gings- en uitbreidingsinvestering; in verband met dit
laatste zou van grodt belang zijn een meerdere ken-
nis omtrent de ouderdom van enige
belangrijke
on-
derdelen van het apparaat, zoals die thans voor
schepen bekend is).
In Nederland bestaan de genoemde desiderata ook;
‘maar er zijn nog veel meer
nabij
gelegen wensen te
nQemen. Daartoe behoeftmen slechts een lijst aan te
leggen. van ‘de i’ndices, die h.v. in Amerika bestaan
enmet succes ‘in analyses zijn gebruikt, eh die hier
niet bestaan. Ik noém, zonder pretentie van volledig-
heid, de vo’lgen’dô cijfers: –
Maandcijfers ‘betr. uitbetaald l’oonhedrag en aan-
‘tal ttwerkgestelde arbeiders, hetr. de industriele pro-
ductie,: betr. de’ waarde der verhandelde liindbouw-
productên, betr. de voorraden van grondstoffen- en
eindproducte, ibetr. omzetten van warenhuizen en
coöperaties, betr. de ‘prijzen van grondstoffen, half-
fabrikaten ‘en eindproducten, betr. de kredietverle-
ning aan het bedrijfsleven;
jaarcijfers betr. inkomens van belangrijke catego-
rieën van inkomenstrekkers (uit arbeid, uit bedrijf,
uit ‘vetmogen); betr. de door N.V.’s uitgekeerde divi-denden, betr. kapitaal en reserves van N.V.’s. 1-lopelijk zal bij’ het’
verschijnen
van het 2000ste
nummer van de E.-S.B. een aantal dezer reeksen
rees’j aren bestaan. ‘ .
J.
TINBERGEN.
200
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari 1935
DE STAND VAN DE RENTE EN DE VERBETERING
DER CONJUNCTUUR.
Aan de beweging. van de rente op de geidmarkt
pleegt in de theorie van de conjunctuur, een groote
heteekenis te wordeh toegekend; de stijging, die zij
onder den invloed der hausse ondergaat, •zou een der
oorzaken zijn waardoor die hausse vroeg of laat een
einde neemt, terwijl dè daling in den tijd der baisse
een belangrijke factor zou zijn voor het economisch
herstel, dat empirisch op die baisse volgt.
Een samenhang tusschen de rentë op de geidmarkt
en de beweging der conjunctuur laat zich in ah-
stracto op meer dan een wijze denken. Dank zij het
goedkoope geld zou de financiering van .goederenvoor-
raden
gemakkelijker
worden, tengevolge daarvan de
verhouding tusschen vraag, en aanbod op de goede-
reumarkten verbeteren en aldus de conjunctuur gun-
stig worden beïnvloed. Zooals
Prof.
Tinbergen
echter
in een belangwekkende studie in ,,De Nederlandsche
Conjunctuur” van Augustus ji. heeft aangetoond,
heeft een daling van de rente op de geidmarkt op den
omvang der bedrijfscredieten weinig of geen invloed.
Maar zelfs al ware dit anders en zou een lagere rente
op de geldmarkt de ibedrijfscredieten wel doen toe-
nemen, clan blijft nog het feit bestaan, waarop ook
reeds Keynes heeft gewezen, dat een gemakkelijker
financiering van goederenvoorraden, die dank zij de
daling der rente mogelijk zou. zijn geworden, voor
cle verbetering der conjunctuur nauwelijks van eeni-
ge beteekenis is.
Opdat er van een verbetering der conjunctuur
sprake zal zijn
s
is het noodig, dat de investeeringen
toenemen, d’.w.z. geidkapitaal in grooteren omvang
voor de productie wordt aangewend. Dat de rente
voor credieten van drie tot zes maanden een of meer
procentn daalt, zal echter moeilijk ertoe kunnen lei-
den dat de investeeringen
stijgen,
voor de financie-
ring waarvan credieten. voor den tijd van tien of
twintig jaren ‘zijn vereischt. Men meent echter dat
een belangrijke teruggang van de rente op de geld-
markt vanzelf invloed uitoefent op die op de kapi-
taalmarkt en dat door de daling van de rente op de • kapitaalmarkt de investeeringen, thans aantrekke-
lijker geworden, toenemen wat dan vanzelf de côn-
junctuur zou doen verbeteren.
Niet alleen de theorie maar vooral ook de prac-
Lijk heeft, op grond van deze beschouwingen, in de genezende werking, die van ,,goedkoop geld” op de
conjunctuur zou uitgaan, steeds èen groot vertrou-
ven gehad.
Nauwelijks
was de crisis begonnen of
the National City Bank meende,.
blijkens
haar over-
zicht van Juli 1930, dat ,,with rates in the short
time market where they are to-day a gradual in-
creasing overflow of surplus .funds seems assured,
thus providing more favorable opportunities for the financing of long term .capital expenditures.” Twee
jaren later
zijn
in de Vereenigde Staten .de centrale organen van het land met alle kracht werkzaam aan
de uitvoering. van een politiek van goedkoop geld,
waarvan de gr’ootste verwachtingen ‘worden gekoes-
terd voor de verbetering der conjunctuur.
Vindt de theorie omtrent den samenhang van geld-
rente en conjunctuur in
.
de verschijnselen der afge-
loopen jaren haar bevestiging? Allereexst: laten die
verschijnselen inderdaad een samenhang zien tus-
schen de rente voor korte en die voor lange credieten
en heeft de
belangrijke
daling van de, rente op de
geldmarkt sirds 1930 ook werkelijk tot :een daling yan
de: rente op de kapitaalmarkt geleid.? Vervolgens: is
er, voor zoover een daling vak de iente op de kapi-
tealmarkt is ingëtreden, inderdaad ook een.toeneming
van de investëeriugen waar te neen en ‘in verband daamede een grootére graag -naar kapitaal van de
zijde der industrie ontstaan?
‘ ……
.
L:,’
Ik hoeverre een :b.elngrjke be
.
w
èk
ing
,
van de rente
op de geldrnârkt die: op de kapitatlmarkt van in-
vloed is, is voor het tijdvak van,1919 tot. 1929 dopr
Keyn,es
nagégaan, die de beweging van het jaarlijksch
gemiddelde van het Engelsche bankdisconto ‘met die
van ‘het gemiddelde rendement van Consols heeft ver-
geleken; van beide volgen hieronder de veranderin-
gen ten opzichte van 1924
(=
100) waarbij, aanne-
mende dat de fluctuaties van het bankdisconto onge-
veer viermaal zoo sterk plegen tezijn als die van het
rendement op Consols, de veranderingen van het
Bankdisconto ,,to guide the eye” tot een vierde zijn
teruggebracht.
Tabel 1.
Jaar-
Gemiddelde
index 1924
–
100
Id. met Jaar
,
genliddélde
Bank-
prijs
Ba nk-
fluctuaties
Rende-
disconto
Consols
disconto
geredu-
ceerd tot
ment
Consols
114
1919
5.166
54
1
/
129
107
105
1920
6.71
47’i
168
117
121
1921
••
6.092
4729
152
113
.
119
1922
3.692
30
5615
92
98
100.
1923
3.496
32
57
63
1
64
87
97
98
1924
4.0
56
63
1
94
100
100
100
1925
4.575
5
63
1
8
114
103
101
196
5.0
5429/3
125
106
104
4.650
°/48
116
104
104
L
~9-2
4.5
55I2/
112
103
102
5.508
5451
138 109
105
Op dezelfde wijze berekend, volgen hieronder
voorts de cijfers van de veranderingen in het parti-
culier disconto hier te lande en die in het rendement
op 4 pCt. pandbrieven en 214 en 3 pOt. Grootboek-
obligaties.
Tabel 11.
,j
Jj
E
.8
Index 1924=100
.
..’
‘….•
u
‘….
…
Q.’D
0
1919..
3.96
4.56
4.84
99
100
95 103
1920.
.
3.85
4.87
5.70
96 99 102 123
1921..
4.26
4.85
5.02
106
101
101
107
1922.
.
3.87 4.69
4.86
97 99 98
103
1923.
.
3.38
‘
.4.66
4.63
85 96
97
99
1924…
4.00
4.79
4.70
100 100
100
‘
100
1925..
3.08 4.47
4.18
77
94
93
89
1926.
.
2,88 4.28
4.00,
72 93
‘
89 85
1927..
3.76 4.29
4.01
94 98
89
85
.1928..
4.18 4.30
3.88
104 101
90
83
1929.
.
4.82
4.36 3.94
120 105
91
84
1930.
.
2.0,6.
4.29
3.81
51
88
89
81
1931..
1.42
4.15
3.86
35
84
86
82
1932.
.
0.85
4.51 3.89
21
80
94
83
1933.
.
1.08
4.25 3.68
27
82
89
78
1934.
.
0.87 4.08
1
3.35
22
1
80
85
71
=
,Voorzoover de periode van 1919-1929 betreft,
valt
zoowel. op, grond van de Engelsche als de. Nederland-
che cijfers, bij een belangrijke stijging of daling van
de ,rente op de geldmarkt, inderdaad een gelijk ge-
richte beweging van de rente ‘op de kapitaalmarkt
waar te nemen. Valt echter hetzelfde voor de periode
na 1930 te constateeren? Teneinde die vraag te be’
antwoorden
zijn
aan’de. cijfers voor Nederland, die in
Tabel III reeds tot 1934 loopen, cijfers ,voor Enge-
land: toegevoegd, berekend op,: grond van de ‘ge-
gevens; die
,
vborkomen in ,,’The Economist”. van
2 ‘Februari ii. Zij ‘betreffen de veranderingen in het
gemiddelde, ‘marktdisconto voor drie’maandswissels ‘en
die van het gemiddelde rendement op nieuwe Staats-
leeningen en op nieuwe industrieele obligatiën; daar-
bij. zijn; ten .behoeve ,van een vergelijking met het
rendéuient op nieuwe Staatsleeningen,’ .de’ verande-
ringen in het’:d-isconto .tot een v,iérde, voor een ver-
gelijking met het rendement op ,nieuwe industrieele
o’bligatiën, tot de ,hélft teruggebracht. Ter vereenvou-
diing”zij dé”oorspronkelijke cijfers hiéi niet opge-
27 Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
201
nomen, doch volgen in Tabel III slechts de verhou-
dingscijfers ten opzichte van 1928.
Tabel III.
Index 1928
=
100
Verande- Verande-
ringen
Idem tot
Gemiddelde
ringen
disconto
Gemiddelde
Bank.
een vierde
rente
3-maands
rente
disconto
terug-
nieuwe
Staats-
wissels tot
nieuwe
lndustriëele
3-maarids
gebracht
leeningen
de helft
Obligaties
wissels
terug-
__________
gebracht
1928
100
100
100
100
100
199
127 107 100
113
100
1930
62
91
107
81
98
1931
85
96
110
92 104
1932
45
87
73
73
90
1933
17
79
60
58
75
1934
20
80
60 60
75
Uit de cijfers, zoowel voor Engeland als voor Ne-derland, blijkt dat de samenhang tusschen de bewe-
ging op de geld- en die op de kapitaalmarkt, di
voor het tijdvak 1919 tot 1929 te constateeren viel,
sedert 1929, dus sedert het uitbreken der crisis, tot
en met 1932 niet meer bestaat. In Nederland gaat
tusschen 1929 en 1932 het indexcijfer van het par-
ticulier disconto van jaar tot jaar belangrijk terug,
terwijl het rendement op 4 pOt. pandbrieven onge-
veer hetzelfde blijft of stijgt. In Engeland daalt,
blijkens tabel III, het particulier disconto tusschen
1929 en 1930 van 107 tot 91, terwijl het rendement
op nieuwe staatsobligaties van 100 tot 107 stijgt;
het rendement op industrieele obligaties blijft tus-
schen 1929 en 1930 vrijwel
gelijk,
hoewel het index-
cijfer van het particulier disconto van 113 tot 81
daalt. Eveneens ondergaat het rendement op indus-
trieele obligaties tussehen 1931 en 1932 nauwelijks
een verandering vergeleken bij den ‘helangrjken
teruggang van het particulier disconto van 92 tot
73. Neemt men in plaats van de veranderingen van
jaar tot jaar die over een grooter tijdvak, dan spreken
de feiten zelfs een nog
duidelijker
taal. In Nederland daalt tusschen 1929 en 1932 het particulier discon-
to van 105 tot 80, terwijl het rendement op pand-
brieven stijgt en dat op obligaties grootboek vrij-
wel onveranderd blijft; eveneens daalt voor Enge-land het
indexcijfer
van het particulier disconto in
hetzelfde tijdvak van 113 tot 73, terwijl daartegen-
over het gemiddelde rendement op nieuwe industrieele
obligaties slechts een geringe verandering ondergaat.
, *
*
Verwondering behoeven deze feiten niet te wek-
ken. De meening, dat een
belangrijke
daling van de rente voor kort crediet die voor lang rediet even-
eens doet dalen, volgens Keynes ,,a commonplace in
the investment market”, houdt geen rekening met de
bijzondere omstandigheden, die zich in een ernstige
eoonomische en -financieele crisis voordoen. Alleen dan
zal een daling-van de rente op degel’dmarkt die op
cle kapitaalmarkt beïnvloeden als en in zooverre het
ontstane renteverschil tusschen-beide markten den be-
Ieggingzoekenden aanleiding geèf t. hun geld . van
‘de-geidmarkt naar de kapitaalmarkt over te hevelen.
In.-tijden van een hevige crisis zullen echter veelal
de. zorg voor de hoofdsom en de wensch, vooral bij
ondernemingen, die beleggingsgeld beschikbaar heb-
‘ben; om onder de gegeven omstandigheden voor alles
liquide te blijven, tengevolge hebben
i
dat aan een
belegging, die geen of slechts een zeer geringe rente
geeft doch waarbij in elk geval de hoofdsoni veilig
is, de voorkeur gegeven wordt boven een, die welis-
‘waar’ een -belangrijk hooger rendement afwerpt doch
die zekere gevaren, voor de hoofdsom met zich brengt.
* *
*
–
Tot 1929 is ondanks de daling van de, rente voor
• korte credfeten, die -oor lânge credieten zôo goed als
onveranderd gebleven, zoodat reeds de eerste voor-
waarde voor een werking, die goedkoop geld op de
conjunctuur zou kunnen uitoefenen, onvervuld bleef. Sinds 1932 ‘.alt echter inderdaad een teruggang in de
rente op de kapitaalmarkt waar te nemen. In Enge-
land daalt het rendement op nieuwe industrieele obli-
gaties van gemiddeld 533 pOt. in 1931 tot 4.58 pOt.
in 1933 en 4.48 pOt. in 1934; het rendement voor
pandbrieven daalt hier te lande van 4.51 pOt. in
1932 tot 4.08 pOt. in 1934, dat op de obligaties-
grootboek in dezelfde. periode van 3.89 pOt. tot 3.32
pOt.
Heeft echter deze daling van de rente op de
kapitaalmarkt nu ook werkelijk tengevolge gehad, dat
de vraag naar kapitaal van de zijde van de onder-
nemers is toegenomen? Het totaal bedrag aan obliga-
ties, uitgegeven door industrieele en handelsonderne-
mingen, bedroeg -in Engeland in 1928 ruim £ 43.1
mi’llioen, in 1934 niet meer dan £ 13.1 millioen; ten
onzent zijn sedert 1931 tot en met 1934 emissies van
industrieele obligaties in het geheel niet-voorgekomen.
0-ok hier is het gemakkelijk te verklaren waarom
de theorie in de feiten geen bevestiging gevonden
heeft. Evenmin als de theorie, welke een samen-
hang aanneemt tusschen de rente van de geld- en die
van de kapitaalmarkt, houdt die, volgens welke een
daling van de rente op de kapitaalmarkt de vraag
naar kapitaal zal doen toenemen, voldoende reke-
ning met zekere omstandigheden welke typisch zijn
voor tijden, waarin de conjunctuur sterk omlaag
gaat.
Bij een gegeven structuur van de vraag zal in-
derdaad een bepaalde stijging of -daling van de rente
de vraag naar kapitaal, in een ‘bepaalden omvang
doen toe- of afnemen. Een sterke beweging der con-
junctuur doet echter ook -de structuur van de vraag
naar kapitaal een belangrijke verandering ondergaan.
Als de conjunctuur omhoog gaat, stijgt de rente;
maar tegelijkertijd ondergaat, onder den invloed van
de steeds grootere verwachtingen van winst, die ‘de
stijgende conjunctuur, wekt, de structuur van de
vraag naar kapitaal een zoodanige wijziging, dat zelfs
een ‘belangrijke stijging van de rente die vraag niet
vermag te beperken. Eveneëns zullen, hoewel een da-
ling van de rentê in het algemeen de vraag naar kapi-
taal zal doen toenemen, i.tijden van ernstige depres-
-‘sie tegelijk met de rente ook omvang’ en intensiteit
van de vraag naar kapitaal van de
zijde
der onder-
nemers zoo sterk verninderen, dat zelfs een ‘belang-
rijke daling’ van de rente – niet ‘in staat zal zijn die
vraag op te wekken. De verbetering der conjunctuur
zal ertoe leiden, dat. cle, rente niet verder daalt, maar
-het is ,niet te verwachten, – dat zelfs door ‘een sterke
– daling der rente aan een ernstige depressie een einde
zal kunnen worden gemaakt.
Het feit, dat het, goedkoope geld niet in staat is
-geweest – voorzichtigheidshalve: tot dusverre niet
in staat is geweest’ – een gunstige wending te bren-
gen’ in de conjunctuur, ‘is van beteekenis voor theorie
en-voor practijlç De theorie zal- moeten erkennen, dat
haar- beschouwingen omtrent den” samenhang tus-
schen rente en conjunctuur te simplistisch – zijn ‘ ge-
weest en zij zich daaron, aan de hand van de ‘nièuwe
verschijnselen, zal hebben te -herzien.
–
Van belang
vooral echter zijn •de waargenomen feiten voor de
practijk. Het blijkt dat op de werking die van het
goedkoope geld op de conjunctuur zou uitgaan, al-
thans in een ernstige depressie, .een herstelpolitiek
•niet kan worden gebouwd. Vanzelf, ‘enkel op grond
van-de daling van de rente, worden de
–
besparingen
niet in investeeringen omgezet. Veeleer- wijzen de
feiten der afgeloopen jaren erop, dat die omzetting
nauwelijks anders dan als resultaat van een bewust
,daarop gerichte politiek der Overheid te verwachten
is en geven zij aldus steun aan de -meening, dat de
-‘ tot stand ‘br,ening van openbare werken als riaatregel
van économi’séh herstel niet kan worden gemist.
•
–
.
–
–
–
– ‘
-‘ — II. FRIJDA.”
202
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari 1935
STRUCTUURVERANDERINGEN IN HET BANKWEZEN.
In vele landen heeft de huidige economische depres-
sie tot moeilijkheden in het bankwezen geleid. Deze
zijn uiteraard het grootst in die landen, waar de ban-
ken zich niet slechts op de verleening van kort cre-
cliet toeleggen, doch daarnevens door emissies van
aandeelen of obligaties van het bedrijfsleven bemid-
deling verleenen in het lange credietverkeer of dit
voor een deel zelf verstrekken door participaties in
agrarische en inustrieele ondernemingen, waartoe
veelal speciaal voor dit doel opgerichte participatie-
maatschappijen worden gebezigd. De cohinatie van
werkzaamheden op het gebied van •het korte en van
het lange crediet zullen wij kortheidshalve als ,,ge-
mengd hankstelsel” aanduiden. De met dit gemengde
systeem in de huidige depressie opgedane ervarin-
gen zijn van dien aard geweest, dat sommige landen
besloten hebben tot een belangrijke structuurveran-
clering van hun hankstelsel en wel tot de doorvoering
van een meer of minder strenge scheiding tueschen
het korte credietbedrjf, dat door zuivere deposito-
‘banken zal worden uitgeoefend, en de verschillende
bemoeienissen met het lange credietbedrijf, welke zul-
leri worden overgelaten aan ‘beleggingsmaatschappijen,
fin.ancieri ngsban.ken, emissiehuizen, e.d.
Een dergelijke splitsing in het bankbedrijf is voor
de Vereenigde Statei neergelegd in de onder het
Roesevelt-régime tot stand gekomen Banking Act of
1933 ‘). In België werd de krachtige steun ter ver-
grooting van de liquiditeit, welke de Overheid daar
te lande aan de grootbanken heeft verleend, gebonden
aan het ‘gehod tot beperking van de zaken tot het
gewone depositobedrjf en tot afstooting van andere
belangen, waarvan het aandeelenbezit in verschillen-
de participati’einaatschappijen wel het ‘belangrijkste
onderdeel vormt
2)•
Ook al zijn deze maatregelen nog
niet ten volle doorgevoerd, zoo ‘is het toch duidelijk,
dat het gemengde bankwezen in deze landen een ge-
duchten knak heeft gekregen.
Ook in andere landen kan men niet zeggen, dat de
ontwikkeling laatstelijk in de richting van het ge-
mengde bankwezen gaat; eerder is ht tegendeel het
geval. In Engeland geven na de niet zeer omvang-rijke pogingen om het bankwezen te dringen in de
richting van ruimere financiering der industtie
3)
de
leiders der grootbanken
blijk
ian’ zeer weinig neiging
om af te wijken van de traditioneele politiek van ar-heidsverdeeling in het bankwezen en van beperking
van de zaken der grootbanken tot het deposito’bedrijf;
de redevoeringen, door de Chairmen van de Bi Five
in den ‘loop der vorige maand gehouden, toonen zulks
in tal van passages; ook McKenna, de meestbeteeke-
nende figuur onder de 5 hankleiders en het ‘meest
vatbaar voor nieuwe denkbeelden, voelt voor een prin-
cipieel andere bankpolitiek blijkbaar niet
;
en maakt
daarvan dan ook geen melding
bij
de behandeling van
de vraagstukken, die z.i. in de toekomst tot oplossig
gebracht moeten worden,.
1-her te lande, waar v6r en kort na den oorlog het
gemen’gde bankstelsel in toenemende mate in prac-
tijk werd gebracht en waar de belangstelling der ban-
ken voor de ontwikkeling ‘der, industrie een grooten
omvang had aangenonen, is reeds ‘aanstonds’ na ,de
eerste na-oorlogsdepressi,e een merkbare reactie inge-
treden. Op het eenige ge’bied, waar hier te lande door
bankinstellingen groote agrarische en industrieele participaties zijn verworven, t.w. in Indië,
zijn
de
moeilijkheden van de huidige depressie thans van dien
aard, dat de kans op nieuwe activiteit niet groot is.
Voor de credietvoorzieniug van de moederlandsche
nijverheid, inzonderheid voor die der kleine en mid-
delmatige ondernemingen, wint ii deze omstandig-
i)
Ec.-Stat. i(vai’taa1berieht
19
Juli
1933,
blz. C.
9 Ec.-Stat. Kwartaalbericht
23
Januari
1935,
blz.
90.
3)
Zie,Mr.
J.
W.
Th. Cohen Stuart, Industrieele crediet-
verleeniug in Groot-Brittannië, in De Economist
1933,
blz. 795-816.
heden het denkbeeld .van door de Overheid gesteunde
of opgerichte regionale of locale industriehanken
meer en meer veld, nu hier een leemte in de door de
groothanken ontwikkelde ,activiteit aanwezig geacht
wordt.
Deze reactie tegen het gemengde ‘hankstelsel is, ge-
zien de huidige
moeilijkheden,
vërklaarbaar. Niette-
min is er in dezen tijd, waarin men zoo gaarne met
het bestaande wenscht te breken en dit door iets ge-
heel nieuws wil vervangen, alle aanleiding om ‘zich
eens een oogenblik te bezinnen op de voordeelen, die
datgene, wat men wil afschaffen, in het verleden
heeft geboden. ‘Hier als elders toch
rijst
‘het gevaar,
dat men onder den drang der oogenblikkelijke om-
standigheden besluit tot duurzame koersverandering
in plaats van eerst rustig te overwegen, of niet het
goede van het veileden zich laat behouden en of zich
de daaraan inhaerente gebreken niet op passende
wijze laten verbeteren.
Nu meenen
wij,
dat er gegronde redenen zijn om met
erkentelijkheid terug te zien op de hevruchtende wer-
‘king, welke in ‘bepaalde tijd’sperioden en onder be-
paalde omstandigheden van het gemengde ‘bankstelsel
is uitgegaan. Het loont de moeite om de omstandig-
heden, w’aaronder het gemengde hankstelsel met
vrucht kan worden gevolgd, nader te bezien.
Vooropgesteld moge worden, dat de ‘bankpolitiek een praktische aangelegenheid is en dat men er zich
mitsdien ‘voor moet ‘hoeden om een bepaald stelsel
van bankpolitiek voor alle landen en voor alle tijden
als het eenig juiste te poneeren. Dit geldt inzonder-
hei’d’ van het gemengde bankstelsel.
De groote beteekenis van dit stelsel is hierin ge-
legen, dat banken als vergaarbakken van middelen op
korten termijn en als verstrekkers en bemiddelaars
van lang crediet door eigen deelnemingen, participa-
tieniaatschappijen en emissies van .uitnémend nut zijn
hij het tot elkander brengen van vraag en aanbod
van crediet op ‘korten en langen termijn, welke elkan-
der zonder tussehenkom’st der banken niet of althans niet zoo spoedig en op niet zoo soepele wijze zouden
weten te vinden. Een zuinig en efficiënt gebruik van
de beperkt ‘beschikbare kapitalen onzer maatschappij
wordt daardoor bevorderd ‘en in de, hand gewerkt.
Niet steeds echter is er behoefte aan ‘intensieve en
veelzijdige hemoeiingen van het bankwezen op dit ge-
bied’. ,,Gründungen”, hankparticipaties en een actief
emissiebedrijf van aandeelen en obligaties hebben zin
in landen, die in een stadium van indu’strieele out-
keling verkeeren of zich – zooals Engeland thans –
op dit gebied drastisek moeten’reorganiseeren, en dan
nog maar alleen, wanneer de ondernemers niet langs
anderen weg in voldoende mate van het kapitaalaan-
bod gebruik kunnen maken. Daardoor is het verklaar-
baar, dat Engeland krachtens
zijn
grooten ‘kapitaal-
rijkdom en de vroegtijdig ingetreden tendens tot sta-
bilisatie der toenmalige industrieele verhoudingen
zich in de tweede helft der 19de en in het ‘begin
dezer eeuw bevredigend kon ontwikkelen zonder de
hulp van een gemengd banksteisel, terwijl Duisch-
land ‘in diezelfde periode van dit stelsel groot profijt
trok. Zoo is het begrijpelijk, dat de Fransche groot-
banken eerst onder den drang der na-oorlogsomstan-
digheden tot toenemende belangstelling voor de in-
dustrie zijn gekomen ‘), terwijl in Zwitserland, welks
industrie in een con’solidatieperiode verkeert, voor
grootere activiteit van het bankwezen geen aanleiding
bestaat.
2)
Voorts wijzen wij er op, dat het gemengde bank-
stelsel in België, waar men er thans zoo afkeerig van
is, vSér de huidige depressie ‘bevredigend heeft ge-
Zie
Dr. A. Treep, De betrekkingen tusschen banken
en industrie in Frankrijk. Serie N.E.I. No. S, Haarlem
1934.
Zie Dr.
J. C. M.
van Rhee, De betrekkingen tussehen
banken en industrie in
Zwitsérland. ‘Serie
N.E.I. No. 1,1.
Haarlem
1934.
27 Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
203
werkt
1)
en dat het zeer de vraag is, of dit land het
oude organisme voor zijne industrieele ontvi’kkeling
in de toekomst zal kunnen ontberen. En tenslotte mag
niet uit het oog worden verloren, dat de omstandig-
heden, die het gemengde bankwezen in Nederland en
in Indië deden ontstaan, zich ook in de toekomst zul-
len blijven voordoen, daar toenemende bevolking in
beide gehiéden een verdergaande industrialisatie on-
vermijdelijk maakt en mitsdien een toenemende in-
dustriefinanciering op korten en langen termijn noo-
dig zal zijn.
De tegenstanders van het gemengde hankstelsel wij-
zeii hiertegenover op de bezw’aren en gevaren, die dit
met zich ‘brengt. Dit systeem toch eischt van den
hankleider een goed inzicht in de conjunctuur en een
intensieve, technische, commercieele en boekhoudkun-
dige contrôle bij de toekenning en de verdere behan-
deling van elk individueel crediet. Deze eischen val-
len velen – met name geldt dit van Engeland –
blijkbaar zoo zwaar, dat zij het, dusgenaamd om
,,p in cipi ede” redenen, doch feitelijk uit routine-
geest, beter achten zich op ditgehied geheel te ont-
houden van ‘hemoeiingen. Deze houding zou de juiste
zijn, indien cle hier gestelde eischen onvervulbaar
waren. Dat is echter geenszins het geval. De praktijk
heeft vele malen cle gevaren getoond van credietver-
leening na onvoldoende onderzoek, doch daar, waar
cle hankleiders zich met kracht hebben toegelegd op
het scheppen van een veelzijdig contrôle-apparaat en
beseft hebben, dat een accountantsonderzoek, hoe nut-
tig op zichzelf ook, toch in verschillend opzicht aan-
vulling ‘behoeft, is wel duidelijk gebleken, dat het
gemengde bankstelsel volstrekt niet tot falen gedoemd
is, mits zekere voorwaarden vervuld worden, waarover
thans een enkel woord gezegd moge worden.
Vooreerst dan is al te dikwijls uit het ‘oog verloren,
dat het gemengde hankstelsel in veel meerdere mate
clan het gewone korte crediethedrjf ten behoeve van
‘handel en beurs aanzienlijke eigen middelen van de
credietverleenende banken vereischt voor het opvan-
gen van immobilisaties. Voorts vordert dit stelsel een
strenge, bedrijfsgewijze en in geografisch opzicht door-
gevoetde risicoverdeeling. Ondanks de groote bank-
concentratie is de eisch van risicoverdeeling in ver-
schillende landen – in Nederland in den eersten na-
oorlogstijd en in België bv. in het bekende geval van
de Banque de Bruxelles – somtijds uit het oog ver-
loren. Uit een oogpunt van gebrek aan geografische
risicoverdeeling spant Amerika ‘de kroon; men denke
b.v. aan de moeilijkheden der banken in Detroit, die
veel te veel op één locale kaart ‘hadden gezet!
Ook bij het deugdeljkst onderzoek en de sterkste
risicoverdeeling zal het gemengde hankstelsel echter
altijd conjunctuurgevoelig”blijven. Het groote gevaar
immers blijkt steeds weêr hierin gelegen te zijn, dat
cle gemengde banken in hausseperioden te hard van stal loopen, haar cliënten met veelal conjunctuurge-
voelige fondsen overvoeren, daardoor haar eigen emis
siecrecliet op het spel zetten om tenslotte bij omslag
‘van ‘de conjunctuur zelf te blijven zitten met in waar-
de dalende participaties, emissierestanten en bevroren
credieten. Vandaar, dat het gemengde bankstelsel zich
sterk kon ontwikkelen in tijdperken, waarin de
hausses lang en de depressies kort duurden, zooals
1850-1873
en
1896-1914.
Vandaar echter tevens de
hopelooze situatie van een gemengd bankwezen in een
tijd van plotselinge en heftige deflatie, iooals wij
thans beleven.
Dit bezwaar ‘is vOor ‘velen zoo overwegend, dat zij,
met erkenning desnoods, dat een goede contrôle mo-
gelijk en een belangrijke risicoverdeeling doorvoer-
haar zijn, het gemengde bankwezen niettemin uit den
booze blijven achten.
Nu moet inderdaad worden toegegeven, dat •het ge-
mengde bankstelsel slechts dan met vrucht kan wor-
1)
Zie Dr. H. M. H. A. van der Valk, De betrekkingen
tusschen ‘bankeu eii industrie in België. Serie N.E.I. No.
2.
Haarlem 1932.
Iden toegepa’st, wanneer op een relelijke stabiliteit
van de geldwaarde kan worden gerekend en wanneer
tegen de gevaren der ook dan niet geheel te vermijden conjunctuurgolven voldoende waarborgen worden ge-
schapen, teneinde de bankleiders te verhinderen in
tijden van hausse te groote en daardoor ongezonde
activiteit te ontplooien.
Over de monetaire stabiliteit zullen wij thans niet
uitweiclen. De lezers van dit weekblad kennen onze
opvatting op dat punt en wij zullen niet in herhaling
van vroegere uiteenzettingen vervallen. Wij volstaan
daarom met de opmerking, dat zonder stabiel geld
een goede toepassing ‘van het gemèngde ban’kstelsel
niet mogelijk is. Zoolang zulk een stabiel geld niet in
redelijke mate is benaderd, is inderdaad de beste bank-politiek deze, dat de ‘banken zich beperken tot korte en
liquide uitzettingen en zich onthouden van intensieve
hemoeiing met de financiering op langemi termijn. Dit
is ook de opvatting van Felix Somary, wiens Bank-
politik
1)
onlangs in derden druk is verschenen en
die herhaaldelijk •de aandacht vestigt op de noodzaidc
van groote liquiditeit bij particuliere banken en –
‘in den vorm van een grooten goudvoorraad – ook hij
de centrale banken, zoolang de voorwaarden, waaron-
der het bankwezen moet werken, zijn, zooals zij nu
eenmaal zijn. Of dit echter in een tijd, waarin het
economisch leven van de meeste landen, ook van Ne-
derlanci, letterlijk schreeuwt om stimu’lantia voor de
ontplooiing van nieuwe ‘bedrijvigheid, uit een oog-
punt van economische ontwikkeling een gewenschte oplossing van het ‘hankvraagstuk is, ‘dient te worden
betwijfeld.
Wil men uitwassen van ‘het gemengde ‘bankstelsel
in hausseperioden tegengaan, zoo zal de macht der
centrale banken over ‘de gestie van de particulieie
banken aanzienlijk versterkt moeten worden. Immers,
alleen dan is het ‘mogelijk om hij toepassing van het
gemengde bankste’lsel ‘in een beginnende hausse tijdig
te remmen en daardoor de perioden van depressie zoo
onschadelijk mogelijk te maken. Op welke wijze dit
zal moeten geschieden – ‘bv. ‘door verplichte en al
naar gelang van den stand der conjunctuur wisselen-
de kasreserves der particuliere ban’ken; of door vol-
ledige contrôle van de zijde der centrale bank over
de door de particuliere banken verleende credieten;
om slechts uit verschillende mogeljkheden deze beide
methoden te noemen – kan thans gevoeglijk in het
midden worden gelaten. Ook dit vraagstuk is voor
oplossing vatbaar; men moet het echter niet uit den
weg gaan, door de banken in haar arbeidsveld te be-
perken,, doch het resoluut aanpakken.
Worden de zooeven genoemde voorwaarden vervuld,
dan kan een met ‘bekwame hand geleid gemengd ‘bank-
wezen veel nut stichten. WT
or
d
en
zij niet vervuld en
trekken de ‘banken zich, al dan niet door de Over-
heid daartoe gedwongen, terug op het terrein van het
•korte crediet, zoo zal het resultaat zijn, dat, waar
immers de behoefte aan het gemengde bankstelsel in
vele landen zal blijven bestaan, de Overheid de leemte
wel weer zal trachten aan te vullen. Dat blijkt reeds
hier te lande uit het streven naar Overheidsbanken
voor de industrieele credietverleening. Wie zulk een
,,Verstaatlichung” of – zooals voorloopig ten on-
zent het geval is – vercommunaliseering en verpro-
vincialiseering van de industrieele credietverleening
verkeerd acht, streve er naar om een duurzaam af-
zweren van het gemengde bankstelsel te voorkomen
en om mitsdien het scheppen van cle voorwaarden te
bevorderen, waaronder dit stelsel gunstig kan wer-
ken. Principieele ‘beslissingen, zooals in de Ver-
eenigde Staten en in België genomen, schijnen ons in
dit opzicht niet bevorderlijk voor een gunstige econo-
mische ontwikkeling in de toekomst en wij zouden
het betreuren, wanneer het gemengde bankstelsel hier
te lande, al dan niet na tusschenkomst van den wet-
gever, voorgoed zou verdwijnen. G.M.V.S.
) Uitg. J. C. B. Mohr, Tüiingen
1934.
204
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari 1935
ECONOMI5CHE PROGNOSE.
De weetgierigheid van den jongen man, waarvan
Schiller spreekt in zijn gedicht ovér het gesluierde
beeld van Saïs, en die in het door Schiller verhaalde
geval de betreffende -persoon de doodstraf deed trot-
seeren, manifesteert zich ook op het gebied van het
economische, en in haar nieuwsten vorm eischt zij
kennis omtrent wat er in de toekomst gaat gebeuren.
Ook dit beeld wordt niet ongestraft ontsluierd, doch
hét merkwaardige is, dat zij, die pretendeeren, den
sluier gelicht te hebben, niet gestraft worden, doch
dat -de tol betaald wordt door, hen, die in goed ver-
trouwen hun ,,voorlichting” van hen verkrijgen, voor
deze met moeizaam bespaarde dollars betalen en op
grond er• van, tot betreurenswaar-dige handelingen
overgaan. De ontsluieraars zelve ontgaan dan, tot op
zekere hoogte hun straf (aan hun reputatie, die zij
er mede bederven, schijnen zij niet te hechten), doch,
daartegenover moet dan ook tot hun verdediging aan-
gevoerd worden, dat zij niet .de ,,echte” waarheid vei-
– kocht hebben en dus daarom ook bezwaarlijk de, toom
der Ç3’oden tot zich getrokken kunnen hebben.
Doch niet alleen deze lieden, ook de devote dienaar
der wetenschap zou de toom der Goden gaarne trot-
seeren, indien het hein vergund was, een blik te
slaan in de toekomstige ontwikkeling der gebeurte-
nissen. In principe is dit tenslotte niet geheel on-
deiikbaar, want, al verandert ,er veel, er is tenslotte
niets nieuws onder
•
de zon, en de door Bilderdijk
(weliswaar ook door, vele anderen!) verkondigde stel-
ling, dat het -verleden de toekomst in zich draagt,
die zich op een min of meeT harmonische wijze uit
het verleden zal ontwikkelen, is nog steeds onbe-
twistbaar. De vraag -is echter, of wij zelve, die krach-
tens de wetten der ontwikkeling gedwongen zijn, de
toekomst op het verleden op te bouwen, van te voren
kunnen weten, wat wij tot stand zullen brengen en
wanneer – de door ons verwachte- gebeurtenissen plaats
zullen grijpen.’ –
Geheel ontkend wordt deze mogelijkheid door nie-
mand, en menig ervaren beursman heeft van dingen,
die gingen gebeuren, tijdig ,,de lucht” gekregen, zoo-dat hij tijdig ‘zijn’ bakens heeft kunnen verzetten, in-
dien hij dit,erkoos te doen. Hij noemde dit dan in-
tuïtie, in sommige gevallen berekening, in andere ge-
vallen -‘,,een ‘zvijntje”:
–
Doch niemand verbeeldt zich,
dat men. geruimen tijd te voren ‘alles kan voorvoe-
‘len, wat- op de verschillende markten zal plaats viii-
den, en ‘de oude Pierpon Morgan zag zich ten einde
raad genoodzaakt, een astroloog in zijn dienst te
nemen, om op verdere onverwachte wendingen der
markt voorbereid ‘te zijn.
Weinigén hebben in 1928′ -vermoed, dat er einde
1929 een-crisis zou- komen, en wel niemand ‘zal bij
het verschijnen van het- eerste nummer der Econo-
misch-Statis-tische Berichten vermoed hebben, dat dit
blad- bij- ,h’et -verschijnen van het’ du’izendste nummer een conscientieuse éonjunct’uurru-briek zou hebben.’ -‘
Desn-iettemin- wordt -de mogelijkheid – van prognose
thans’ algemeen vermoed, en men kan zelfs herhaal-
delijk beschouwingen’ te’ hooren krijgen over: de over-
een
k
om
st: tuschen de atrbnomi’e en de economie’ op
dit ge-bied. Ongelukkigerwijze is–juist -deze vergelij-
king – een buitengewoon geschikte – -basis voor’ het
eenigermate -scejtische -betoog, dat ik mij thans ge-
noodzaakt ie- te leveren. ‘ – – — –
,*
_*
———-
*
– Onze kennis van de regelmatigheid ‘der economi-
sche versch’ij’n’selenH is niet van -dien -aard, ‘-dat- wij
we,ik’ van den ‘hierboven gesignaleerden aard op- een
‘*ëtenschappeljke –basis ‘ kunnen stellen; -In “sommige
-gevallen helpt ons’ de wet der groote -getallen -(b;v.
–
bij
berekening ‘van de ‘uitbreiding- der bevolking ‘in de
naiste – ddch -dun -ook alleen maar -in de naaste’ –
toekomst). Doch deze’ geballen zijn uitzonderingen en
g’e&n règel; de factoren, die’ zakenleven, bank- en
geldwezen, zoowel als -beurswezen toL-wankeling en
tot herstel kunnen brengen, zijn’ yan den meest uit-
eenloopenden aard. Van sommige dezer factoren ‘ken-
nen wij- min of meer de regelmatigheid (b.v. van de
bevolking, welk’ voorbeeld wij reeds noemden; doch
zelfs dan, wanneer de – groeicoëfficiënt niet veran-
dert). Van andere factoren zullen wij in de naaste
toekomst meer weten (meteorologische factoren b.v.);
doch van vele factoren, met name die factoren, die
afhankelijk zijn van de gedragingen van -den mensch
(die,
-blijkens
,het spreekwoord vera’nderlijker zijn dan
iets anders, wat dan ook), zullen wij, wat hun toe-
komstige bewegingsrichting ‘betreft, niet, veel – anders
kunnen aanvoelen -dan vage tendensen, waarop geen
prognose gebouwd kan worden. De psychologie van
kooplieden, beleggers, bankiers, diplomaten, -generaals
en volksmenners zijn even zoovele onbekenden in ons
probleem, dat toch, krachtens zijn aard, reeds meer
onbekenden oplevert dan vergelijkingen, en hoewel
men van de handelingen van geen dezer menschen
kan zeggen, dat zij aan de groote wetmatigheid die
alles beheerscht, ontsnappen, moeten
wij
toch in alle
bescheidenheid vaststellen, dat
wij
economen niet in
staat, zijn, met economische. hulpmiddelen uit te ma-
ken, wat er in het brein dezer leiders omgaat, en nog
minder, wanneer hun gedachten tot actie zullen lei-
‘den. En zelfs, indien wij dit wisten, zou’den wij nog
niet kunnen voorspellen,’ wat ,de gevolgen van hun daden zouden zijn, want in dit menschenleven is de
psychologie van den één gelimiteerd door de psycho-
logie van den ander, en wat in werkelijkheid plaats
vindt, is gewoonlijk heel iets an’ders dan het oor-
spronkelijke ‘plan, dat door de breinen der leiders
werd uitgedacht, zulks krachtens de wet van de hete-
rogonie der doeleinden.
Bij deze uitspraak moet -echter om twee redenen
een slag om den arm gehouden worden. In de eerste
plaats kan men de vrijheid van handelèn der men-
schen dermate aan banden leggen, dat vele gebeur-
tenis-sen wèl van te voren ‘zijn te berekenen, om welke
redenen de economische en sociale prognose .wel-
licht in een toekomstige, minder vrije maatschappij,
beter kansen zal -‘hebben dan in onze tegenwoordige
samenleving. Doch, in de tweede plaats, bestaat de
iitogelijkheid, dat men – met niet-economische hulp-
middelen ook thans -allerlei dingen zal kunnen pei-
len, die met onze hulpmi-ddélen niet te ontsluieren zijn.
– Men bedenke ‘bij dit alles, – dat men aan een
par-
tieele
kennis der – toekomst niiets heeft; maar dan
ook in het geheel’niets. Want hét, de wereld omspan-
tiende zakeileven,’ ‘is zeer ingewikkeld en ieder on-derdeel , ervan staat in een levendige wisselwerking
met vele – andere onderdeelen Kan -men nu voorzien,
hoe b.v. de productie van een bepaald ,landbouwarti-
kel in – de naaste ‘toekomst zal verloopen, dan, heeft
‘men hieraan nog niets. Want dan kan de vraag naar
‘dit irtikel nog” veranderen, en er kan een storing in
den geldomloop – komèi’, ‘waardoor.
bij
overigens vol-
doende behoefté aan, het artikel, ‘toch niet voldoende
op l’oonend’e wijze “verkocht kan wor’deû.
-:
– :Indien’ mèn het onderzoek tot de meest algemeene
ctir,el -beperkt, en men constateert ,in ‘een belangrijke
cürve èen inzinking, clan is ‘bet,tegenwoordig ge-
brui’keljk,, öni té zeggen:” it het ‘feit, ‘dat een der
algeèbe ‘ciivèn’ ietitort, moet. dus volgen, dat
éen alg eenê” re&e’siô van hét liandelsleven ,un aan-‘tdëht is. “H’êt ‘eehige Wat iti die ,redeneering onjuist
is,
ia’
dat min’noôit kan weten, in hogvr men met
‘een blijve’Me of :eén voorbij gaande wending der curve
te dôen heeft
en menige vergissing op progno-stisch
gebied is aan een dergelijke moeilijkheid te danken.
Een anderé’ weg die men wel bewandeld ‘heeft, is ‘het volgen van’ – cijfers, ‘,die ‘ als karaktënistiek be-
‘sëhôuwd wordën voor ,,çte beweging van het geheel”,
wât nien daar dan ook mede’ bedoelt. ‘Men redeneert
dan als volgt: vroeger heeft men ongeveer alle 10
ja’rén (ovr de ‘lengte der periode is men het niet
eens) een crisis – .ge’had; wanneer men dus in tien
jaar’ geen cris’i’s gehad, heeft, dan kan men rustig
‘eggen: nu komt er eën crisis. De resultaten van
27 Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE: BERICHTEN
205
deze methode stellen haar niet. in het gelijk, al moet
men erkennën, dat in de conjunctuur meer regel-
maat te vinden is, dan men op.grond van de betrek-
kelijke onregelmatigheid der conjunctuurveroorza-
kende factoren zou willen aannemen.
Al deze methoden, om speculatie en politiek tot
p zekere hoogte tô’t betröuwbare calculatieste kun-
nen maken, hebben dus schipbreuk geleden. In een
maatschappij, waarin melI’ het gedrag der menschen
in hoofdzaak vrij laat» en waarin geen doelbewuste
collectieve actie in de richting van eeii normalisee-
ring der verhoudingen ondernomen .. wordt, zullen
deze dingen steeds een spel blijven, en wil men de
toekomst tot een calculahele grootheid maken, dan
zal men veel moeten binden, wat tot nu toe vrij was.
Mn zal dan alle elemeftten van spel en hartstocht
aan het systeem moeten ontnemen; het is duidelijk, dat dit in principe kan, doch dat overigens niet ont-
kend kan worden, dat ,,de aardigheid”. er voor een
groot deel af is, wanneer het lukt, de belegging tot
een in zoo sterke mate calculabele bezigheid te ma-
ken. De toekomst zal uit-moeten maken, wat zwaar-
der veegt, de onstabiliteit, met al haar verschrikke-lijke gevolgen, of de aardigheid van het spel, en de
vele nuttige resultaten, die het spel ongetwijfeld tot
stand brengt.
Een
eerlijke
conclusie kan dan dus op ons gebied
niet anders luiden, dan: pas op voor de voorspellers.
Over helderzienden wil ik hier natuurlijk niet oor-
deelen, omdat dat buiten mijn gebied valt.
Zoo treurig als het echter met de
prognose
staat,
zoo hoopvol zijn de prospecten van de
diagnose.
En
dit is een reden, om tevreden te
zijn.
Want lukt het,
een ‘goede diagnose te maken van den toestand van
het moment, waarop men zich ‘bevindt, dan zal dit de
menschen vroeg of laat lopen, te Voorkomen, dat zij
op een goeden dag moeten bekennen, dat zij de zaken
in het honderd hebben laten loopen. Hetgeen zij
thans moeten doen.
Reeds daarom is diagnose voldoende; en komt het, onder den invloed van diagnose tot die verbeteringen
in onze economische Organisatie, die noodig zijn, om
de excessieve fluctuaties van het economisch leven
als geheel (partieele depressies ‘kn en mg men niet
geheel voorkomen) onmogelijk te meken, dan hebben
wij de prognose niet meer zoo hard noodig, en kun-
nen wij ons met meer vertrouwen overgeven aan dan
loop der gebeurtenissen. En
diagnose is stellig mogelijk,
al zijn wij op dit
gebied nog slechts aan het begin van een zeer lang-
durige en moeilijke ontwikkeling. Ons inzicht is
thans op een punt gekomen, waarop wij het probleem op een bevredigende wijze kunnen oplossen, gelijk ik
zal trachten aan te toonen in een werk over dit on-
derwerp, dat binnenkort zal verschijnen. Doch het
groote bezwaar tegen een onmiddellijke toepassing van
dit inzicht is, dat wij nog niet voldoènde materiaal
hebben, om een bevredigende ‘diagnose te maken.
Willen wij vaststellen, hoe op een bepaald moment
de toestand van ‘het bedrijfsleven is, dan moet men
minstens
de volgende, ‘gegevens hebben:
• 1. De toestand van rentabiliteit en liquiditeit van
het handelsieven.
2. De geidhoeveelheid en de mate, waarin het geld
omloopt. –
.3. De,omvang der beleggingen en, de wijze, waarop
zij zich distribueeren over het bedrijfsleven.
4. De verschijnselen der speculatie.
Alleen omtrent het vierde punt
zijn
wij behoorlijk
ingelicht, en dat is wellicht de reden, waarom zoo-
velen, die een ‘diagnose van het handelslevén beproe-ven, hu’n inzichten op deze
cijfers
baseeren.’ Wanneer
echter de econoöm niet meer ‘te vertellen heeft, dan
men ter beurze weet, dan is hij overbodig en een
goeds diagnose mag nooit ‘alleen op deze cijfers’ ge-
baseerd zijn. De rentabiliteitscijfers, die wij thans
bezitten; zijn niet voldoende als basis vooir diagnose,
en ook omtrent het beleggingsproces en den geld-
omloop zijn
wij thans nog in zeer onvoldoende mate ingelicht, zulks door het ontbreken van de statistie-
ken, die
wij
noodig hebben. Beziet hij dan ook den
toestand
;
zooals deze thans i’s, dan ‘kan de beoefenaar
der conjunctuurdiagnose, met Schiller’s zooeven ge-
citeerde’jongeling uitroepen:
,,Nach’ Wahrheit streb? ich ja allein und’ diese
gerade ist es, die man inir verhüllt.”
* ,*
*
In het bovenstaande hebben wij een scherpe, schei-
ding gemaakt tusschen de begrippen diagnose en
prognose. Zoo heel scherp mag deze scheiding eigen-
lijk niet zijn. Meniiag van een econoom verlangen,
dat hij, na ‘het bestudeeren van eenige cardinale
curven, concludeert: zoo is de toestand, en uit deze
feiten volgt, dat die en die gebeurtenissen te ver-
wachten
,
zijn, als gevolg van zich reeds manifestee-
rende tendensen (ntuurljk, tènzij onverwachts nieu-
we factoren optreden). Ik noem dit echter geen prog-
nose, doch rou dit nog diagnose willen noemen. Zelfs
hierbij is echter het bezwaar der incalculabele groot-
heden buitengewoon ernstig.
Zoo men een voorbeeld wil, men neme het Eco-
nomi’sch- Statistisch Kwartaalbericht van 23 Januari
van dit jaar. Voor zoover het nog gebrekkig statis-
tisch materiaal, dat wij thans hier te lande hèbben,
een conclusie toelaat, moet men wel concludeeren, dat
noch op het gebied van rentabiliteit, noch op dat
van geld- en beleggingswezen sterke, op een goede
conjunctuur gerichte, krachten
zijn
te constateeren.
Doch het prijsniveau geeft niet den indruk van een
voortdurende ‘verergering van den toestand. De totale
indru’k is er stellig een van weifeling, van aarzeling;
onder zulke omstandigheden hangt het van de gebeur-
tenissen en van de menschen ‘af, hoe lang zulk een
toeitand nog zal duren.
En ‘omtrent die dingen kan men niets zeggen; Ro’o-
sevelt doet zijn best, doch hij verhoogt niet alleen de
prijzen, doch ook de bonen, waardoor ondanks al zijn
actie, voor de rentabiliteitsbais van het bedrjfs-
leven weinig of niets gewonnen wordt. Zal men hier
in Europa ingrijpen, dan is er reden, om te vernoe-
den, dat men niet in dezelfde fout vervallen zal.
Maar zal dit gebeui’en?
Het lijkt zeer ‘waarschijnlijk, dat de groeiende span-
ningen in verschillende landen op den duur tot actie
in den een ‘of anderen vorm zullen dwingen. Wist
men dit met zekerheid, dan zou men waarschijnlijk
kunnen vaststellen, dat wij in de laatste phase van
onze misère zijn. Maar ik voeg er bij: waarschijnlijk,
want zekerheid kan men zich in dezen moeilijk ver-
schaffen. Groote pblitieke veranderingen geven nog
geen waaborg, dat de positieve krachten het spoedig
van de negatieve, de constructieve het van de des-
tructieve zullen winnen; al zal ook zelfs deze ,D’auer- E
krise” op den düur in een overwinning van het posi-
tieve moeten eindigen. Doch het kan niet ‘ontkend
1
worden, dat zelfi zeer groote ijolitieke veranderingen t
zich in vroegere tijden en ook tegenwoordig, gekarak-
teriseerd hebben door het feit, dat zij ontstellend
weinig essentieels veranderd en verbeterd hebben.
Al wat men kan zeggen is: indien er.niet ‘spoedig
een gunstige wending der gebeurtenissen komt ‘(b.v.
een nieuwe uitvinding, of iets dergelijks), dan zal er
langs politieken weg verbetering komen. De mooiste
oplossing is dit niet, maar, als ik het goed zie, is het
de eenige; er is geen keus meer, omdat men. het
kwaad te lang ongestraft heeft laten voortwoekeren,
en men den raad der economen in den wind geslagen
heef t, toen het nog tijd was. Men zij dus op de won-
derljkste mogelijkheden voorbereid; meer kan ik niet
zeggen, want. dit begint bedenkelijk te lijken ‘op een
prognose, het verschijnsel dus, waarover ik mij hier-
boven zeèr sceptisch uitgelaten heb.
Dr. W. L. VAJK.
206
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari
1935
PRIJSDALING VAN LANDBOUWPRODUCTEN ALS
CONJUNCTUURFACTOR.
In zijn lezenswaardig ‘boek ,,The Great Depression”
bespreekt Prof. Robbins, in een hoofdstuk getiteld:
,,Misconceptions”, enkele gangbare opvattiuen over
het ontstaan van de crisis, welke, naar Zijne mee-
ning, op dwalingen berusten. Daartoe behoort ook de
opvatting, dat een vermeerdering van de productie,
die in een bepaalden bedrijfstak tot prijsdaling en
vermindering van inkomen leidt, op andere deden
van het productieproces een nadeeligen invloed moet
hebben, omdat van een dergelijke prijsdaling een ver-
mindering van de vraag naar voorthrengselen van
andere bedrijfstakken het gevolg zon zijn. Een ver-
meerdering van de landbouwproductie, zoo meent men,
leidt tot een daling van de prijzen van agrarische
voort’brengselen en dit heeft op zijn beurt een vermin-
dering van de vraag naar industrieele producten, door
vermindering van koopkracht, tengevolge. Een der-
gelijke opvatting ligt ongetwijfeld ten grondslag aan
de agrarische politiek, die momenteel in de Vereenig-
de Staten gevoerd wordt. En soms beweert men, dat
cle toeneniende goedkoopte van de agrarische produc-
ten nadeelig is voor de welvaart der industrieele
productie in Engeland.
Deze meening berust, zegt Prof. Robbins, op een
misvatting. Veronderstel dat, tengevolge van een ver-
betering van de techniek, het aanbod van tarwe toe-
neemt. Teronderstel verder dat, tengevolge van de
relatieve inelasticiteit van de vraag naar tarwe, de
prijs daarvan meer dan evenredig daalt, en dat de
tarwe-producenten dientengevolge in.i nkoinen ach-
teruitgaan. Beteekent dit nu, dat een overeenkomstig
stuk koopkracht is verloren gegaan? Geenszins. Het
is waar, dat de tarweproducenten minder hebben te
verteren. Maar de consumentén, die thans in hun
hehoef te aan tarwe goedkoop kunnen voorzien, zullen
geld overhouden. 1-let is zeer goed mogelijk, dat zij
dit niet zullen ‘besteden voor precies dezelfde goede-
ren, itis de tarweproducenten zouden hebben gekocht.
Maar
zij
zullen in ieder geval in staat zijn meer van
iets anders te k-oopen en dit zal een verplaatsing van
de arbeidskracht, welke de verandering van de rich-
ting der vraag noodzakelijk maakt, betrekkelijk ge-
makkelijk maken.
Maar is het niet mogelijk, vraagt Prof. Robbins,
dat het vrijkomende geld in het geheel niet besteed
wordt, dat de consumenten van tarwe hetgeen zij
minder behoeven te betalen, oppotten? In dat geval
zal e.r ongetwijfeld een vermindering van uitgaven
zijn en zal de overproductie in den eenen bedrijfstak
via het proces van ,,hoarding”, nadeelige gevolgen
hebben voor den andere. Maar is zulk een gang van
zaken waarschijnlijk, indien de oorspronkelijke over-
productie slechts in één bedrijfstak plaats vindt?
Waarom zouden cle consumenten ,,po tten”? ‘Waarom
zullen zij niet meer aan andere dingen uitgeven? De
mogelijkheid van een dergelijke ,,hoarding” moet niet
geheel onmogelijk worden geacht. Maar zoolang de oorspronkelijke productievermeerdering tot één he-
clijfstak ‘beperkt is, lijkt het prinin facie onwaar-
schijnlijk.
I-Ioewel wij ons met de hier weergegeven theoreti-
sche weerlegging van de gangbare misvatting, dat
prijsdaling van
afzonderlijke
goederen, door relatieve
overproductie, den afzet van andére goederen be-
moeilijken zou, in het algemeen kunnen vereenigen,
betwijfelen wij de juistheid van de practische con-
clusie, die Prof. Robbins daaruit trekt ten aanzien
van de beteekenis, welke aan
agrarische overproduc-
tie voor het conjunctuurverloop toekomt. Met name
meenen wij, dat de diepe prijsval der lanclhouwpro-
ducten gedurende de jaren na 1920 wel
degelijk
een
•dep ress ie-verstrkenden invloed ook in de industrie-
landen gehad heeft. ‘
De kernvraag, waar het hier om gaat, is – in zoo-
verre zijn wij het niet Prof. Robbins eens – welke
gevolgen een prijsditling van agrérische producten,
door relatieve overproductie veroorzaakt, op de ver-
houding tusschen uitgeven en sparen heeft. Maar met
betrekking tot dit laatste punt kan men o.i. niet vol-
staan met hetgeen prima facie waarschijnlijk is, doch
achten wij een onderzoek naar cle
feitelijke
tendenzen
noodzakelijk – en deze
schijnen
te spreken in tegen-
gestelden zin als Prof. Robbins’ verwachting.
Voor deze meening vinden wij grond in het resul-
taat van onderzoekingen betreffende het verband tus-
schen de prijzen van voedingsmiddelen en ,,savings”,
zooals men die vindt vermeld
‘bij
Kirk
1)
Uit een
vergelijking van het beloop der Volkenbondscijfers be-
treffende ,,small-scale savings” en indices van prij-
zen van voedingsmiddelen in een aantal belangrijke
landen blijkt er tusschen ‘deze reeksen, op een enkele
uitzondering na, voor de periode 1924-1931 een
negatieve correlatie te bestaan.
Een onderzoek van •Dr. Kuznets, betreffende de
Vereenigde Staten en betrekking hebbende op, de
periode 1920-1924, leidde tot dezelfde resultaten.
Dr. Kuznets vergeleek de ,,saving deposits” in de
Ver. Staten met de cumulatieve verschillen tusschen
uitbetaalde bonen en den verkoop van kruideniers-
waren. Aangezien de elasticiteit van agrarische .pro-
ducten gemiddeld geringer is dan die van Icruide-
nierswaron afzonderlijk, geldt de door Dr. Kuznets
gevonden samenhang voor eerstgenoemde goederen in
versterkte mate.
Deze resultaten vinden, zooals Kirk aantoont, be-
vestiging hij toepassing op Britsche cijfers, betreffen-
de de periode 1924-1930,
hij
vergelijking van het
verloop van bonen en prijzen van voedingsmiddelen
eenerzijds en inschrijvingen op Natiônai Saving Oer-
tificates anderzijds.
Tôor
Nederland hebben wij hetzelfde verband on-
derzocht voor de periode 1928-1934 door vergelijking
van de cijfers betreffende de kosten voor voeding met
het totaal tegoed van inleggers hij de Rijkspostspaar-
bank en 40 particuliere spaarbanken. Ook hier blijkt
er een negatieve correlatie tusschen deze heide reek-
se.n te bestaan, zooals onderstaande tabel te zien
geeft.
II
uclexeijfers.
Kosten van voeding
van arheidersgeziniien Totaal tegoed van iiileggers )
iii Anisterciarn
R.P.Sp.bank .l3ijz. Sp.barikeii
1928 . . .
100
. 100
100 1929
98
103
107
1930 . . .
92
110
121
1931
84
129
127
1932 . . . .
72
150
126
1933
. . . .
69
155
131
1934 . . . .
75
154
–
) Hierbij moet wel in aanmerking vorcleii gebracht, dat
cle ongunsti.ge beleggingssiiarkt sedert
1929
inlag’en
hij spaarbanken zeer hebben bevorderd.
De bovenstaande gegevens
wijzen
erop, dat het
sparen onder die groepen der bevolking, welke het
grootste aandeel hebben in de totale agrarische
consumptie,
hij
dalende prijzen der voedingsmid-
delen toeneemt. Het zal er nu veel van afhangen, hoe
deze spaargelden worden gebruikt. Iii een tijd van
opgaande conjunctuur is. investatie daarvan waar-
schijnlijk. In dat geval komt, wat de eene ‘hevolkings-
groep aan koopkracht verliest, aan een andere, ten
goede.. Tijdens een depressie zullen daarentegen de
spaargelden voor een groot deel ,,opgepot” blijven.
Dan komt het sparen
gelijk
te staan met onttrekken
van koopkracht, hetgeen voor de
gezamenlijke
podu-
centen een verlies beteekent. Dit verlies plant zich
van hen, die er het eerst door worden getroffen,
voort en vertoont, zooals uit onderzoekingen van R.
F. Kahu
2)
is komen vast te staan en door Kirk wordt
bevestigd, een cumulatief karakter. Dit zal zich wre-
J.
II.
Kirk, Agriculture and the trade cycle, Londen
1933.
R. F. Ka.hn, Home Investment and Unemployiment, Economie Journal, Juni
1931.
.
27. Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
207
ken in een toenemende werkloosheid, waardoor de
overheid slasten worden verzwraard, terwijl gelijktijdig
tengevolge van de geringe bedrijvigheid de overheid.
haar inkomsten ziet achteruitgaan.
Zoo. zien wij dus, dat het samengaan van dalende
prijzen van voedingsmiddelen en een toeneming van
sparen in tijden van dalende conjunctuur zeer na-
cleelig werken kan op het geheele bedrijfsleven en
op het huishouden van den Staat. Is deze conclusie
juist, dan werpt dit wel een eenigszins ander licht
op de pogingen van overheidswege om tusschen de
prijzen van agrarische producten en die van andere
goederen een zeker evenwicht te bewaren of zoo noo-
clig te herstellen, dan Prof. Robbins daarop laat
schijnen.
De vraag van de aanpassing van het prijsniveau
als geheel ‘blijve hier buiten beschouwing. L.
PERIODIEKE BANKBERICHTEN EN HUN WAARDE
VOOR HET CONJUNCTUUR-ONDERZOEK.
Niet de ,,acta d
j
urna” der Romeinsche Oaesares
en niet de oudste krant der wereld, de Ohineesche
,,Kiug-pao”, maar wel de middeleeuwsche
lcoopnw,ns-
brieven
zijn de voorloopers der hedendaagsche dag-
en weekbladen geweest. Dergelijke koopmansbrieven,
mededeelingen bevattende, betreffende den ioop der
prijzen en de voornaamste politieke gebeurtenissen,
zijn reeds van de 13e eeuw af bekend. Niemand, be-
halve de regeoringen en de kerk, had meer belang bij
dergelijke min of meer geregelde en op de weder-
keerigheid berustende mededeelingen dan de kooplie-
den, en hun •brieven werden langzamerhand een, zoo
niet de voornaamste bron betreffende het nieuws uit
binnen- en buitenland. Met de opkomst der wereld-handelshuizên zooals de Fugger en de Welser werd
deze behoefte nog dringender, en deze groote handels-
huizen hadden in de belangrijke handelscentra hun
ei gen correspondenten.
Misschien zijn deze koopmansbrieven ook de voor-
beelden van dé
periodieke berichten,
die heden ten
dage banken en bankiers in alle landen, ten •gerieve
vooral van hun clientèle en als een soort permanente
aanbeveling voor zichzelven, plegen uit te geven, al
bestaat er in elk geval een opmerkelijk verschil:
de middeleeuwsche (en latere) koopmausbrief was
een brief vân een koopman véér een koopman,
terwijl de periodieke bankberichten in den regel juist
één ding
niet
mogen zijn: een verslag, dat de eene
bank voor een andere bank, of liever: de eene econo-
mist eener groote bank voor zijn collega van een.
andere groote bank schrijft. Natuurlijk zijn er ook
hier, zooals steeds in het leven, uitzonderingen, en de
berichten, die bv. de circulatiebanken publiceeren,
zijn meestal bestemd, om zoo niet door directeuren van andere circulatiebanken, dan toch door bankdi-
recteuren, bankiers, economisten, redacteurs te wor-
den gelezen.,
In den regel wenscht echter de betreffende bank
(of bankier) door middel van deze verslagen het
contact met haar clientèle te onderhouden, en haar
de eigen meening en het eigen oordeel over feiten en
toestanden kenbaar te maken. Wanneer, zooals in
den Jaatsten
tijd
meer en meer gebruikelijk wordt,
deze verslagen ook algemeen-economische beschou-
vingen of artikelen over een voor een grooten kring
belangrijk onderwerp bevatten, dan worden deze be-
richten dikwijls ook aan de pers, consulaire vertegen-
voordigers, kamers van koophandel en andere offi-
cieele of semi-officieele lichamen verstrekt. Dit ge-
schiedt ook in al die gevallen, waar de betreffende
bankinstelling er waarde aan hecht, door beschouwin-
gen en studies betreffende het eigen land, dit land,
zijn economische beteekenis en daardoor ook weer
haarzelve in het buitenland grooter bekendheid te
ve schaffen.
Uit het gezegde vloeit voort, dat, wat betreft den
omvang en den inhoud, het tijdstip van verschijning
en ‘het uiterlijk, de persoonlijkheid der
schrijvers
en
di’e der ontvangers dezer berichten, de grootst moge-
lijke verscheidenheid :bestaat, en dat, zoo ooit, hier
het aloude woord ,,Practica est multiplex” van toe-
passing is. Zekere hoofdlijnen in de bontheid der
verschijningen te trekken en scheidingen in deze zoo
uiteenloopende publicaties te maken, haar waarde
voor het conjunctuuronderzoek vast te stellen is
het doel dezer beschouwingen.
* *
*
Oommissionnairs in effecten, bankier:s en hankin-
stellingen, ook circulatiebanken, publiceeren deze
periodieke berichten, zijn de ,,uitgevers” ervan, en
even verschillend als hun functies in het economisch
leven, zijn ook hun publicaties. Dit betreft niet slechts
haar inhoud, maar’ ook hef tijdstip van verschijning.
Men vindt er dagrapporten, weekbérichten, maand-
verslagen, kwartaals- en jaaroverzichten, en losse, op
ongeregelde tijdstippen verschijnende, meestal aan
een enkel onderwerp gewijde brochures.
Terwijl de commissionnair in effecten of de kleine
bankier in vele gevallen deze •beschouwingen zelf
schrijft, haar soms ook naar het uiterlijk nog het
karakter van een meer of min persoonlijken ,,brief”
geeft, belasten de ‘groote banken meestal een bepaalde
afdeeli’ng of althans een bepaalde persoon met de
samenstelling . dezer berichten. In ‘het eerste geval,
dat van den co’,nrnissionna,jr in effecten
of van den
kleinen. bankier –
bij groote hankiers’huizen is dit
natuurlijk anders – ontbreekt dikwijls niet een zeer
subjectieve noot, die een aantrekkelijkheid van zoo’n
verslag kân zijn; maar, helaas, berust de op zichzelve
zeker gewenschte subjectieve visie op de gebeurtenis-
sen van den dag in sommige gevallen minder op
serieuze studie dan daarop, dat alle problemen uit-
sluitend hetzij van het standpunt van den beursman,
hetzij van dat van den ,,verkrgerten Steuerzahler” (of
van beiden) uit, worden ‘beschouwd. Ook gevallen,
waar uit zoo’n brief een gemis aan algemeene ontwik-
keling en soms zelfs aan vakkenni ‘blijkt, doen zich
voor.
Wat betreft subjectiviteit ‘kunnen de door de
groo-
te
‘banken gepubliceerde ‘berichten meestal niet met
de ‘brieven der zoo juist genoemde persoonlijkheden
wedijveren. Niet slechts,. omdat het alleen in uitzon-
deringsgevallen de directieleden dezer instellingen
zijn, die naar de pen grijpen, en een employé, al staat
hij – hetgeen meestal, echter niet stééds het geval is
– in zeer nauw contact met zijn directie, toch nietzoo
persoonlijk mag schrijven als iemand, die slechts
tegenover zichzelf verantwoordelijkheid heeft te dra-
gen, maar ook, omdat een groote bankinstelling ‘met
een ‘geheel ander en veel uitgebreider, dikwijls ook in-
ternationalen lezerskring dient rekening te houden.
Maar, dit kan misschien niet nadrukkelijk genoeg
gezegd worden, een publicatie met persoonlijke, en
tevens wel gedocumenteerde, opvattingen zal ‘het bij
de meeste lezers steeds winhen van een bericht, dat
‘bv. een schat van statistische en andere, slechts door
den econoniist of statisticus te waardeeren gegevens be-
vat, of waarin uit vrees, een enkelen der duizenden
lezers te ontstemmen, slechts een •droog feitenrelaas
wordt gebracht. Trouwens, persobnlijke voordracht
en eigen oordeel sluiten practische en theoretische
kennis geenszins uit, en reeds daarom is het ge-
wensôht, ‘dat de samensteller van dergelijke berichten
theoretische kennis en practische ondervinding ver-
eenige. Dit geeft althans zekeren waarborg, dat in
deze berichten zoowel het ,,privatwirtschaftljche” al
ook het ,,voikswirtschaftlihe”. standpunt niet uit
het oog wordt verloren.
Sinds jaren plegen sommige ‘binnen- en buiten-
landsche instellingen, en ‘zeker niet de onbeduidend-
ste, geregeld een gedeelte hunner publicaties’ door
een persoonlijkheid
(geleerde of vakman)
met een be-
kenden,
‘liefst internationaal bekenden,
naam
te laten
schrijven, en aldus de belangrijkheid der betreffende
209
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27
Februari 1935
uitgave nog te verhoogen. De overwegingen, die tot
dit gebruik leiden, vindt men terug bij die instellin-
gen, die er waarde aan hechten, den naam en de
persoon van een econ-omist van erkende bekwaamheid
en eigen oordeel aan haar publicaties te verbinden,
al geschiedt zulks slèchts vrij zeldzaam. Meestal
heerscht, wat betreft de
samenstellers
der berichten,
het meest voistrékte anonymaat, en dit sluit tevens
uit, dat de betreffende schrijver zich juist door deze
publicaties een naam kan maken. Waar schrijvers
met bekende namen als redacteurs dezer publica-
ties optreden, behandelen deze meestal slechts een
enkel onderwerp, waarvan de auteur een speciale
studie heeft gemaakt.
Vermelding verdient het feit, dat in én land, een
door acht instellingen gemeenschappelijk onderhou-
den ,,Statistisch en Informatie-Bureau” een maand-
bericht vbor al deze banken samen publiceert.
Niet weinige instellingen hechten er waarde aan,
haar eigen verslag door berichten uit bepaalde
indus-
trieele of commercieele centra
van het eigen land of
uit het buitenland aan te vullen, hetgeen hetzij door
eigen correspondenten, of door de bijkantoren of
door dochterinstellingen kan geschieden, al zullen
deze laatste soms de ,,economische” brieven, die in de
publicatie van de moederinstelling worden afgedrukt,
ook door speciale krachten laten schrijven.
Aangezien de schrijver en zijn werk slechts moei-
lijk zijn te scheiden, moest reeds in het bovenstaande
herhaaldelijk ook iets over den
inhoud
der publicaties
worden gezegd. Die is, ook dit werd reeds gezegd,
ongemeen gevarieerd. Men treft er beursverslagen
met of zonder koerstabellen, en al dan niet aange-
vuld door overzichten van de geld- of wisselmarkt en
door wisselkoersen aan. Deze laatsten hadden in de
jaren 1926/’30 iets van de in het inflatietijdperk ver-
kregen belangrijkheid ingeboet,. zijn echter, sinds het
evenwicht der wisselkoersen door de -loslating van
den gouden standaard in zooveel landen ruw werd
verbroken, weer belangrijk geworden. De bespreking
van de. voor de Beurs en voor het
bij
de Beurs ge-
interesseerde publiek belangrijke feiten staat dikwijls
op den voorgrond; toch wordt in dit verband veelal
ook iets over financieele en algemeen-economische
toestanden gezegd, soms ontbreekt zelfs een soort pri-
mitieve conjunctuurdiagnose en -prognose niet geheel.
Beschrijving juist dezer feiten en toestanden in
den vorm van een meer of min gedocumenteerd over-
zicht of in een of meer aan een afzonderlijk
onderwerp gewijde artikelen vormen echter dikwijls
de hoofdschotels der periodieke verslagen der banken.
Sommige instellingen leggen zich vooral op de ver-
zameling van gegevens betreffende bepaalde markten
en prijzen toe, anderen publiceeren I.,erichten uit in-
dustrieele binnenlandsche centra of over den toestand
in vreemde landen. Enkele verslagen bevatten weinig
meer dan een naar landen gerangschikte verzameling
der belangrijkste economische en finaneieele berich-
ten van de afgeloopen week of van de laatste- twee
weken,
z
o
n
d
er
daarop eenig commentaar te ‘leeren.
Toch
. kunnen ook dergelijke vérslagen zeer ûttig zijn,
vooral wanneer de samensteller tusschen werkelijk
belangrijke en minder -belangrijke berichten scheip
weet te kiezen en over voldoende kenjais bé.schikt, om
fouten, die zijn materiaal (meestal telegrafisch of
telefonisch overgebrachte persberi chten) aankleven,
te verbeteren. Minder -groot is het nut vân die vèr-
slagen, die feitelijk ook ,,met schaar en ljmpot” zijn
gemaakt, maar dit door een of ander vermojnming
willen verbergen.
Economische verslagen zonder
statistische ge ge-
vens
zijn haast ondenkbaar. In een aantal gevallen,
vooral bij de circulatiebanken, zijn deze inderdaad
,,eigen”, d.w.z. door de betreffende instelling zelf uit
verschillende bronnen geput en -bewkt materiaal.
In het meerendeel der andere gevallen gaat het ech-
ter om reeds door anderen
–
gepublicrde (meestal
officieele) statistieken. De keuze der in de econôm-i-
sche verslagen- op te nemen statistieken wordt, af ge-
scheiden van haar belang voor de lezers, bepaald
door de vraag, hoever
rij
als representatief voor de
economische ontwikkeling kunnen worden beschouwd,
en ook door het tijdstip, waarop zij beschikbaar zijn.
Werkloosheidscijfers (mits vroeg beschikbaar), index-
cijfers der groothandelsprijzen en der kosten van
levensonderhoud, in- en uitvoercijfers, weekstaten der
circulatiebanken, gegevens omtrent de staatsfinan-
ciön, soms ook productie- en verkeerscijfers en koer-
sen zijn
de meest gebruikte data op dit gebied. Som-
mige banken pixbliceeren deze
cijfers
als
-bijzondere
statistische aanhangsels. De berichten van eenige
circulatiebanken bevatten
dikwijls
niets anders dan
talrijke staten met dergelijke gegevens. Deze hebben
dan ook betrekking op het eigen bedrijf dezer in-
stellingen, iets wat particuliere banken niet plegen
te doen; tenzij de betreffende berichten artikelen
over de ontwikkeling van het bankwezen in een be-
paald land bevatten. 0-ok in dit geval betreffen de
statistieken ,,externe” en niet ,,interne” feiten uit
het bedrijf der betreffende instellingen. In enkele
gevallen omvat zulk een periodiek bericht alleen
tabellen betreffende
–
bedrijven
en
bedrijvigheid
buiten
het eigen arbeidsgebied der banken, zooals b.v. de
reeds gereleveerde overzichten der goederenprjzen,
oogstcijfers, productiecijfers.
Pogingen, om door een samenstelling van voor de
ontwikkeling van -het economisch leven markante
feiten uit verschillen-de landen een soort vergelijkend
conjunctuuroverzicht
in den vorm van een tabel te
geven, ontbreken niet.
Zooals welhaast vanzelf spreekt, maken
talrijke
pï-
-blicaties ook van
grafische voorstellingen
gebruik,
vooral, waar het om eenvoudige statistieken (goede-
renprjzen, enkele indexcijfers, koersen, -biljetten-
omloop enz.) gaat. De uitvoering dezer grafieken
bereikt in sommige publicaties een respectabele hoog-
te. Een instelling publiceert, zich – erbij op een enkelen
en door haar voor het conjunctuurverloop als karak-
teristiek ‘beschouwden index haseerende, zelfs een
kaart, waarin -voor elke grootere -stad door middel
van pijitjes de stijgende of dalende of gelijk geble-
ven bedrijvigheid wordt voorgesteld; dit stelsel is
door keuze van meer basiscijfers zeker nog voor ver-
betering en uitbreiding vatbaar.
Eenige banken meenen – terecht, aan een gedeelte
harer clientèle een dienst te -bewijzen, indien zij ‘zeer
belangrijke wetten
of
verdragen
in toto, of althans in
een zeer uitvoerig uittreksel, weergeven. Juist in
den laatsten tijd met velhaast -dagelijks veranderende
bepalingen inzake het hetalings- of goederenverkeer
dreigt echter het gevaar, dat de omvang der publi-
câties daardoor al te groot wordt en de betreffende berichten ophouden ,,berichten” te zijn, en. tot een
bundel van wets- en verdragsteksten worden. –
Andere instellingen publiceeren – geregeld over-
zichten van de voornaamste binnen- en – buitenland-
iche economische en verwarte -publicaties,
of sommen
althans de- titels ervan op. – – – – – –
– De- rijk gevariéérde-inhoud – soinmiger dezer-: pe-
riôdieke -bankberichten geeft- daaraan (nog
–
geheel
afgeicheiden van het -uiterlijk) haast het karakter
van een ecônomisch tijdschrift.
Echter. berust de
samènstelling van haar inhoud – toch ook weer op
bepaalde priniai-pes. Men vindt daarin -b.v. steeds een
economisch of financieel ,,hoofdartikel” (dikwijls
door – een bekend buitenstaander geschreven), een
economisch- verslag, een overzicht over de fondsen-
èn ovér de wissel- en geldrnarkt, en een statistisch
aanhngsel. Deze vorm der berichten wordt herhaal-delijk in die gevallen gekozen, waar de betreffende
instelling, vooral wanneer zij- in een kleiner land
haar zetel heeft, op de belangrijkheid van dit land
en
zijn
-éconornische outillage, zijn financieele kracht
ènz. dè- aandacht wil vestigen
–
en slechts indirect,
door de manier warop dit geschiedt, –
–
op haarzelve
– én op- haar èigen beteekenis in het internationale
27 Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
209
bankbedrijf. De, althans wat het uiterlijk betreft,
grootste tegenstelling met deze ,,tijdschriften” vor-men de berichtjes van een of hoogstens twee pagi-
na’s, waar in een soort van telegramstijl de voor-
naamste feiten van den dag op een manier, die nog
onder die van de Amerikaansche ,,tabloid papers”
staat, onder de aandacht der lezers worden gebracht.
Het belangrijke vraagstuk, of en hoe
critiek
op de
gebeurtenissen van den dag in deze berichten wordt
geoefend, heb’ben wij reeds terloops aangestipt.
Meestal is het streven, om critiek te oefenen, bij de
kleinen even groot als
bij
de grooten het streven om
haar te vermijden. Natuurlijk zijn er ook uitzonderin-
gen op dezen regel, en bepaalde omstandigheden kun-
nen tot gevolg hebben, dat zwijgen als verzwijgen of
als stille, doch •daarom niet minder duidelijke critiek,
wordt beschouwd.
– Nog een enkel woord over het
uiterlijk
dezer
periodieken. Van gestencild blaadje tot vrij luxueus
met tal van foto’s enz. voorziene uitgaven, zijn alle
nuances vertegenwoordigd. Aangezien een dergelijke
publicatie steeds als aanbeveling voor den betreffen-
den bankier of de betreffende bankinstelling moet
dienen, kan nauwelijks voldoende nadruk op een wel
verzorgd uiterlijk worden gelegd. Daartegen zondi-
gen niet weinige, zelfs grbote instellingen. Men moge
het betreuren, toch blijft het een feit, dat het uiter-
lijk dezer berichten eerst de aandacht op haar in-
houd moet vestigen, terwijl deze niet steeds het uiter-
lijk doet vergeten. Ook dit laatste moet ertoe bijdra-
gen, dat deze berichten
bewaard
wor.den en dit wordt
door publicatie -van een jaarljkschen index bevorderd.
Wat tenslotte den
omvang
betreft, deze •hoeft niet,
vooral wanneer het maand- en kwartaalverslagen be-
treft en de inhoud voldoende afwisseling biedt, al te
krap te zijn. Papierorgiën, zooals sommige instellin-
gen ze met publicaties van 80 en meer bladzijden groot
formaat vieren, schrikken echter den lezer meèstal
meer af dan dat zij hem tot aandachtige lectuur ver-
leiden. Worden deze periodieken in een land uitgege-
ven, welks
taal
geen wereldtaal is en wenden ze zich tot een internationaal publiek, dan moeten ze natuur-
lijk in een Wereldtaal (of meer) verschijnen.
Indien
wij
op de vraag naar de
waarde dezer
periodieke berichten voor het con junctuuronderzoek
(de al dan niet vergelijkende conjunctuurbeschrjving,
de oorzaken-der conjunctuurverandering, de conjunc-
tuurvoorspelling) en misschien ook voor de conjunc-
tuurpolitiek antwoorden, dat deze in de eerste plaats
van den – boven in zijn hoofdlijnen geschetsten –
inhoud dezer publicaties afhangt, dan zal -men ons
kunnen verwijten, dat wij ,,une vérité de La Palice”,
iets vanzelfsprekends zeggen, en dat het juist daar-
om gaat, hoever deze inhoud als geschikt materiaal
of hulpmiddel voor dit onderzoek kan dienen.
Vooropstellende, dat de meeste publicaties van de
groote banken een •behoorljken graad van weten-
schappelijke objectiviteit en nauwkeurigheid bij de
verzameling en bewerking der gegevens bezitten, zul-
len wij dus ons antwoord verder aldus kunnen preci-
seeren, dat deze waarde meestal niet op grondige con-
junctuur-onderzoekingen, laat staan op conjuctuur-
theoretische beschouwingen is gebaseerd, maar op het
materiaal,
dat zij voor de beoordeeling der conjunc-
tuur aan een internationalen lezerskring voorleggen,
en op het
oordeel,
dat in de kolommen dezer berich-
ten door meestal eenigszins tot oordeelen bevoegden
wordt uitgesproken. M.a.w. in de plaats van het con-
junctuur-onderzoek treedt de conjunctuurbeschrij-
ving, de beschrijving der conjunctuur in het eigen
land of in vreemde landen, de berichten uit bepaal-
de bedrijfstakken en het oordeel daarover.
Ook wie soms spottend aan het woord van Thiers
herinnert, dat de statistiek is ,,l’art de préciser les
choses qu’on ignore”, zal, wanneer
hij
een inzicht in
den economischen wereldtoestand wil verkrijgen, naar
deze• periodieken en de statistieken grijpen, die zij
omvatten, en die toch meestal met de bedoeling zijn
gekozen, de voor een land meest kenschetsende ge-
gevens te verzamelen, een indruk van. den loop der
conjunctuur te geven. Voor een dergelijk gebruik
doet het er weinig of niets aan toe, dat, zooals reeds
gezegd, een groot gedeelte dezer statistieken niet op
eigen onderzoekingen der uitgevers dezer periodieken
–
berusten, maar ontleend zijn aan andere, meestal
officieele gegevens.
Tant
deze laatste staan den
lezer in vreemde landen dikwijls niet of niet volledig
ter beschikking. In enkele gevallen, b.v. emissie-
statistieken, koersen, indices van aandeelen, gegevens
over de resultaten van bepaalde takken van indus-
trie, publiceeren de banken echter gegevens, die op
eigen onderzoek berusten en die dan nergens anders dan jui-st in hare publicaties zijn aan te treffen. Aan
de waarde dezer publicaties voor het conjunctuur-
onderzoek doen wij niet tekort, indien wij hieraan toe-
voegen, dat de samenstellers van sommige buitenland-
sche berichten stellig in bronnenkennis te kort schie-
ten, en zulks zich soms zelfs in
vrij
eenvoudige geval-
len openbaart. Maar daar staat weer tegenover, dat,
wie van deze geschriften voor internationale of ver-
.gelijkende conjunctuurbeoordeeling of -onderzoek ge-
bruik wenscht te maken, zelf over voldoende bron-
nenkennis en critisch vermogen moet beschikken, om
ook hier -het kaf van het koren te scheiden.
Samenvattend meenen wij dus te mogen zeggen, dat de periodieke bankberichten, al worden zij niet
geschreven, om als materiaal voor dergelijke onder-
zoekingen of beoordeelingen te dienen, toch eei zeer
goed bruikbaar instrument ervoor zijn, en in som-
mige gevallen als het eenige direct beschikbare ma-
teriaal kunnen worden ‘beschouwd.
Dr. W.
MAu’flER..
ECONOMISCH-TECHNOLOGISCHE INSTITUTEN IN
–
NEDERLAND.
In den laatsten tijd is er in ons land alom belang-
stelling voor de oprichting van research instituten
op economisch en/of technologisch gebied met in het
algemeen als verlengstuk een industriebank. Het
initiatief, dat in deze door Limburg is genomen,
heeft in vele kringen van de bevolking groote
–
belang-
stelling ontmoet. In
bijna
alle provincies wordt op
het oogenblik het vraagstuk van de oprichting van
een economisch instituut en een industriehank on-
derzocht of het is
bij
de Provinciale Overheid aan-
hangig gemaakt.
De combinatie van deze twee soorten van instellin-
gen is duidelijk. De research instituten zullen de pro-
jecten uitwerken en de industriebank zal voor de
financiering zorgen. Op deze wijze wordt, naar men
meent, een sluitend geheel verkregen. Het werk van
de research instituten waarborgt in hooge mate het
welslagen van het onderzochte plan, zoodat de in-
dustriebank over het algemeen weinig risico loopt.
De belangstelling, die op het oogenblik èn voor
het research werk in het algemeen èn voor het vraag-
stuk van de industriefinanciering bestaat, i-s zeer toe
te juichen. Het is nog niet lang geleden, dat men
hier te laude in het algemeen het nut van een weten-
schappelijke opleiding voor het
–
bedrijfsleven
niet
bij-
zonder -hoog aansloeg. Daarin is gelukkig zeer veel
verandering gekomen. De roep om economische insti-
tuten is wel het beste
bewijs
voor-de grootere waar-
deering, die men thans voor een wetenschappelijke
scholing op economisch gebied heeft.
Hétzelfde geldt, zij het in anderen vorm, voor de
industribanken. In de eerste plaats, omdat hieruit
duidelijk – blijkt, dat men tot het besef is gekomen,
dat de aard van de Nederlandsche banken zich niet leent voor liet verstrekken van credieten op langen
termijn, maai tevens doordat hieruit een toenemende
belangstelling voor een verdere industrialisatie van
.ôns land naar voren komt.
210
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari ‘1935
Al mag men zich dus over deze ontwikkeling ver-
heugen, dit beteekent nog geenszins, dat zulks ook
het geval behoeft te zijn met den vorm, waarin zich
deze nieuwe oriënteering openbaarL Er doen zich
namelijk drie belangrijke vragen voor, die in de hui-
dige omstandigheden zeker de aandacht verdienen:
In de eerste plaats de vraag, of de oplossing van
het ingewikkelde probleem van de industrialisatie
van Nederland gezocht moet worden in ‘de oprichting
van provinciale research instituten. Voorts of dit-
zelfde het geval is met het in het leven roepen van
provinciale industriebanken. Tenslotte staat hier-
mede in nauw verband de vraag, of de conybinatie
van de twee soorten van instellingen de juiste is.
Ditmaal zullen wij ons alleen tot cle eerste vraag be-
perken.
* *
*
Research arbeid voor het bedrijfsleven kan van
tweeërlei aard zijn. 1-lij kan namelijk gericht zijn op
een onderzoek naar de mogelijkheid van vestigingen
van nieuwe industreën of ondernemingen,- maar hij
kan ook ten behoeve van bestaande industrieën of
ondernemingen verricht worden. Om met dit laatste
geval te beginnen, is het
duidelijk,
dat een provin-
ciaal instituut alleen dan op
zijn
plaats is, wanneer
in de streek, die tot zijn gebied behoort, industrieën
voorkomen, die nergens elders gevestigd zijn. Indien,
om een willekeurig vooiheeld te nemen, in Zeeland
een instituut wordt opgericht, dat o.a. ten doel ‘heeft
den afzet van oesters, te onderzoeken, dan lijkt dit
logisch. Doch niet logisch is, wanneer in Zeeland
naar nieuwe mogelijkheden voor ‘verwerking van vlas
wordt gezocht en hetzelfde in Groningen ook ge-
beurt. Er dreigt dan’ niet alleen een gevaar voor ver-
sterking van een provinciaal chauvinisme, maar wat
erger is, er vindt versnippering van krachten plaats,
waar concentratie behoorde te zijn.
Deze versnippering op een bepaald gebied kan
echter nog tot andere gevolgen leiden. Het is in de
huidige omstandigheden te verwachten, dat de in-
komsten van de verschillende instituten niet rijkelijk
zullen vloeien. Elk instituut zal relatief, het eene
meer het andere minder, met een krap budget ver-
ken. Dit ‘impliceert, dat ook cle wetenschappelijke
staf zeer beperkt zal blijven. Willen de research ii-
stituten ter ‘beschikking staan van het
geheele
pro-
vinciale of regionale bedrijfsleven., clan zal hun werk
noodgedwongen aan de oppervlakte moeten blijven.
Stel ec’hter, dat de research instituten dit gevaar
weten af te wenden, dat zij inderdaad dieper op de
iro’h’lernen kunnen ingaan, dan is het toch niet te ver-
wachten, dat de staf op ieder onderdeel van het
bedrijfsleven gespecialiseerd is. Het economisch ‘leven
en de techniek zijn zoo gecompliceerd, dat men in het
algemeen zonder specialisatie weinig ‘bereiken kan.
Tenzij hun groote geldmiddelen ter beschikking
‘staan, moeten de werkzaamheden van de research
instituten èf aan cle oppervlakte blijven ôf geseciali-
seerd’ geschieden. Wat dit laatste betreft, doen zich
echter tweeërlei bezwaren voor.
In de eerste plaats beantwoordt een dergelijk in-
stituut niet meer aan het doel van de bevordering
van
alle
provinciale of regionale belangen, tenzij het
bedrijfsleven zich in die streek tengevolge van bij-
zondere factoren sterk gespecialiseerd zou he’bben. Is
‘d’it het geval, dan kan men als twe’ede bezwaar naar
voren ‘brengen, dat het resu1tat van den wetenschap-
pelijken arbeid slechts aan de industrie van een be-
paalde streek ten goede komt, tenzij die industrie
alleen in dat deel van •het land is gevestigd. Komt
een
dergelijke
industrie ook elders voor,, dan ontstaat
de economisch niet te verdedigen figuur, dat een in-
clustrie ‘in een bepaalde streek
profijt
trekt van de
resultaten van wetenschappelijke research, die ‘be-
taald wordt door de helastingbetalers ut die streek. Dit zou feitelijk neerkomen op regionale subsidies
aan een bepaalde industrie, dus een geval van regio-
naal protectionisme, dat de Regeering – en terecht
– herhaalde malen uitdrukkelijk heeft verworpen.
Uit het voorafgaande vloeit voort, dat de oplos-
sing van de industrieele research in de eerste plaats
gezocht moet worden in de oprichting van gespe-
cialiseerde instituten in den vorm ‘bv. van het Eco-
nomisch Instituut voor de Textielindustrie, dat door
de textjeljndustrie zelf is opgericht. Dit biedt tevens
het voordeel, dat de zetel van een dergelijk instituut
niet geografisch is bepaald, doch zich ‘kan vestigen,
daar waar b.v. een nauwe samenwerking met experts
mogelijk is. Hiervoor zullen, wat de economisch-
technologische instituten ‘betreft, in de eerste plaats Universiteiten of 1-loogescholen in aanmerking ko-
men. Prof. Dr. J. Wisselink, die op dit punt reeds’
uitvoerig cle aandacht heeft gevestigd ), ziet nansi
voordeelen van wetenschappeljken aard, hierin tevens
financieele voordeelen. Douhiures, die
0])
dit gebied
zeker niet denkbeeldig zijn bij het ‘bestaan van ee.n
groot aantal provinciale of regionale instellingen,
kunnen op deze wijze worden voorkomen.
* *
*
Het vraagstuk is hiermede echter niet uitgeput,
omdat wij tot dusverre gesproken hebben over be-
staande industrieën en een belangrijk deel van het
erk
van de research instituten het verrichten van
onderzoekingen naar de
mogelijkheid
van vestiging
van nieuwe idustrieën zal omvatten. Hier kan
plaats zijn voor een instantie, die een
dergelijk
werk
entameert.
Wat dit vraagstuk betreft, is tweeërlei standpunt
mogelijk. Men kan van meening zijn dat, indien er
winstmogelijkheden ‘zijn voor een nieuwe industrie,
deze wel door het particulier initiatief zullen worden onderzocht. Een speciale instelling, om de mogelijk-heid tot vestiging van nieuwe industrieën na te gaan,
is niet noodzakelijk.
Dit standpunt is tot op zekere hoogte zeer zeker
juist in
normale
omstandigheden. Op het oogenblik
ligt het probleem echter anders. De toestand in’ ons
land is van dien aard, dat er, behalve ingevui van
een rigoureuze ‘bescherming, in het algemeen weinig
lust bestaat om iets te ondernemen. De toestand op
de wereldmarkt, met
zijn
dagelijksche wisselvallighe-
den op handelspolitiek- en valuta-gebied is’ zoodanig,
dat men voor oprichting van exportbedrijven zeer
huiverig is, terwijl de ‘binnenlandsche markt een
voortdurend afnemende koopkracht vertoont. Orediet
is niet gemakkelijk te verkrijgen, ook niet van par-
ticulieren, mede ‘als gevolg van de interende reserves.
Bovendien zijn er in het algemeen weinig teekwi’en,
die op een herstel wijzen. En hier raken wij tenslotte
een belangrijk punt. Voor nieuwe investeeringen door
particulieren is een zeker optimisme in de tbekomst,’
gegrond op rentabiliteitsoverwegingen, noodzakelijk.
in het algemeen heerscht er in ons land en pessi-
mistische stemming, een ge’brelc aan vertrouwen,, dat
helaas maar al te verlamniend werkt.
Te midden van deze stemming wordt een rtiuw
geluid hoorbaar, dat roept om instituten en indus-
triebanken, die den druk van de depressie zullen
moeten verminderen of ons er geheel van moeten
verlossen. Uit psychologische overwegingen is deze
beweging toe te juichen. Men zoekt naar ‘construc-
tieve plannen en naar middelen om den toestand te
verbeteren; men wil niet bij de palcken blijven neer-
zitten.
Hoe verheugend’ dit initiatief op zichzelf be-
schouwcl ook moge wezen, zoo ontkomt men nFet aan
den indruk, dat met een van de belangrijke oorzaken
van den ongunstigen economischen toestand te wei-
nig rekening wordt gehouden. Het binnenland’sche
prijs-, en kostenniveau is te ‘hoog, hetgeen beteeken’t,
dat de rentabiliteitskansen, vooral vor nieuwe ex-
portbedrjven, zeer gering zijn. Mede om deze reden
‘) In het Twentsch Dagblad ,,Tabantia” van 4 Aug. 1933.
27 Februari
195
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
211.
blijft het particulier initiatief
afzijdig;
Doch mede
om deze reden concentreert de belangstelling zich
voornamelijk op industrieën voor de
binnenlandscice
markt, die door middel van handelspolitieke maat-
regelen, gemakkelijker beschermd kunnen worden dan
cle uitvoerhedrijven; cle gebeurtenissen van de laatste
jaren hebben dit wel zeer duidelijk aangetoond. Dit
feit valt zeer zeker te betreuren, daar de industriali-
satie van Nederland zich niet uitsluitend kan beper-
ken tot het vestigen van ondernemingen met een hin-
nenlandschen afzet.
Door de oprichting van economische instituten al-
leen is het probleem van cle industrialisatie niet
01)
te lossen. Bovendien is het de vraag, of regionale
instituten alle mogelijkheden van. i nclustrie-vestiging
en wat daarmede annex is, kunnen overzien. 1-let ge-
vaar is niet denkbeeldig, dat economische argumen-
ten doorweven zullen worden van motieven, clie wel-
iswaar voor een bepaalde streek van beteêkenis kun-
nen zijn, doch die niet thuis behooren in vraagstuk-
ken van
nationcaen
aard. Daarom is voor het onder-
zoek naar het opridhten van nieuwe industrieën een
centrale instelling gvenscht, die. door middel van
een uitgebreide documentatie beter de verschillende
mogelijkheden zal kunnen afwegen dan een regionale
instelling, welke uiteraard een veel beperkter ge-
zichtskring heeft.
Hiermede willen wij geenszins de beteekenis van
de oprichting van nieuwe economisch-technologische
instituten o.ntken nen. Integendeel. Elke vermeerdering
van cle kennis van ons economisch leven, ‘vooral wat de
industrieproblemen betreft, kan vooral in de huidige
omstandigheden van het grootste ‘belang zijn. Doch
wat zeker niet past in het kader van een economisch
instituut, is het verrichten van dubbel werk en het
uitwerken van plannen, die centraal en niet regionaal
moeten worden overzien. Daarmede wordt het alge-
meen belang niet gediend.
Daarentegen is het zonder twijfel in het. algemeen
belang, indien bepaalde onderdeelen van onze volks-
huishouding op directe of indirecte ‘wijze worden
versterkt. 1-liertoe kun nen economisch-technologische
instituten zeker medewerken. Allereerst reeds door
materiaal te verzamelen over de economische struc-
tuur van een ‘bepaalde streek, waarbij vooral niet aan
providciale grenzen moet” worden vastgehouden. In
dit verband vragen bij’. economisch-geografische
treekp1annen cle aandacht. Verder door na te gaan
of de resultaten van studies over allerlei economische
vraagstukken van waarde kunnen zijn voor eigen om-
geving. 1-let verzamelen van materiaal kan er waar-
schijnlijk op allerlei wijze toe leiden, dat in bepaalde
omstandigheden het pad voor het particulier initiatief
wordt geëffend. Oolc de locale of provinciale Over-
heici zou’ bij haat economische werkzaamheden, die in
de laatste jaren op menig ge’bied zeer belangrijk zijn
geworden, nut kunnen hebben van de aanwezigheid
van economisch-technologische instituten.
1-let is niet mogelijk deze werkzaamheden in con-
creto aan te geven. Iedere ‘streek heeft haar eigen
economische structuur, haar eigen prbhlemen, welke
een individueele behandeling vereischen en ‘welke
daarom beter regionaal dan centraal kan geschieden.
Om deze reden moeten de werkzLamheden van een
dergelijk instituut niet onmiddellijk gericht zijn op
de directe ‘bevordering van ‘het oprichten van nieuwe
eis het uitbreiden van ‘bestaande industrieën, doch
veeleer moeten deze instituten een verbindi ngsscha’kel
vormen, die ‘bovenal in een bepaalde streek de coördi-
natie van verspreid liggende en afzonderlijk werkende
krachten tot stand tracht te brengen.
Alvorens daarom tot oprichting van nieuwe econo-
inisch-technologische instituten over te . gaan, dient
men er zich wel
degelijk
rekenschap van te geven,
wat de werkzaamheden van een dergelijk instituut
iu’llen zijn, of dit beter regionaal dan wel centraal
kan geschieden en of de beschikbare geldmiddelen
een doeltreffende Organisatie waarborgen. v.
d. V.
CONJUNCTUIJRVOORLICHTING;
Tengevolge van de sterke ontwikkeling van de
techniek, waardoor de productie in de ‘bestaande in-
clustrieele en agrarische voortbrengingstakken dik-
wijls verveelvoudigd, en de productie op nieuwe ge-
bieden ter hand genomen werd, heeft de economische
organisatie in de’ verschillende aan den vooruitgang
deelnemende landen, een volkomen nieuw aspect ver-
kregen, hetweik zich vooral door’ zijn meerdere inge-wikkeldheid en onderlinge afhankelijkheid kenmerkt.
Parallel met de ontwikkeling in de productie ver-
liep die in het verkeerswezen. Door cle grootere snel-
heici en de sterk uitgebreide invloedssfeer werden
nieuwe gebieden bestreken en voor exploitatie ge-
opend. De groote vlucht, welke voortbrenging en ver-
keer namen, vereischte een zich daarbij aanpassend
geld- en credietwezeo. Voortbrenging, verkeer ets
geldwezen ‘beïnvloedden elkander bovendien nog over
en weer, zoodat de diverse wisselwerkingen het ge-
heel steeds ingewikkelder’ en onoverzichtelijker
maakten.
Om ondler deze omstandigheden tot een ‘betrouwbare
conjunctuurdiagnose te geraken, diende men over
een juist beeld van den toestand in de verschillende
productie-stadia en productie-gebieden te beschikken.
Bovendien moest met een mogelijken causalen samen-
hang en weging der betreffende gegevens rekening
worcle.n gehouden. Was men reeds in de vorige eeuw
overgegaan to t een meer systematische verzameling
der talrijke con;j unctuurgegeven s, hetgeen voorname-
lijk door de statistische regeeringsbureaux geschied-
de, het ordenen en bewust met elkarider in verband
brengen en interpreteeren hiervan dateert voorna-
melijk uit de na-oorlogsjaren., waarbij bovendien een
aantal particuliere conjunctuur-instituten dit werk
als een belangrijk deel van hun taak gingen op-
nemen.
Met de toenemende samengesteidheid der econo-
mische structuur, werd eveneens de conjunctuur-
diagnose, welke vroeger, indien zij in den een of
anderen vorm reeds beoefend werd, nog van zeer een-
voudige methodes gebruik maakte, omvangrijker en
ingewikkelder. Het zou onder de huidige omstandig-
heden riskant zijn om uit de statistische reeksen” zon-
der meer een conclusie te trekken omtrent de econo-
mische situatie in het betreffende land. Daarom ont-
wikkelde zich een systeem van conjunctuur’barorne-
ters, dat in de ‘verschillende landen,’ afgezien van de
typische nistionale economische situatie, dlikwijls ook
wat betreft het systeem van samenstelling, meer of
minder van elkaar afweek.
De rangschikking der gegevens en de wijze van in-
terpretatie mag onderling wel afwijken, het gebruikte
materiaal is grootendeels van denzelfden aard. Van be-
lang zijn daarbij allereerst de gegevens over de pro-
ductie in verschillende bedrijfstakken. Dze repre-senteeren de mate van economische bedrijyigheid
in het betreffende land.
Naast de productie geeft ook de werkloosheid e’en
zeker totaalbeeld van de situatie. De w’erkloosheids-
gegevens kunnen bovendien, evenals de cijfers betref-
fende de productie, naar bedrijfstakken gesplitst wor-
den. Tenslotte kan ook de invoer van voor de indus-
trie henoodigde grondstoffen een aanwijzing geven
van den toestand in de voorthrenging.
Geven de hierboven genoemde cijfergroepen ecn
overzicht over de totale productie, men zal, wil men de oorzaken van een wijziging in de voorthrengimig
onderzoeken, de vraag der afzetgehieden moeten na-
gaan. Hiervoor dienen de
cijfers
over den binnen- en buitenlandschen handel. De toestand op de binnen-
landsche markt wordt het best weergegeven door om-
zetcijfers, welke als gevolg van ‘de onszethelastingen,
voor den kleidhandel bekend zijn. Van beteekenis is
hier ook een eventueele splitsing naar de verschillen-
de bedrijfstakken. Het opnemingsvermogek van de
huitenlandsche afzetgebieden vindt zijn besten index
212
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
.
27 Februari 1935
in de gegevens over den export. Een eveneens veel
gebruikt gegeven is dat betreffende het goederenver-
keer te land en ter zee.
Naast deze, de z.g. goederenzijde van de conjuuc-
tuurgegevens, wordt van een andere groep gegevens
gebruik gemaakt, welke men dan in het algemeen als
de geldzijde kan beschouwen. Deze beide hoofdgroe-
pen vullen elkander over en weer aân en kunnen ook
als contrôle op elkaar gebruikt worden. Van deze
groep hoenien wij allereerst de prijzen. Ook vanuit het
oogpunt der rentabiliteit is de prijsontwikkeling van
groote beteekenis. De meeste conj unctuur-barometers
geven indexcijfers van. groothandelsprijzen en van
kosten van levensonderhoud, welke soms ook nog in
onderverdeelingen gepubliceerd worden. Indexeijfers
van obligatiekoersen dienen voor het volgen der be-
weging van de kapitaalrente. Daarnaast worden ge-
gevens over de ontwikkeling van de geldrente ge-
bruikt.
Vergelijking
der bewegingen van geld- en ka-
pitaalrente en de grootte der spanningen tusschen
deze rentetypes kan een nuttige index zijn voor de
mate van vertrouwen in de bestaande verhoudingen
en in de toekomstige ontwikkeling. Een veel ge-
bruikte groep van de geldzijde bestaat uit de gege-
vens omtrent de emissie-bedrijvigheid, welke veelal
onderverdeeld worden in obligatie-, aandeelen- en
binnen- en buitenlandsche leeningen. Indexeijfers
van verschillende aandeelengroepen kunnen dikwijls
nuttige
aanwijzingen
geven,
terwijl
sommige con-
junctuurbarometers ook het aantal faillissementen
weergeven. Tenslotte noemen wij nog de gegevens be-
treffende circulatie- en particuliere banken, welke in
vele conjunctuurbarometers opgenomen worden.
* *
Het is in de voorgaande beschouwing over het be-
noodigde materiaal wel gebleken, dat de samenstel-
ling van conjunctuurbarometers afhankelijk is van
het eventueel beschikbaar zijn der gegevens. Indien
deze niet homogeen
zijn
samengesteld of in niet vol-
doende mate aanwezig zijn, zal ook van een juiste
conjunctuurvoorlichting niet veel kunnen komen.
Het basismateriaal wordt nu allereerst gevonden in
de publicaties der statistische bureaux in de verschil-
lende landen. Daar het veelal van groot belang is,
vergelijkingen te trekken tusschen de conjunctuur in
de diverse landen, heeft het veel nut, het materiaal
op overzichtelijke wijze en reeds bewerkt en gerang-
schikt te vinden. De meeste conjunctuur-instituten
geven daarom, naast een overzicht van de nationale
conjunctuur, dikwijls ook kortere barometer-syste-
men of enkele gerangschikte conjunctuurgegevens van
economisch belangrijke landen. Het ,,Institut für
Konjunkturforschung” te Berlijn heeft dit stelsel ver doorgevoerd en leyert zoodoende een schat van ma-
teriaal. Van het grootste: belang. zijn echter de publi-
caties van den Vplkenbond, waarin d .belangrjkste
gegevens van haast alle landen in overzichtelijke sta-
tistieken worden weergegeven.. Het.
–
meest gebruikte,
het ,,Bulletin Mensuel de Statistique” heeft naast
speciale an tijd tôt tijd ierschijneüde. gégevens, de
vigende hoofdgroepen: . .
productie
algemeene indices, prodüctie- en
èbn
sumptiemiddelen, machines, textiel, petroleum, steen-kool, bruinkool, ijzer, staal,, koper, zink,
vericeer:
spoorweg- en scheepvaartverkeëi,
handel:,
invoer en. uitvoer,
prijzen:
groothandelsprijzén, kosten.. van. levens-
öndeihond, koër’en .v’aandeelen,
findnéieele gege.iiéns:
wisselk6erseh,diiconto,
goudvoor.raad,.billetteniirculatie, deposito’slbij parti-culiere ‘&anken, spaarbanken,. einissies,H……..
‘ . –
8.
arbeid:
werkloosheid.
Belangiijke gegèvens, verbâ’nd. houdende’ ét’ de in-
ternatiônale betalingsbalans, vèrstrèkt”d Volkenhond
verder in zijn jaarlijksehe pubIicti& ,,Balances of
Payments”, gedetailleerde samenvattingen vén hai-
delsstatistieken in de . ,,International Trade “S.tatfs
ties”. Algemeene jaarljksche conjunctuurgegevens
bevat verder het ,,Statistical Yearbook of the League
of Nations”. Het meest omvangrijke internationale
materiaal is misschien wel te vinden in het interna-
tionale gedeelte van het ,,Statistisches Jahrbuch fiir
‘das Deutsche Reich”. Op het gebied van den Landbouw
is de jaarlijksche publicatie van het Internationale
Landbouw Instituut te Rome, het ,,International
Yearbook of Agriculture Statistics” van de grootste
beteekenis, terwijl de publicatie ,,Monthly Orop Re-
Port and Agricultural Statistics” waardevolle maan-
delijksche gegevens bevat. Er zijn nog een aantal,
vooral via den Volkenbond uitgegeven statistieken,
betreffende arbeidstoestanden,
prijzen,
enz., maar het
zou ons te ver voeren nu hierop .nader in te gaan.
De
,,Flarvard Üomn-iittee of Economic Research”,
welke van een vereenvoudigd barometersysteem ge-
bruik maakt, heeft dit dan ook pas na experirnente-
ren met een groot aantal conjunctuurgegevens ver-
kregen. Men ging, na ruwe selectie van het geheele
beschikbare materiaal, tenslotte .van een 50-tal cijfer-
reeksen -uit, waarvan na nauwkeurig onderzoek en
correctie op bepaalde bekende invloeden ruim de
helft uitgeschakeld kon worden, omdat de door hen
aangegeven tendens reeds in andere reeksen tot
uiting kwam, of omdat zij wegens andere redenen niet
goed bruikbaar waren. Bij de resteerende gegevens
bleek een zekere
gelijkheid
in de lengte der conjunc-
tureele goifbeweging te bestaan, doch met dit ver-
schil, dat de hoogste en laagste punten in de ver-
schillende reeksen niet
gelijk
vielen. Zoodoende ging
men,-alweer op.empirischen grondslag, over tot onder-
groepeering, in dien zin, dat reeksen; waarvan de
golfbewegin gen samen vielen, in dezelfde groep .on-
d.ergebracht werden. Men verkreeg daardoor een 5-tal
groepen, waarvan er drie een duidelijk waarneem-hare opeenvolging in de golfbeweging vertoonden.
Deze groepen, gerepresenteerd door de z.g ..A-, B- en
0-curve waren:
A-curve:
bank-debits te New-York, koersen van in-
dustrieele aandeelen
(speculaion).
B-curve:
bank-debits buiten New-York, groothandels-
prijzen (business).
C-curv e:
disconto voor .goederenwissels
(money).
Uit ervaring was gebleken, dat de A-curve tijdens
de hausse het eerst een daling vertoonde, welke na
eenigen tijd resp. door de B- en de 0-curve gevolgd
werd. Aan het einde der depressie voltrok de stijging
der. krommen zich in dezelfde volgorde. Men zou dus
met behulp, van dezen Harvard-index zelfs tot een
zekere conjunctuur-prognose in staat zijn. De volg-
beweging uitte zich in de crises •der jaren’1903, 1907,
1910 en 1913 zeer
duidelijk,
maar faalde, ondanks
een wijziging ‘in de berekeningsmethode, in de na-
oorlogsjaren.. Het Harvard-instituut schijnt dan zijn methode ook in dien zin te wijzigen, dat.het zijn ba-
rometersysteem, .hetwelk door zijn kunstmatige
samenstelling veel critiek uitlokte, slechts gebruikt
als onderdeel ya•n een
omvangrijker
stelsel, waar het
wellicht met eenige restrictie als betrouwbaarder in-
dicator dienst kan doen.
Het andere uiterste, wat. betreft . de samenstelling
van conjunctuurbarometers, wordt ingenomen door
,,I
het
nstitut. ‘für Konjunicturforschung”.
te Berlijn.
,;Nur
em:den:
ganzen wirtschaftlichen Organismus
vielseitiger.- Weise durchleuchtendes System von
Barometern, ermöglicht es. uns, die. Wi’rtschaftslage auszudeuten,” -zegt .de bekende leider van dit. insti-
tuut, Prof. Wagem.ann in zijn .,,Einführung in die
Konjunkturlehre’. Uitgaande van deze
–
veronderstel-
ling komt Wagema.n tot éen 3-tal hoofd.barometer-
systemen, nl..de Proauktions-, ‘Ertrags- en Absatzbaro
meter.. Deze hoofdgroepen, onderverdeeld in een aan-
tal ondergroepen worden. in groote trekken, – hoe-
wel. ‘door bijzondere omnstandigheden met -het oog op
het feit, dat er organische wijzigingen in de struc-
‘rr
27 Februari 1935
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
213
tuur plaats kunnen hebben, dikwijls veranderd – ook
in de belangrijkste publicatie van het instituut het
,,Viertelj ahrsheft für Konjuukturforschung”, ge-.
voigd. Het uitgangspunt, waarop de interpretatie ge-
bouwd wordt, bestaat uit •de volgende systemen:
productie-barometer;
binnengekomen orders, in-
voer van grondstoffen, productie-gegevens, bedrijvig-
heid,
vergelijking der bedrijvigheidsindices in de pro-
ductie-middelen- en consumptie-middelen-industrie,
de beweging der voorraden,
de buitenlancische handel al.s aanwijzing voor
den toestand op de binnenlandsche markt,
vergelijking der ewedieten op langen termijn met de binnengekomen orders en de bedrijvigheid,
crediet-barometer: a.
eirculatiebank-cred ieten,
wisseltrekkingen;
b.
debiteuren, deposito’s;
c.
emis-
sies van aandeelen tegenover die van obligaties,
Harvard-barometer:
prijsbeweging op de effec-
ten-, goederen- en geldmarkt,
prijzen-barometer: a.
prijzen
van sterk reagee-
rende goederen, van industrieele grondstoffen en
haiffabrikaten;
b.
groothandeisprijzen van fabrika-
ten en kleinhandeisprijzen.
Daarnaast wordt nog in den vorm van conjunctuur-
staten een zeer groot aantal gedifferentieerde ge-
gevens gepubliceerd, welke weer tot andere groepee-
ringen aanleiding kunnen geven.
Het ligt niet in onze
:bedoeli)ig
een overzicht van
alle bestaande conjunctuur-instituten te geven, doch
wij zullen de werkwijze van een ige der belangrijkste
nagaan.
Het
,,Osterreichische Institut f’iir Kon junktur for-
schung”
geeft in
zijn
coijunctuurstaten een uitge-breid aantal gegevens, hehoorende tot de volgende
groepen: geldnaarkt, circulatiebank, kapitaalmarkt,
prijzen, omzetten, productie, arbeid, spoorwegen, bui-
tenlandsche handel. Vele dezer zijn sterk onderver-deeld, zoodat, al naar de omstandigheden en de ont-
wikkeling, verschillende combinaties gemaakt kunnen
worden.
De gegevens van het
,Institrct Zeécience Econo
1.
miques”
te Leuven zijn gebaseerd op twèe hoofdgrbe-
pen ,,Finances” en ,,Mouvement ds Affaires”, resp.
onderverdeeld in gegevens betreffende de circulatie-
bank, emissies, geld- cii kapitaalma,rkt, fiscale op-
brengsten, en in productie, beursgegevens, grobt- en
kleinhandelsprijzen, spoorwegen, havenverkeer, bedrij-
vighei d, clearing, postchequedienst, faillissementen
en buitenlandsche handel. Dëze gegevens en groepen worden clan meestal voor de slotconclusie op de vol-
gende wijze gecombineerd:
markten:
speculatie, prijzen, geld, Harvard-ba-
rometer,
kapitaalmarkt,
vergelijking nationale inkomen met o.a. kosten
van les ehsbnderho.ud,
industrieele productie:
vergelijking der ver-
schillende productietakken,
werkloosheid,
6
verkeer,
-.
.
..:
…..
7.
buitezlandsche handel.
.
•De ,;London Schöol of Economic’ geeft ih samen-
werking met de ,,Haîward Economie Society” •de
,,Lo4sdon & Cambridge Econamié Service’
uit, welke
een uitgebieid barometer-systeem over Engeland be-
vat. Naast een gedetailleerde drie-maandeljksehe
productie-statistiek. worden de volgende hoofdgroê-
pen gebruikt: •
– 1.
financieele bom
–
etei
koersen en rendementen
van aandeelen en obligaties, ernissies, clearing, bank-
gegevens en geidrente,
2.
prijzen en looneh:.
edifferentieerde indexcijfers
van prijzen en kosten van levensonderhoud en ge-
.midclelde weekloonen,
buitenlandsche handel en voortbrenging:
gege-
vens over in- en uitvoer en voorthrenging van steen-
kool, ijzer en staal en cijfers over den scheepsboüiv,
verkeer:
spoorweg- en scheepvaartverkeer,
werkloosheid:
een naar bedrijfsgroepen gediffe-
rentieerde werkloosheidsstatistiek.
Vermelding verdient vooral, dat de voornaamste
gegevens, onmiddellijk naast de conjunctuurstaten in
grafiek gebracht zijn, hetgeen het geheel veel meer
overzichtelijk maakt. De interpretatie geschiedt voor-
namelijk aan de hand van bovengenoemde groepen,
waarbij dikwijls echter bepaalde gebieden aan een
-diepergaan de beschouwing worden onderworpen.
Een bewuste interpretatie van . de conjunctuur-
gegevens in Nederland wordt toegepast door het
,,Centraa.l Bureau voor de Statistiek”
en het
,,Ne-
derlandsch Economisch Instituut”,
resp. in ,,De Ne-
derlandsche Conjunctuur” en in het ,,Economisch-
Statistisch Kwartaalbericht”. De eerste instelling
geeft, in ,,De Nederlandsche Conjunctuur” en kort
drie-maandelijksch conjunctuur-overzicht. Naast een publicatie van de geordende gegevens, voorkomende
in het ,,Maandschrift van het Centraal Bureau voor cle Statistiek”, bevattende de hoofdgroepen: voort-
brengiug en verbruik, handel en verkeer,
prijzen
en
kosten van levensonderhoud, financiewezen en ar-
beidstoestanden, wordt in den vorm van grafische
voorstellingen een gèselecteerde conjunctuur-barome-ter gegeven, welke heel goed voldoet. Deze barometer
bevat een 14-tal lijnen behoorende tot de volgende
4 hoofdgroepen:
effectenmarkt:
koersen van aandeelen, beursbe-
lasting,
bedrijvigheid:
aanbestedingen voor fdbrieksbouw,
invoer van machines, invoer van grondstoffen voor
de productiemiddelen- en de consumptiemiddèlen-in-
dustrie, arbeidsbeurzen, giro-omzet bij De Nederland-
sehe Bank, invoer, uitvoer,
geidmarkt:
prolongatie-rente, eniissies van No-
derlandsche aandeelen,
prijzen en bonen:
indexeijfers van groothandels-
prijzen, uurloonindex.
Vroeger werd bovendien gebruik gemaakt van een aan de Harvard identiek barometersysteem.
Het stelsel van het ,,Nederlandsch Economisch In-
stituut” wijkt iets van dat van het ,,Centraal Bureaq
voor cle Statistiek” af. Aan de interpretatie van de
beschikbare gegevens wordt zeer veel aandacht ge-schonken, niet alleen wat de belangrijkste gebieden
van de internationale conjunctuur betreft, doch voor-
al aan de conjunctuur in Nederland worden in het
,,Economisch-Statistisch Kwartaalbericht” vrij uitvoe-
rige beschouwingen gewijd. De beschouwingen be-
treffende Nederland worden voornamelijk gewijd-
aan de groepen industrieele bedrijvigheid, handels-
beweging, scheepvaart en eenige monetaire mdi-
ces. Deze laatste worden ook in grafiek gebracht en
bevatten de omloopssnelheid bij den girodienst, de koersen van industrieele aandeelen, en het particu-
lier disconto. De conjunctuurstaat, gevormd uit selec-
tie der beschikbare gegevens, bestaat uit de groepeit:
productie, werkloosheid, in- en .uitvoèr, geld- en ka-
pitaalmarkt, prjzen,, verkeeie het at4l f’äillisse-
menten.
Het werk de mbst – copiictiiur-iistituten be-
perkt zich niet tot het bewerken en interpreteerri
der gegevens, doch beslaat ook nog andere gebiedeu,
zooals .het doen van ondr.zoekingen naar speciale op-
derwerpen, verband – houdende met de conjunctuur.
Dit gebied zullen wj hiei echter laten rusten
– .–
F. WEINREB.
214
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27:Februari 1935
AANTEEKENINGEN.
OVERZICHT VAN BANKBERICHTEN IN BINNEN- EN
BUITENLAND.
In aansluiting op ons artikel ,,Periodieke bankbe-
richten en hun waarde voor het conjunctuuronder
–
zoek” elders in dit nummer, laten wij onderstaand
een opsomming
vigen
van eenige belangrijke bank-
berichten. Niet-vermeldiflg. van een of andere publi-
catie beteekent geenszins, dat haar waarde gering, is;
en nog minder beteekent een niet-vernielding een
op-
zettelijke kleineering der betreffende hankberichten.
Ook ‘beteekent opsomming van slechts één publicatie
eener instelling niet, dat de schrijver niet ‘bekend is
met het feit, dat zij ook andere publicaties, b.v. naast
een maancibericht, een weekrapport of een dagelijksch
verslag aan haar clientèle verstrekt.
•
Nederland.
Amsterdamsche Bank. Kwartaaloverz icht iii Duitsch,
Fransch en Engeisch, met een door een of ander spe-
cialiteit geschreven ,,hoofdartikel” en uitvoerig econo-
misch overzicht, waarih ook betirsverslag en overzicht
over wisselmarkt opgenomen is.
Nederlandsche J-Iandel Maatschappij. ,,Kwartaaibericht”.
Economisch overzicht, eenige korte speciaal-artikelen. Ka-
pitaalmarkt.
Rotterdamsche Bankvereeniging. Maanctbericht in de
drie talen, bevattende als ,,hoofdartikel” de studie van
een belangrijk en actueel onderwerp, een economisch over-
zicht, waarin ook Nederlandsch-Indië en de koloniale pro-
ducten in het kort worden behandeld; beursoverzicht;
overzicht over de wisselmarkt. Statistische tabellen.
Bank voor 1
–
lande! en Scheepvaart, N,V., Rotterdam. Grafische voorstellingen in kleurendruk betreffende cle
Amsterdamsche Beurs. (12 aandeelen-groepen), zes effec-tenbeurzen, goederenprijzen en vrachten.
Engeland.
Bank of Englaud. ,,Statistieal Sumniary”. Uitvoerige en
gedeeltelijk alleen in deze sinds betrekkelijk korten tijd verschijnende maandschrift opgenomen statistische ge-
gevens. Voor cle beoordeeling der Engeische conjunctuur
onmisbaar.
– Barclays Bank. ,,Monthly Review”. Overzicht over den
buitenlandsehen handel, een ,,speciaal artikel” cii korte
notities over belangrijke economisohe feiten en gebeurte-
nissen. Overzichten over de geldmarkt, de beurs en de
wisselmarkt. Statistisch aanhangsel.
Barclays Bank (Dominions, Colonial and Overseas).
,Monthly Trade Cables and Reports from Branches.” De naam der publicatie kaiakteriseert goed haar inhoud. Op andere manier moeilijk te verkrijgen gegevens zijn in dit
niaandschrift verzameld.
Lloyds Bank, ,,Monthly Review”. Publicatie met arti-kelen van vaklieden op speciale gebieden. Overzichtjes over de geld- en wisselmarkt en over de beurs, den bui-
tenlandschen handel en ,,Home Reports” over tal van
industrieën en industrieele centra. ,,Overseas Reports”, ge-
schreven door bevriende instellingen. Statistisch aanhangsel.
Midiand 13ank. ,,Monthly Review”. Een of twee hoofd-
artikelen, voorts ,,Reports from business centres” over de
situatie der voor de betreffende plaatsen meebt belang
rijke industrieën.
Westminster Bank. ,,Review”. Hoofdartikel, overzight
over den buitenlandschen handel, idem over de beurs, en
ovei ,,Home iiidustries” en ,,Miscellaneous reports from
our branches”. .,Foreign News” en statistisch aanhangsel.
The Anglo-South American Bank, Ltd.,, Cablecl Re-ports Circular”. Samenstelling van telegrafische en per post ontvangen ‘berichten uit Latijnsch-Amerika en uit
Groot-Brittannië. Groothandelspiijzen. –
Bank of Loudon & South America, Ltd . ,,Monthly Re-
view of Business and Trade Conditions in South America
and Portugal”. Inhoud komt overeen met de benaming
der publicatie.
Samuel Montagu & Co., London. ,,Weekly Review of
Foreiga Exchanges”. Overzicht over het verloop der wis-
selkoersen
01)
tal van landen met zeer bruikbare vermel-ding der incest belangrijke economische en financieele
feiten ontleend aan de dagbladen en de vakpers.
.Duitschland.
Berliner Hanclels-Gesellschaft. ,,Wirtschaftliche Nach-
richten”. Wekelijksehe, steeds dén onderwerp in het kort
behandelende pnblicatie, en beknopt beursverslag.
Deutsche Bank und Disconto-Gesellschaft.’ ,,Wirtschaft-
1 iche Mitteilu ngen”. Uitvoerig maandoverzicht over de
economische situatie. – ,,Nachrichten aus der deutsehen
‘Wirtschaf t”, ,,Auslandsnachrichten”. Overzicht over ka-pitaaisveranderingen, balansen enz. van Dnitsche onder-
nemingen. Goederenprijzen. J3ijvoegsel ..,, Whrungsiiber-
sichten”.
Commerz- und Pnivat-Bank . ,,Wirtschaftsbericht”. Vei
–
zaineling van tal van berichten en notities uit het ,,Geld-
und ‘Finanzwescn”, de ,,dentsche Industrie- und Markt-
lage”, ,,Ausland-Rundschau”, ,,Devisentabellen”.
Dresdner Bank. – ,,Statistische Uebersichten”. Overzicht
over de goederenniarkten, en zeer uitgebreide sttistisché
gegevens over productie, afzet en voorraden alsmede prij-
zen der goederen. Wisselkoersu.
Dresdner. Buk (Deutsche Orientba.nk). T(irkische Wirt-
schaftsbericht.
Deutsch-Südamerikau isehe Bank. ,,Moiiatsberichte”.
Reicbs-Kredit-Gcsellschaft. – Halfjaarlijkschë publicatie betreffende den econon ischen toestand. ‘oorts statistische
overzichten over de ter bcui
–
.ze van Berlijn genoteerde aan-
deeldn, obligaties, enz.
Frankrijk.
Banque Nationale Frauçaiie du Commerce Extérieu r.
.,Bulletin Mensuel d’études et •d’iinformations dconomiques”.
Bevat een aantal artikelen gewijd aan speciale oiidcrwer-
pen. Overzicht over de deviezenbepalingen in verschillende
landen. Korte overzichten over de situatie in het buiten-
land en in de koloniën. Bemiddeling van vertegenwoordi-
gers, mededeelingen over afzetmogelijkheden, jaarbeursen.
Statitisch aanhangsel. –
Banque National pour le Commerce et l’Industi
–
ie. ,,Bul-
letin d’Information Econémique”, Maandschrift, bevatten-de een hoofdartikel en gegevens omtrent cle economische
bed iïjvigheid en financieele mededeelingen.
Banque Française et Italienne pour 1’Anieriqne du Sud. Korte maandelijksche artikelen en mededeelingen betref-
fende Zuid-Amerikaansche landen.
België.
Ilanque Nationale de Belgiquc ., ,Bulletin d’Information
et de Documentation” (f
–
laifmaandelijksch). ,,Hoofdartikel”
geschreven door een of andei:e bekende geleerde. Artikelen
over binnen- en buitenlandsche vraagstukken, Beursover-
zicht. Uitvoerig statistisch gedeelte.
Banque de la Socidté Géndrale de Belgique. Overzichten
over belangrijke onderwerpen. Ook: Tekst van wetten en
Koninklijke Besluiten). Beursoverzicht. Overzicht der bui-tenlaiidsche ‘beurzen. ,,Informations finanoières” (Binnen-en buitenland).
Société BeIge de Banque. ,,Bulletin Mensuel”. Economi-
sche en financieele artikelen. ,,Chronique industrielle et
commerciale”. Informations. Indices écononiique belges. Banque de Bruxelles. ,,Bulletin Hebdouiadai
Ee”.
Beknopt
hoofdartékel en overzicht over de Brusselsche, de Antwer-
pensche en sommige buitenlandsche beurzen.
Zwitserland.
–
.Schweizerische Nationalbank . ,,Monatsbericht”. Uitvoe-
rige statistische overzichten. Schaveizerische Ba.nkgesellschaft. ,,Bericht”. Hoofdarti-
kel en ,,Finanzielle Notizen”. – Voorts een brochure ,,:Das
Wirtshaftsjahr. . –
Schweizerischer Bankverein. ,,Bericbt”. Hoofdartikel.
Uitvoerige samenstelliugen omtrent economische en finan-
cieele feiten in Zwitserland en in het buiitenland .,, Fi-
nanzielle Mitteiluugen”. (Emissies, Begrootingen, Jaar-
verslagen). Diverse mededeelingen.
Schweizerische Kreditanstalt. ,,Monats-]3ulletin”. Hoofd-
artikel en ,,Finanzielle Rundschau”. (Gegevens omtrent.
Zwitserland en het buitenland). Beursverslag en ,,Effek-
tenkursblatt”.
.. –
Italië.
Banca Commerciale Italiana. ,,Rassegua Trimestrale”.
Zeer omvangrijke, een ,.Parte Redazionale” en een ,,Parte
Statistica” omvattende publicatie. In het laatstgenoemde
gedeelte behalve overzichten over geldmarkt en
–
beurs, ook
een economisch overzicht ,,La congiuntura”. Overzicht
over, de staatsfivanoiën.
Spanje.
S. A. Arnus-Cari . ,,Revista Financiera”. Hoofdartikel.
Mededeelingen uit het buitenland. Berichten over maat-
sohappijen. Beu rsove rzicht. en -koersen.
Portugal.
Banque de l’ortugal.,,Bulletin”. (In het Fransch). Zeer
uitgebreid halfjaanlijksch overzicht, met speciale artikelen en zeer veel statistische gegevens,
Oostenrijk.
Oesterreichische Nationalbank. ,,Mitteilungen des Direk-
tiiiiEis”. Statistische gegevens over de financieele en
economische situatie. Gegevens betreffende de valuta’s
van binnen- en buitenland alsmede de Oostenrijksche geld-
en kapitaalmarkt.
Tsjecho-Slowakije.
Cechoslovakische Nationalbank. ,,Bulleti n”. Drietalig
(Prausch, Duitsch en Engeisch) maandoverzicht. Econo-
mische toestand. Verslag der Bank over haar werkzaam-
heden. Geld- en kapitaalmarkt. Gegevens betreffende pro-
ductie, handel, verkeer. Statistische gegevens uit het bui-
tenland. Ook speciale artikelen.
Hongarije..
Geldinstituts-Zentrale. ,,Wirtschafts-Bericht”. Overzicht
over de algemeene situatie. Werkzaamheden der aange-
sloten instellingen. Berichten over landbouw, handelspo-
litiek en buitenlandschen handel. Industrie. Geldmarkt en
beurs. Indexcijfers. –
Polen.
Bank Polski. ,,Bulletin”. Economisch overzicht. Statis-
tieken van de geldmarkt, staatsfinanciën, productie, bui-
tenlandsche handel, diversen. Bijvoegsel: Statistisch over-zicht der economische situatie.
Bank Gospodarst.va Krajowego . ,,Monthly Review”.
Hoofdartikel. Economisch overzicht, waarin verwerkt geld-
markt, wisselmarkt, fondsen-markt, berichten over land-
bouw, mijnbouw, industrie, handel. Sta.tisti’sch aanhangsel.
Denemarken.
Den Danske Landrnandsbank. ,,Die wirtschaftliche Lage
in DiLnemark”. Maandbericht met overzichten omtrent
landbouw, industrie, buitenlandschen handel, fondsen- en
wisselmarkt. Prijzen en financieele gegevens.
Noorwegen.
Bank- og Sparebankinspeksjonen. ,,Manedsstatistick over
de norske private aktiebanker •og sparebanker. Van de
Bank- en Spaarbankinspectie uitgewerkt statistisch over-zicht omtrent den toestand dezer banken.
Norwegian Joint Stock Banks. ,.,Monthly. Finaucial Re-
port issued by Bankenes Felleskontor for Statistikk (Nor-
vegian Bankers’ Bureau of Statistics and Information).
Wordt gemeenschappelijk door acht bankeil gepubliceerd en
bevat gegevens betreffende de circulatiebank, de overige
banken, staatsfinanciën, koersen, deviezenstatistiek, enz.
Zweden.
Skandinaviska Kreditaktiebolaget.. ,, Quarterly Report”. Bevat eeniige aan speciale onderwerpen gewijde artikelen,
en den economisch kwartaaloverzicht.
Sveaska Handelsbanken. . ,,Index”. (Engeisch). Maand-
overzicht met een uitvoerig .bçofdartikel en statistische
gegevens.
A.B. Gteborgs Bank. Economisch overzicht in brieven-
vorm. (In het Duitsch).
Finl and.
A.B. Nordiska Foreningsbanken ., ,Unitas”. Quarterly
Review. Economiisch hoofdartikel. Economisch Kwartaal-
overzicht. Statistisohe gegevens.
Estiand.
‘
Bank of Estonia .,, Mothly Report on economie and
banki ng conditions”. Algemeen economisch overzicht.
Bankcijfers. Cijfers der circu-latiebank. Buitenlandsche
handel. Indexcijfers. Of ficieele stukken. Halfjaarlijksch
statistisch bijvoegsel.
1
Rusland.
‘,
–
Moscow Narodny Bank, Ltd., Loudon .,,Monthly Review”.
Reeks van- kleine artikelen, de economische ontwikkeling
van Sowjet-Rusland, den buitenlandschea handel, speciale
bedrijfstakken euz. bchandelende opstellen. Beknopt sta-
tistisch aanhangsel.
Zuid-gla.vië.
J3anque Nationale du Royaume de Yougoslavie. ,,Bulle
tiu Trimestriel” (Fransch en Engeisch). Economisch over-
zicht, werkzaamheden der Nationale Bank, geldmarkt en
beurs, banken, staatsfinanciën, landbouw, industrie, bui-
tenlandsche handel, prijzen; voorts omvangrijk statistisch
gedeelte. – Afzonderlijk wordt maandelijks een tabel met
gegevens betreffende de economische ontwikkeling gepu-
bliceerd.
Griekenland.
–
J3anque – d’Athènes. ,,Builetin Econ ornique et Financier”.
(Kwartaalbericht). Tabellaelsoh overzicht over den econo-
mi-schen toestand in dd Balkanlanden. Uitvoerig artikel
over de situktie in Griekenland. 0ff ieleele gegevens. Voorts
eenige speciale artikelen en een uitgebreide ,,Partie corn-
merciale” (gegevens vooral over den handel in de voor-
naamste producten van het land).
Bulgarije.
]3anque Nationale de Bulgarie. ,,Bulletin Mensuel”. Voor-
namelijk statistische gegevens betreffende de openbare en –
particuliere financiën.
Turkije.
Banque Ottomane. ,,Circulaire Mensuelle”. Gegevens
over de financieele en economische situatie in Turkije.
Buitenlandsche handel. Wisselmarkt. Berichten over Turk-
sche ondernemingen. ,,Marchés agricoles et Commerciaux”
gebaseerd op de berichten der bijkantoren. Korte berich-
ten over andere landen. (Balkan). (Zie voorts onder
Duitschiand, Dresdner Bank).
Vereenigde ,Staten.
Fedei-al Reserve Board. ,,Federal Reserve Bulletin”.
Omvangrijke rnaandpublicatie met eenige speciale artike-
len en beschouwingen over de afgeloopen maand. ,,Natioal summary of -business conditions” (conjunctuur-overzicht).
Financieele, industrieele en commercieele statistieken.
Financieele statistieken betrekking hebbende op vreemde
landen. Mededeelingen van de juristische afdeeling. Fede-
rai Reserve statistics by districts.
Federal Reserve Bank, New York.,, Monthly Review of-Credit and Business Conditions”. Overzioht over de -geld-
niarkt, wisselmarkt, goudbeweging, fondsenmarkt. Werk-
loosheid . ,,Index of Business Activity”, buitenlandsche
handel, enz. –
New York Stock Exchan.ge . ,,Bulletin”. Uitgebreid sta-
tistisch overzicht over alle op de beurs betrekking heb-
bende feiten (koersverloop, -beurswaarde, beleeningen, ren-
tevoet, enz.).
American Acceptance Council. ,,Acceptance Bulletin”.
Maandschrift. Eenige speciale artikelen. Gegevens over
beleeningen en het acccptbedrijf, financieele statistieken.
Ook goud-in- en uitvoer.
The Chase National Bank. ,,The Chase Bulletin”. Op ongeregelde tijdstippen verschijnende, telkens aan een
bepaald onderwerp gewijde, grondige studies in brochure-
vorm van de hand van den economi-st dezer instelling,
Dr. Benjamin M. Anderson. – –
Guaranty Trust Company of New York .,,T.he Guaranty
Snrvey”. Maandschrif t. Aantal beknopte artikelen- over
economische en 1 inancieele onderwerpen. Overzicht over
de buitenlandsche conjunctuur. ,,Index of business activi-
ty”. Indexcijfers.
The National City Bank of New York. ,,Economic Con-
ditions. G overnmental Finauce. U.S. Securities”. Uitge-
breid economisch overzicht, waarin behalve de gewone
economische en financieeie data ook speciale vraagstukken
worden behandeld. Samenvattend oordeel over de econo-
mische situatie.
The New York Tru-st Company. ,,The Index”. Maand-
schrift. Eenige speciale artikelen, soms van internationale
strekking. Stat. gegevens ter beoordeeling der conjunctuur.
Central United National Bank of Cleveland .,,The
Outline of Business”. ,,A graph.ic presentation of current –
conditions in commerce and industry from information
gathered by the U.S. Government.” Reeks van korte,
aan het bedrijfsleven gewijde artikelen met veel graf i-
sche voorstellingen.
Canada.
The Canadian Bank of Commerce .,,The Monthly Corn-
mercial Letter”. Eenige statistische gegevens. Conjusc-
tuu rver.loop. Speciale artikelen. Prijzen.
Mexico. –
Banco Nacional de Mexico. S.A.,, Examen de la Situacion
Eeouom.ica de Mexico”. Algemeen eôonomi-seh overzicht met
gegevens betreffende de financicele situatie, prijzen, geld-
en bankwezen, productie, buitenlandsche handel, enz.
Argentinië.
Banco de la Nacion Argentina. ,;Economic Review”.
Kwartaaloverzicht. Uitgebreid verslag over de geld- en
wisselmarkt en de activiteit des Banco de la Nacion Ar-
gentina. Speciale artikelen, gewijd aan productie enz. –
vraagstukken. Statistische gegevens.
Ernesto Tornquist & Co. Ltda. ,,Business Conditions in
Argentina.” Tal van korte gegevens over de economische en f-inancieele situatie van het land.
De veelheid van vorm en inhoud dezer periodieke
bankberichten, waarover wij in ons artikel schreven,
zal nu wel duidelijk geb1eken -zijn; ook de rijkdom aan gegevens, die zij bevatten. En daarom zullen zij
ook voor het conjunctuuronderzoek een nuttige bron
zijn en blijven, overeenkomstig het woord van den
dichter: –
,,Wer vieles bringt, wird Manchem etwas
–
bringen”.
Dr. WILHELM MAJ.’PNER.
216
ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN
27 Februari
1935
WISSELKOERSÈN.
KOERSEN IN NEDERLAND.
Data
New
Londen
Berlijn
Parijs
Brussel’
Batavla York8)
*)
*)
*)
‘
,
1)
19
Febr.
1935
1.47%
7.1931
8
59.34
9.751
34.514
10081
9
20
1935
1.47
9
1
16
7.2231
9
59.34
9.76
34.52
1008/
9
21
1935
1.470/
39
7.20818
‘
59.37
9.764
34.534
10081
9
22
1935
1.4731
9
7.181,
59.39
9.764
34.544
100s
23
‘
1935
1.47
9
/’0
7.16
8
%
59.38
9.764
34.544
10031
8
25
,,
19351.47%
7.178%
59.37
9.76#
34.58
10081
s
Laagste d.wl)
1.47
1
/8
7.16%
‘59.30
9.754
34.474
100
Hoogste
d.w1)
1.471
8
7.22
8
/8
59.424 9.764
34.58
100%
Muntpariteit
2.4878
12.1071
59.263
9.747
34.592 100
D ata
Zwit-
ser an
Weenen
Praag
Boeka-
Milaan
Madrid
S)
rest’)
5*) 5*)
19 Febr.
1935
47.88%
–
6.19
1.48
12.54
20.23
20
1935
47.89%
–
6.19
1.48
12.53
20.24
21
1935
47.90
–
6.19
1.48
12.51
20.23
22
,,
1935
47.918%
–
6.18
1.48
12.524 20.23
23
1935
47.918%
–
6.19
1.48
–
–
25
,,
1935
47.92
–
6.18
1.48
12.55
20.24
Laagste d.w
1
)
47.85
–
6.16
1.45
12.45
20.10
Hoogs
te
d.w’)
47.928%
28.-
6.21 1.50
12.574
20.30
Muntpariteit
48.003
35.007 7.371 1.488
13.094 48.52
Data
Stock-
Kopen-
Oslo
Iel
Buenos-
Mon-
holm
)
hagen)
/
fors)
Aires’)
treal
1)
19 Febr. 1935
37.124
32.15
36.174
3.18
38
1.478%
20
,,
1935
37.174
32.20
36.224
3.18
38
1.478%
21
,,
1935
37.15
32.174 36.224
3.18
38
1.478%
22
,,
1935
37.15
32.074 36.10
3.18
38
1.478%
23
,,
1935
36.95
32.-
36.024
3.17
38
1.478%
25
,,
1935
37.024
32.074
36.05
3.17
38
1.478%
Laagste
d.w
1
)
36.70
31.75
35.75
3.14
3734
1.468%
Hoogste
d.w’)
37.45
32.45
36.50 3.20
388%
1.48
Muntpariteit
66.671
66.67]
66.6711
6.266
958%
2.4878
*1
Nnteerine te
Amsterdam.
*5)
Not, te
Rotterdam.
1)
Part.
opgave,
In ‘t late of 2de No. van iedere maand komt
een
overricflt
voor van een aantal niet wekelijks opgenomen wisselkoersen.
KOERSEN TE NEW YORK. (Cable).
D a
a
Londen
($
per £)
Parijs
($
p. 100 Ir.)
Berlijn
($ p. 100 Mk.)
Amsterdam
($
p. 100 gid.)
19 Febr.
1935
4,88%
6,617/
40,26
67,82
20
1935
4,88%
6,6281
8
40,30
67,85
21
1935
4,8781
s
6,6171
9
40,27
67,80
22
1935
–
–
–
–
23
,,
1935
4,868/
8
6,628%
40,30
,
67,86
25
,,
1935
4,868%
t’,6251
40,30
67,88
26 Febr.
19341
5,088%
6,58 39,65
67,30
Muntpariteit.
.1
4,86
3,9081
9
23.81%
4031
14
Plaatsen en
Landen
Noteerings-
eenheden’
9
Feb.
1935
16
Feb.
1935
18/23
Feb.
1935
LaagsteHoogsie
23
Feb.
1935
Alexandrië,.
Piast. p.
97% 97%
97
8
18
97
8
18
9734
Athene
•…
Dr. p.
516
512
512
514 512
Bangkok….
Sh.p.tical
11101
1
1/10
1/10.
1/10
1/]0
Budapest
,.
Pen. p.8.
16%
168%
1651
8
16%
1681
8
BuenosAires’
p.pesop.0
19.-
18.95
18.80
19.-
18.85
Calcutta
. . ..
Sh. p. rup.
116
5
1
33
1
16
5
1
82
1163/
9
1
11
68/
18
116
5
1
39
Constantin,.
Piast. p. £
610 608
605 608 605
Hongkong
..
Sh. p.
$
119
9
1
11971
8
1195
1/1031
9
1110%
p. yen
1
1
2
1
1
2
1
1
138
1
36
1/2l1
1
1
2
1
1
32
Lissabon….
Escu. p. £
110
1
1
110
1
1
8
10971
8
1108/
8
11011
8
Mexico
….
$perC
179/,
17%
178%
18% 17%
Montevideo
2)
d. per
£
20 20
19%
20%
19%
Montreal
..
$ per
£
4.888/
5
4.8881
8
4.85%
4:89% 4.86i1
Kobe
…….Sh.
Riod.Janeiro3
Shanghai
..
d. per Mii.
Sh. p. tael
351,
6
1/53%
3
9
1
32
11681
39
‘115%
11671
8
3%
11611
18
Singapore
. .
id. p.
$
2
/
45
/
32
114
5
1
33
214i1
214%
214
5
1
35
Valparaiso
9).
$
per £
117.50 117.50
117%
117%
117%
Warschau
..
ZI. p.
25’51
6
261a1
6
,
258%
26
251
UILiC. iiUL.
J
idLCil, gCIIi. nut., WCIftC
thlLjJUi
fl.141
9 Febr. 16.95,
14 Febr. 16.93,22 Febr. 16.92.
1)
0ff ic. not, vanaf 6 Febr.
393/
4
,
7 Febr.
3971
8
,
13
Febr. 40,
14 Febr.
39718,
IS Febr. 40,
19 Febr. 40’/8,
22 Febr. 4014,
23 Febr.
4018.
3)
Id. 22
Dec.
411
4
. 4)
90
dg.
Vanaf 28
Aug.
laatste
export” noteering.
ZILVERPRIJS GOUDPRIJS
8)
Londen’)
N.York
8
)
Londen
19
Febr.
1935,.
25
.
55%
19 Febr. 1935..,,
142/10
20
,,
1935..
2531
8
55%
20
,,
1935,,..
142194
21
,,
1935,.
2581
558%
21
,,
1935….
142111
22
,,
1935,.
25l1
–
22
•
1935..,.
142,64
23
,,
1935,. 25%
558/
s
23
1935.,,,
143111
25
,,
1935,.
2534
558/
8
25
,,
1935….
143194
26 Febr. 1934.
.
2011
8
4518
26 Febr. 1934,.’..
13615
27 Juli
1914..
24″1
59
27 Juli
1914….
84110%
1)
In pence
p.
oz.8tand.
1)
Forelgn sliver
In $c. p.oz. line.
8)
In sh.
p.
oz. fine
NEDERLANDSCHE BANK.
Verkorte Balans op 25 Februari 1935.
Activa.
Binnen!. Wis-‘ Hfdbk.
f
22.622.223,20
sels;Prom.,!Bijbnk.
,,
103.236,04
enz.in
disc.
Ag.sch.
,,
3.061.821,47
f
25.787.280,71
Papier o. h. Buiten!. in disconto
……
Idem eigen portef.
f
.866.250,-
Af: Verkocht maar voor
de bk.nog niet afgel.
–
866.250,
–
Beleeningen
Hfdbk.
f
88.376.735,361)
mci. vrsch.J
in rek..crt.t
Bijbnk.
,,
4.211.546,61
op
onderp.
Ag.sch.
,,
37.667.207,82
(130.255.489,79
Op Effecten ……
f
125.887.340,42
1
)
OpGoederenenSpec.
,,
4.368.149,37
130.255.489,791)
Voorschotten a. h. Rijk ……………..
Munt, Goud ……
f
102.585.535,-
Muntmat., Goud
..
,,
‘707.979.955,31
f
810.565.490,31
Munt, Zilver, enz.
,,
22.616.435,64
Muntmat., Zilver..
,,
–
833.181.925,95
2
)
Belegging van kapitaal, reserves en pen-
sioenfonds
……………………
,,
38.017.219,69
Gebouwen en
Meub. der Bank ……..
,,
4.970.000,-
Diverse rekeningen ………………
,,
5.486.931,52
Staat d. Nederl. (Wetv. 27/5I’32, S. No. 221)
,,
16.996.491,37
f
1.055.561.589,03
Passiva.
Kapitaal ………………………..
f
20.000.000,- Reservefonds ……………………
,,
3.807.914,92
Bijzondere reserve ………………
,,
5.000.000,-
Pensioenfonds ………………….
,,
9.229.229,26
Bankbiljetten in omloop …………..
,,
857.037.240,-
Bankassignatiën in omloop ……….
,,
104.319,24
Rek.-Cour.
j
Het Rijk
f
63.183.658.72
saldo’s:
Anderen
,,
91.479.919,54
154.663.578,26
Diverse rekeningen ………………
,,
5.719.307,35
f
1.055.561.589,03
Beschikbaar metaalsaldo …………
f
428.520.750,93
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
loop dan waartoe de Bank gerechtigd is
,,
1.07 1.301.880,-
Schatkistpapier, rechtstreeks bij de
Bank
ondergebracht ………………… ..
–
1)
Waarvan aan Néderlandsch-Indië
(Wet van
15
Maart
1933,
Staatsbiad No. 99) ……..t 73.789.100,-
3)
Waarvan
in
het buitenland ……
……….
……… ..
49.775.319,64
Voornaamste posten in duizenden guldens.
Goud
1
Andere
Beschikb.
1
Dek-
Data
ICirculatie
i
schulden
i
ope’lschb.
Metaal- Ikings
Munt
1
Muntmat.I
saldo
perc.
25 Fbr. ’35
1025861
707.980
857.0371154.768
428.521
1
82
2
)
18
,,
’35
102585)
707.980
849.398j164.799 427.438
82
25 Juli
’14 65.7031
96.410
310.4371
6.198 43.521
1
54
Totaal
SchatKist-
Belee.
Papier
iT
Dlv
reke-
Data
bedrag
I
disconto’s
i
rechtstr
eeks
~
promessen
1gei
hef
b
°
sif en!.
i
1
ningen’)
25 Febr.
19351
25.787′
1
–
1130.255
1
866′
1
5.487
18
,,
19351
26.169
1
–
131.491
1
866
1
6.375
25
Juli
19141
67.947
–
1
61.686
1
20.188
509
ij
Unoer (ie acliva. )
8(Uifl1.
OPEN MARKT.
1935
23 Febr
.
18
1
23
11/16
4
1
9
Febr.
Febr.
Feb.
1934
18123
Febr.
H
1914
201
24
Juli
Amsterdam
.
–
Partic.disc.
I16
1
8
1/38/39
12
314_151
114..113
3318-116
Prolong.
1
1
1
1
1
1
214-
8
14
Londen
Dageld.
. .
1/
4
_t
1/
4
1
11
4-
1
8/
4
1
3
1
4-1
1
j-1
18
1
4
-2
Partic.disc.
0
136
1139_9139
1
19
116
–
18
18
–
I16
I4116
4114814
Berijjn
Daggeld…
3314_4
318-4
318-4
3818-I4
4119_5519
418
–
58
–
Maandeld
351_31
391
9_31
4
35/9_3f
4
318-4
411
4
_58/
4
4I1
4
_53
4
–
Part, disc.
318
.381
9
3$1
3
8
18
371
9
31j
9
2
1
18
–
1
1I
Warenw.
..
4
–
1I
4_1/4
0
4.11
4
4_11
4
4_11
4
411
3
–
New York
Daggeld
‘)
1
1
1
1
1 1
‘/
1
3
/g-2ij,
Partic.disc.
118 118
51
/18
3/
4
1
12
–
1)
Koers van 22 Febr,
en daaraan voorafgaande weken t/m. Vrijdag.
*