Ga direct naar de content

Jrg. 8, editie 391

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 27 1923

7 JUNi 193

AUTEURSRECHT VOORBEHOUDEN.


EconomischStatistische

Benchten

ALGEMEEN WEEKBLAD VOOR HANDEL.N!JVERHE!D, FINANCIEN
EN VERKEER

ORGAAN
VOOR DE MEDEDEELINGEN VAN DE CENTRALE COMMISSIE VOOR DE RIJNVAART

UITGAVE VAN HET INSTITUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

8E JAARGANG

WOENSDAG -27 JUNI 1923

No. 391

INHOUD

1hz.
EENIGK INDISOHE REISINDRUKKEN II
door
Ir. C. F.
Stork
558
Het Indische Belastingvraagstuk 1 door
J.
L.
Vlaming Jr.,
met naschrift door
jhr. J. Gerritzen…………….
560
1-Eet Wetsontwerp tot aanwijzing van den Rijksgebou-
wendienst als Rijksgebouwenbedrijf door ».
D…….
565
BUITENLANDSCHE MEDE WERKING: Het wezenlijke Landbouwvraagstuk door
Dr. T. E.
Gregory………………………………
567
AANTEEKENING:
De in Nederlandsch-Indië op de ,,Koninklijke” uit-
geoefende belastingdruk II (Slot) ……………
568
J30EKAAN1çONDIcjINO:
Verslagen en Mededeelingen betreffende Indische
Delfstoffen en hare Toepassingen, No.
15,
bespr.
door Dr. J. Rueb ………………………..
570
MAANDCIJFERS:
Giro-omzet bij de Nederlandsche Bank …………
572
Rujkspostspaarbank ………………………..
572
STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN
…………….
572-580
Geldkoersen.

Effectenbeurzen.
Wisselkoersen.

Goederenhandel.
Baukstaten.

Verkeerswezen,

INSTITUUT

VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN
– Algemeen Secretaris: Mr. G. W. J. Bruin.s.’
Redacteur-Secretaris van het weekblad: D. J. Wansink.

Secretariaat: Pieter de Hooghweg i, Rotterdam.
Aan.geteelcende stulcicen: Bijlcan.toor Ruige PZaatweg 37.
Telefoon.. Nr. 3000. Postch.ique- en. girorelceiving Rotterdam. No. 8408.

26
JUNI
1923.

De geidmarkt blijft nog steeds vrij stroef. Ook deze

week was particulier disconto alleen voor 3% pOt. te

plaatsen, ondanks het geringe aanbod van wissels en

ook prolongatiegeld bleef duur. Door de stortingen

op de nieuwe gemeenteleeningen en de Indische lee-

Ring was de vraag zelfs nog eerder grooter, zoodat de

noteei-ing tot 4% pOt. steeg. In het midden der week

was er iets meer aanbod van caligeld, maar later werd

ook dit weer minder.

Op den weekstaat van De Nederlandsche Bank ge-

ven zoowel de disconteeringen als de beleeningen van

een
stijging
blijk. Hoewel het bedrag van
f 9
millioen

aan schatkistpromessen, dat een week geleden nog

rechtstreeks bij de Bank was ondergebracht, sindsdien

geheel werd afgelost, nam de post binneniandsche

wissels niettemin van
f
141,1 tot
f
154,7 millioen toe.

Tegelijkertijd stegen de beleeningen van
f
133,2 tot

f
157,5 millioen. De vermeerdering der disconteerin-

gen komt weder uitsluitend voor rekening van de

Hoofdbanlc, die der beleeningen eldt naast de Hoofd-

bank ook de Bijbank en de Agentschappen. De effec-

tenbeleeningen namen met
f
21 millioen, de goederen-

heleeningen, met f3,2 millioen toe.

De zilvervoorraad der Bank vertoont een stijging

van ruim
f
300.000,—. Het renteloos, voorschot aan

het iRijk werd, blijkbaar in verband met de stortingen

op het hier te lande geplaatste gedeelte van de jong-

ste Indische leening, in de afgeloopen week geheel

;afgelost, om plaats te maken voor een creditsaldo van

den Staat
bij
de Bank ten bedrage van nagenoeg

f
35,5 millioen. De post papier op het buitenland daal-
de met ruim f 200.000,—, de diverse rekeningen onder

liet actief met f 1,1 millioen.

De biljettencirculatie verminderde met f 6,3 mii-

lioen, de rekening-courant-saldi blijken in totaal niet

• f
33,1 millioen te zijn toegenomen. Het beschikbaar

metaalsaddo stelde zich
f
5,1 millioen lager dan ver-

1eden week.
-,

Aan de daling van den markkoers kwam deze week

een einde. In afwâchting van de instelling van een

nieuwe deviezence’ntrale in Duitschland, waaivan men

cjen invloed moeilijk wist te taxeeren, liep de koers

eerst niet onbelangrijk op. Toen ‘de instelling langer

üitbleef dan verwacht rwerd, trad er weder een daling

iiii tot ca. 18, maar toen Zaterdag ten slotte plotse-

ling in Duitschland een algeheel verbod van wissel-

handel buiten de officieele noteering om werd afge-

kondigd, trad een sterke hausse in, welke den koers

ij
snel op 25 ‘bracht. Aanvankelijk deed overhaaste

dekking van baisseposities ook gisteren den koers sterk

oploopen, zoodat een oogenblik 27 genoemd werd,

té meer daar het gewone aanbod van Duitsche zijde

nu geheel -ontbrak, maar’al spoedig trad weder een

daling jia, toen duidelijk werd, dat de officieele koer-

sn in Dui-tschland op een niet onaanzienlijk lager

niveau zouden nitkomen. Slot ca. 21.

Francs waren aanvankelijk opnieuw f1 auwer, ble-
ven dRama vrij stationnair, maar waren gisteren op-

nieuw lager. De overige koersen Vrij stationnair of

idts vaster.

LONDEN;
23
JUNI
1923.

Te markt voelt nog steeds de afwezigheid van ver- –

vallende Treasury Biis en daggeld bereikte 2Y4 pOt.

tegen het midden der week. Op twee dagen werd
eei klein bedrag
bij
de Bank opgenomen, ten deele

als voorzorgsmaatregel en de sterke fluctuaties in de

noteering voor daggeld, van 1Y2 tot 2Y
4
pOt., geven

düideljk aan, hoe onzeker de positie is. Zevendaagsch

geld bleef 114 pOt.

De discontomarkt was verlaten doch het slot was

wederom ietwat vaster.

2-maands prima bankaccept 2
1
1_
1
1
pOt.

3-maands

idem

2
1
1
8
_
3
1
pOt.

4-maands

idem

2116-
1
14 pOt.

r 6-maands

idem

pOt.

5

558

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27
Juni 1923

EENIGE iNDiSCHE REIS1NDRUKKEN.

II.

Indië’s hoofdcultuur, die van de suiker, eischt eene

meer uitvoerige beschouwing.

Ook op dit gebied was de verandering sedert

mijn vorig bezoek groot. Ik herinner mij nog hoe

men toen in suikerkringen met ongeloovige verba
zing de resultaten besprak, die op de onderneming

Tjomal zouden zijn verkregen, waar, naar beweerd

werd, opbrengsten van 100 picols suiker per bouw

zouden zijn gemaakt. Men haalde, lichtelijk jaloersc1
wellicht, de schouders op over de
cijfers
door Tjomal’s

bekenden administrateur, Van Musschenbroek, ver
T

kregen, terwijl men zelf nog onder den indruk van

de moeite, die de langzame onderdrukking van de

serehziekte vergde, reeds verheugd was op 70 á 80

picols te komen. Maar.. .. men trachtte na te vol-

gen. Ik zal het overbekende niet herhalen: hoe men

eerst, na jaren van zorgen, de sereh-ziekte wist te

bestrijden door steeds vernieuwden aanvoer van riet
;

stekken – bibit – uit kweektuinen in de bergen,

hoe men vervolgens erin slaagde door rietwinning uit

zaad, op Java het eerst op groote schaal beproefd,
krachtiger en hooger opbrengst belovende rietsoor

ten te kweeken.
Mij
veroorloveude aan den naam van

Mocquette als pionier op dit gebied te herinneren,

zij het genoeg te vermelden, dat door suikerproefsta-
tions en planters thans dagelijks in deze richting

verder wordt gewerkt, steeds nieuwe, meer belovende
rietsoorten worden beproefd. Daarnaast waren an-

deren bezig door bemestings- en bodembewerkings
proefnemingen en verzorging van den aanplant, deil

landbouw eigenlijk op te voeren tot tuinbouw. Aan
de chemische en machine-technische eischen vai

het fabrikaat werd steeds grooter aandacht gewijd ei
de uitbreiding der fabrieken hield gelj ken tred mt
hunne verbetering. Door al deze pogingen te zame

werd de Java-suikercultuur- en fabricage aan d
spits gebracht, suikerproducties van 100 picols, as
straks genoemd, liggen thans beneden het laagst

cijfer en in gunstige jaren werd door enkele onder;

nemingen het
cijfer
van 200 picols per bouw bereilt

en overtroffen!

Behalve door de genoemde middelen, waarop ik

nog nader zal terugkomen, is met behulp van het
gouvernement ook op ander gebied, werk van groote

beteekenis verricht.
Het terrein voor de suikercultuur beschikbaar is zeer beperkt. Suikerriet groeit onder gunstige om
standigheden, bijv. op Cuba en sommige deelen van
Java op droge gronden, maar de jonge plant heeft
eigenlijk voor haar groei het levenbrengende water
noodig, dat ook voor de rijst, in de laatste eeuw

vooral hoofdvoedsel der inheemsche bevolking ge
;

worden, levensvoorwaarde is. In de eerste plaats is
het daarom noodig met dat water in het eiland, waar
de van de bergen lçomende rivieren in korten tijd
de zee bereiken, zooveel mogelijk te woekeren. Vroe-
ger werd de waterverdeeling overgelaten aan den in-
lander, die met natuurlijk inzicht het water op de
gunstigste wijze wist te leiden, zooals hij het thans

nog voor het grootste deel zijner sawahs doet. Maar
ook hier moesten de hoogere Europeesche leiding en
bekwaamhei.d te hulp komen en door den irrigatie-
dienst is, vooral in het einde der vorige en het be-
gin van deze eeuw schitterend werk gedaan. In vele

streken van Java
zijn
kostbare en zeer interessante

werken tot stand gekomen, over wier technischen
aanleg ik hier niet zal spreken, maar die ten gevole
hebben gehad, dat bijna overal, waar suiker kan
groeien, voôr de ontwikkeling van de rietplant vol-
doende water beschikbaar is, terwijl de rjstcultuur

niet onder gebrek behoeft te lijden.
Bij al het goede, dat in dit opzicht is verricht, sta
1
at

nog
altijd
met een zwarte kool de staking der bekende Solovalleiwerken aangeteekend. Het zij verre van mij
een oordeel uit te spreken over de vraag of die staking

indertijd bevolen, onderden indruk van de geweldige

overschrijding der begrooto aanlegkosten, al ôf niet
noodzakelijk was, maar te betreuren is het zeker, dat
door dit besluit al het reeds verrichte werk nutteloos

is geweest. Te eeniger tijd, als het er met de finan-

ciën weer wat beter uitziet, zal men toch tot een

behoorlijke reguleering der rivier en daarmede samen-

hangende irrigatiewerken moeten overgaan om hier-

door vele tienduizenden bouws voor sawahs en ook
ten deele voor suikercultuur geschikt te maken.

De kosten van de irrigatie-werken komen ten deele

ten laste van de suikerplanters, die op deze wijze

een groot algemeen belang dienen. Geen wonder, in-
dien zij zich verzetten als naar hunne meening on-
noodig hooge kosten worden gemaakt.

Dit geschiedde in de laatste jaren, volgens het oor-
deel van vele deskundigen, door de invoering van het

zoogenaamde wadoekstelsel, waarbij op allerlei pun-

ten in de rietvelden der ondernemingen ,,wadoeks”,
1)

dat
zijn
waterreservoirs, zijn aangelegd. Waar deze

niet bestaan, wordt het irrigatiewater des daags ter

beschikking an den suikerplanter gesteld, terwijl
des nachts de bevolking er over beschikt voor hare
rjstvelden. Dit is een weinig kostbare methode: Voor

de rietvelden moet het water uitrst zorgvuldig op

die plaatsen gebracht worden, waar het noodig is; dit kan alleen bij daglicht onder goed toezicht ge

schieden, en de inlander heeft met de verdeeling

geen moeite. Men had echter medelijden met den

Javaan, die op die
wijze
als minder gerechtigd werd beschouwd, en des nachts wakker moest zijn. Ieder,

die wel eens op Java• rondreisde, ieet hoe vreeselijk

dit door hem gevonden wordt! Men acht ook de kans
op misbruiken bij de waterverdeeling in het dag- en

nachtsysteem te groot. De wadoeks hebben ten doel,

des nachts voldoenden watervoorraad te verzamelen,
om daaruit overdag het water voor de eene helft aan
de rijst-, voor de andere helft aan de suikerrietvelden

toe te kunnen voeren.

De wadoeks zijn aangelegd, aan het ethisch begin-

sel is geofferd, of het doel is bereikt is echter de
vraag. Op vele plaatsen zijn de wadoeks niet in ge-
bruik, op vele andere zijn ze verzand en kosten ze

reeds na eenige jaren duizenden aan onderhoud; bijna

nergens horde ik, dat ze voldoening gaven, evenredig
aan de kosten. Geen wonder, dat de vertegenwoordi-
gers der industrie ernstigen drang bij de regeering
uitoefenen om aan de verdere învoering van het
systeem paal en perk
1
te stellen, daardoor eenige mil-
lioenen in aanleg en honderdduizenden aan onderhoud
besparende. Het geheele geval scheen mij een van de
voorbeelden hoe kostbare dingen onder den drang der zoogenaamde moderne begrippen, goed bedoeld wel-
licht, worden gemaakt, waarvan de waarde zacht uit-
gedrukt, twijfelachtig moet worden genoemd.
De goede organisatie, waarbij het beschikbare water
zoo rationeel mogelijk over de verschillende onder-
nemingen wordt verdeeld heeft een einde gemaakt
aan de moeilijkheden, die vroeger bestonden, toen de
belanghebbenden elkaar bij den strijd om het water, de bef trachtten af te steken. Evenzoo is het geluk-
kig, dat door goêde grensregelingen een einde is ge-

maakt aan de concurrentie in het beslag leggen op
gunstige gronden. Aan den anderen kant heeft de
gouvernements-bemoeienis een einde gemaakt aan
misbruiken, die ook volgens getuigenis van hen, die
ten gevolge dier bernoeiingen minder vrij zijn dan
vroeger, inderdaad bestonden. Het voorschot-systeem,
dit onmisbare deel van de Indische huishouding –
dat in de suikercultuur ten gevolge heeft, dat de
grondhuur meer dan een jaar voordat de grond in
gebruik genomen wordt, reeds is betaald – werkte
die misbruiken in de hand, middel als het was om de
huren te drukken. Op zeer vele plaatsen heeft men thans een-en-twintigjarige huurcontracten, waarbij

1)
[Vergelijk pag.
1003
van den vorigen en pag.
442
van
dezen jaargang. – Red.]

2
7
Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

559

de

minimum-huurprijzen zijn vastgelegd met periodieke

herziening van die prijzen naar boven, indien in de
afgeloopen periode de padi-opbrengst per bouw mocht
zijn gestegen. Het komt mij voor, dat de vaststelling
van dit belangrijke gegeven uiterst moeilijk zal zijn,

maar in ieder geval zijn die bezwaren, als ze bestaan,

niet in het nadeel van den inlander. Belangstellen-
den, die meer over deze dingen willen weten, verwijs

ik naar het belangwekkende rapport der suiker-enquête
commissie, welke haar werk voornamelijk in 1920

verrichtte, een voorbeeld van vlug en practisch com-
missie-werk leverende, ook voor een noordelijker land,

waar harder heet te worden gewerkt dan in de tropen!

In den aanvang van het verslag mijner in-
drukken heb ik gezegd, dat de groote ontwikkeling
der cultures voor een belangrijk deel te danken is aan
cle wetenschappelijke voorlichting van en de weten-
schappelijke en practische bekwaamheid der leiders.

1-lierover thans iets naders.
Over de groote waarde van den onvolprezen lands-

plantentuin, met daarmede samenhaugenden cultuur-
tuin te Buitenzorg zal ik niet spreken. Weinig plek-
jes op aarde – en zeker geen van die, welke aan

wetenschappelijke doeleinden zijn gewijd – zijn van

betooverender schoonheid! Nergens wellicht wordt
0
1
)

meer poëtische wijze de wetenschap gediend. Voor tal van, ook practisch belangrijke onderzoelcingen,

ging en gaat de stoot van Buitenzorg uit. Maar
voor de meeste groote cultures wordt toch het weten-
schappelijke werk elders verricht. Verschillende plan-
tersvereenigingen en cultuur-maatschappijen heb-
ben meer of minder grootscheepsche laboratoria doen
inrichten en gesteld onder leiding van wetenschap-
pelijke mannen van groote bekwaamheid, soms wereld-

vermaandheid.
Voor tabak heeft men de laboratoria in Midden-
cu Oost-Java en natuurlijk in Dcii. Voor rubber- en
bergcultures in de laatste plaats en op Java, in Bui-
tenzorg en Djember, enz.
Ook de suiker-industrie, om tot deze terug te
keeren, heeft sedert vele jaren baanbrekend werk
verricht op landbouwkundig, chemisch en machine-
technisch gebied. Proefstations in Tegal, Sama-
rang, Klatten, Pasoeroean, tal van uitstekend in-
gerichte laboratoria, hebben niet alleen voor Java
en de vereenigde fabrieken daar, maar door de
publicaties harer. wetenschappelijke leiders voor de
geheele suikerindustrie werk van beteekenis verricht. Ik zal uit het tegenwoordige voor Java geen namen
noemen, maar slechts dien van Prinsen-Geerlings
als een voorbeeld geven van wat ik bedoel.
Neemt men hierbij in aanmerking, dat de suiker-

ondernemingen onder hare beheerders vele mannen
hebben aan te wijzen van groote bekwaamheid op
verschillend gebied, wetenschappelijk gevormd en
daardoor allicht drijvende krachten op nieuwe banen,
of in de practijk doorkneed en door jarenlange erva-
ring uitnemende deskundigen en door hun kennis
van taal en volk en hun tact in den omgang met de

inlanders
bij
dezen in hoog aanzien, dan heeft men
het geheim van den bloei der Java-suikercultuut
voor het grootste deel verklaard. Want dit mag wel
eens goed in het licht gesteld worden: niet door de
natuurlijke voordeelen, die land en volk bieden, is
deze cultuur op zoo merkwaardige wijze ontwikkeld.
Het is waar, de bonen zijn laag: ze kunnen het zijn
in dit gezegende land, waar de eischen door een,
voor het grootste deel, luchthartig volk aan het
leven gesteld, gering zijn; de arbeid voor deze lage
bonen geleverd is niet groot en het is gelukkig, dat
de hoeveelheid van werkkrachten kan aanvullen wat
aan de hoedanigheid ontbreekt. Maar het is vooral
de tact van de beheerders en hunne beambten, die van de inlandsche mandoers en koelies wat goeds
moeten weten te maken in aanplant en fabriek. De
arbeidsfactor daargelaten, is Java echter in alle om-
standigheden van primairen aard in het nadeel bij
het groote concurreerende rietsuikerland Ouba.

Dèr een overvloed van voor de cultuur geschikte
terreinen van buitengewone vruchtbaarheid: In cen-

traal Cuba beschikken een acht of tiental fabrieken
over een behouwbaar oppervlak, evengroot als het ge-

heele terrein
bij
de Java-industrie in gebruik! Dáár

geen zorgvuldige landbouw en rietselectie noodig;

in het westelijk deel van het eiland, waar de gron-
den sinds lange jaren onafgebroken met riet zijn be-

p!ant, wordt de opbrengst wat geringer, maar toch

wordt hetzelfde riot vier of
vijf
jaren achter elkaar

gesneden. In de veel grooter complexen, waar

nieuwe ondernemingen zijn gesticht, wordt het oer-

bosch gekapt en in het ruw ontgonnen terrein zon-

der bemesting op weinig zorgvuldige wijze door

landbouwers riet geplant met opbrengsten even groot
of grooter dan die der zorgvuldig bewerkte Java-
gronden. Tien, twaalf jaren achtereen wordt soms
hetzelfde riet gesneden, met opbrengsten, die wel verminderen, maar toch nog loonend zijn. Dr ein-

delijk van den beheerder geen kennis gevraagd op

landbouw- en technisch gebied: Het riet wordt voor
contractueel vastgestelde prijzen, die in vaste verhou-

ding staan tot de suikerprjzen, afgeleverd aan de

fabriek, die zich dus niet met den aanplant hec:ft
te bemoeien en tot den nietplanter in geen andere
betrekking staat dan (lat deze meestal hare gtonden

in huur heeft.

Keeren we na deze kleine uitwijding naar Java
terug, dan zien we, hoeveel moeilijker hier de toe-
stand voor den planter is. Ook op de beste gronden
is een kostbare bemesting en een uiterst zorgvuldige
jrondbewerking noodig, bijna overal met gebruikma-
king van kunstmatige watervoorziening. Met de
uiterste zorg wordt het plantmateniaal, een klein ge-

deelte van een rietstok, gekozen. Dat plantriet wordt
his regel gekweekt in daarvoor aangelegde bergtui-ken, een of twee jaren uitgeplant ter vermeerdering

an de hoeveelheid en om andere redenen en eerst
clan naar de produceerende rietvelden der onderne-
mingen gevoerd,
dikwijls
over groote afstanden. En

als na ruim een jaar het riet is gerjpt en gesneden, vordt de gehuurde riettuin weer aan den eigenaar
afgeleverd, die dan zijn grond als regel
bijna
twee jaar

voor eigen volkscultuur gebruikt. Want dit is een zeer
oornaam punt, waarop ik reeds in het voorbijgaan
vees: met uitzondering van een klein deel der voor
ietcultuur gebruikte gronden, die in erfpacht zijn
gegeven, wordt het suikerniet geplant op gehuurde
gronden, door de bevolking communaal of indivi-

dueel bezeten.

‘ De beheerder van de onderneming moet in alle
onderdeelen voor den aanplant zorgen, voor wier wel-
slagen hij, wat menschelijken invloed betreft, ver-
antwoordelijk is; in vele gevallen zelfs worden ook
de zôogenaamde bibi-aanplantingen in de bergen
door hem beheerd. Als in zorg is tekort geschoten, in
welk opzicht dan ook op de vele punten waarop
fouten kunnen worden gemaakt, wreekt zich de fout
in zeer bedenkelijke ziekten van het riet, in vermin-
derde opbrengst, in moeilijkheden bij aanplant en oogst, in nietbranden wellicht, wier oorzaken niet
kunnen worden nagespeurd, maar die in vele geval-
len aan wraakneming voor vermeende of werkelijke
grieven moeten worden toegeschreven.

Als alles in den aanplant goed is gegaan, als de
dikwijls groote moeilijkheden overwonnen zijn, ver-
bonden aan het transport van het gewas naar de
fabriek, moeten ook in deze wetenschap, technisch
inzicht en practische ervaring samenwerken om die
uitnemende resultaten te verkrijgen waaraan de Java-
industrie niet alleen haar goeden naam, maar haar
bestaansmogelijkheid dankt.

En dit kan niet genoeg herhaald, van de suikerin-
dustrie hangt Java’s welvaart grootendeels af!

(Wordt vervolgd).

C. F. Sroicx.

560

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Juni 1923

HET INDISCHE BELASTING VRAAGSTUK. d

Antwoord aan -Mr. J. Gerritzen.

Mr. Gerritzen, de woordvoerder in Nederland voor

dezelfde groep, waarvoor de heer Treub naar Indië

kwam, is in een drietal artikelen tegen den inhoud
van mijn brochure te velde getrokken. )
De heer Gerritzen heeft
zoo
nu en dan dikke
wo6r-
den gebruikt in zijn bestrjding, ik noem bijv. ,,groote
oppervlakkigheid”, ,,werken met onbetrouwbare ge-
gevens”.

Mijn tegenstander zal het mij niet ten kwade dui-

den als ik, hij de beantwoording van wat
hij
schreef,
hem aan deze en dergelijke uitdrukkingen
zoo
nu en
dan eens herinner.

Na mij eerst verweten te hebben; dat mijn brochure
niet
is
het resultaat van ernstige studie, steunende
op
kennis, en dat ik herhaaldelijk blijk heb gegeven op

een zeer zonderlinge manier met cijfers om te sprin-
gen, citeert de heer
G.
uit het voorwoord mijner bro-chure het volgende:

,,Dat .in Nederlandsch-Indië van de buitengewone inkont
sten (winsten) die gemaakt zijn, een te hooge buitengewone belasting is of wordt geheven, en van de gewone inkomsteii
(winsten) een te hooge gewone belasting, ontken ik ten
sterkste.”

Hierop’ laat hij dan zijnerzijds volgen:

,,Waar nu in het afgeloopen jaar tal van jaarverslagen
van in Nederlandsch-Indië werkende maatschappijen ver
;

schenen zijn, die met een beroep op cijfers en feiten over
een te zwaren belastingdruk klagen, en verschillende maat-
schappijen zelfs meenen dat die zware belastingdruk hard
l)estaanszekerheid in gevaar brengt en zeer zeker elke ge’-
daehte aan uitbreiding van zaken uitsluit, daar had het
op den weg van den schrijver gelegen om zijne hierboveil
aangehaalde bewering met feiten en cijfers te staven..’.
Hij laat het echter bij de geciteerde bewering en men
zoekt in de geheele brochure tevergeefs naar eenig bewijs
voor de door hem geuite bewering.
Wel vindt men op pag. 17 der brochure de stelling neer
geschreven, dat zeer vele groote naamlooze vennootschap-pen een’ gering percentage aan inkomstenbelasting betalen
en veelal .niets of weinig meer dan 6 pCt. van de netto
winst (zuiver inkomen), tenzij exorbitante winsten zijn ge
maakt, en geeft de schrijver op pag. 18 e.v. eeuige cijfçr
omtrent winsten, die in 1921 door eenige door hem niet,
genoemde maatschappijen zouden zijn gemaakt, beneve9
eene door hem gemaakte berekening omtrent hetgeen vol-
gens hem daarover door die ongenoemde maatschappijnii
aan inkomstenbelasting zou verschuldigd zijn, maar dit be-
toog en de door den schrijver geproduceerde cijfers hebheii
niet de minste waarde. Want in •de eerste plaats heeft d
schrijver verzuimd te zeggen, wèlke naa.mlooze vennoot-,
schappen hij op het oog heeft gehad, zoodat de door he
geproduceerde cijfers niet zijn te controleeren. In de tweede
en voornaamste plaats komt het er voor de vraag, of er al
dan niet een te zware belastingdruk op de in Indië wei kende naamlooze vennootschappen is gelegd, op aan te
weten, welk bedrag, (in vergelijking met hare winsten) .iri
totaal in eenig jaar door bepaalde maatschappijen aan he,
lastingen is. betaald en wegens achterstand in den aanslag is moeten worden gereserveerd, en niet slechts het bedrag
dat aan inkomstenbelasting is betaald.” .

In hoeverre het eerste verwijt juist is, ni. dat ik in
mijn brochure slechts ,,beweer”, zonder wat ik schrijf
met feiten toe te lichten, (behoudens dan de enkele
uitzonderingen, die de heer G.
zoo
terloops opnoemt),
moge uit de volgende citaten uit mijn brochure biij-
1
Ook behoeft er niet meer over gestreden te worden, dat
,,belanghebbenden” door de wijziging in art. 25 (kapitaals
anutooningen) bereikt hebben, dat de schatkist aan extra-

1)
[Nos. van 21 en 28 Februari en 7 Maart jl. – Inmid
clels heeft ook de heer Treub op’ genoemde brochure gere:
ageerd, evenals op het door Dr. J. H. Boeke in zijn artikel
in het nummer van 25 April ji. besproken geschrift van den
heer J. v. Gelderen: ,,De theoretische grondslag der progres-sieve wins1bel,asting” en wel in een bij de N.V. Boekhandel
Visser & Go. te Weltevreden onlangs verschenen brochurë Nadere beschouwing over de Indische Vennootschapsbela
ting. – Red.] ‘cl

winst en overwiustbelasting in het algemeen slechts weinig
van de groote ondernemingen zal ontvangen
1).
In dit verband verwijs ik o.m. naar de nota betreffende
den toestand van ‘s Lands Financiën, behoorende bij de
begrooting van Ned.-Indië voor het dienstjaar 1923. Op
pag. 5 lees ik:

meent de Regeeriug er aan den anderen kant
thans reeds de aandacht op te moeten vestigen, dat de
extra-winst als derde grondslag van de inkomstenbelas-
ting geenszins aan de gekoestei-de verwachtingen zal vol-
doen, in dien zin, dat door middel van de extrawinst-
belasting in normale jaren een behoorlijk aandeel van de hier te lande gemaakte winsten ten behoeve van den f is-
cus zou w’orden afgedragen. De cijfers, welke omtrent de
werking der z.g. kapitaalsaantooningen voorloopig be-
kend zijn, doen zien, dat in vele gevallen eerst van hef-
fing van extrawinstbelasting sprake is bij winsten, welke
een exorbitant karakter dragen.”

Praktisch komt het dus hierop neer, dat volgens de
ordonnantie Inkomstenbelasting 1920 zeer vele groote
naamlooze vennootschappen in Ned.-Indië allerminst gebukt
gaan onder Cii inkomstenbelasting èn extrawinstbelasting
èn overwiiistbelasting, maar dat zij slechts een gering per-centage inkomstenbelasting betalen en veelal niets of wei-
nig meer dan 6 pCt. vnu de netto-winst (zuiver inkomen)
2),
tenzij exorbitante winsten zijn gemaakt. Tot staving van
deze bewering heb ik met behulp van cle in de Indische
Financier of anderszins gedrukte jaarverslagen een globale
o5ste1iing gemaakt van eenige bekende naaml. vennootschap-
pen, cimtrent de door hen te betalen inkomstenbelasting over
de winsten gemaakt in het boekjaar 1921, welk overzicht
duidelijker clau lange betoogen demonstreert, dat enkel bij
fabelachtige winsten de thans geldende bepalingen der
extrawiust- en overwinstbelasting nog tot hun recht komen
en dat zelfs bij zeer ruime en hooge winsten.de
belasting, speciaal door de werking van art. 25 letter c. tot een mini-
mum is teruggebracht.

Vooropgesteld zij, dat het er mij natuurlijk niet om te
doen is van deze maatschappijen, die ik met letters zal aan-
duiden, het juiste te betalen belastingbedrag vast te stel-
len, wat op deze wijze ook niet mogelijk zou zijn, omdat
het zeer goed denkbaar is, dat de belastingadministratie al-lerlei correcties aanbrengt in de gepubliceerde winstcijfers
van de verslagen. Verder kon dezerzijds ter bepaling van de ka.itaalsverhooging ingevolge art. 25, letter c., slechts
uitgegaan worden van de ultimo 1919 bekende zichtbare re-
seives en geschatte geheime reserves, indien de jaarversla-.
gen daaromtrent inlichtingen gaven. Zonder twijfel zullen
door, de belastingplichtige maatschappijen ook nog andere
aanzienlijke geheime reserves per dien datum gereclameerd
zijn, waardoor het werkelijk te betalen belastingbedrag nog
geringer wordt dan hierna becijferd is. Daar het echter
slechts de bedoeling is een algemeenen indruk te geven, zijn
de door de maatschnppijen gepubliceerde cijfers zeer goed
voor het doel te gebruiken.. Verrekeningen met oorlogs-
w’insthelasting en productenbelastingen zijn ook achterwege
gelaten, daar enkel de werking der inkbmsteubelasting
wordt gedemonstreerd. De uitkomsten van dc berekeningen
samenvattende, wordt het hierna volgende overzicht ver-
kregen, waaraan ik ter wille van de overzichtelijkheid en-
kele gegevens laat voorafgaan.

A. Maatschappij A., ‘gevestigd in Nederland. (Diverse
Cultures).

Volgens jaarverslag 1919, gestort kapitaal . .
f
20.000.000
Volgens jaarverslag 1919, zichtbare reserves
pl.m.

…………………………. …,, 40.000.000

Volgens jaarverslag 1919, geheime reserves,
in verband met inhoud jaarverslagen en
verlies- en winstrekeningen, gesteld op …….10.000.000
Volgens jaarverslag 1921, winst afgerond ..,, 9.500.000
waarover thans winstbelasting ad 6 pCt. moet worden be-
taald.
De maatschappij betaalt bovendien
f
115.800,— extra-
winstbelasting en komt niet in aanmerking voor overwinst-
belasting.

Na op de
wijze
als ik bij maatschappij ,,A” deed, het
cijfermateriaal van de maatschappijen B. tfm. F. ver-
meld te hebben, produceer ik in mijn brochure op

pag. 20 het volgende overzicht:

Ik stel hetgeen de schatkist door cle werking van art.
25 over de jaren 1920 t/m. 1922 minder zal ontvangen, op
vele tientallen rnillioenen.

Benevens dan voor 1922 20 opeenten, terwijl de phy-
sieke ‘personen 30 opcenten betalen.

27Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

561

Vergelijkend overzicht van den aanslag in de inkomsten
(winst)- en eventueel iii cle extravinst- en overwirist- belasting, volgens:

.:
b

,
bo

d
‘0Y,v
‘Nt
v._
v
CDv
– –

i
°
i
t:
E-‘.
_>
.2.o

A.
.iaatscliap. A.
732.000
685.000
1.680.200
950.000

13.

113.
204.000
162.000
254.880 270.000

G.

C.
22.560
32.268 49.460 27:000

1).

,,

II).
920
780 1.113
1.300

E.

,,

E.
68.000
118.280 194.480
1

80.000
.l’.javasche.l3ank 1.028.000
3.332.400
4.138.400
1
1.100.000

t) De o1,ceuteit voor
1922
zijn hier niet hij geteld.
2)
Oud-Miii.ster van Uijn huldigt in een artikel opgeno-
ujeit iii de Indische Post van ii November
1922
de opvat-
ting, dat Mr. Tretib bedoelt 10 pCt. van de uitkeeritigen
eene opvatting, die zeker juist kan zijn.
Welke verschillen hicrit t kit t tien voortvloeien moge
Ii
ier-

uit blijken, dat dc
A.
maatschappij, aan dividend en tati-
tiCnte in
1921
ititkeet-de
f
5.655.515,—,
zoodat dan de be-
lasting zou hebben bedragen
J
565.550,—.

:ht mijn brochure laat ik dan op pag. 20 tot 22 uit-

komen, (lat aan dit overzichtje weinig behoeft te woi-
den toegevoegd; het demonstreert duidelijk genoeg,
dat de herziene ordonnantie op de inkomstenbelasting 1.920 (Necl.-Ïnclië) voor cle groote kapitaalkrachtige maatschappijen alleen ve:rzwaring brengt in vergelijk

met (le ordorinautie gelL!ende vddr 1920, als oxorbi-
tante winsten, worden gemaakt, zooals mijn voorbeelil
betreffende de Javasche Bank laat zien. ik geef dan
verder een overzicht omtrent de inderdaad zeer sterke
irerzwaring van belastingdruk voor physieke peiso-
nien en wijs erop, dat het als vanzelf sprekend ook
de bedoeling is geweest, de naamlooze vennootschap-
pen zwaarder te belasten. .LÏodwei mijn geheele betoog
loopt over de werking van de ordonnantie inkomsten-

belasting, dus over
gewone
belasting, liet ik, om toch

maar niet misverstaan te worden, in mijn brochure

cursief
gedrukt zulks nog eens extra uitkomen, er
tevens op wijzeiide, dat cle naamlooce vennootschap-
pen natuurlijk ook aan buitengewone belastingen on-

derworpen waren – –
Ik schreef:

,,Dat de N.V. van lntn buitengewone winsten tijdelijk
een buitengewone belasting moeten betalen, doet niets’
af aan de waarde valt dit betoog, dat handelt over gewone
belastingen.”

liet overzicht, dat ik in mijn brochure ‘gaf, heeft
echter volgens den heer Gerritzen niet de minste
naarde, omdat ik in de eerste plaats de namen van
cle naamlooze vennootschappen niet genoemd heb, zoo-
dat de geproduceerde cijfers niet zijn te controleereu.
Ik meende zeer duidelijk te hebben laten uitkomen
en ieder, die onbevooroordeeld de betreffende passages
uit mijn brochure leest, zal zulks moeten toegeven,
dat het onnoodig was de namen te noemen, omdat
toch het verwerken der door mij naar voren gebrachte
gegevens door iedereen, die ter zake kundig is, kon
worden gecontroleerd. Noemde ik de namen, dan Zou-
den sommigen daarin kunnen zien een onnoodige
openbare bespreking van de maatschappijen in kwestie,
waar volstaan kon worden met een bespreking van de
desbetreffende gegevens.
Deze overweging mijnerzijds om geen nairfen van maatschappijen te noemen, waar ik volstaan kan niet
de gegevens ,,kapitaal” en ,,winst”, is mijn tegen-
stander een reden mij toe te voegen, dat de door mij
geproduceerde cijfers niet de minste waarde hebben,
omdat ik die namen niet noemde. Ik herinner Mr.
Gerritzen aan een van de ,,dikke woorden”, die hij
aan mijn adres uitte. Zij, die echter behoefte gevoelen aan contrôle, of
ik soms uit de jaarverslagen onjuist citeerde, kunnen

daaraan gevolg geven, daar ik toevallig zag, dat in het
Indisch Weekblad ,,lDe }3anier” van 11 November
1922 de namen der door mij met letters aangeduide
maatschappijen dooi- een toevallige omstandigheid zijn

gepubliceerd.

De voornaamste factor echter, waarom mijn cijfers
waardeloos zouden zijn, is volgens den heer Gerritzen

liet mij in de tweede plaats door hem verweten feit,

dat wij moetn weten het totaal te betalen of te re-

serveoren belastingbedrag en niet slechts het bedrag,
dat aan inkomstenbelasting is betaald. De heer (Ier-
r.itzen draait de zaken .ju:ist om. Door achterstand-
belastinggeld van meerdere jaren, buitengewone en ge-
w’one belastingen, door elkaar te halen en samen te tel-

len en het dan verkregen
cijfer
te vergelijken met dc
winst van é6n enkel jaar, schept men een ten eetieii male onjuist beeld. En nu moge het van belang zijn
hij het voeren van eeii. actie op deze wijze te traciitcit
een indruk te wekken, dat de belastingdruk in Neder-

Iandsch-Indjë toch zoo zwaar is, in een wetenschap-

pelijk tijdschrift moet men zoo’n streven toch in ieder
geval achterwege laten. DJir publiceerc men fcitnh en cijfers op de juiste wijze gegroepeerd, zoodat ze
geen schijnindruk wekken, of ….men zw’ijgt. Ik kom
hierop in mijn vervolgartikel terug.

Maar, nu een vraag aan den heer Gerritzen:
Waar-

om
verzweeg hij in zijn eerste artikel de door mij ge-

citeerde Regeeringsverklaring, inhoudende, dat in vele
gevallen van
heffing
van extrawinstbelasting eer-s!.
sprake is bij winsten, welke een exorbitant kai-akter
dragen cn dat de extrawinst als derde grondslag van
de inkomstenbelasting geenszins aan de gekoesterd’
v6?’ic’acllIngen zal voldoen, in dien zin dat door mid-
del van de extrawinstbelastin.q in normale jaren een
behoortijle aandeel van de hier te lande gemaakte win-
sten ten hecoevc van den fiscus zou worden afgedra-
gen?

Een dergelijke Regeeringsverklaring wordt toch

maar niet afgelegd, indien daartoe geen reden bestaat.

Deze verklaring was mijn uitgangspunt; hierop
ging ik door. Ter nndersteuuing ervan gaf ik niijn
voorbeelden. Ik begrijp niet waar Mr. Gerritzen den
durf vandaan haalt, om die Regeeringsverklaring in
wijn eerste artikel, dus in verband met wat toen ter

prake kwam, te verzwijgen
en
mij dan allerlei on-

heuschhedeii toe te voegen: dat ik maar ivat beweer.
dat mijn betoog niet de minste waarde heeft, enz. enz.

De heer Gerritzen haalt eerst in zijn derde artikel
deze Regeeringsverklaring aan, waarbij
hij
dan met

volle instemming citeert, wat Mr. Treub in
zijn
bro-

chure ,,Be’zuiniging in Indië en het nieuwe Regee-
itingsprogram” daarover zegt.

, Het wil mij voorkomen, dat de heer Gerritzen zijn
partijganger geen dienst bewezen heeft met het nog
eens afdrukken van deze ,,zeer zwarte” pagina uit de

bovengenoemde brochure, en dat hierover liet laatste
woord nog niet gezegd is. Meenen de heeren, die hun
helastingactie ten behoeve van den Ondernemersraad
i’oor Nederl.-Indië voeren, dat in hun campagne maar
alles geoorloofd is?
“. Wat was hier het geval?

De Regeering
legt een verklaring af in een offi-
éieel Volksraadstuk, die niet strookt met de inzich-
ten van Mr. Treub es. Laatstgenoemde voelt zich ge-roepen in de meest felle en verdachtmakende termen
daartegen te fulmineeren en .. .. richt zijn slagen

tegen een hoogstaand hoofdambtenaar, leider van een Departement, die natuurlijk de Regeering moet voor-lichten over
belangrijke
aangelegenheden en dit heeft
te doen naar waarheid en als vanzelf sprekend op
grond van feitenmateriaal.
Het ware dan mi. flinker geweest zich ronduit te
richten tot den Gouverneur-Generaal.
De christelijke ,,Banier” sprak, toen zij dit optreden
signaleerde, van ,,een onhandige handigheid”, ik ben wat heftiger uitgevallen en zou hier een ander woord
beter op zijn plaats vinden.

562

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27
Juni 1923

De heer Gerritzen heeft het verder oirbaar gevon-
den een bespreking mijnerzijds over een zakelijk on-

derwerp uit de nota van Mr. Treub,
door rni ZUîVer
za7elejk gehouden,
te behandelen op volgende wijze:
Op pag. 30 van mijn brochure schreef ik:

,,Ook beu ik het in principe eens met hen, clie tegen elke
belasting zijn gekant, welke een belemmering kan wezen
voor de handhaving van de Noden. Indische producten op
de wereldmarkt. Ik bedoel hier bijv. op een uitvoerrecht
0
1
)

petroleum, onafhankelijk van petroleumprijzen en petro-
leuxnwiiisten. . –
Zoolang hét echter mogelijk zou blijken’, dat de in Neder-
iandsch-Indië werkende petro]eummaatschappij(en) de daar
inderdaad gemaakte winsten kunnen laten afvloeien naar
andere buitenlandsche maatschappijen, zoolang zal de f
is-
cus in Noden-Indië niet alleen het recht, maar ook dcii
plicht hebben, met terzijdestelliug zelfs van pnincipicele
bezwaren, en als het moet langs den weg van uitvoerreclit., zijn deel van die winst in de Indische schatkist te brengen.”

De heer Gerritzen citeert mij als volgt:

Op pag. 39 der brochure gaat de schrijver zich te buiten,
aan eene incorrecte uitlating aan het adres van de:Batanf-
sche Petroleum Maatschappij. Hij zegt daar:

,,Zoolang het echter mogelijk zon blijken, dat de iii Ne-
derlandsch-Inclië werkende petroleummaatschapij (en) ‘le’
daar inderdaad gemaakte >vinstdii kunnen lateic afvloeien’
naar andere buitenlandsche maatschappijen, zoolang zalt
de fiscus in Nederlandsch-Indië niet alleen het recht,>
maar ook tien plicht hebben met terzijdestelling
zelfS
van pniucipieele bezwaren èn als het moet langs den,
weg van uitvoerrecht zijn deel van die winst in de In-
t

clische schatkist te brengen.”
.:

Hier wordt dus zonder zelfs maar een zweem van bewijs;
getracht den indruk te vestigen, dat de Bataafsche Pe-
troleum Maatschappij de in Indië door haar gemaakte win-
1

sten naar andere buiteulaudsehe maatschappijen laat af-
vloeien.”

Men moet wei zeer zwak staan, om een polemiek op
1

een dergelijke wijze te voeren.
Op het hierboven uit het artikel van den heen G1 aangehaalde volgt dan een verhaal over een belas-t

tingonderzoek bij de ,,Bataafsche Petroleum Mij.”

met minutieuze weergave van den datum, 24 Januari’
1923, waarop in de pers een adres van de Directi&
van de ,,Koninklijke” gedateerd 23 Januari, hande-I
lend ook over dat onderzoek, is gepubliceerd!

Het spreekt wel vanzelf, dat ik er niet aan denk, i n
te gaan op een debat over mijn ambtelijke werkzaani.)

hede.
Ik mag dit, .mjjn eerste artikel, niet besluiten zon-der den heen G-ernitzen nog even zijn uitdrukking :
,,grove oppervlakkigheid” in herinnering te hebben,

gebracht. . 1
Schrijvende over de door de directie van de ,,ICo-,,
ninklijke” (volgens een mededeeling gedaan in het,
ianrverslag’.1920), betanlde belastingen in Nederland,
en ederl.-Indië eenerzijds, en int het buitenland an

clerzijds, vervolgt de heer 9ernitzen aldus: –

,,Waar dus de olieproductie der Bataafsche in Indië slechts
1%
bedroeg van de olieproductie harer -buitenlandsche zus-
terinaatschappijen, moest zij aan belasting in Indië en Ne-
elerland bijna hetzelfde betalen, dat hare zustermaatschap>
1:djen in het buitenlandbetaalden.” – .

Uit het betreffende jaarverslag is af te leiden, dat’
de hier bedoelde belastingen betrekking hebben op de’

gemaakte winsten en nit afhankelijk zijn van de ver!’
knegén producties. Sinds wanneer, wil ik den heec
Gernitzen vragen, sluit grootere productie (veelvuldig
grootere) verkregen van grondstof, uit den aard der
zaak van gansch verschillende samenstelling, gewon’
nen, verwerkt en verkocht onder geheel verschillende
omstandigheden, het maken van een grootere winst in’?


(llTo
r
dt vervolgd.)’
J.
L. VLEITNG
Jr. ‘

N a s c h r i f t. Het ,,Citisch antwoord op de belast
;

tingeota van Mr. Treub” had voornamelijk ten doel,
om drie stellingen te verdedigen. In de eerste plaats,
werd bëtoogcl, dat. de in Indië op unamlooze vennoot–.
schappen gelegde belastingdruk niet groot is.

in ver
;
.

band daarmede werd betoogd, dat in 1920 de belas-
tingdru’k op physieke personen aanzienlijk werd ver-
hoogd, doch de belastingdruk op naamlooze vennoot-

schappen alleen verzwaard werd:, als exorbitante win-
sten door haar gemaakt worden. In de tweede plaats

werd betoogd, dat het beginsel van progressieve belas-
tingheffing ten laste van de winsten van naamlooze

venootschappen alleszins juist is, zoodat aan,. dit be-

ginsel mot worden vastgehouden. En ten slotte ver-

dedigde de heer Vleming de stelling, dat -de z.g. kapi-

taal-aantooning, die ten doel heeft winsten van naam-
boze vennootschappen alleen dan extra te belasten,

als zij hooger zijn dan 10 pOt. van het
effectief
kapi-
taal, uit de belastingwetgeving verdwijnen moet, zoo-

dat volgens dan heer Vleming de vraag, of winsten
al dan niet buitengewoon zijn, moet afhangen niet van het
werkelijk,
maar van het
fictief
nominaal kaptaal
der betrokken naamlooze vennootschap. –

Tegen deze drie stellingen ben ik in de nummers

van 21 en 28 Februari en 7 Maart j.l. van dit week-

blad opgekomen. De keer Vleming zwijgt thans over
zijne hierboven génoemde tweede en tiende stelling;

hij houdt echter vast aan zijne hierboven genoemde
eerste stelling, en keert zich tegen
mijne
beschouwin-
gen dienaangaande in het nummer van 21 Februari
ii.- van -dit weekblad. De heer Vleming blijft volhou-

den, dat de herziene Indische ordonnantie op de in-

komstenbelasting 1920 voor de groote, kapitaalkrach-
tige maatschappijen alleen verzwaning brengt in ver-

gelijk met de ordonnantie geldende v66r 1920, als
exorbitante winsten worden gemaakt.
Nu staat-het als een paal boven water vast, dat v66t

1920 de door naamlooze venootschappen te betalen

inkomstenbelasting 4 pOt. bedroeg van hare jaarljk-
sehe zuivere winst, berekend naar het gemiddelde der

winst, die over de drie voorafgaande jaren verkregen
was. Dit tarief is in 1920 gewijzigd in dier voege, dat
het voortaan zal bedragen 6 pOt. en berekend wordt

over het onmiddellijk aan het belastingjaar vooraf-

gaande jaar. De gewone inkomstenbelasting is dus wel

degelijk verhoogd, onverschillig, of de winsten hoog of
laag
zijn;
bovendien worden over de gewone inkom-stenbelasting sedert 1922 20 opcenten geheven, zoo-

dat de gewone inkomstenbelasting vooi de naam-
boze verinootschkppen bedraagt 7,2 pOt. harer win-

sten, berekend over het aan het belasingjaar vooraf-
gaande jdar.
Hoe speelt nu de heer Vleming het kunststuk klaar
-om de zaken zoo voor te stellen, alsof geene verzwaring
nn den belastingdruk ten laste van naamlooze ven-

nootschappen zou hebben plaats gehad, tenzij exorbi-
tante winsten gemaakt worden? Om een juist inzicht
te krijgen in dezen goocheltoer van den heer Vleming, moet men het volgende in het oog houden.
De inkomsténbelasting véér 1920 belastte de naam-
boze vennootschappen naar twee grondslagen: lo. naar

harer jaarlijksche zuivere winst; 2o. naar hare over-
winst. Onder overwinst werden verstaan de uitdeelin-
gen door naamlooze vennootschappen gedaan boven
5 pOt. van haar nominaal kapitaal. De overwinstbe-
lasting is eene belasting op conjunctuurwinsten (bui-
tengewone winsten); dit blijkt niet alleen uit den

naam en den aard der belasting, maar bovendien uit hetgeen te -dien aan-zien bij hare invoering in 1908
zoo door de Regeening als door verschillende leden der
Staten-Generaal werd gezegd. Het blijkt bovendien uit de Memorie van Toelichting op de wijziging en nadere aanvulling der begrooting van middelen va

n

Nedenlandsch-Indië voor het -di-enstjaar 1920 (zitting
1920/1921, No. 565, stuk No. 3), waarbij eene wijziging
der overwinstbelasting werd voorgesteld. In 1920 nu
werd de inkomstenbelasting gewijzigd; het tarief voor
de gewone inkomstenbelasting werd verhoogd; daar-

naast werd eene nieuwe belasting op conjunctuurwin-
sten ingevoerd, de z.g. extrawinstbelasting, die ten
doel had winsten te treffen hooger dan 10 püt. van
liet effectief kapitaal, waarniede de winsten gemaakt
waren. In ver-band hiermede werd -de overwinstbelas-

27Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

563
11

tin

g, eveneens eene belasting op conjunctuurwinsten,
gewijzigd, in ‘dier voege, dat het tarief werd verhoogd, doch alleen die uitdeelingen zouden getroffen worden,

die geschiedden bogen 8 pOt. van het effectief in de
zaak gestoken kapitaal, terwijl voordien de uitdeelin-

gen getroffen werden, die hooger waren dan 5 püt. van

het nominaal kapitaal. Deze wijziging geschiedde, zoo-

als in latstgenoernde Memorie van Toelichting is uit-
eengezet, op grdnden
Vu
billijkheid; de rentestand
was gestegen, zoodat het niet meer aanging om uit-
cleelingen boven 5 püt. van het kapitaal als overwinst

te beschouwen. In plaats van 5 püt. kwam 8 pOt. Bo-
vendien bracht de billijkheid mede, dat wanneer men

overwinsten ging belasten, men ook belastte werke-
lijke overwinsten, nl. die, welke gemaakt werden met
het werkelijk in, de zaak gestoken ‘kapitaal, en niet,
zooals totdusver, fictieve overwinsten, die gemaakt ‘,.ouden zijn met het nominale kapitaal, hetwelk bij

zeer vele ondernemingen in Indië aanzienlijk lager

is dan het werkelijke kapitaal.

Nu spreekt het vanzelf, dat in normale jaren, wan-
neer dus van het maken van conjunctuurwinsten geen
sprake is, de overwinstbelasting voor den fiscus min-

der zal opbrengen dan vroeger het geval is, omdat na
1920 het belasten van fictieve overwinsten had opge-

houden, en dit stelsel had plaats gemaakt voor het

belasten van
werkelijke
overwinsten.

Van deze omstandigheid heeft de heer Vleming op
de volgendeT wijze gebruik gemaakt: hij heeft van
eenige ‘ongeiloemde
maatschappijen,
die hij aan’duidde

met de letters A tot E, de winsten opgenoemd, welke
die ongenoemde niaatschappijen volgens hem over 1921
zouden. hebbei:i gemaakt. Hij geeft daarna op, hoeveel’
naar Zijne berekening ‘de inkostenbelasting naar de
drie grondslagen van 1920 en naar de twee grondsla-
gen v66r 1920 zou hebben bedragen.

De uitkomst is dan natuurlijk, dat bij de meeste
der door hem genoemde vennootschappen deze over
het ongunstige jaar 1921 volgens de nieuwe ordon-
nantie minder aan inkomstenbelasting naar de drie
grondslagen zou’den hebben te betalen dan volgens de ordonnantie v66r 1920 naar de toenmalige t,wee
grondslagen het geval zou zijn geweest.

Het springt echter iû het oog, dat het’ door den heer
Vleming gevolgde s’steem ‘van berèkeniûg ojuist is.
Hij wil betoogen, ‘dat de
gewone
belating voor naam-
boze venbotschappen niet verzwaard is, doch haspelt.
gewone en buitengewone belastingen ‘door elkaar.
Want zooals boven is uiteengezet, treft de inkomsten-

belasting zoo v66r als na 1920 niet alleen de gewone
winsten van naamlooze vennootschappen, maar even-
zeer de buitengewone winsten. Bovendien was 1921

voor verreweg de meeste naamlooze vnnootschappen,
clie in Indië werken, een slecht jaar, waarin geene
buitengeivone winsten werden gemaakt; door nu de belasting op gewone en buitengewone winsten door
elkaai te haspelen in een jaar, dat er van buitenge-

vone winsten geen sprake is, tracht de heer Vleming
het vaststaande feit te verdoezelen, dat het percentage
van de gewone inkomstenbelasting sedert 1920 voor de
naamlooze vennootschappen van 4 pOt. op 7,2 pOt.
gebracht is.

De tweede fout, die de heer Vleming bij de door
hem gemaakte opstelling beging, ligt hierin, dat hij
tracht den indruk te vestigen, alsof de inkomstenbe-
lasting de eenige belasting is, die door ‘de Indische
ondernemingen als eene gewone belasting betaald
wbrdt. Deze voorstelling van zaken is ‘onjuist; want
de Indische ondernemingen betalen behalve inkom-
stenbelasting naar den grondslag der jaarljkschezui-
vere winst nog zeer vele andere gewone belastingen.

Mijnbouwondernemingen b.v. betalen bovendien cijns
ten bedrage van 4 pOt. van de
bruto
opbrengst van
het product. Deze belasting is uiterst zwaar voor die
mijnbouwondernemingen, die weinig of geene winst
maken. De cijns ni. houdt geene rekening met de be-
drijfsresultaten, doch belast de bruto-opbrengst van

het product, onverschillig of er winst of verlies ge-

maakt is. Sommige mijnbouwonclernemingen betalen in de derde plaats uitvoerrechten, nl. de tin- en petro-
leu’mondernemingen. Uitvoerrechten worden verder
geheven iran verschillende producten van den groot-

landbouw, met name kinabasten en rubber. Het uit-

voerrecht op klapperolie komt bovendien ten laste der
oliefabrieken. Landbouwondernemingen, die haar be-
drijf uitoefenen op in erfpacht bezeten gronden, zoo-

als het geval is met
bijna
alle koffi-, thee- en rub-

berondernemingen, betalen bovendien verponding, die

neerkomt op ongeveer 5Y4 pOt. van de jaarlijksche

netto-opbrengst. ‘

Op deze omstandigheid heb i’Îi”met een enkel woord
gewezen in mijn bovengenoemd opstel van 21 Februari

j.l. Dit is niet, zooals de heer Vleming gelieft te zeg-
gen een ,,door elkaar halen en samentellen van ach-,’
terstand-belastinggeld, buitengewone en gewone be-

lastingen en het dan verkregen
cijfer
te vergelijken

met de winst van een enkel jaar”, doch het is in het
licht stellen van de waarheid, dat vele maatschappijen
in Indië, behalve de gewone inkomstenbelasting, die

inderdaad met de daarvan sedert 1922 geheven op-

centen niet meer bedraagt dan 7,2 pOt. der winst per

jaar, nog vele’ andere belastingen te betalen hebben,
‘die veroorzaken, dat het percentage, dat zij van hare

winsten
jaarlijks
aan den fiscus moeten afstaan, hee]
wat hooger is dan hét door den heer Vleming ge-
noemde cijfer van iets meer dan 6 pOt. Ik,kom hierop
straks terug.

In de .derde plaats heeft de heer Vlemirig
bij
zijne

bespreking van de in 1920 in de inkomstenbelasting
gebrachte wijzigingen ten eenenmale het feit gene-
geerd, dat de gewone’inkomstenbe]asting voor naam-
boze .venootschappen ten zeerste verzwaard werd

door deze te berekenen uitsluitend over de winst van
het aan het belastingjaar voorafgaande jaar,’ en niet

nseer,, ‘zooals vroeger het geval was, over het gemid-
delde der drie voorgaande jarenDeze wijziging.hecf t
eene .groote verzwaring van den belastingdruk ten
laste der naamlooze vennootschappen ten gevolge ge-

had.•

Een enkél voorbeeld kan dit’ in het licht stellen:
als eenè maatschappij, die in hare,zaak.een effectief
kapitaal heeft van
f
1 millioen, één of meerdeic

jaren met verlies werkt, en aldus een verlies krijgt
van bijna
f
250.000, en zij slaagt er dan in, dit
ver-

lies in twee jaren in te halen, bijv. door winsten van
f125.000 per jaar, dan is zij quitte. De aande’efl’ou-
ders ‘krijgen geen cent, maar de fiscus heft, onge-

acht het feit, dat er in
werkelijkheid
geen cent ver-
diend is, over de laatste twee jaren belasting en
xtrawinstbelasting over de jaarlijlcsche winsten vaii

,f
125.000, hoewel, zooals gezegd, die winst& riiët be-
staan en met die zg. winsten alleen het vorige verlies
wordt goedgemaakt.

in de vierde plaats lijdt de, door den heer V]e
ming gemaakte opstelling aan de fout, dat daarbij
de werking der productenbelastingen buiten rekening
wordt gëlaten; hij motiveert çlit door te zeggen, dat

die belastingen alleen buitengewone winsten treffen,
dus buiten bespreking moeten blijven; waar alleen de
werking der gewone belastingen door hem werd gede-
monstreerd. Inderdaad zijn de productenbelastingcn

door de Regeering als belastingen op buitengewone
winsten geïntroduceerd, en’ wei als een correctief op de extrawinstbelasting, die bedoelt buitengewone winste,n
te treffen. Intusschen is de regeling der producten-

belastingen eene zoodanige, dat zij niet alleen buiten-
gewone winsten, maar ook gewone en zelfs zeer ma-
tige winsten treffen; want de productenbelastingen
houden geene rekening met het in de ondernemingen

werkelijk gestoken kapitaal, zij houden ‘slechts reke-
ning met de kostprjzen van de producten. Laten wij
eèn voorbeeld nemen: eene winst van
f
1,— per picot
suiker is, voor cciie suikerondernemiiig eene uiterst
magere winst; toch kan die uiterst magere winst vol-

564

ECO.NOMISCHSTATISTISCHE BERICHTEN

27 Juni 1923

gens do z.g. suikerordonnantie reeds belast worden, indien de kostprijs der suiker
f
9,— is en de werke-
lijke opbrengst
f
10,—. Waar de productenbelastingen
dus inderdaad gewone winsten kunnen treffen, mogen
die niet buiten bespreking worden gelaten, waar het

eromte doen is na te gaan, hoe hoog de belastingdruk
is op gewone winsten.

Om alle de hierboven uiteengezette redenen is de
opstelling, zooals de heer Veming die gegeven heeft in

zijne bovengenoemde brochure, en die hij hierboven in

het kort herhaalde, en die ten doel heeft aan te too-

nen, dat de in Indië werkende maatschappijen aan

gewone belasting slechts weinig meer betalen dan 6

pOt. harer jaarlijksche winsten, ten eenenmale mis-

leidend, ook al zouden de cijfers, die de heer Vleming
hij Zijne opstelling heeft gebruikt, volkomen juist zijn.
Mr. Rubenkoning schreef in ,,De Indische Mercuur”
van 1 runi 1923 een artikel, waarbij hij tot het resul-

taat kwam, dat eene suikeronderneming bij eene winst

van 12Y2 pOt. van haar werkelijk kapitaal alleen aan

den Indischen fiscus aan inkomstenbelasting naar de drie grondslagen bijna 14V2 pOt. van de winst moet
betalen.

Onlangs is bij de Tweede Kamer ingediend eene

wijziging en aanvulling van de begrooting van nijd-
delen van Neder]andsch-Tndië voor het dienstjaar
1
923,

waarbij voorgesteld wordt om o.a. eene aardolie-
belasting in te voeren. Bij de Memorie van Toelich.
ting legde de Minister van Koloniën over adviezen

dienaangaande van de door hem benoemde commissie

van advies in zake aardolieaangelegenheden. Die
commissie heeft medegedeeld, dat indien men voôr

Nederlandsch -Indië de belastingen op de aardolie, uit-
gedrukt in percenten van de netto winst, uitrekent,

men voor 1921 (een ongunstig jaar, waarin geen bui-
tengewone winsten gemaakt zijn) komt tot een per-

centage van bijna 22 pOt.’) De juistheid van dit cijfr
is door den Minister van Koloniën niet weersproken.
Eenige dagen geleden verscheen het verslag der
.Mijnbouwmaatschappij ,,Aequator” over 1922. Het ver-
slag vermeldt op pag. 8, dat over de twaalf jaren, clie de Maatschappij bestaat, de aandeelhouders over een
nominaal kapitaal van f
,
2Y2 millioen genoten hebben
f
300.000, en dat in die twaalf jaren aan diverse soor
ten van belastingen reeds ruim
f
315.000 is betaald,
ofschoon de cijns over 1921 en 1922 door het ontbre-

ken der betreffende aanslagen nog open staat. Wan-
neer daarbij in het oog gehouden wordt, dat het ver•
lies-saldo der maatschappij per 31 December 1922 bij-

na f600.000 bedroeg, dan is cle verzuchting van de
directie, dat ten aanzien van hare Maatschapij het

grondbeginsel van iedere heffing : ,,belasting naar
draagkracht”, ten eenenmale is zoek geraakt, volko-
men begrijpelijk.

Ten slotte is de door den heer Vleming gemaakte
tegenstelling tussehen de belastingen, die geheven
worden ten laste van physieke personen en die, welke
geheven worden van naamlooze vennootschappen, en-
juist. De heei Vlerning ziet bij deze door hem ge
maakte tegenstelling over het hoofd, dat de belastin-
gen, die op de winsten van naamlooze vennootschap-
pen gelegd zijn, inderdaad gedragen worden
.
door phy-
sieke personen, nl. de aandeelhouders, zooals ik in het
4uimmer van 28 Februari jl. uitvoerig heb uiteengezet.
De Ven.nootschapsbelastingen komen dus ook ten laste

‘zan physieke personen. . Door die vennootschapsbeias-
tingen worden de aandeelhouders van naamlooze ven-. nootschappen in tegenstelling met alle andere physie-
ke personen extra belast.

Deze dubbele belasting der aandeelhouders van
naamlooze vennootschappen veroorzaakt, dat de Staat
matigheid moet betrachten bij het belasten van de

winsten van naamlooze vennootschappen, omdat an-
ders de dubbele belasting ton laste van aandeelhouders
van naamlooze vennootschappen voor hen ondragelijk
wordt.

‘) [Verg. pag.
544
van het vorig ei pag.
568
van dit
nummer. – Red.]

In mijn hierbdven meergenoemd artikel van den
2lsten Februari jl. ontkende ik, dat men vertrouwen

kan stellen in de cijfers, die de heei Vleming gebruik-
te bij zijne- hierboven besproken optelIing. Die cijfers
toch waren niet te controleeren, en waar de keer Vie-
ming in Zijne brochure bij zijne opstelling van het-

geen eenerzijds de inheemsche bevolking en nijverheid,

anderzijds de uitheemsehe bevolking en nijverheid aan
belastingen opbrengt, bli.jken.had gegeven n eene

hoogst ongewone vrijmoedigheid in het hanteeren van
cijfermateriaal, daar lag het alleszins voor de hand, dat

ik cle oncontroleerbare cijfers, die de heer Vleming
produceerd
e
hij zijne opstelling ten aanzien van den
belastingdruk, waar het naamlooze vennootschappen

betrof, niet als juist kon aanvaarden. Sedert is het mij
echter gelukt, de cijfers, oor den heer Vleming ge-

noemd betreffende de door hem genoemde suikerf a-
briek E. (pag. 19 zijner brochure) te controleeren.
Deze suikerfabriek is de suikerfabriek Tjoekir”. De
heer Vleming vermeldt, dat de winst volgens het jaar-
verslag 1921 zon hebben bedragen
f
891.631,70. Dit is
niet waar; het winstsaldo bedroeg volgens de winst-
en verliesrekening
f
721.631,70, dus
f
170.000,— min-
der. Het verschil tussohen het door den heer Vleming

genoemde cijfer en het werkelijke winstcijfer wordt
hierdoor verklaard, dat de heer Vleming bij het winst-
saldo, dat de Maatschappij in haar verslag publiceer-
de, optelde het door haar voor belastirigén over 1921
gereserveerde bedrag van.f 170.000,—. Op pag. 25
zijner brochure rekent de heei Vleming uit, dat de

suikerfabriek E (lees: suikerfabriek ,,Tjoekir”) aan
gewone belastingen, waaronder hij verstaat inkom-

sten-, overwinst- en extrawinstbelasting, slechts onge-
veer
.f
78.000 betalen zal. Thans berekent de heer Vie-
ming die belasting op
f
1.18.280,— zonder de opcen-
ten voor 1922 daarbij te tellen. Hij komt dus thans
tot een ander cijfer, dan hij in zijn brochure ver-
meldde. Het werkelijke cijfer is echter
f
170.000,—.
Te dien aanzien leest men op pag. 23 van het jaar-
verslag:

,,Uit de winst van het afgeloopen jaar reserveercien
wij
f
170.000,—,
welk bedrag ongeveer voldoende zal wezen
om de belustiiigen in
1922
over de resultaten
1921
verschul-
digd, te betalen. Hierbij is rekening gehouden met de 20
opcenten, welke voor 1922
tea behoeve van het Gouverne.
ment
zijn
verschuldigd.”

Het wil mij voorkoren, dat verdere commentaar ten
aanzien van de door den heer Vleming gebruikte cij-
-fors overbodig is.
Ten slotte de door den heer Vleming tot mij ge-
richte vragen.

Hij vraagt in cle eerste plaats, waarom ik in mijn
eerste artikel de door hem geciteerde Regeeringsver-klaring, inhoudende, dat in vele gevallen van heffing

van extrawinstbelasting eerst sprake is bij winsten,
welke een exorbitant karakter dragen, en dat de extra-
winst als derde grondslag van de inkomstenbelasting
• geenszins aan de gekoesterde verwachtingen zal vol –
doen, niet in mijn eerste artikel besproken heb, en.
zulks eerst gedaan heb in mijn derde artikel. Het ant-
woord ligt dunkt mij voor de hand: omdat eene be-
spreking van die Regeeringsverkiaring eerst te pas
kwam, waar ik de extrawinstbelasting besprak en ik
dit laatste deed, niet in mijn eerste, maar in mijn der-
de artikel. De tegenwerping van den heer Vleming,
dat eene dergelijke Regeeringsverklaring niet wordt
afgelegd, indien daartoe geene reden bestaat, gaat niet
op, want zooals ik met een citaat uit de brochure van
Mr. Treub: ,,Bezuiniging in Indië en het nieuwe

regeeringsprogram” meen te hebben aangetoond was
voornoemde Regeeringsverklaring, waarop de heer
Vleming zich beriep, ten eenenmale onjuist.

De tweede vraag, die de heer Vleming aan het slot
van zijn hierboven staand artikel stelde, is niet dui-
delijk. De heer Vleming vraagt: sedert wanner groo-
tere productie het maken van eene grootere winst in-
sluit. Mij dunkt, dat ht vanzelf spreekt, dat grootere
productie ook grootere winsten insluit, behalve na-
tuurlijk daar, waar de productie zonder winst ge-

27
Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

565

schiedt. Is misschien de bedoeling van den heer Vie-

ming geweest te beweren, dat de winsten door de Ba-
taafsche met hare olieproductie in Indië behaald, in

verhouding veel grooter zijn dan de olieprouctie harer huitenlandsche zustermaatschappijen, dan zou ik wil-

len vragen, op welke feiten eene dergelijke bewering
steunen moet. Interessant is het, kennis te nemen van

hetgeen de Commissie van advies in zake aardolie-
aangelegenheden hierover schrijft in haar aan den

Minister van Koloniën gegeven advies d.d. S Mei
1923;’) die Commissie schrijft:

.,Lezing van de Nota moet den indruk vestigen, dat
voor de Koninklijke de exploitatie van hare terreinen ii
Indië veel grooter voorcieelen afwerpt dan de oliewinning elders; dat zich daaruit verklaart het hooge bedrag aan be-
lasting, door die maatschappij in Indië te voldoen in ver-
gelijking met hetgeen zij elders heeft te betalen en (lat tegen
een sterke doorvoering van cle progressie in de wiustbe-
lastiug noch uit een oogpunt van billijkheici, iioeh uit eco-itomisch en fiscaal oogpunt iets is in te brengen.
Was nu de toestand inderdaad, dat de oliewinning in
Indië voordeeliger is dan die in andere lauden, dat zou
tegen deze redeneering weinig zijn aan te voeren. Intussohen
de toestand is een andere en wel deze.
Gelijk aan Uwe Excellentie niet onbekend kuit zijn, Sprui-
ten de winsten, door dc Koninklijke met haar indische
producten behaald, voor een zeer groot deel voort uit de
speciale positie, welke, zij zich door haar reusachtig distri-
butiebedrijf
baiten Inc/id
heeft weten te scheppen. Reeds
vO(r den oorlog heeft zij met groote kapitaaloffers
over de
qehc’cle wereld
installaties en inrichtingen gevestigd, clie,
hij de sedert gestegen prijzen, andere ondernemingen thans niet dan voor vele honderden millioeiien zouden kunnen in
het leven roepen. Dit geeft aan (ie Nederlandsche maat-
schappij een voorsprong, waan t haar eigenlijke kracht ligt.
In dit distributiebedrijf (de Jsiatic) gebruikt zij uit den
aard der zaak hare Titdische producten.
Doch niet deze

,i.
o-uwairzz.

ifET WETIS’ONTWERl’ TOT AANWIJZING

VAN DEN EIJKJOEBOUWENDIENST

AtS
RIJK,SGEBOUTlENBEDRIJF.
i
)

Dezer dagen -heeft de Regeeriug bij cle Tweede
Kamer der Staten-Generaal een wetsontwerp inge-
diend van oogenschijulijk zeer oiischuldigeu aard, een
wetsontwerp tot
aanwijzing
van den Rijksgebouwen-
dienst als Staatsbedrijf. Het bevat slechts 5 artikelen

en de Memorie van Toelichting beslaat niet meer dan
anderhalve kolom druks, het geheel wekt derhalve den
indruk van een uiterst simpele zaak te zijn.
Die indruk wordt bevestigd dooi een bericht, dat
enkele dagen na de indiening van het ontwerp in het

Tîandeisblad verscheen:

dat geene wijziging zal worden gebracht in de lei-,,ding van den gebouwenclienst, welke (zonder verandering
,,van betiteling) als te voren zal berusten bij den referen-,,daris aan het (lepartement van Financiën, J. C. E. baron
,,van Lyndeii. De aanwijzing van den Rijksgebouwendienst
,,als Staatsbedrijf beoogt slechts eene verandering van zui-,,ver boekhoudkundigen vorm, welke een commercieel be-
beer
cii
cen ver(leeling van (le lasten over een groot aantal
,,jaren zal mogelijk maken.”

Bij de bestudeering van de ontworpen regeling blijlcl:
echter, dat men hier te doen heeft met een maatregel

van zeer groote beteekenis, die alle aandacht verdient.
1

Jet is geen regeling, die naar buiten zal wérken, het
pubi lek zal van de stichting van dit Staatsbedrijf niet
veel bemerkcrt, maar de gevolgen van dit wetje zullen

voor den inwendigen Staatsdienst des te gewichtiger
zijn. Dit nader aan te toonen is doel van dit betoog. Bij Koninklijk Besluit van 29 Juli 1922 (Staatsblad
No. 470) werd de dienst der Rijksgebouwen gecentra-
liseerd onder beheer van den Minister van Financiën.
Doet van deze ceutralisatie was te komen tot eene be-
hoorlijke ,,ruimte-distributie”, eene goede benutting

van de Rijksgebouwen. Dat eene dergelijke centralisa-
tie goed moet, althans goed kan werken, ligt voor de

‘) [Verg. ook pgn. 568 van dit nummer. – Red.]
1)
Dit artikel was reeds geschreven voor de verschijning
van het Voorloopig Verslag.

hand en daarom heeft zij ook algemeene instemming
gevonden.

De Regeering wil nu een stap verder gaan en
,,ter verdere verzekering van de goede uitvoering van de
,,taak van den Rijksgebouwendienst, dezen dienst aanwijzen
,,als Staatsbedrijf in den zin der Bedrjvenwet van 16 Fe-
.,bruari 1912 (Staatsblad No. 85).’

Teii einde de juiste beteekenis van dit voorstel te

kunnen begrijpen dient met een enkel woord de rege-
ling van de aangehaalde wet van 1912 in herinnering
te worden gebracht. –

Door deze wet is de mogelijkheid geschapen, voor
(le inkomsten en uitgaven van Staatsbedrijven afzoti-

derlijke begrootingen en rekeningen te doen samen-

stellen. Het doel van deze regeling was, naar de woor-
den van minister Kolkman bij de verdediging van
het wetsontwerp in de Tweede Kamer:
.,volledig licht te verspreiden over de wijze, waarop het
,heheer der Staatsbedrijven wordt gevoerd.”

En verder lag aan de regeling ten grondslag de be-

doelrng dooi- eene meer juiste en nauwkeurige boek-

houding een helderder inzicht te krijgen in het ge-
)iee]e financiewezen van den Staat, welk inzicht mede

toodig werd geacht om de Staatsbedrijven behoorlijk
van geld te kunnen voorzien, opdat ze up to date ge-
voerd zouden kunnen worden.

Eene bepaling van het begrip ,,Staatsbedrijf” werd
nergens gegeven. Niettemin bleek uit het wetsontwerp
en uit de daarover geioerde gedachtenwisseling dui–
delijk, dat de regeling bedoeld was voor takken vait
Staatsdienst, die eigen inkomsten en uitgaven hadden
en in karakter veel overeenkomst vei-toonden met par-

ticuliere bedrijven. i)it wordt ten overvloede beves-
tigd door hetgeen mr. Koikman schreef jn zijn memo-

iie van antwoord aan de Eerste Kamer, met betrek-
king tot het wetsontwerp om de Bedrjvenwet van toe-

passiog te verklaren op ‘s Rijks Munt, naar aanleiding
van de vraag, welk kenmerk het Staatsbedrijf van een

gewonen tak van dienst onderscheidt.
Het antwoord luidde:

,,Bij de indiening van het wetsontwerp tot regeling van ,,de begrootingen der Staatsbedrijven is de bedoeling van ,,den ondergeteekeude geweest, die wet van toepassing te
‘,,doen zijn op die takken van Staatsdienst, bij welke er een
,,nauw verband tussehen de ontvangsten en de uitgaven is
,,en bij welke het wenschelijk is, zeer nauwkeurig de werke-
,,lijke kosten te kennen, hetzij omdat voor de koloniën, an-
,,dere takken van Staatsdienst of particulieren wordt ge-
,,werkt, hetzij omdat het noodig is, zich rekenschap te geven,
,,of en hoeveel duurder de betrokken diensten uitkomen,
,,wanneer zij door den Staat aan zichzelf, dan wanneer zij
,,door een particulier aan den Staat worden bewezen. Af-
,,scheiding uit de algemeene begrooting van de kosten van
.,takken van Staatsdienst, bij welke een nauw verband
tea-
,,schen inkomsten en uitgaven bestaat en eene toeneming
of inkrimping van de uitgaven in het licht behoort te wor-
,,den beoordeeld van de daarmede gepaard- gaande toene-t,,miug of afneming van de inkomsten, is zoowel in het be-
,,lang van die takken van Staatsdienst zelf als van het ver-
,,krijgen van een behoorlijk overzicht van de algemeene
,,financiën.”

Het behoeft eigenlijk geen betoog, dat het karakter

van den Rijkagebouwendienst in het geheel niet aan
deze omschrijving beantwoordt.

Van eenig verband tusschen inkomsten en uitgaven
is geen sprake dan in zooverre, als de door de depar-
tementen te betalen vergoedingen zullen woi-den vast-
gesteld op de basis van de uitgaven voor den dienst.
M.a.w. eene stijging van de uitgaven leidt automatisch tot eene stijging der inkomsten. Beoordeeling van toe-
neming of inkrimping der uitgaven in het licht van
de daarmede gepaard gaande toeneming of afneming
der inkomsten verliest hier alle beteekenis.

De vraag rijst daardoor of met deze verandering
van zuiver boekhoudkundigen aard voor de practijk
van den Staatsdienst eenig resultaat bereikt wordt.
Gaan we daartoe na wat de Regeering zich van dezen
maatregel voorstelt.

De instelling van een Rjksgebouwenbedrjjf, zegt de
Memorie van Toelichting, zal medebrengen:

F

566
ECONOMISCH.STATISTISCHE BERICHTEN

27 Juni 1923

dat een goed toezicht op de naleving van het

centralisatie-besluit, d.w.z. op eene nuttige en econo-

mische huisvesting van de Rijksdiensten verzekerd is;
dat een behoorlijk overzicht over een belangrijk

,çleel van het onroerend Staatsvermogen wordt ver-
kregen;

dat de kosten van de bouwwerken niet uitslui-

tend drukken op het jaar van stichting, doch worden
verdeeld over de jaren, waarin men het genot dier
werken heeft.

Elk van deze drie punten geeft aanleiding tot het
maken van enkele aanteekeningen.

Is dit toezicht nu niet verzekerd, en zoo neen,,

wat- is daarvan de oorzaak? Volgens het centralisatie-
besluit van 1922 is de zorg van de Rijksgebouwen op-

gedragen aan den Minister van Financiën, welke op-

,

dracht omvat de bemoeienissen inzake aankoop, huur,

stichting, verbouwing, onderhoud of eerste inrichting.

De Minister van Financiën heeft dus het geheele ge-
bouwenvraagstuk in handen. Heeft eenig departement

gebouwen noodig, het heeft zich slechts te wenden

‘tot Financiën en daar wordt nagegaan, wat beschik-

baar is, eventueel gezorgd voor de stichting van een

nieuw gebouw. Wat wil men meer? Is de minister op

eenigerlei wijze beperkt in de uitvoering van zijn taak?

Wordt buiten hem om voorzien in de behoefte aan bu-
reaulokalen? Er
blijkt
niets van en het is niet aanne-

melijk. En indien het wel zoo ware, zou aan dergelijke

,,ontduikingen” een einde komen doordat voor den

gebouweudienst eene afzonderlijke begrooting van in-

komsten en uitgaven wordt samengesteld? De vraag
stellen is haar beantwoorden.

Over een belangrijk deel van het onroerend

• Staatsvermogen wordt een behoorlijk overzicht ver-
kregen. Dit heeft natuurlijk eenige beteekenis, maar
‘wat men hier wint, verliest men aan den anderen kant.
De gebouwen in gebruik bij
Staatsbedrijven
in den
zin der wet• van 1912 vormen een deel van het Staats-

vermogen, dat in die bedrijven is vastgelegd en komen
als zoodanig voor op de balnsen dier,
bedrijven.
Dit
stelt in staat een behoorlijk overzicht te krijgen van

het Staatsvermogen, dat in de
bedrijven
is vastge-
legd en ligt dus geheel in de
lijn
van de bedrjvenwet.
Onder de nieuwe regeling zullen deze posten overgaan

naar de balans van het gebouwenbedrjf, zoodat men

hier wel bekomt een overzicht van de gebouwde eigen-
dommen van den Staat – overigens zonder onderling
verband – maar het gevolg zal zijn, dat de halansen
der
Staatsbedrijven
niet meer aangeven het in die
bedrijven vastgelegde staatsvermogen, doch slechts een
deel ervan, de rest vindt men elders. Wat met de in-
voering der Bedrijvenwet werd beoogd, wordt aldus
door eene verkeerde toepassing van art. 1 der wet
zelve, tot op zekere hoogte weder ongedaan gemaakt.

De winst, gelegen in het verkrijgen van een volledig –
overzicht van alle Rijksgebouwen weegt niet op tegen
het verlies voor de staatsbedrijven, in welker cijfers
noodeloos wordt ingegrepen, waardoor de voorstelling
van den toestand der
bedrijven
geheel onzuiver wordt.
,,Eene verandering van zuiver boekhoudkundigen
aard” noemt het bericht in het Handelsblad dit.

De kosten vn de bouwwerken drukken niet uit-
sluitend op het jaar van stichting, doch worden ver
deeld over de jaren, waarin men het genot dier wer-
ken heeft. Ook
bij
dit argument vraagt men zich
af of dit de stichting van een Rijksgebouwenhedrijf
rechtvaardigt. Voor de gebouwen, welke in gebruik
zijn
bij
de Staatsbedrijven, waarop de wet van 1912
van toepassing is verklaard, wordt het gewenschte

resultaat reeds bereikt. Het thans aangevoerde geldt
dus uitsluitend voor de andere Rijksgebouwen. Op
zichzelf beschouwd is er zeer veel voor te zeggen de
kosten van stichting te ,verdeelen over de jaren, waar
7

in men het genot van ‘de werken heeft. De heer Van
Gun heeft, toen hij Minister van Financiën was, dit
denkbeeld reeds volledig uitgewer:kt voor
alle
Rijks-
werken en de door hem gewenschte regeling neerge-

legd in een wetsontwerp tot hervorming van de in-
richting der Staatsbegrooting, dat nog bij de Staten-
Generaal aanhangig is.
1)
De hoofdgedachte van dit
wetsontwerp is: alle hoofdstukken der Staatsbegroo-

ting worden gesplitst in twee deden, een deel voor
gewone uitgaven en een deel voor buitengewone uit-

gaven. Op dit tweede gedeelte worden gebracht.,de
kosten van werken, waarvan de staat gedurende een
langen termijn het genot heeft, het eerste deel wordt
daartegenover jaarlijks belast met een zeker percen-
tage voor afschrijving op de tot stand gebrachte ver-

ken en voorts rente over het niet afgeschreven ge-
deelte. Alleen de uitgaven op deze eerste deelen der

begrootingshoofdstukken zouden jaarlijks zoo mogelijk

uit de gewone middelen gekweten worden. Dit systeem,
-consequent doorgevoerd, brengt voor het geheele

staatsvermogen mede eene verdeeling van de kosten,
geaakt tot verkrijging van de verschillende werken

of eigendommen, over de jaren, waarin men genot van

die werken heeft. Deze regeling zou bij eene goede

toepassing van groot nut zijn voor het inzicht in de
Staatsfinanciën, omdat zij het geheele Staatsvermogen

omvat. Maar welk voordeel is er aan verbonden, haar
-op een -gedeelte van de gebouwen toe te passen, met uit-

sluiting van alle andere Rijkseigendommen? Wat be-teekent dit tegenover de niet onaanzienlijke uitgaven

voor andere werken, die niet ovër de jaren van genot

worden verdeeld? Het is -duidelijk, dat deze tweeslach-
tigheid voor de verbetering van het inzicht in de
Staatsfinanciën niet bevorderlijk is.

Is in het vorenstaande aangetoond, dat een Rijks-
gebouwenbedrjjf als zoodanig geen reden van bestaan

heeft, de stichting ervan schept ook gevareu voor den internen staatsdienst.

De Rijksgebouwen zullen volgens art. 3 van het ont-werp bezittingen van het gebouwenbedrijf worden. Dit
beteekent, en de Memorie van Toélichting bevestigt
dit, dat de eigenaarsbemoeiingen overgaan op het

Rijksgebouwenbedrijf. Financiën zorgt dus voor

stichting of aankoop, eerste inrichting, onderhoud,

verbouwing, het departement, dat de gebouwen gaat gebruiken, betaalt de huur. In deze eenvoudig schij-

nende materie zullen ‘moeilijkheden niet uitblijven.
Wie stelt de huursom vast? Financiën alleen, of in

overleg met den betrokken minister? Het wetsontwerp
bepaalt daaromtrent niets, maar het bevat eene aan-

wijzing in art. 4, die aangeeft in welke richting meti
gaan zal. Dit artikel bepaalt, dat de schatting van de
waarde der bezittingen van- het gebouwenbedrijf op
1 Januari 1924 geschiedt door de zorg van den Minis-
ter van Financiën, m.a.w. buiten alle medewerking

van den minister, ten laste van wiens begrooting de
bezittingen zijn bekostigd en die de gebouwen ge-
bru ikt. En even eenzijdig zal vermoedelijk de huursom
worden bepaald. De M. v. T. zegt dienaangaande: ,,De
,,vergoeding wegens liet in gebruik geven van cle Rijks-
,,gehouwen, waarbij als grondslag
zooveel mogelijk
zal
,,gelden het beloop der stichtings- of aanschaffings-
,,kosten, zal worden bepaald op een periodiek vast te
,,stellen percentage voor rente, algemeene bedrjfs-
,,kosten, afschrjving en onderhoud.”

Vooral de algemeene bedrijfskosten verdienen de
aandacht.

De departementen zullen dus te zamen moeten beta-
len de kosten van het gebouwenbedrijf, dat op deze
wijze eene sluiten-de rekening zal moeten krijgen. Zijn
de huursommen, berekend op den grondslag der stich-
‘tingskosten daartoe voldoende, dan is er geen reden

ze hooger te stellen, doch zijn ze ontoereikend, dan
zullen ze natuurlijk hooger worden. Met de stichtings-
kosten zal slechts
zooveel mogelijk
rekening worden ge-
houden. Finaiciën stelt dus de huursommen vast en
de andere departementen hebben maar te betalen. En
het Rijksgebouwenbedrjf zal nooit een tekort op zijn
exploitatie-rekening hebben. –
En wie draagt ten slotte de verantwoordelijkheid

1)
Gedrukte stukken
1916-1917, No. 245.

27
Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

567

voor den toestand der gebouwen en de geschiktheid
voor den dienst? De minister, die de gebouwen ge-
bruikt, of de minister van Financiën? In de practijk

zal dit hierop neerkomen, dat de een zich achter den

ander verschuilt. Een voorbeeld hoe het gaan zal —
ter waarschuwing? – leverde dezer dagen de behan-

deling der Postbegrooting in de Eerste Kamer. Een
der leden drong er bij den minister op aan, toch voor-
al het gebouw, waarin het girobureel te Amsterdam is
gevestigd voor den postdieust te behouden. De minis-

ter, verantwoordelijk vooi de goede uitvoering van den

postdienst, antwoordde, dat hij den wensch aan zijn

ambtgenoot van Financiën zou overbrengen! ! Waar
blijft op deze wijze de ministerieele verantwoordelijk-

heid? En hoe wordt de verhoudng tegenover de Sta-

tenGeneraal? Gesteld op de begrooting van het ge-

houwenbedrijf komt een post voor tot stichting van
een gebouw voor en nieuw te vestigen Hoogere Bur-
gerschool. Afstemming van dezen post zou den mi-

nister van Onderwijs treffen, niet den minister vaii

Financiën. Doch de laatste draagt de verantwoordelijk-

heid voor het wetsontwerp en zal dit dus moeten ver-
(ledigen. Of krijgt de minister van Onderwijs de ge-
legenheid dozen post zelf te verdedigen? Dat is het

meest logisch, want
zijn
beleid is er bij betrokken. De

consequentie eischt dan evenwel, dat iedere minister

dat gedeelte van het wetsontwerp zal verdedigen, dat

in het bijzonder zijn eigen departement aangaat. We
krijgen in de toekomst dus te zien een begrooting van
het gebouwenbedrjf òf
.
verdedigd door alle ministers
te zamen, ieder voor zooveel hem aangaat ôf verdedigd
(loer den minister van Financiën; die dan het beleid
van al zijn amhtgenooten zal moeten verdedigen. En

hoe zullen de Staten-Generaal eventueel hunne afkeu-ring uitspreken over het beleid van een minister, zon-
der dat een begrootingspost aanwezig is, welke die
minister met zijne verantwoordelijkheid dekt en zelf
verdedigt? Met het budgetrecht van de Staten-Gene-
raal schijnt de nieuwe toestand moeilijk overeen te

brengen.
Eene regeling, die als zoodanig geen reden van be-
staan heeft, die de ministerieele verantwoordelijkheid
ondermijnt, en hct budget-recht van de Staten-Gene-

raal verkort – ziedaar in enkele woorden eene om-
schrijving van het karakter van het ingediende wets-

ontwerp. B. D.

BUITENLANDSCHE MEDEWERKING.
HET WEZENLTJ KE LANDBOUWVRAAQ STUK.

1. Melk.

Dr. T. E. G’regory te Londen schrijft ons:

Het onderzoek, onlangs door economen van beroep
ingesteld naar de beste wijze om een in ernstige moei-

ljkheden.verkeerende tak van
bedrijf
te helpen, werd

in deze kolommen reeds onder het oog gezien.
i)

De wezenlijke kwesties zijn op meer diepgaande
wijze behandeld door een college, dat tot dusverre min-
der de aandacht heeft getrokken, doch plotseling in
het volle licht is komen te staan door de aandacht,
welke het gevestigd heeft op de afzetkosten van fruit
en groenten, waarvan ik een volgenden brief meer
hoop te zeggen. Dit college van deskundigen is in De-
cember j.l. door den Minister van Landbouw benbemd,
ten einde een onderzoek in te stellen naar de metho-
den en kosten van distributie en verkoop van land-
bouw-, tuinbouw- en zuivelproducten in Groot-Brit-
tannië en de middelen onder het oog te zien, waardoor
de marge tusscheu den prijs bij den consument en
den producent zou kunnen worden verkleind. Deze
onderzoekingen zijn naar het láij toeschijut van de
grootste beteekenis, niet alleen omdat zij eenig deuk-
beeld geven ‘van de punten ten aanzien waarvan her-
vormingen nut zouden kunnen bewerken, doch ook
omdat zij een beeld geven van de regelingen in de
productie en distributie in het Britsche agrarische

bedrijf.

‘)
[Verg.
pgn.
332 van den loopenden jaargang. – Red.]

flet .rne]krapport begint met, aan te tootien, dat hel;
hi.er om een jaarlijksehe binne.nlandsche productie van

ongeveer 1220 millioen gallons gaat, waarvan de
helft direct geconsumeerd wordt. Van het overigë

worden 500 millioen aangewend voor de boter- en
kaasfabricage, terwijl slechts 35 millioen in geconden-

soerde melk wordt omgezet. De 600 millioen gallons
geconsunieerde melk ondervinden niet direct den in-

vloed van de internationale concurrentie, hetgeen mef

de andere helft wel hët geval is. De import vertegen-
woordigt 1470 millioen gallons, welke het land bin-

nenkomen in den vorm van:

boter ………………….1084 millioen gallons

kaas ………………… …309

gecondenseerde melk enz. ….

77

De direct geconsumeerde hoeveelheid melk verte-

genwoordigt dus slechts van de totale hoeveelheid
me]kproducten en dit doet de onderstelh3g voor de
hand liggen, dat deze consumptie nog aanzienlijke uit-

breidingsmogelijkheden in zich bergt. De Commissie

erlent de mogelijkheid van een zoodanige expansie,
die in wezen een prijskwestie is en de elastjciteit van de vraag naar melk is zoodanig, dat zij veronderstelt,
dat een daling van den
prijs
met een penny per quart,
d.w.z. 4 pence per gallon, de consumptie, zooals die
ons uit de ervaring bekend is, met 15 â 20 pOt. zal

vermeerderen.

Wat zijn nu de elementen in den detailprjs ‘san de
melk, die, naar de Commisie meent, verlaagd kunnen
worden? Hiervoor is een onderzoek van het huidige
distributie- en prjsstelsel noodzakelijk.

Het fundamenteele economische vraagstuk, waar-
voor het
bedrijf
zich gesteld ziet, is, naar duidelijk
wordt aangetoond, dat van het melksurplus. Het doet
zich in hoofdzaak als een seizoenvraagstuk van winter
en zomer voor, doch e bestaat nog een klein surplus-
vraagstuk, voortvloeiende uit de wisseling in het aan-
bod, dat bepaalde groepen distribuanten controleeren,
vlke soms moeten bijkoopen en soms een surplus
beschikbaa:r hebben. Het is duidelijk, dat in zooverre
het den individueelen distribuant aangaat, met de
grootte van het door hem gecontroleerde quai.tum
cle tweede moeilijkheid een kleinere, de eerste een
grootere rol speelt in zijn berekeningen. Van het

standpunt van het Britsche meikbedrijf in
zijn
geheel
genomen vertoont het vraagstuk van het zomersurplits deze kwade zijde, dat de producten, waartoe het wordt
verwerkt, aan internationale concurrentie zijn bloot-
gesteld. Het vraagstuk onder de7e gezichtshoek he-
kijkende is de ‘meening van de Commissie, dat de
pariteit tusschen de
prijs
van de consumptiemelk en
de tot bijproducten verwerkte melk verbroken is in
dier voege, dat de ter verwerking verkochte melk
ten gevolge van de
prijsdaling
van haar eindproduct
het element is, dat van beslissenden invloed is op den
prijs van het gemeenschappelijk aanbod. Want het is
natuurlijk voordeelig voor den individueelen melk-
producent zoveel mogelijk consumptiemelk te ver-
koopen, ten einde omzetting van een deel van zijn producten in bijproducten te vermijden en dit ver-

sterkt de positie van den tusschenpersoon in de
industrie.

Hoewel het
schijnt,
dat alsnog
Y
van de verkochte
consumptiemelk van den producent direct den cor’-
sument bereikt, blijkt ten duidelijkste uit de gegevens
der Commissie, dat de betrekking in hoofdzaak in-
direct is. Het vraagstuk van den prijs, welke de pro-
ducent maakt, is er dus een van onderhandeling tus-
schen hemzelf en den tusschenhandel en hier ontstond
in 1922 een belangrijke verandering, toen voor de
eerste maal collectieve onderhandelingen plaats von-
den. in September 1922 werd de voor Londen benoo-
digde melk het onderwerp van een contract tussehen
de Farmers’ Union en de vereenigingen van distri-
buanten, waarbij bepaalde grondhoeveelheden tegen
een vasten’prjs van 1 sh. 8 d. per gallon gedurende
de ‘wintermaanden en 1 sh. gedurende den zomer wer-
den overgenomen, met het recht van den producent

568

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27
Juni 1923

om tot deze prijzen daarenboven zekere hoeveelheden

aan te bieden tot een maximum van 10 pCt. .van de
grondhoeveelheden, terwijl hetgeen hierboven werd

aangeboden zou worden overgenomen tegen prijzen,
welke fluctueeren met den gemiddelden prijs gedu-

rende de afgeloopen maand van Canadeesche en New-

Zealandsche kaas, verminderd niet twopence, de kos-
ten van omzetting van melk in deze kaas vertegen-
woordigend.

Op deze wijze is de positie van den zwakkeren mdi-

vidueelen verkooper versterkt, want de prijs van zijn

product hangt nu niet langer af van de eigen kracht

bij de onderhandelingen. Deze overeenkomst zal tot September van dit jaar
gelden.
Voor de rest vaii het

land zijn dergelijke overeenkomsten gesloten, zij het
ook niet op dezelfde geldelijke voorwaarden.
De toestand in Londen kan niet ten volle begrpeii
worden, tenzij men zich herinnert, dat een machtige

maatschappij hier een overheerschende positie in-

neemt. Dit is de United Dairies Ltd., een holding
company, die in 1915 voor den groothandel opgericht,
iir 1911 de detailhandel ter hand nam en nu met een
kapitaal van ongeveer £ 4 millioen ongever
Y,
van
het Londeusche detailbedrijf in handen heeft, welk

detailbedrijf voor de maatschappij minder dan 31. pOt.
van, haar totalen omzet vertegenwoordigt.

Het is moeilijk een kort overzicht te geven van de

marge tusschen den prijs, welke de producent ontvangt
en dien, velken de consument betalen moet, want deze
wisselt voor de verschillende deden van het land cii

voor elk deel weer naar het seizoen, doch op ht
oogenblik bedraagt
zij
te Londen 1 sh., waarvan cie
groothandelaar
Y
3
krijgt en de kleinhandelaar %.

De kwestie, waarvoor de Commissie zich gesteld

zag, was deze, of deze marge onredelijk groot was?
Hierbij traden dadelijk tal van belangrijke punten
ôp den voorgrond. In de eerste plaats die van de
m
elk:

bussen. Het bleek, dat melkbussen van oneconomisclie
afmetingen worden gebruikt. De meest gebruikelijke

inhoud is 17 gallons en de Commissie is van oordeel.
dat bussen van 10 of 12 gallons veel economischer zou-
den zijn, aangezien 9 van 10 gallons slechts iets meer rumte innemen clan 4 van 17 gallofls, zoodat op deze

wijze 90 gallons getransporteerd kunnen worden tegen
68 op de oude wijze, hetgeen dus een
aanzienlijke be-
sparing beteekent op de transportruimte.

Vervolgens is daar de kwestie van den voorraad
melkbussen, dien de groothandel moet aanhouden en
wier volumen thans vijfmaal dat van den omzet ‘be-
draagt. Op den kostprijs van de melk komt uit dezen
hoofde ongeveer 1 farthing per gallon. Vervolgens

moeten de groothandelaren het verlies dekken op de
in kaas omgezette melk en hier is een van de belang.
rijkste elementen de afzet van het bijproduct wei,
waarvan naar de Commissie zegt zeer groote hoeveel-
heden per jaar verloren gaan. Het Ministerie. ikn
Landbouw heeft onlangs proeven genomen met het
oog op het economisch gebruik van wei en heeft een
procédé gevonden om deze in lactose van de beste
kwaliteit om te zetten, terwijl het nu voorstelt op
groote schaal de com.mercieele waarde van dit procéd
op de proef te stellen, welk voorstel door de Corn:
missie met warmté wordt begroet.
Indien men dit alles to zamen neemt, is de Com-
missie van oordeel, datde marge voor den groothan-
del te groot is en onmiddellijke verlaging essentieel
is. Deze critiek geldt echter in het bijzonder Lon-
den en Glasgow, de beide grootste bevolkingsceritra
in Groot-Brittannië en door erop te wijzen, dat dc
marge elders 1Y2 á 2 pence lager is, geeft de Commis-
sie stilzwijgend toe, dat deze daar niet te hoog is.
Wat de distributie door de detaillisten aangaat,
hierbij vraagt het zgn. ronden-systeem onvermijde-

]ijk de aandacht. Op dit gebied bestaat de meest bui-
tensporige verspilling, zich uitende in het verschijn-
sel van een aantal melkboeren in één straat, die elk
daar slechts een paar klanten bedienen. Het resultaat
is, dat één der .hoofdelementen in. den
kostprijs
door
den arbeid gevormd wordt en tenzij de bonen omlaag
gaan of het stelsel wordt
gewijzigd
de kans op be-
zuiniging alweer zooveel geringer is. Voor zoover het
detaillisten betreft, die behalve melk nog andere pro-

ducten verkoopen, stelde de Commissie vast, dat cle

prijzen dezer laatste laag wetden gehouden ten laste

van die van de melk. Voor zoover het Londen betreft
zou de grootste distribuant natuurlijk den melkpr’ijs
kunnen verlagen, doelt dit zou d.e positie van dc

kleineren verzwakken, die zich wellicht niet zouden

kunnen handhaven, hetgeen blijkbaar niet de bedoe-

ling ligt van de United Dai,ries. De Commisi.e is
echter van oordeel, dat de kleinhandel geen beteeke-
n.is
heeft bij de prijsbepaling en voorziet, dat, indien
het publiek goedkoope melk vraagt, dit tot zijn ver-

dwijning kan leiden, een resulaat, dat
zij
blijkbaar
:iiiet bef r&irt, aangezien van hem gezegd mag worden,

dat hij een onnoodige investeering van kapitaal en

arbeid in het melkbedrijf in het algemeen beteekent.

ITt beeld, dat van de coöperatieve produce.nteiiver-
eenigingen voor den melkverkoop geschetst wordt, is
niet, zeer bemoedigend, want tussehen hen schijnt een
zeer groo.te naijyer te bestaan. Hun inkooppolitiek is

van tijd tot tijd zeer ongewenscht en voorts is de lei-
cli ng niet
altijd
van de beste, aangezien, men geen be-
hoorlijke salarissen wil betalen.

De Commissie oordeelt, dat op het oogenblik niet
veel ken geschieden om de kosten van den detaillist
te verminderen en dat de oplossing van het vraagstuk
ligt bij den groothandel. Lagere prijzen zuilen de con-

sumptie prikkelen cii zoo zal het bedrijf op den duur
geen schade
lijden.
Voor men dit standpunt tot het
zijne maakt zou mcii gaarne het antwoord van den

groothandel. vernemen. In ieder geval is het een voor-

uitgang van beteekenis, dat het vraagstuk op zakelijke
wijze gesteld is.
T. E. GleEconx.

AANTEEKENING.

De in Nederlandscic-Indïë op de ,,Konink-

lijke” uitgeoefende belastingdruk Ii (Slot)
– De in het vorig nummer aangekondigde ie-
en
dupliek in de gedachtenwisseling tusschen den Minister

van Koloniën en de Commissie van Advies inzake
de Aardolieaangelegenheden voor zoover zij bovèn-

staande vraag betreft, volgt hieronder.
De Commissie schrijft:
B.
Het uitvoerig cijfermateriaal, vervat in de leden
28-55
der Nota, kan de Commissie bij gebreke van den daarvoor onmisbaren tijd niet in bijzonderheden nagaan.
Inttisschen, ten aanzien van een der punten, waaromtrènt
gegevens in het bezit zijn van cle Commissie, schijnt in
de Nota een vergissing van niet geringe beteekenis te zijn
ingeslopen. In lid
42
komt een vergelijking voor van cle
winst per KG.-ton, die de Koninklijke in
1921
heeft ge-
maakt resp. in Ned.-Indië en iii de 0. S.
A.
Daarbij wordt
die winst voor Indië berekend op
.f 50,53.
In werkelijkheid
bedroeg (le
WIl) St
der betrokken dochter-maatschappij van
cle Koninklijke, de Bataafsche, echter nietf
50,53,
doch nog
niet ten volle
f
25
per KG.-tou. De directie der Koniuk-
lijke had laatstbedoelcl cijfer aan de Commissie medegedeeld.
Toen nu de Nota gewag maakte van een winst, die meer
dan tweenialen zooveel zou hebben bedragen, heeft de Com-
missie onderzocht, welke dezer beide ver uiteenloopende
cijfer.s met de w’erkelijkheid overeenkomt. Inderdaad kan
de Commissie uit nader van de Koninklijke verkregen
gedetailleerde opgaven, niet tot een andere slotsom komen,
dan dat het cijfer, door (Ie 1)irectie dezer maatschappij ver-
strekt, juist is en dus de vinst der Bataafsche in
1921
zonder aftrek van de inkomstenbelasting bedroeg bijna

j
25
per KG.-ton.
1)

Ook afgezien hiervan valt uit cle Nota af te leiden,
dat liet Departement .van Koloniën evenmin als de Com-
missie beschikt over voldoend gedetailleerde en volledige
cijfers voor een juiste vergelijking van den belastingdruk,
die in de verschillende olieproduceerende landen op de
aardolie-industrie is gelegd.
Al
zal dit punt dus voorshands

1)
J)aar ook aan den Indischen fiscus bekend moet zijn,
dat de winst der Bataafsche in
1921
nog niet tea volle
f
25
bedroeg, kan
U. E.
de juistheid van de mededeeling
der Commissie langs telegraphischen wek doen verifieeren.

2
7Juni 1923

ECONOMISCH-STATIShSCHE BERICHTEN

569

niet tot klaarheid zijn te brengen, zoo stelt cle Commissie
er toch
1)1.iS
op, een misverstand uit den weg te ruime,I,
waartoe het aangeteekende in cle leden 28-55 der Nota.
allicht aanleiding zou kunnen geven.

I3lijkban..is de strekking van dit deel der Nota te
(10511
uitkomen, dat cle cijfers, in het advies vermeld,
niet
het ?ewijs
leveren,
dat de petroleum-industrie in Indië
zwaarder belast is dait in andere landen. Intusschen, de
Commissie was er niet alleen van overtuigd, zoodanig be-
wijs niet te hebben geleverd, doch zij vestigde daarop in
lid 29 van haar advies zelve de andacht. In den tijd en
met cle middelen, die haar ten dienste stonden, was het
haar uit den aard der zaak onmogelijk een studie te ma-
ken van de uiterst ingewikkelde fiscale wetgevingen in de
verschillende ol ieprocluceerende landen; bovendien beschik-
te zij niet over voldoende materiaal voor de beoordeeling
VUIL
de winstgevendheid der vele betrokken ondernemingen.
De Commissie deelde dan ook in lid 17 mede, dat zij jare
gegevens in hoofdzaak ontieende aan publicaties en in-
lichtingeu der Koninklijke, en in lid 18, dat zij die ge-
gevens ter kennis bracht van iJwe Excellentie iii de ouder-
stelling, dat zij vermoedelijk aan het Departement van
Koloriiëii zouden kunnen worden gecontroleerd. Wat in
het bijzonder (le Amerikaansche olie betreft veruiieldde zij
nog (lid 24), dat voor een Juiste vergelijking iiieerdere ge.
geveiis zouden noodig zijn en met de zeer uiteenloopenle
factoren in Amerika en :Eidië rekening zou moeten worden
gehouden. Te haastige conclusies heeft de Commissie diie
allerminst uit de in haar advies opgenomen cijfers ge-
trokken.
Wel was zij vai.i oordeel (lid 29), dat het complex
van die cjfers ,,steuiu
gaf”
aan de bewering,

dat in Indië
de petroleum-iicIustrie reeds aanmerkelijk zwaarder belast
is dan in andere landen.
Behoudens nader
tegcnbewijs
is dc
Commissie ook na lezii.ig van cle Nota die meening nog toc-
gedaan. Door Uwe Excellentie wordt wel aangetoond, dat
ieder der afzonderlijk door de Commissie in haar advies opgenomen gegevens op zich zélf geen afdoende bewijs
levert — wat, zooals gezegd, de Commissie nimmer heeft
oiiderstelci – maar dat er landen zouden zijn, waar de he-
lastiiug op de petroleumondernemingen zwaarder is dan in
Necl.-Indië wordt in de Nota zelfs niet beweerd. Veeleer
zou wat Uve Excellentie in lid 42 der Nota mededeelt om-
trent cle Amerikaaneche olie — gesteld al de daar opgeiio-
men cijfers konden zonder meer worden aanvaard – de
juistheid bevestigen van den indruk, dien cle Commissie
uit cle weinige haai- ten dienste staande gegevens had ge-
kregen. Immers daaruit zou volgen, dat de Amerikaansche
fiscus 12

pCt. van cle netto-winst per KG.-ton opvorulert,
terwijl dit percentage (afgezie].i van de nieuw voorgestelde
zardoliebelastiig) voor Indië bedraagt: indien men uitgaat
van het bedrag aan belasting, dat de ,,Koninklijke’ over
1921 erkent schuldig te zijn, bijna 22 pCt. en naar den
maatStaf van liet door den fiscus gevorderde bedrag pl.ni
.
37 pCt.
(S).
Nu wijst Uwe Excellentie erop, dat voor de beoor-
deeling van den belastingdruk in aanmerking moet ivor-
den genomen, dat in Indië een hooger percentage wordt ge-
lieven naarmate de winst grooter is, in. a. w. dat in Indië
de belasting
irogressief
is geregeld, wat in andere diepte-
duccerende landen, voor zooveel de Commissie heeft kuti-
11cR
nagaan, het geval niet is. De Commissie zag dit niet
voorbij — juist daarop immers doelde de reeds bovenaan
gehaalde reserve in lid 24 van haar advies —; zij erkent,
dat niet deze factoren rekening moet worden gehouden mi
dat — zij het ook, dat tegen progressieve belasting vnu
w’insteu van vennootschappen theoretische bezwaren be-
staan – een progressieve heffing minder zwaar drukt clan
een gemiddeld even hooge vaste belasting. Maar deze over-
iveging geeft niet onder alle omstandigheden den doorslag.
Er kunnen zich elementen in het vraagstuk voordoen, die
het noodig maken er zich rekenschap van te geven, of nieli
niet met een op zich zelf billijk geregelde belasting, zoowel
de eigen industrie zou belemmeren, als den fiscus zou
schaden. In het bijzonder kunnen de toestanden en verhou-
dingen in de betrokken industrie buiten het eigen fiscaal
territtoir in dit opzicht tot omzichtigheid nopen.
De Commissie acht het dan ook, speciaal met liet
oog 01) hetgeen voorkomt in lid 42 en in de leden 29–32
der Nota gevenscht, op dit punt eenigszins nader in te
gaan. Men raakt daarbij het hart van het vraagstuk van
de belasting der petroleumindustrie in Ned.-Indië.
Lezing van de Nota moet den indruk vestigen, dat
vooi de Koninklijke de exploitatie van hare terreinen
in Indië veel grooter voordeelen afwerpt clan cle oliewin-
ning elders; da.t zich daaruit verklaart het hooge bedrag
aan belasting, door die maatschappij in Indië te voldoen in vergelijking niet hetgeen zij elders heeft te betalen en

clat tegen ccii sterke doorvoering van de progressie in de
w’instbelasting noch uit een oogpunt van billijkheid, noch
.uit economisch eL:r fiscaal oogpunt iets is in te brengen.
(1.1).
1
Tas nu cle toestand inderdaad, dat de oliewin-tung in .[iidië voordeeliger is dccii die in andere landen,
dan zou tegeii deze redeneeriug weinig zijn aan te voeren.
.1 titLisseheli de toestand is een andere en ivel deze. Gelijk aan
Uw
Excellentie niet onbekend kan zijn,
spruiten de winsten, door de Koninklijke met baar In.
dsclie producten behaald, voor cii zeer groot deel voort
uit de speciale positie, welke zij zich door haar reusachtig
“distributiebedrijf
buiten Indië
heeft ii’eten te scheppen.
Reeds vOOr dcii oorlog heeft zij met groote kapitaaloffers
over de ge/ceete wereld
installaties cii inrichtingen geves-
tigd, clie, bij de sedert gestegen prijzen, andere onderne.
mi igeu thans imiet daui voor i’ele lionçlerden millioenen
zoludieli Ltiiitieii in liet leveii roepen. l)it geeft aan de Ne-
derlanulsche maatschappij een voorsprong, vaarin haar
eigenlijke kracht ligt. In dit clistrihutiebechijf (de Asiatic)
gebruikt zij uit dcii aard der zaak hare Indische produc-
ten.
Doch,
niet iZzc alléén.
Zoo worden door de Asiatic
06k en iii steeds toenemende ni:ite verkocht olieproducteii,
afkomstig bijv. van de terreinen der Koninklijke in 5cm-
wak, iii Califorimië en in Mexico cii bovendien Perzische
olieprocliicteii, die zij van cle Anglo-Persian koopt. Van de
winsten in het distributiebedrijf gemaakt, komt aan de in
Ned.-indië belastingplichtige dochtermaatschappij der ,,Ko-
ninklijke”, dle Bataafsche, een deel ten goede, evenredig
aan cie hoeveelheid Indische producten in verhouding tot
‘dcii geheeleii omzet der Asiatic. Naarmate dus door laatst-
genoemde maatschappij meer of minder Indische olie wordt
verkocht, stijgt of daalt liet aandeel iii (le winst van het
distributiebedrijf, waarover cle Indische fiscus belasting
heft. Allengs echter is de kostprijs van de ruwe olie in
Indië gestegen boven dien van elders gewonnen oliën; dit is niet uitsluitend ccii gevolg van de hooge belastingen in
liiclië, dqch’ wel vomnien deze dtrbij een belangrijke factor.
(Nu is liet ge’aa1 voor Indië, waarop de Commissie meende
te moeten wijzen, dat de opvoering van de Indische belas-
1
tiuigen, welke uit uien aard der zaak werkt als een ver-
meerderiiig van de procluctiekosteii, als onvermijdelijk ge-
volg zal hebben, diat de Koninklijke in steeds meerdere
aa.te dan reeds het geval is gewordleui er naar zal streven,
‘de goedkoopere, door haai- buiten Iuidië gew’onnen produc-

teic aan de Asiatic te verstrekken, en dat zij om dat doel
te bereiken ‘haar concessies in andere landen zoo krachtig mogelijk zal ontwikkelen, terwijl itij, wat hare werkzaam.
lieid binnen het territoir van Ned.-Indië betreft, eerder op
inkrimping dan op uitbreiding zal bedacht zijn.
Dit
proces
is
trouwens reeds in vollen gang.
Het is met liet oog daar-
op, dat de Commissie erop wees, dat de ontwikkeling van
j
dle aarclolie-iiidustrie in Indië dodr de daar gevolgde fivan-
cieele politiek wordt belemmerd en dat ook de ‘belangen
‘van den Inidischen fiscus worden geschaad. Het moet stel.
‘lig uit een economisch en algemeen financieel oogpunt en
waarschijnljk ook uit een zuiver fiscaal oogpunt op deij
idiiur voor ‘Indië voorcleeliger zijn ccii lager percentage te
-heffen van een grooter bedrag aan, winst dan een hooger
percentage van een lager winstcijfer.
De.loop van zaken op aardoliegebied, zooale deze
zich in de laatste jaren afteekent, acht de Commissie voor
Indië verre van geruststellend. De Nota (lid 43) haalt aan
1
ci ciitspïaak van Sir Marcus Samuel, destijds President
‘an de ,,Shell”, dat cle Koninklijke-Shell 95 pCt. van hare
bvinsten aan Ned.-Indië te -danken had. Deze ‘uitlating dag-
teekent. uit 1920 en sloeg toen reeds meer op het ver-
(leden dan
01)
liet oogenblik, waarop zij werd gedaan. Hoe-
zeer de toestand een andere is geworden dan did, waarop Sir Marcus Samuel doelde, blijkt wel uit het feit, door de
Koninklijke in 1921 in haar jaarverslag vermeld, dat
destijds de productie in Nederlandsch-Indië nog slechts 1/5
bedroeg van die der geheeie groep harer dochtermaatsehap-

pijen. Na dien tijd is de verhouding nog aanmerkelijk ten
ongiunste van Nederlandsch-lndië gewijzigd. In het schrij-
ven der Directie van cle Koninklijke aan 15-we Excellentie
dcl. 1 Maart 1923 wordt verklaard, dat in 1922 de prodiuc-
tic der ruwe olie dezer maatschappij vermeerderde:
in de U. S. A . ………. met 122 pCt.
in Serawak

…………..100
in Venezuela ………….,

43
in Mexico

…………..,,

37
in Ned.-Indië

………..,,

1
1
(14). – i)e beteekenis, die Nederlandsch-Indië voor de
Koninklijke heeft, is dus, hoewel nog ‘steeds groot, in
snel tempo verminderd. I)e in Indië gevolgde fiscale poli. tiek is zonder twijfel een der factoren, die tot dezen gacig van zaken heeft bijgedragen. Het komt aan de Commissie
iiiet verstandig voor, daarvoor de oogen te sluiten.

570

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27
Juni 1923

De Minister voert in zijn dupliek aan:

De hier beschikbare gegevens laten ook den ouder-
geteekende niet toe, een beslist oordeel uit te spreken no-pens het vereschilpunt aangaande de winstcijfers der Ko-
ninklijke, waarop de Commissie in lid 4 van haar advies
wijst naar aanleiding van hetgeen te dier zake wordt aan-
getroffen in lid 42 van Bijlage 3. Overeenkomstig haren
wenk zijn derhalve langs telegraphischen weg aan de Indi-sche Regeering nadere inlichtingen gevraagd.
Intusschen valt reeds aanstonds op te merken, dat,
indien inderdaad de door de Bataafsche behaalde winsten
per KG.-ton in 1921. zonder aftrek van cle inkomstenbelas-
ting omstreeks
f
25 mocht hebben bedragen, de in Indië
verschuldigde en gevorderde
belasting
over die winst dan

ook
aanmerkelijk geringer
moet zijn dan de in lid 22 van
het eerste advies der Commissie bedoelde, waarvan op het voetspoor van haar
l?etoog
is uitgegaan. De daar bedoelde
helastingbedragen toch ,,over 1921″ betroffen de winst, in
1920
behaald, we]ke’winst bij eene gelijke productie in dat
jaar als in lid 23 van dat advies door de Commissie voor
1921 opgegeven, inderdaad tot een cijfer van ruim
j’
50

per ton leidt.
Zou hij gelijke productie de winst in 1921 in ver

gelijking met 1920 tot cle helft zijn verminderd, clan moet
het totaal der aanslagen in de belastingen, waarvan de
voornaamste progressief is, eveneens aanzienlijk zijn ge.
daald en blijft het overschot, voor zoover bij voorbaat te
beoordeelen, in het vooi

deel van Nederlandsch-Indië.
Hoe dit echter ook zij, aan de Commissie moet
worden toegegeven – dit standpunt is trouwens van den aanvang af ook dat van den ondergeteekende geweest –
dat aan de onderwerpelijke vergelijking betrekkelijk weinig
beteekenis mag worden toegekend, waar immers alleeii
reeds de waarde van de verschillende factoren, betrekking hebbende op de bedrjfsomstandigheden en cle fiscale ver

plichtingen in Amerika, zoo weinig vaststaan.
Niet onbesproken hing blijven de meening der Coni-
missie, in de punten 5-7 van haar nader advies uitge-
drukt, dat het misverstand uit den weg zou zijn te ruimen,
als zou het in hare bedoeling hebben gelegen
het bewijs ,t
leveren,
dat de petroleum-industrie iu Indië zwaarder b-
last is dan in andere landen, terwijl zij in werkelijkhêill
slechts van oordeel was, dat het complex der door haicr
geleverde cijfers
steun gaf
aan die conclusie.

Vôoreerst moge worden opgemerkt, dat

zou mis-
schien, zooals de Commissie verklaart, het voorkomend,e
in de leden 28-55 vcn Bijlage 3 ,,allicht” tot een zooclanig
misverstand omtrent het meer of minder stellige van de
-strekking harer becijferingen aanleiding kunnen geven
de ondergeteekencle bezwaarlijk geacht zon lcunnen worden
in die quaestie van graclatie dat uiterste standpunt te heb-
ben ingenomen. Wa.t de van zijne zijde aangevoerde weerlegging bedoe]dè,
was echter, ook de zienswijze te temperen als zouden die
becijferingen op zich zelf den
steun
kunnen geven, dien de
Commissie daarin zocht.
Intussr-iien heeft het zijne aandacht getrokken –
terloops zij dit vermeld -, dat waar cle Commissie in punt
7 ook thans weder zich begeeft in eene vergelijking va conereten aard nopens den belastingdruk in Amerika en
in Nederlandsch-Indië eu zij voor eerstgenoemd land eeiie
belastingvordering constateert van 12Y2 pCt. van de nettd-
winst per KG.-ton, tegenover percentages van 22 en zelfs
van ongeveer 37 voor Indië, opnieuw over het hoofd werd
‘gezien het feit, waarop onder 37 van Bijlage 3 is gewezen,
namelijk, dat conclusies van die strekking haren grondslag
zouden moeten vinden niet in eene onderlinge toetsing van
percentages,
maar in gegevens omtrent de
bedragen,
die in
doorslag per ton zijn
verdiend.
Tegenover de erkenning der Commissie, in punt 8
van haar nader advies, van de door den ondergeteekende
in het licht gestelde voorcleelen der in Indië toegepaste
pogressieve bel astingregeling, geeft de ondergeteekende
aanstonds toe, dat die overweging, zooals de Commissie ht
uitdrukt, ,,niet onder alle omstandigheden” den doorslag
geeft. Waar de Commissie zich meende te moeten vrijwa-
ren voor het misverstand, hierboven besproken, meent
echter de ondergeteekencie thans a fortiori zich te moeten stellen tegenover de in punt 10 van haar eveubecloeld ad-
vies uitgesproken misvatting, als zou lezing van zijne Nota
den indruk moeten vestigen, dat ,,voor da Koninklijke
,,de exploitatie van hare terreinen in Indië veel groôter
,,voordeelen afwerpt dan de oliewinning elders; dat zhib
,,daaruit verklaart het hooge bedrag aan belasting, door
,,die maatschappij in Indië te voldoen in vergelijking met
,,hetgeen zij elders heeft te betalen en dat tegen een sterke ,,doorvooring van de progressie in de winstbelasting noch

,,uit een oogpunt van billijkheid, noch uit economisch en
,,fiscaal oogpunt iets is in te brengen”.
Het behoeft nauwelijks te worden gezegd, dat vie
z65 leest, wel een tot oordeelen zeer weinig bekwaam lezer’
zou zijn, wiens inarukken geene weerleggiug zouden ver-
dienen. Zoomin als de gebreken van een zoodanige lezing
aan Zijne aandacht ontgaan, is de ondergeteekeude zich en-
bewust van de groote waarde, ook voor Nederlandsch-Indië,
van de voortreffelijke inrichting va.n het distributiebedrijf
der Koninklijke, waarop de Commissie in de naastvol-
gende beschouwingen te recht het licht doet vallen.
Ook het gevaar van eene onevenredige stijging
der productiekosten van de Indische olie – fiscale hef f ja-
gen inbegrepen – boven de grens, die eene redelijke winst
voor den producent overlaat, ligt voor de hand en even duidelijk is het, dat die grens des te lager zal liggen, de
producent zijne winsteischen des te hooger zal stellen, naar
gelang liet debiet in meerdere mate door goedkooperen
ctnnvoer van elders wordt gedekt.

Dat mede in dit feit – daargelaten in hoever van
de fiscale gedragslijn daarbij cle doorslag kan uitgaan – –
eene ernstige w’aarscbuwing kan liggen, eischt geen be-
toog. Waar evenwel de Commissie verklaart (punt 12), dat
liet proces van inkrimping der werkzaamheden van de
Koninklijke ,,trouwens reeds in vol]en gang is”, wil het
den ondergeteekende voorkomen, dat die met zoodanige be-
slistheid uitgesproken, stelling eene meer klemmende be-
wijsvoering zou hebben’ geëischt dan de Commissie in dit
verband wist te geven.
Al dadelijk geldt dit in groote mate de ge-
volgtrekkingeu, welke zij aan de in lid 13 van haar ad-
vies medegqdeelde, welbekende cijfers omtrent cle Vermeer-
dering in 1922 van de olieproductie der genoemde Maat-
schappij meende te kunnen ontleenen. Vooreerst weder la-
ten die cijfers, omtrent de percentsgewijze toeneming in
hoeveelheid
van de plaatselijke productie, de vraag in het
duister, waarop het ook ja deze vÔOr alles aankomt, om-
trent de in ieder land behaalde
meerdere of mindere winst.
Wat zij doen uitkomen is het feit, dat in de Vereenigde
Statèn, in Serawak, Venezueld en Mexico in genoemd jaar
de Batahische in aanzienlijke mate base productie zag toe-
nemen. Wie in het vraagstuk van cle aardoliewinning niet
geheel vreemdeling is, zal aanstonds op de factoren weten
te wijzen, andere dan de door de Commissie vermelde, die
in dat opzicht van zeer bijzoaderen invloed zijn geweest.
Dat het overigens in Indië, zoomin als daarbuiten, onder
alle omstandigheden mogelijk is de productie naar welge-
vallen op te voeren, zal wel door niemand worden ontkend.
(14). Wat ook clie cijfers leeren, op zich zelf rechtvaar-
digen zij, naar de meening van den ondergeteekende, eene
zoo veelzeggende conclusie niet als die, dat de in Indië
gevolgde fiscale politielc, ,,zoncler twijfel” een van de fa-
toren zou zijn, waar aan de betrekkelijke quantitatieve ver-
mindering in beteekenis van de Indische oliewinning is
toe te schrijven.

BOEKAANKONDIGING.

Verslagen en medecleelingen betreffende
Indische Delfstoffen en hare Toepassingen

No. 15.
Weltevreden
G.
Kolff & Co. 156
pagina’s, 9 teekeningen. Prijs
f
2,50.

Deze uitgave van den Dienst van den Mijnbouw
in Nederlaudsch Oost-Indië geeft een Schetsontwerp

voor een hoogoven- staal- en waiswerk van de hand
van den mijningenieur Alex L. ter Braake. Aan den
hoofdingenieur J. Koomans was op 7 Juli 1919 op-
gedragen zich naar Europa en Noord-Amerika te
begeven ten einde de
mogelijkheid
van het oprichten

van een ijzer- en staalindustrie in Indië nader te
bestudeeren. De heer ter Braake werd daarbij aan

Koomans toegevoegd. De opdracht kon door de ziekte en het
overlijden
van dezen kundigen hoofdambtenaar
niet tot een goed einde worden gebracht. Te voren
had Koomans in een van 19 April 1919 gedagteekend
rapport, dat als No. 8 in dezelfde serie Verslagen
is verschenen, beschouwingen over de stichting van
een Staalindustrie in Midden-Oelebes gegeven, vaar
naar ter Braake herhaaldelijk verwijst. Ter Braake zelf zette het verzamelen voort van gegevens aan-
gaande de elektrothermische versmelting der Oelebes
ertsen, waarvan dit rapport het resultaat is.
Bij de uitwerking van het Schetsontwerp is aan-
genomen, dat, een walswerk met een capaciteit van

T

27Juni
1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

571

50.000 ton ‘s jaars in Nederlandseh Indië gemakkelijk

een débouché voor zijn productie vinden zal en tevens,
dat als vestigingsplaats voor een dergelijke industrie
Celebes de voorkeur verdient boven de omgeving van
Straat Laoet.

Ter nadere motiveering van deze keus bevat liet

verslag eeuige gegevens. Volgens een begrooting vân

een aan Straat Laoet te vestigen volledig cokeshoog-

oven-, staal- en walswerk ter jaarlijksche productie

van 50.000 ton rails uit de ertsen van het Soengei

Doewaveld, zouden debouwkostenbedragen f10.330.000.

Op deze begrooting en op schattingen voor de prijzen

van cokes, houtskool en brandstof ter plaatse wordt
een globale vergelijking gebaseerd aangaande de

verwerkingskosten per ton afgewerkt staal op Borneo
en op Oelebes, volgens welke deze respectievelijk
zouden bedragen f 74,67 en
f
71,85. Behalve de kosten
van het erts zouden de verdere posten van de totale
productiekosten-rekeningen elkander niet veel ont-

loopen. In dit opzicht zou het Soengei Doewaveld
op Borneo rond f
4.— per ton staal in het voordeel
zijn, waar echter hoogere afvoerkosten voor het af-
gewerkte product tegenover zouden staan. Ter Braake

komt tot het resultaat, dat de totale productiekosten

aan de kust geleverd in beide gevallen ongeyeer ge-

lijk zullen zijn, doch merkt op, dat bij zijne rekening
de omstandigheden voor Borneo zoo gunstig mogelijk

zijn aangenomen, met name doordat verondersteld is,
dat het werkelijk zal gelukken uit de Indische kolen
goede metallurgische cokes te fabriceeren. Twee

kolenmijnen, welke geen winst maken, zijn voor het

Borneo-bedrjf noodig, dat afhankelijk blijft van een

stoomvaartmaatschappij. Dienovereenkomstig conclu-
deert hij, dat er weinig reden is om aan een werk
aan StraatLaoet de voorkeur te geven boven een
op Celebes en dat dus voor het schetsontwerp een
keus diende gedaan te worden uit de verschillende

methoden van elektrische ijzerreductie. Van de vele
vindingen op dit gebied is er slechts een, welke
werkelijk in het groot toepassing heeft gevonden n.l.
de door de Zweedsche ingenieurs G’rönwall, Lindblad
en Stalhane uitgevonden oven van de Aktiebolaget
Eleetrometali te Stockholm. In een oven van dit type

te Trollhëttan zijn ook de smeltproeven met Celebes
erts uitgevoerd, die in het verslag beschreven worden.
:rn het begin van 1921 waren totaal 16 ovens van
dit type in bedrijf; waarvan 15 in Zweden, en 11 in
aanbouw. De productie van elektro-ijzer in Zweden
bereikte in 1918 een voorloopig maximum met 75.684

ton en blijft dus nog vrij onbelangrijk. De practische
ervaring, waarover men met dit metallurgische

procédé beschikt is dienovereenkomstig niet te ver-gelijken met die, welke aangaande cokes-hoogovens
ten dienste staat.

Men kan van meening verschillen of een ijzer-
industrie in Indië nu reeds kans van slagen heeft,
doch als vaststaand mag wel worden aangenomen, dat Indië binnen afzienbaren tijd geen ruimte biedt

aan twee grootbedrjven van deze soort. Men zal dus
een keus
moeten
doen tusschen Borneo en Celebes.
Het wil voorkomen, dat de gegevens en beschouwingen,
die tot heden gepubliceerd zijn, nog niet wettigen,
dat men definitief Celebes kiest. Kiest men Oelebes,
dan is elektrische versmelting aangewezen en in het

schetsontwerp is dan ook begrjpelijkerwijze van ver-
smelting in Elektrometallovens uitgegaan. –

Het rapport ter Braake, dat geschreven is in
September 1921 en gebaseerd op de prijzen varrApril
van dat jaar, onthoudt zich van beschouwingen over
de winning der ertsen, over transport en waterkracht
quaesties, bedrjfsopzet of bedrijfsvorm en beperkt

zich uitsluitend tot de technisch-metallurgishe zijde
van het aanhangige vraagstuk, daarbij steunend op

de proeven te Troilhattan en Arboga, die, waar niet
voldoende Celebes erts beschikbaar was, gedeeltelijk
zijn genomen met het in chemische samenstelling
analoge erts van Mayari op Ouba. Deze proeven be-

wezen, dat het mogelijk was een tot heden in de
ijzermetaflurgje geheel ongebruikelijke slaksamenstel-

ling toe te passen, waarbij het hooge aluinaarde-
gehalte der Celebes ertsen met behulp van weinig

‘toeslag wordt verslakt, zonder dat het vuurvaste
materiaal der ovens te sterk wordt aangetast. Een

waarneming van niet minder belang was, dat eenigs-
zins in strijd met de verwachting, het mogelijk bleek

de svaterhoudende ertsen ongeroost te versmelten.
Het geproduceerde Celebes ijzer was zeer bi’oos en

hard. Een chroomgehalte van 4 pCt. naast een

zwavelgehalte van 0.10 pCt. maakt het onbruikbaar
‘voor gietijzer. Alleen verwerking tot staal door ver-
blazen in Bessemer convertors, gevolgd door verwij-

,dering van phosphor en zwavel in elektrostaalovens,
komt voor dit materiaal in aanmerking. De gelegen-

heid voor proeven in die richting ontbrak en deze
werden minder noodig geoordeeld, waar ijzer van
‘analoge samenstelling in Amerika met succes ver-
werkt wordt. De rapporteur neemt aan, dat het geens-

zins uitgesloten iS, dat het toekomstige Celebes staal

van bijzonder goede qualiteit zal zijn. Een drietal

Zweedsche deskundigen beooi’deelen de rsu1taten der
.Trollhiittan proeven gunstig.

De beshrjving van de te bouwen installaties wordt toegelicht door verschillende teekeningen. Berekend
is, dat voor een productie van 50.000 ton rails per

jaar noodig zullen zijn acht elektrische hoogovens,
een ruwijzer-menger met een capaciteit van 150 ton,
twee 16-tons Bessemer convertors en drie 15-tons
èlectrostaalovens. Het ovengebouw krijgt een afmeting
van 11,5 x 163
M.
met een aansluitende giethal van
.
17,5 x 163 M. Het staalwerk wordt 28 x 65 M. met

een vleugel van 7 x 30 M., terwijl het waiswerkgehouw
23
M.
breed is bij een lengte van 210 M. Het
benoodigde personeel wordt buiten de hoogere amb-

l?enaren geraamd op 15 Europeanen en 425 Chinee’zen
en Inlanders. Met inbegrip van
f
1.200.000,— aan
• .montage kosten, f 400.000 algemeene kosten en 10
pOt. voor onvoorzien sluit de begrooting voor den
bouw met een bedrag van
f
9.100.000. Het water-
krachtstation No. 1 in de Larona-rivier, waarvan de
bouwkosten op 12,5 millioen zijn begroot, zal vol-

doende energie kunnen leveren voor de gedachte

productie. Het totaal der kapitaals-uitgaven noodig
voor de installatie van het geheele bedrijf, mjn,
haven, wegen, transport en waterkracht inbegrepen
wordt op
f
27.700.000 gesteld. De productiekosten
van het gtaal aan het werk worden begroot op
f
106,21 per ton, op Java aangevoerd op
f
140,—.
Zooals vermeld steunt de begrooting op de prijzen
iii April 1921 geldig. Half Mei van dat jaar werden

Duitsche rails f.o.b. Rotterdam aangeboden aan
Koloniën tegen
f
110,— wat bij de berekende vracht-
prijzen ook op f 140,— op Java zou uitkomen.
Amerikaansche en Engelsche rails waren destijds
niet onbelangrijk duurder. Voor den Directeur van
de geheele onderneming wordt gerekend op het voor
Indië in Staatsdienst nog niet gebruikelijke salaris
van
f
36.000.

De doorlezing van het rapport ter Braake geeft
wel de overtuiging, dat de versmelting der Celebes-
&rtsen. en de productie van een goede qualiteit rails
technisch uitvoerbaar is. Als zoodanig vormt het
zakelijk geschreven verslag een waardevolle bijdrage
•tot de oplossing van het moeilijke probleem ôf en

zoo ja, wââr, in Indië een ijzei’industrie gevestigd
moet worden. Het rapport onthoudt zich van
beschouwingen aangaande de toekomstige levens-
vatbaarheid van een zoodanig bedrijf, doch laat naar

het voorkomt slechts ruimte voor gematigd optimisme

aangaande de financieele resultaten. De prealabele
viaag of het, gezien de rol, die de ijzermetallurgie pleegt
te spelen in de geschiedenis van een land, niet beter

‘zal zijn de exploitatie der ijzerertsen tot later uit te
stellen, indien het Gouvernement onder de huidige om-
standigheden niet
zelf
in de gelegenheid is de voor

572

ECONOMISCH-STA1ÏSTISCHE BERICHTEN

27Juni 1923

deze onderneming noodige kapitalen beschikbaar te
stellen, kan daardoor rustiger bezien worden.

J. RuË.

ONTVANGEN:

De Handelspolitieke Betrekin gen tusschen Neder

land en Frankrijk 181 4-1914
door
C.
Smit.
Dïs-

sertatie Rotterdam, 1923.

De verhouding tusschen de aandeelhouders en de b;

stuurders bij de publieke naam,looze vennootscha

in Nederland. Ben onderzoek naar de ontwiklce-

lin.g der publieke naamlooze vennootseha.p in

Nederland
door
E.
Tekenbroek. Dissertatie Rot-

terdam;1923.

De Begistraiewet
1917
door
H. F. R.
Dubois, Inspec-

teur der Registratie en Domeinente Venlo.
No. 5

van: Het Nederlandsch Belastingrecht, onder

hoofdleiding van
Prof.
Mr. J. Ph. Suylin

Zwolle,
W. E.
J. Tjeenk Willink, 1923.

The one en Practijk van de IndiWe Belastingen. dooi

J.
L.
Vleming Jr. en J. van Gelderen. Lezingen
gehouden te Weltevredn in de openbare vergaL

during van 4 April
1923
van de Vereeniging

van Hoogere Ambtenaren bij de Laftdskantoren in

Neder1andseh-Idië. Weltereden,
N.V.
idonesi

sthe Drukkerij, 1923.
‘t

O4enireidsdiens1 of Bediijf
door
S. A.
ReitstL

Overdruk uit ,,Xoloni:ale Studiën”,
No. 2;
7e jaar-

bang,
April
1923. Vcitev2edeu, G.
Kolif
&
od.

Verslag van ,,De Handelsvereenigirg te Batavia”,
over het jaar
192.
Weltevreden, Jnvaschn Boek-
handel en Drukkerij, 1923. 31

L’A.ssainissement des Fincv,vces Polonaises Varsovie,
Imprimrie Technique, April 1923.

MAANDC1J1ERS.

GIRO-OMZET BIJ DE NEDERLANI)SOHE
BAN.

Mei 1923

Mei 1922

Posten

Bedrag

r’osten

Bedrag

Voor i’eke-

.

.

-ninghouders 58.731
fl.631.962.000
52.958 f2.022.463.000

waarvan door
de H..bank
plaatselijk . 34.705 ,,1.309.513.000 29.069 ,, 1.641.078.000

Ter voldoe-
ning van
Rijksbelast.

4.093

6.274.000 2.518 ,,

10.040.000

RIJKSPOSTSPAARBANK.

MEI
1921
.

1922
1923

f

9.-855.480f

1L040001lf
9.498.45
Terugbetalingen
. ..
10.539.049
,,

10.969.625
10877.694
Tegoed der inleggers
,,274.036.06l
,,
284.065.851.
,,.293.281.590
Nom. bedr. der uitst.
op
ultimo
……..
..

staatsschuldboekjes
43.510.100
44.827.600,,
44.552.500

Inlagen
…………

01) ultimo

…… ……
Spaarbankbekjes:

8.508
9.50 8.536
Aantal nieuw uit-

Aantal

geheel

af-
.
gegeven..
… ……

betaald
9.318
9.404/
9.388
Aantal in omloop
op
ultimo
1.911.135 1.922.943 1.937.430

STATISTIEKEN EN OVERZICHTEN.

N.B. *** beteekent: Cijfers nog niet ontvangen.

GELDKOERSEN.

BAN KDISCONTOS.
Ned 1Disc. Wissels. 4
18Juli ’22
Zwits. Nat. Bk. 3
17Aug. ’22
Bk JBel.Binn,Eff. 4 18Juli ’22
N.Bk.v.Denem. 6
13ƒei
’23
Vrsch. inR,C. 5
18Juli ’22
ZweedscheRbk 41
1Juli ’22
Javasche Bank… 31
1Aug.’09
Bankv.Noorw. 6
1Mei ’23
Bdnkvan Engeland 3
13Juli’22
Bk. v. Tsjecho-
Duitsche Rijksbk. 18
23Apr.’23
sloakijë…
41283,lei
’23
Bank v. Frankrijk
5 llMrt. ’22
N.Bk.v.Oost.r. 9
2SCpt:’22
Belgische Nat.Bnk.
5122 Jan. ’23
1

long. Bank.. 12
25Apr. ’23
1-‘ed.Res.BankN.Y.
41211J’eb. ’23
Bank v. Italië.
5111Jvli ’22
Bank van Spanje.. 5
3 Mrt. ’23

OPEN MARKT.

Data
Amsterdam
Londen
1 Part.
1
disconto

&dij,
Part.
P
Part.
Al.
York
CaIl-
Part.

1

Prolon.
disconto
gat ie
1(3
mnd.)
disconto
disc.
moneg

23 Juni

’23 33%’
4%
1
)
2
1
18_
1
11a



5_5I11
18-23 J. ’23 3%
3%_4%
2
Te T
8
e


-.



5_%
11-16,,

1
23 351_%
3%_%
2_’



4_5%
4-9

,,

’23
3s_%

3% _%

2

1
T S

Te



4%
_5

19-24 J. ’22
3_%
281
8
_9

– –
2%_5%
20 25 J.
1
21 4
0
18

2%

1
18
%



4% -5

•20_24J1i’14
2%3%
2%_s%

2
,
1
8
-W
23%’
134 2%
)
Noteering van 22 Juni.

WISSELKOERSEN.

WISSELMARKT.

Londen was deze week iets beter gestemd en ook Dol-
lars waren vrij vast. In het algemeen was de stemming
eerder iets beter voor bijna alle wissels. Voor Skandinavië
b.v. was Stockholm vrij stationnair, Kopenhagen aanvan-
kelijk zeer flauw, maar daarna weder oploopend en Chris-
tiania ook eerder iets beter. Zwitserland en Spanje daalden
nauwelijks 1 pCt., Buenos Aires was eerder iets vaster
en ook Java
was
gezocht en steeg % á % pCt. Bepaald
flauw waren alleen Franken, want ook Marken, hoewel
sterk -schommelend, waren eerder beter, ook terwijl de af-kondiging van de verwachte nieuwe regeling van den Wis-
selhndel nog uitbieef. In afwachting daarvan bleef men
huiverig nieuwe engagementen aan te gaan en werden te
verwachten betalingen reeds eerder gedekt. Toen dan ook
Zaterdag de afkondiging plaats had, waardoor het geheele,
in den laatsten tijd sterk overwegende, aanbod van Duitsche
zijde plotseling geheel ophield, trad direct een ‘rj belang.
rijke stijging in. 26 Juni 1923.

KOERSEN IN NEDERLAND.

D
a ta

Londen
1

•)
Parijs
5)

Berlijn
1

)
Weenen
)
Brussel
)
New
York”)

18 Juni 1923.
11.76*

15.90
0.00171
0.0036*

13.54
2.5471
8

19

,,

1923.
11.78*

15.85

0.00171
0.0036*
13.49
2.54
5
/
20

,,

1923.
11.7815.871

0.0021
0.0036
13.56
2.55
21

,,

1923.
72

11.77*

15.90
0.001910.0036

13.5%
2.5511
6

22

,,

1923.
11.77 15.75
0.00181

0.0036
13.43
2.55’1
23

,,

1923.
– – – –
– –
Laagste d.
w.’
11.76*

15.65
0.0015*
0.0035
13.25
2.54%
Hoogste
,, ,, 1
11.791,
16.02
0.00221
0.0037
13.74
2.5501
8

15 Juni 1923.
lL77
16.20
0.0024*
0.0036*

13.86
2.55’/
8

,,

1923.
11.78 16.45
0.00321

0.0036
14.16
2.54**
Muntpariteit.
12.10
48.-
59.26
50.41
48.-
2.48%
6)
Noteering te
Amsterdam.
) Noteering
te
Rotterdam.
1) Particuliere
opgave.

ata
Stock- holm
°)
Kopen-
hagen)
1

C/,ris- lion14
5
)
1
Zwitser-

Spanje
1
Bataoia’)
land)

1)

telegrafisch

18 Juni 1923
67.75
45.50
42.50
45.82* 37.87*
97_%
19

,,

1923,
67.70
45.60
42.30
45.77t
37.90 97
‘1,8

/a
20

,,

1923
‘67.60
45.80

42.50
45.80
37.80
21

,,

1923
67.60
45.80 42.30
45.821
37.821
97
i%
22

,,

1923
67.75
45.711
42.40 45.80
37.75
973/_%
23

,,

1923

– – –
37.80
97318-%
L’ste d.’w.
1)

67.40
45.30
42.05 45.65
3775
97%
R’ste

)
67.80 45.90
42.60 45.85 37.95
97%
15Juni 1923
67.70 46.10
42.45
45.771
37902
97%_3%
2

8

,,

1923
67.85 46.35
4 2.75
45.871
38.40
3
97_97%
3
Muntpariteit.
66;67
66.67 66.67
48.-
48.-
100


Noteering te Amsterdam.
1)
Particuliere opgave.
2) Noteering van 16 Juni.
0)
Idem van 9 Jurn.

27 Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

573

KOERSEN TE NEW
YORK.
. .

NED. BANK 25 Juni 1923
(vervolg).
Vooinaamste posten in duizenden gudons.
Data
1
CoMe Lond
Zicht Parijs
1
Zkht 8crliJn
Zicht Amsierd.
1
Data

1
Goud
Zilver
Bank
bljij

1
1

i

Andere
opcischbare
schulden

perC)
I(in cts.p.frs.)l(In cl. p. Mrk.)
(In
ds.
p. gid.)

23 Juni

1923.!

4.61.50

6.20

o0009K

39.22
Laagste d.
weeki

4.61.50

6.18
Hoogste

4.62.50

6.25
0.0OO6’f

39.20
0.000981

39.26
581.79

10.538
910.631 54.660

16 Juni

19231

4.61.50

6.30
0.0008′
1

39.18 581.791
0.198
916.891
21.325

9

,,

1923

4.6L-

6.39
0.0012

39.7

Jj

1923 ……..
18

,,

1923 ……..
581.791
9.819
926.163
19.939

liuntpariteit
. .

4.86.67

19.30
23.81k

401
4

,,

1923 ……
581.791
9.633
942.909 22.924
28

Mei

1923 ……
581.791 9.710
928.044
29.093
KOERSEN VAN DE VOLGENDE PLAATSEN OPLONDEN

1923 ……..

.

26

Juni

1922 ……
605.890 605.969

12.331
7.540
959.192
991.929 47.630 52.202
Plaalsen en
Noieerings.

91j
1

16ƒunil

I8123Juni
’23

23Juni
Landen
eenheden

1923
1923
Laag5le
1
Hoogsk
1923

7

Juni

1921 …….

25

Juli

1914 ……
162.114
8.228
310.437 6.198
Alexandrië
. .
Piast. p.
£
97151

/
82

32
97′

9715112

97
15
1
32
9715112
Hiervan
*]3a
ng
k
o
k
. . .
8h. p. tical

]
/10

1110
1110

1110

1110
Dala
Toiaa1
bedrag
Schatkist-
Belee.

I_saldo

baar
kings
B.

Aires
1)

. .

d. i>.
$

4151
8

4251
8

41%

42

42 ‘/
.

.
d!scono s
promessen
rechisireeks
ningen
____
Metaal.
percen-
lage
Calcutta
. . . .
5h. J). rup.

114
1
1
8

1/41
114’1

114
3
1
t

1/4
5
/
35

Constantin.
.
Piast.p.

695

690
675

710

695
25 Juni 1923 154.715

157.454

398.575

61
llongkong

. .

id. p.
$

2131
5
1

213u1
6

213k

213t51
10

2/3s;
18

,

1923 141.116

9.000

133.226

403.650

63
Lissabon
1)
. .
d. per Mii.

231
8

2
2
5
1

291

2318
dl

,,

1923 145.292

9.000

135.046

401.693

63
hladrid ….. Peset.p.

30.621 31.031
30.95

31.15

31.091
«

1923 138.233

2.000

161.255

397.561

(31
8

Mei

1923 155.405

16.000

135.369

399.377

62
Montevideo
1)

id.

4151

42%
42

43
K

43V8
26 Juni 1922 176.417

100.968

411.390

61

Mexico …….d. per
$

24.20

24.26

2426

24.26

24.26
..

Montreal

. . .

$
per
£

4.7i5(

4.7234

4.72

4.733

4.721
8

27 Juni 192

220.118

75.000

154.853

408.732

59
Praag ……..Kr. p.
£

15471
8

153X

154%

154
25 Juli

1914

67.947

14.300

61.686

43.521
1
)

54
R.d.Janeiro
1)
d. per Mil.

55/
551

519135

53
i

Op de basis van
3/

metaaldekking.
Rome …….• Lires p.
£

99i1
5

100
Shanghai

. . .
5h.
i.
tael

31151
8

3/2.

1OOy
4

10234

102k

311

312

3/2′
Uit

e bekendmakiftg van den
iT
i
s t e r v a n F 1 n a n-

Singapore.
. .

id. p.
$

21411

2143132

2141135

2
1
45
182

214118
ci ë n

blijkt

lat ‘uitgtiiden op:
,

______________________
18 Juni 1923
t

5

Juni 1923
Valparais0
2
).

peso p.
£

33.30

34.00 33.50

34.30

34.30
Aan schatkistpromessen

f
302
.
500
.
000,

f
291
.
780
.
000,-

Yokohama ..

Sh. p. yen 211
17
1
82

2113

1
211sj

21117182 211
15
1
85

Koersen der
voorafgaande dagen.

)
Telegrafisch transfert.
2)
90
dg.
waarv. direct bij Ned. Bk

,,

9.000.000,-


Aan schatkistbiljetten
.

,,229.360.000,-
‘1

1
,,229.340.000,-
NOTEERING VAN ZILVER.
Aan zilverbons ………

.,,
27.473.221,-

,,
26.661.051,50
te
Londen

N.
York

te
Londen
N.York
23Juni

1923..

3111

64%

24Juni

1922..

357/
8

70
1
/
8

Onder de vlottende schuld
is
begrepen:

16

,,

1923..

32′,

65%

25Juni

1921..

35,,

585/s
yoorsch. aandeKoloniën

,,268.416.000,-

,,212.134.000,-

9

1923..

31%

65

20Juli
1914..

24t5/
10

541/s

VoorsohotaanGemeenten}I

30
Apr. 1923

1

31
Mei 1923

voordoorRijkvoorhen
1

77.709.420,31
1

57.208.892,95

NEDERLANDSCHE BANK.
te heffen Ink. belasting

Verkorte Balans
op
25 Juni 1923.
.
18Juni 1923

25Juni1923
Tegoedv.d.Postc.&G.dst
1
2
,113.670.039,48

,,113.670.039,48
Activa.
t
)
Waarvan
f
33.653. 00
vervallen
op of
na
1 April 1927.
Binnenl.Wis- H.-bk.

f

62.937.682,66
sels,Prom.,

B..bk.

34.177.935,86
JAVASCHE BANK.

enz.in
disc.I Ag.sch.

57.599.822,97
Voornaamste posten in duizenden guidens. De samengetrok-
f

154.715.441,49
ken cijfers der laatste weken zijn telegrafisch ontvangen.
Papier
o.
h. Buiteni, in disconto

Data

Goud
Zilver
1
ij”e7ien

Andere
opeischb.
t
Beschikb. metaal-

Idem eigen portef.
.
f

51.570.664,-
Af:Verkochtmaarvoor
t
.
schulden
1
saldo
de bk. nog niet af gel.

Bel

i

,,

51.570.664,-
eenngen
16Juni1923
215.500
265.500
78.500 146.700
U.-bk.

f

47.734.926,47
mci.
vrsch.
9

1923
215.000 265.000
80.500
145.900
B.-bk.

8.717.276,61
in

2

1923
214.750 265.500
107.000 140.250

op

onderp:

Ag.sch.

101.001.340,25
12
Mei
1923
271.806
97.769
149.093 161.218
01.158

f
157.453.543,33
5

,,

1923
161.182
60.955
269.364
106.753
147.633

Op
Effecten…….
f
143.325.186,40
28Apr.1923
161.079
60.917
261.989
109.562
148.881

OpGoederenenSpec.,,

14.128.356,93
17Juni1922
149.971
47.890 267.671
71.908
130.590
157.453.543,33
Voorschotten a. h. Rijk
…………….

..

18 Juni1921
224.737
15.806
317.782
133.380
150.720

MuntenMuntmateriaal
25 Juli1914
22.057
31.907
110.172 12.634
4.842e

Munt, Goud
……
f

56.240.735,-
Wissels.
1
Voor.
l

Dek-
Muntmat., Goud
.. ,,
525.550.137,91
Dola
Dis

buiten
conits

N..Ind.
1

13dec-
1
ningen
schollen
aan hel
reke.
1

kings-
1
f
581.790.872,91
___________
belaalbaarl
Gouv.nem.
ningen
1)
percen-
i’e

16Juni1923

1467070

8.200

*5*

63
Munt, Zilver, enz..,,

10.538.276,33
Muntmat., Zilver
..


592.329.149.24
9

,,

1923

148.040

8.600

*5*

62
Effecten
2

1923

175.QQO

36.000

*5*

58
Bel. v.h.Res. fonds
.
f

5.649.497,43
id.van t/
5
v.h. kapit.
,,

3.966.600,75

.,,

9.616.098,18
12 Mei 1923

j5

59.161

29.166

21.976

60
5

1923 36.499

28.3451

61.632

29.038

26.255

59
Geb.enMeub.derBank ……………..4.522.000,-
,
Diverse

rekeningen
………………,,

40.238.069,23
28Ar. 1923 36.674

29.387e

60.951

24,287

24.918

60
17Juni1922 34.637

22.760

74.871

11.344

22.623

58
f
1.010.444.965,47
18 Juni1921 35.554

21.5091 106.409

22.792

35.728

53
Passiva
Kapitaal
……………………….
f

20.000.000,-
25 Juli1914

7.259

6
.
3
951

47.934

6.446

2.228

44

Reservefonds
……………………
,,

5.660.599,75
2)
Sluitpost activa,

‘)Basls

metaaldekking.

Bijzondere

reserve
……………….
,,

1.675.581,33
DE SURINAAMSCHE BANK.
Bankbiljetten in omloop
…………..
,,

910.631.055,-
Voornai.ste posten in duizenden guldens.
Bankassignatiën in omloop ………..
,,

1.502.100,34

Dato
Metaal
Circulalie
1

Andere
opeischb.
Discontos

Div. reke.
Rek.-Cour.
Ç
Het Rijk
f

35.465.490,16

saldo’s:

Anderen,,

17.692.230,64

53.157.720,80
1
schulden
ningen!)

Diverse

rekeningen
………………,,

17.817.908,25
19

Mei

1923..

1.194

1.570

943

1.163

1

470
f
1.010.444.96
12

1923.
.1

1.194

1.650

916

1.162

458

Beschikbaar metaalsaldo
………….
f

398.575.386,72
5

192.
.

1.198

1,730

1

838

1.173

1

443

Op
de basis van
21

nvetaaldekking..
. – ,,

205.517.211,49
20 Mei

1922..

1.603

2.064

786

1.048

1.177
Minder bedrag aan bankbiljetten in om-
25 Juli

1914..

645

1.100

560

735

396
loop
dan waartoe de Bank gerechtigd
is. ,,
1.992.876.933,60
t)
Sluitpost der activa.

574

ECONOMISCH-STATTIScHE BERICHTEN

27 Juni 1923

BUITENLANDSCHE BANKSTATEN.
VEREENIGDE STATEN VAN NOORD.AMERIKA.

BANK VAN ENGELAND.
FEDERAL RESERVE BANKS.

Voornaamste .poen, crnder bijvoegig der Curreucy Notes,
Vooraaamste posten in duizetuIen dollars.

in duizenden !po]•dsterling.

.
Dala
Coudvoorraad
1
Zilver

J
1

elc.

1

F.R
Notes
in
circu-
Currency Noles.
Totaal
__________
Dekking
_________
In hei
Data
Melaal

Circulalic

___________
bedrag
F. R.
Notes
buiten!.
1

1
lalie
Bedrag
Goudd._
Goa. Scc.
,

6 Juni ’23
3.113.666
2.089.687

___________


84.552
2.250.213
20 Juni 1923
1

127.538

123.741
286.458
27.000
242.033.
13

1923
127.534

124.100
287.944
27.000
243.6321
29 Mei

’23
3.108.762 2.065.279

86.735
2.250.217

6

,,

1923
127.527

124.391
287.849
27.000
1
243.594
23

,,

’23
3.003.295
2.047.103

94.488
2.227.700

30 Mei

1923
127.524

124.550
287.481
27.000
1
243.085..
7 Juni ’22
3.010.072 2.184.123

1 23.994
2.141.531

21 Juni 1922
128.883

121.373
295.612
28.500
1
254.274
.

1
Goud-

22 Juli

1914
40.164

1
29.317
– –
1

Data
.
Wissels

1
Totaal
Depo3ito’s
Gestort
Kapitaal
Dek-
kings
Dek-
kings- perc.
1)

perc.
2)

1
Data

j

Goo. Sec.
Other
Sec.
Public
Depos.
Other
Depo3.
RCseVC
1

Dek-

1
1

kings-
. i

.


6
Juni ’23

983.155

1.976.029

109.363

73,7

75,7
j

perc.
‘)
29 Mei

’23

988.813

1.951.586

109.348

74,0

76,1
23

,,

’23

971,163

1.986.280

109.278

1
73,4

75,6
26 Juni ’23

45.359

71.177

16.982

105.255

23.548
1
19,26
13

,,

’23

46.339

68.089

11.000

108.794

23.184

19,35
7 Juni ’22

556.437

1.896.990

104.859

74,5

77,6
6

,,

’23

50.634

67.994

11.549

112.175

22.886

18,49
i

Verhouding

totalen

goudvoorraad

tegenover

opeleclibare
30 Mei ’23

42.967

71.256

20.754

98.429

22.724

19,06
schulden: F.
R.
Notes en netto deposito.

2)
Verhouding totalen

.
21 Juni ’22

45.029

76.801

16.802

113.156

25.960

19,97
voorraad muntmaterjaal en wettig betaalmiddel tegenover Idem.

22 Juli ’14

11.005

33.633

13.735

42.185

29.297

52818
PARTICULIERE B&NKEN AANGESLOTEN BIJ HET
1)
Verhouding tusschen Reserve en Deposita.
FED. RES. STELSEL..

.
Voornaasaste posten in duiaenden idollars.
DUITSCHE RIJKSBANK.
Tot
aal
Voorn,amsLe posten,. oxiider bijvoegiiig der Da.riehens-
.

Data
Aantal
uitgezette
Reserve
de
Totaal
.
Wa9ran
time
kassenscheine, in millioenen Mark.

t
banken
gelden en
F.
R.
banks
deposit
os
depositi

Data
Metaal
Daarvan
..

l
c,.rc.bknl

Waaru.
bq
Bultl.I Kassen- Circulatie
Dek-
.

l
perc.
kings-
29

viei ‘231

774

11.839.835

1.385.551 15.368.404

4.004.052
Goud
scheine
1
1
5
)
23

,,

‘231

774

11.892.098

1.431.523 15.485.264

3.986.993

17.581
757
1

180
2.159.675
.
10.905.092
15 Juni ’23
20
16

1
,,

’23
1

773

11.937.777

1.426.167 15.603.190

3.966.448

7

,,

’23
16.819
757
1

180 12.194.993
9.309.566
24
31 i ei ‘221

799

10.9062171

1.364.418 14.413.652

3.231.920
31 Mei

’23
15.784
758
1

181
11.892.215
8.563.749
22
•t
Aan liet eind van ieder kwartaal wordt een overzioht
23

,,

’23
15.379
833 203
11.718.411
7.586.646
23
gegeven van enkele iiet wekelijks opgenomen ‘bankstaten.

15 Juni ’22
1.023
1.004
1


1

9.163
155.345
7

23 Juli

‘141
1.691 1.357

65
1.891
93

BANKSTATEN,

KWARTAALSGEWIJZE OPGENOMEN.

1.
BANK VAN SPANJE.


Wissels

V

Darlehens-
kassenscheine
Rek. Cr1.
______________

(Inmillioenen Peseta’s.)

Totaal
_____________________
Handels-
1
Schatkist-
Totaal

1
In
kas
bij
de

Data
Goud Zilver
Slaals-
fond-
1
sen
1)
conto,
en
Circu-
latte
Rek.
Cr1.

wissels
papier
II
uitgegeven
Rijks
bank
_________


15.460.705 5034.102 10426603 6141.782 217.2.100 2.159.700
1&067.564 4619.167 8.448.397 5643.060 2207.500 2.195.000′
B clecn.

9 Juni

1923.. 2525,7

661,1

774,1 1829,9

4134,4

936,5

12.036.599 4014.694 8.021.905 5063.070 1905.000 1.892.000
10.501.878 3550.447 6.951.430 4294.602

1731.000 1.718.000
2

1923.. 2525,7

662,7

733,7

1875,4

4111,5

938,0
175.659

3.755

171.904

36.832

18.656

9.145
26
ï1i

1923.. 2525,7

664,4

733,8 1891,4

4103,3

931,4

7511

751

944
1


19

,,

1923.. 2525,7

660,0

799,9

1849,4

4131,4

927,5

‘)
Onbelast. Bovendien verpand
op
23Mei1923 111.9 miii..
op
31
Mi
12

,,

1923.
.
2525,6

657,1

730,7 1957,4

4155,6

911,6
1923

133.9 miii.,
op 7
Juni 1923 134.9 miii.,
op 15
Juni 1923 134.9 miii.
,,

1923.. 2525,5

658,8

1117,0 1682,8

4165,4

961,4
2)
Dekking der circulatie door metaal en Kassenscheine.
28 Apr.

1923.. 2525,5

663,4

757,2 1565,1

4105,4 1026,7
1
21

,,

1923.. 2525,5

660,0

758,6 1574,2

4117,2 1030,1

BANK VAN FRANKRIJK.


14

,,

1923.

.
2525,5

657,3

802.8 1581,7

4136,6

1047,4
Voornaamste posten
ho
duizenden francs.
7

,,

1923.. 255,5

656,0

772,9

1644,9

4139,5

1051,6
24 ilrt.

1923.. 2525,4

658,2

793,3

1586,9

4079,8 1051,7
Waarvan
Te goed
Bult.gew.
Data
Goud

In het
Ztiver
tn het
voorsch.
17

,,

1223.

2525,4

655,8

764,3 1644,8

4084,2 1044,7

Buitenland Buitenland old. Staat
10
Juni

1922.. 25227

640,7

849,8 1961,7

4186,9 1170,6
11
Juni

1921.. 2486,6

614,2 1160,3 1642,6

4226,5 1240,7
21Juni’23 5.537.696
1.864.345
292.805
23.100.000
14

,,

’23 5.537.605
1.864.345
292.744

595.832
23.100.000
24 Juli

1914.
.

543,5
1
726,8

494,4
1
783,8

1919,0

497,9
7

,,

’23 5.537.490
1.864.345
292.560

596.094 22.900.000

‘)
Inclusief de schuld van de schatkist in rek.-crt.
22Juni’22 5.528.549
1.948.367
284.784

624.592
23.100.000

23 Juli ’14 4.104.390

639.620

.

II.
ZWITSERSCHE NATIONALE BANK.
(In millioenen Francs.)
____________________
Uitge.
1
Rek. Crt.
Rek.
Wissels
stelde
Belee
Bankbil-
Parti-
Cr1.
Dode.
Dis-
Wissels

nin
gen
jl1cn
culteren
Staat Data
Goud
Zilver
hens-
kassen. scheine

conto’s
en
Beleen.

Circu-
latte
Rek.
Cr1.

2.159.143

19.858

2.126.045136.621.812 2.035.705

21.043
2.262.894

19.920 12.143.968136.701.900
2.113.937

20.994
15 Juni

1923..
537,0
102,6
30,7 301,3
833,3
150,6
2.343.082

20.040

2.221.427 36.945.122 2.088.634

14.758
71923..
536,6
102,8
29,3
313,2
854,2
127,9
1.970.024

35.796
12.238.300135.852.312
2.275.814

13.297

M
31

.i

1923..
536,1
103,1
30,1
331,2
881,7
116,7
1.541.980

1

769.400

5.911.Ö10
.
942.570 400.590
23

,,

1923..
535,3
103,1
6,4 328,3
844,3
128,1
15

,,

1923..
534,9
103,6
6,4 374,9
859,5
165,6
BANQUE NATIONALE DE BELGIQUÉ.
7

,,

1923..
534,6
103,5
6,4
391,5
888,8
153,1

Voornaamste
posten in
duizenden franes.
30 Apr.

1923..
23

,;

1923..
534,3
534,1 104.4 104,4 6,4
6,4
494,3
484,1
915,1
862,3
227,9
269,9
Metaal
De/een.
8e/een. Binn.
Rc
Dat a
mcl.
van van
t

wissels

1

Ct,cu-
Cr1.
14

1923..
533,6
104,6
10,2
502,0 872,2
296,1
butlinl.
lsuitenl. prom.
d.
.

en

1
latie
parttc.
7

1923..
533,2
105,0
10,2
521,5 900,9 254,0
saldt
1

heleen.

1
31 M

t.

1923..
23

,,

1923..
532,9 532,8
104,7
106,0
10,4 11,9
534;6
518,3
920,2
859,7
244,2 287.5
21Juni’23 348.127 84.653 480.000
980.071 6.669.300
142.804
14

,,

’23 347.884 84.653 480.000
889.406 6.726.643
155.420
15 Juni

1922..
541,6
107,0
13,6
311,3
733,0
244,0
7

,,

’23 348.328 84.653 480.000
889.604 6.722.291 215.732
15 Juni

1921..
543,9
110,8
10,1
333,1
885,1
105,2

22Juni’221328.016 84.653 480.000
612.55016.150.693

208.295
23 Juli

1914..
180,1
18,9

107,8
267,9
105,2

27Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

575

III. NATIONALE BANK VAN DENEMARKEN.

(In millioenen Kronen.)

Data
Goud
Zik’er

Vorde.
ringen
op hei
buiten!.

D13-
conto’s
en
1
Be!een.

Circu.
!atle
Rek.
Cr1.

31
Mei

1923..
228,2
3,5
3,7
375,2 456,3 47,9
30 Apr. 1923..
228,2
3,8
4,8
408,0 476,2
55,0
31 Mrt. 1923..
228,2
4,0
1,7
409,8
409,6
65,0

31 Mei 1922..
228.3
4,0 16,2
420,2 438,7
113,8
31

Mei 1921
. .
227,6
3,7
15,6
310,8 496,7
59,9

30 Juni 1914.
.
75,6
6,6
19,8
95,6
159,8
4,8

IV. ZWEEDSCHE RIJKSBANK.

(In millioenen Kronen.)

Data
Goud
Vorde- ringen
op het
buiten!.

s
Dis.
conto’s
en
Bdecn.
Circu-
lut,e
Rek.
Cr1.

16juni’23
273,1
36,7
152.8
336,0
527,1
215,8
9

’23
273,2
41,0
148,0
334,0
528,8 216,6
2

’23
273,2
38,0
148,0 359,6 554,3 213,3
26 Mei ’23
273,3
36,8
148,1
334,1
501,3 238,2
19

’23
273,3
34,8
148,2
355,9
5.16,1
242,7
12

’23
273,3
35,5
148,2
348,4
529,3 220,1
5

’23
273,4
40,0
148,3
372.0
546,1
230,9
28Apr.’23
273,4
52,8
148,3
355,0
535,5
245,1
21

’23
273,5
63,5 148,4
353,7
513,5 270,2
14

’23
273,5 68,4
145,0
376,3
532,4
279,2
7

’23
273,6
77,2
145,1
387,9
549,2
274,7
31 Mrt. ’23
273,6
90,2
136,4 389,6
587,0 260,3.
24

,,

1
23
273,6 92,2
136,5
322,8
514,2
254,8

17Juni’22
274,0
79,4
72.1
450,4
531,9
291,3
18Juni’21
281,5
120,4
17,1
447,8 636,2
1S2,6

25 Juli’14
105,8 115,6
28,0
92,4
206,2
68,2

V. BANK VAN NOORWEGEN.

(In millioenen Kronen.)

Data
Goud
Vorde- ringen
op het
buiten!.
Effecten

Di1.
conto’s
en’
Beleen.

Circu-
latie
Rek.
Cr1.

15
Juni

1923.
.
147,3
20,2
9,4
487,9
398,4
137,8
7

,

1923..
147,3

15,9
9,4
505,4
398,2
151,0
31 Mei

1923..
147,3
13,4
9,4
518,0 401,9
159,1
22

,,

1923.
.
.147,3
16,2 9,4
505,5
403,0
162,1
15

,,

1923..
147.3
18,3 9,4
499,6
399,0
101,8
7

,,

1923..
147,3
24.1
9,4 501,1
404,3
163,1
30

April 1923..
147,3
24,9
9,4
501,0
‘408,9
162,5
23

,,

1923.
.

.
147.3
23,8
9,4
465,8
360,9
.1.74,1
16

,,

1923..

.147,3
23.4
9,4
459,8
363,6
165,5
7

,,

1923..
147,3
23,5
9,4
450,1
364,4
160,4
31

14
rt.

1923.
.
147,3
23,8
9,4
464,0
374,8
157,7
22

,,

1923..
147,3
23,8
0,4 457,1
356.0
172,0

115

Juni

1922..
147,3
40,3
9,8
436,7
305,3
148,8
15

juni

.1921.
.
147.3
35,3
9,1
418,3
402,4
101,3

22 Juli

1914.
.
52,4
65,7
8,9
79,3
120,8
10,7

VI. BANKBUREAU VAN TSJECHOSLOWAKIJE,

verbonden aan het Ministerie van Financi’n.

(In millioenen Tsjechoslow. Kronen).

ata
Vorder.
o

de
,jostenr.-

Bank)

Dis-
COnto

3
Belee.
ningen

Vorde.
ringen
op het
buiten!.

Circu.
!atte
Rek.
Cr1.

7 Juni

1923
10096,9 794,1
1060,2
1691,8
9112,2
1698.4
31 Mei

192310096,8
833,1
1094,0
1543,9
9327,7
1418.7
23

,,

1923
10090,8
821,6
11.61,2
1465,7
8887,2
1801,9
15

,,

1923
110096,8
834,9
1165,0
1329,5
8998,0
1530,0
7

,,

1923
10096,8 890,0 1207,0 1228,8
9292,9
1293,2
30 Apr.

11923
10096,8
910,5
1223,2
1172,8
9567,4
1113,2
23

1923
10090,8 817,9
1211,2
1080,1
8932,0
1599,6
15

1923
10096,8
932,5
1220,5
876,8 8847,1
1613
1
0
7

1923
:10096,8
934,8
1244,6
003,7
8928,4
1260,1
31 Mrt,

1923
10096,8 982,9
1261.7
556,3
9157,4
993,2
23

1923
10096,8 651,5
1257,7
533,2
8584,3
1369,4
15

1923
10096,8
614,9
1247,6
505,0
8544,6
1344,3

7 Juni

1922
10096,7
687,1
1494,5
475,8
9591,9
447,3
7 Juni

1221
9528,3
1069,1
2004,2
786,2
10780,8
748,4

*) Bankbiljetten rekening-crt.-saldi en schatkistbons.

VII. OOSTENRIJKSCHE NATIONALE BANK.

(Voornaamste posten in millioenen kronen.)

L,ata
ioua
Buiten!.
goua-
Wise,s

conto s
en
e een.

Schatkit-
s
biljetten
Llrculatie
,ttec.-LrI.

7 Juni ’23
73,391
1805,351
890,163 2547,212
4860,727
366,566
31 Mei ’23
73,391
1682,209
875,942
2550,159
4837,042
343,339
23

,,

’23
73,391
1536,199
835,571
2550,159 4583,291 409,945
15

,,

’23
73,391
1440,543 795,240
2550,159
4563,894 293,839
’23
7

,
73,391
1420,389
784,248
2550,159
4501,3331325,147
30 Apr. ’23
73,270
1439,999
741,858
2550,159
4577,382 226,273
23

,,

’23
85,860
1475,086 786,771
2550,159
4286,811
608,845
15

,,

’23
85,876
1425,078
802,073 2550,159 4388,767
469,300
7

,,

’23
85,838
1340,228
827,358 2550,159 4310,074 487,436
31 Mrt. ’23
86,097 1336,385
821,397 2550,150
4459,117
329,109
15

,,

’23 85,142
1266,107
686.023 2550,159 4258,053
326,569

VIII. HONGAARSCHE BANK.
(Voornaamste posten in millioenen kronen.)

Data

Gouden
buiten!.
goud.
wsse!s

,
Z,!-
Ver

Disconto’s
en
Be!eeningen
Circulatie
Rek..Crt.

7 Juni

1923
23,0
0,6
97.280,3
122.110,1
8.909,4
31 Mei

1923
23,0
0,6
95.159,1
119.285,5 10.608,9
23

,,

1023
22,9
0,0
92.806,5
111.634,1
11.356,6
15

,,

1923
22,8
0,6
91.808,7
108.398,8
10.460,9
7

,,

1923
22,0
0,6
90.538,7 103.979,3
10.987,1
30 Apr.

1923
23,0
0,6
86.607,5 100.101,4
9.793,1
.1923
22.9
0,6
79.398,5 92.001,5
10.065,5
15

1923
22,8
0,6
75.325,9
88.104,8
10.279,7
7

1923
22,8
0,6
74.362,5
83.533,9 11.095,0
31 Mrt.

1923
22,7
0,6
73.868,6
82.205,0
11.152,1
23

1923 22,7
0,0
69.730,2
76,276,4
9.714,3
15

1923
22,7
0,6

65.815,0
77.007,3 7.877,5

7 juni

1922
13,2
0,6

26.880,6 32.352,3 3.539,4

‘IX. ZUIDAFRIKAANSE RESERVEBANK.

(Voornaamste posten in duienden Ponden.)


D t
G
d
Goud-
eer.
t

Dis-
conto’s
en
be!een.

Waar-
van
Reg.. papier


Circu- !atie
Rek.-
Crt.
.4!ge-
meen
Dekkings
perc.)

26 Mei

1923..
10.623
5.961
2.200 9.652 5.992
68.7
19

1923,,
10.573 5.341
1,200 9.603 5.359 71.4
12

1923..
10.573 5.441 1.200
9.676 5.373
71.0
5

1923..
10.573
5.776
1.200
9,822
5.563
69,5
28

Apr.

1923..
10.573
5.652
1.200
9.855 5.415
70
21

,,

1923..
10.573 5.445
1,200
9.552 5.514
71
14

,,

1923.
.
10.573
5.432
1.200
9.590
5.464
71
7

,,

1923..
10.523
5.526
1.200 9.851 5.251
70.4
31

Mrt.

1923,.
10.523
5.063
1.200
9.866
5.373
69.8
24

1923..
10,523
5.997
2.300
9.719 5.866 68.3
17

,,

1923..
10.523 5.377
2.300
9,720 6.245
66.6
10

,,

1923.
.
10.523 5.507 1.300
9.737
5.470
70
,,

1.023..
10.523
5.492
1.300
9,860
5.234
70.5

24 Mei

1922..

5.917
2.219
2,200
790.9
6,337
1
83

) Verhouding goud, goudcert. en pasmunt tegenover opeischbare
schulden: bankbiljetten en deposi to’s.

EFFECTENBEURZEN.

Atitsterdam, 25 Juni 1923.

.1-let aanbod, door 1)uitschland in zake de-regeling der
schadeloosstelling gedaan, aanvankelijk met zoo groote be-
langstelling verwacht en met zulk een goede pers ontvangen,
is ]tingzttnterhand geheel op deii achtergrond geraakt. Dit
moet weliswaar niet worden toegeschreven aan een minder
ei

nstige opvatting, die men in het kamp (ier geallieerden om-
trent het aanbod is gaan koesteren, ook niet aan het ver-
langen osn de kwestie op de lange baart te schuiven, doch
ook al is de geringere belangstelling louter een gevolg van
de Belgische ninisterçrisis, het uitstel moet in ieder geval
als een betreurenswaardig feit worden beschouwd. Het is
natuurlijk aan te nemen, dat, onmiddellijk nadat men hier-
toe in België de gelegenheid zal hebben gevonden, het Duit-
sche aanbod een punt vati bespreking zal uitmaken en dat
daarna de geallieerden onderling het wellicht over een
autwo’ord eens zullen worden. Doch men heeft inmiddels
den tijd kunnen vinden het voorstel z66 van alle kanten te
bekijken, dat zij, die van den aanvang af er toch al iriet
zoo heel erg sympathiek tegenover stonden, alle gelegenheid
hebben kunnen vinden, den aanval zoo goed mogelijk voor
te bereiden. Het schijnt, dat men in Duitschiand dezé op

576

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

1
2
7Juni 1923

vatting ook deelt en dat meti inmiddels zeil (le hand aan den ploeg wril slaati, om reddiiig te brengen, w’aar meu
denkt, dat redding nog eelligszins mogeUjk is. Ouder den
invloed van de politieke berichten van dcii ]natsteii tijd
toch was het J)uitsche betaalmiddel zoo sterk teruggeloopeu,
(lat men het er klaarblijkelijk niet op aan durfde te 1ater
komen, die politieke berichteii eventueel ook weder voor
een herstel te doeit zorgen. Men heeft dus een nieuwe devie-
7.ell-verorclening in het leven geroepen. Het is niet cle eerste,
wel de meest drastische, clie de opvolgende Duitsehe Regee-
ringen op het gebied van deviezen-voorschriften hebben ge
lanceer(l. Kort samengevat komen (le bepalingen hierop;
neer, dat slechts ii officieele koers voor buitenlandsche he
1

talingsmiddelen w’orclt opgemaakt en dat cle handel zdo in
1

e’nkele lichamen is gèeoncentreercl, dat voor de overige eii
voor het publiek onizetten in valuta’s uitermate bezwaarlijk
zijn geworden. Bovendien worden dergelijke omzetten straf-,
baar gesteld. Het spreekt vanzelf, dat op deze wijze cle fie-
1

tie van eene hoogere Mark-waardeering voor het binnenland,
speciaal voor dat gedeelte der bevolking, dat zich niet da-
gelijks met valuta-speculatie bezig houdt, tijdelijk kan wor

den volgehouden. En wellicht zijn cle scherpe bepalingen
clan ook voor een deel uitgevaardigd, om aan den aandrang
tot krachtig optreden tegen de speculatie, vooral van
50
;

cialistische zijde geuit, tegemoet te komen. Want j.iocli cle, iegeering, noch de banken, clie zoo nauw niet de Regeeriug
in deze samenwerken, zullen zich vermoedelijk eenige illn
sie maken omtrent den werkelijken invloed, die van deze cii
dergelijke voorschriften
01)
de waarde van de Mark zal
kunnen uitgaan. De cireulatiebuik heeft juist een staat ge
1

publiceerd, waan ii een bankbiljetten -omloop van
10.905
mi!:
lia.rd voorkomt, een vermeerdering iii één enkele week van
niet minder clan
1595,5
milliarci. Men rekent reeds nit
meer met milhiardeij, doch met biljoenen. Automatisch daalt
derhalve, alleen al door clezen factor (immers tegenover (Lez
gigantische toename van den biljetten-omloop staat geen
evenredige vei-nieercleri ng van . waarde) cle waarde vai
het betaaliiiiddel. Rit al wordt het groote pul)hiek dan ooc
niet meer iederen dag duidelijk voor oogen gesteld, hoe steek
de Mark deprécieert, langs andere wegen zal men dit toch
blijven gevoelen. Ongetwijfeld echter kunnen de thans uit-
gevaardigde verordeningen een zekeren kalmeereisden ps-
chischen invloed hebben. De beurs, aan den anderen kant,
is te kritisch aangelegd en speurt te scherp, dan dat
7,
ij
zich hierdoor op een – ander pad iou laten leiden. Nu de
handel in cleviezen moeilijkhedeic met zich brengt, heeft de
vlucht voor de iM ark’ andere banen gezocht enwel in de
eerste plaats, clie, welke ndu cle foiidsenmarkt leiden. De
achter ons liggende week heeft wederom geweldige koers-
verhoogingen te aanschouweii gegeven, die
01)
den laatsten
dag der berichtsperiode – tevens de eerste dag van het in
werking-treden der deviezen -voorschriften – ongekende ver-
houdingen hebben aangenomen. .l)e koersen der meest be-
kende papieren noteeren thans allen reeds boven ecn nul-
lioen procent.

Geheel. anders heeft het er
01)
de overige beurzen uitge.
zien. Speciaal de Londensche markt heeft een stil aspect te
aanschouwen gegeven, dat door sommigen in verband w’ordt
gebracht met de in dezen tijd van het ja
-ar vrijwel steeds
voorkomende stilte, door anderen echter wordt beschouwd
als een ernstiger symptoom. Het is oh. bekend hoe vooraan-staande inclustrieelen reeds eenigen tijd geleden hebben ge-
wezen op het gevaar van cle Ruhrbezetting, in zöo-
verre het Duitsche afzetgebied hierdoor in gevaar wrd ge. bracht op een tijdstip, dat het juist weder eenige teekenen
van opleving begon te vertoonen. Bovendien werden gronil-
stoffen voor de Engelsche industrie en vélr alles steenkool geleidelijk duurder. Hoewel de cijfers van dcii buitenland-
schen handel hiervoor nu nog geen aanleiding geven, schijnt
het, a]sof de beurs. zich deze wenken ter harte heeft ge-
nomen. Voorts geeft cle industrie inderdaad geen stimulans
tot sterken handel iii cle verschilende aandeelen ter beurze.
Nieuw geld ivorclt door de nijverheid niet gevraagd en d)t
wordlt door .velen als een rechtvaardiging beschouivcl van
hun niet zeer optimistischen blik op de allernaaste toe-
komst. Daarentegen bestaat er wel gelegenheid cle liquicle micldelen’,in eerste-kJasse obligaties te beleggen. De mdi-sche leening, de Oostenrijksche emissie, om slechts enkele
te noemen, hebben een goed onthaal gevonden, al schijnt
ook hier de lust om agio te behalen niet geheel vreemd te zijn
geweest bij de inschrijvers, getuige het feit, dat de obliga-
ties der Indische heen iuug reeds spoedig ouder den prijs van
uitgifte zijn verhandeldl. Vermoedelijk is dit, echter een voor-
bijgaand verschijnsel en alleen een weerspiegeling van liet
feit, dat cie speculatie, bij gebrek aan ander terrein, thans
de ,,gilt-edged” markt als gebied voor haar operaties heeft
verkozen.
.1
De beurs te P a r ij s heeft alleen levendigheid betoond

1
i’oor buitenlandsche waarden in verband met de niet ge-
ringe reactie van den Franc en de onvaste houding van dit
betaalnuidc!el op de buitenlandsche beurzen. De steunactie
van officieele zijde werd weliswaar op sommige dagen voort-
gezet, doch deze bleek niet krachtig genoeg om den stroom
i’aii verkoopordors tegen te kuunen werken. Ook hier
wordt i’eel aan cle veel-gesmade ,,speculatie” toegeschreven
en zonder twijfel is liet ook waar, dat deze den gang vaiu
zakea eenigszins verhaast door bij voorbaat te verchiscontee-
ren, wat har toch onvermijdelijk toeschijnt. In den grouucl
der zaak echter zijn het ook in dit geval cle feiten, die de
reactie van den Franc te voorschijn hebben gebracht. Het
is niet ivel mogelijk den financieelen en economischen toe-
stand van Frankrijk met cijfers nader toe te lichten; ,,lart
iie groupes

les cliiffres” heeft een sluier voor het perspec-
tief gehangen. Doch liet kon de aandacht van de Panijsehe
beurs niet ouitgaaui, dat Frankrijk bij een daling van de
ctank, als thans heeft plaats gevonden, voortduureuuch geringer
kans krijgt de contanten te ontvangen, waarmede het toch
zijn herstel zal moeten betaleuu, terwijl, aan den andereiu
kant, de operaties in het Ruhrgebied, zooal niet meer zeem-
gi-oote sommen kosten, dan toch ook niet zoo heel veel
opbrengen. De redevoeringen van den heer De Wendel, ge-
liouudeuu tijdens het jongste bezoek van President Millerand
aan Ehzas-Lotharingen, hehl.eui bovejiclien duidelijk in liet
licht gesteld, hoe cle ,,zware’ Fransclie industrie onder het
i4uhrconfhict te lijden heeft. In liet licht van deze feiten
bezien, is zooivel cle houding van cle Frauusche.valnta als
die van de beurs van Parijs volkomen verklaci-baar te
achten.
De markt te N e iv Y o r k heeft een zeer grillig verloop
gehad. Eeuierzijds gevecht men in Wallstreet den aandrang
omvauugrijke speculatieve posities op te bouwen, indieud men
h.’v. ziet, dat de spoorwegverladingen in cle laatste week
van Mei met minder dan
1.014.029
wagons (tegen circO
800.000
in dezelfde week van
1.922)
hebben bedragen en dat
geduu’eudle cle niaauud Mei
3.867.694
ton ruw ijzer werd ge-
produceeu

d of
124.764
ton per dIng, hetgeen meer is, clan
zelfs tijdens uien oorlog werd bereikt, toen het record
ii
3.tl 8
ton pen dag bedroeg. Anderzijds echter is men htu-
vel-ig in verhucnd met cle vele faillissementen, die in den laat-
sten tijd zijn voorgekoiuuen, liet verdwijnen van de prenuies
voor directe levering in cle staal-branche en cle heftige spe-
culatie, die zich van verschillende producten, in de eerste
plaats van suiker, heef t meester gemaakt. Er is een onze-
kere houcliuug in de markt gekomen, die het koersverloop
steu-k beïnvloedt en liet doen van zaken niet zeer bevordert.
Ten o n z e ii t heeft cle beleggingsmarkt iets moeten.prijs-
geven van cle zeer vaste houding vaui den laatsten tijd. Dit
was echter niet toe te schrijven aan factoren, die recht-
streeks met deze markt in verband staan of aan invloeden
van de aauudeelenmarkt, doch cle lichte reactie was het ge-
vdlg van de iets stroever houding van de geldmarkt, waar
vrij omvangrijke eischeu in . verband met de aanstaande
maandwissehing werden gesteld. Dat de heleggingsmarkt
intrinsiek nog zeer krachtig is, hebben overigens cle jongste
successen op emissiegebied wel bewezen. De druk op de
nieuwe Tnchische leening, aanvankelijk ten onzent door ver-
koopdrang van speculatieve zijde uitgeoefend, is thans ver-
ulwenen cii het fonds heeft zich klaarblijkelijk reeds ge.
classeerd.

18
Juni
22
Juni
25 3
uni
Rijzing
ol
daling.
II

0
/0
Nederland
1922 . . .

101151
16
101(

1.01ua/,, – Vs
5

oj

,,

1918 . . .

94X

93u5

94u1
1

4X o/

,,

1916 . . .

92

9h11

92
4

oj

,,

1916 . . .

863/

85,(

86,

±
51,6
3y2 10

,,

. . .

77

76

76318 –
3

0
/0

,,

. . .

66
10
116 657


15
110
2X
0
/0
Cert. N. W. S
…….56

55i,,

55( –
7
0
/0
Oost-Indië
1921

102h .10231

102j,


6

o/’

,,

1919 . . .

99
5,’

9
9Y4

99
1


5

o/

,,

1915 …. 93y
4

93
1
1,

93

—3.(

4 ol
o
Oostenr. Kronenrente 1

l
5

o/U5fl(f9

‘/

‘/u

3u5116_…i116
4
O/
Rusl. bij Hope & Co

5
u1

5

…._
4

0/
Japan
1899 ……..
72112

72

7211
4

5 ol
o
Brazilië
1895 ……507/
s


8 o/
San Paulo
1921.. .

993,(

991
4

99


6 0/
Amsterdam
1920

102


7 ol
o
Rotterdam
1920.

102K 10271

102u1 –
De
aandeefewunerkt
heeft slechts weinig belangstelling
getrokken. Het jaarverslag der Koninklijke Petroleum
Maatschappij heeft zelfs niet vermocht liet hoofdfonds duit zijn lethargie op te heffen. Het publiek zoowel als de beurs,
heeft zich ten dezen meer laten leiden door huitenlandsche
aanwijzingen – die ten aanzien van petro]eumwaarden in
liet algemeen niet gunstig waren, o.a. in verband met het

27 Jûni 1923

ECONOMISCH-STATISiISCHE BERICHTEN

577

jaarverslag der Mexicaii Eagle Comp.

dan.cloor eigen op-
vattingen.
De markt voor
Cnituurwaarden
was aanvankelijk bom,
doch heeft zich later zeer krachtig kunnen herstellen in
aansluiting aan do jaarverslagen der H.V.A. en der Neder-
landsch-Indische Handelsbank. Uit beide verslagen is dui-
delijk gebleken, dat de schokken der crisis geheel overwon-
neri zijn. Bovendien werkte tegen het slot der beursveek de
prijsverbetering voor Cubasuiker stimuleerend.
Rubber- en tabiks’waarden
bleven nagenoeg verlaten en
zonder belangrijke fluctuaties. Het verslag der Senembah
heeft geen nieuwe gezichtspunten gebracht. Daarentegen
was cle markt voor binnenlandscice industrieele waarden
zeer
slecht gedisponeerd. De daling der Mark heeft hier toch al
reeds sterken afbreuk aan het koerspeil gedaan, doch de
teruggang in cle Furuess-Stokvis-waarden, die deze week
door aanbod in ccii beperkte markt heeft plaats gevonden,
heeft het wantrouwen van het publiek nog versterkt.
18 Juni22 Juni 25
jjRiizing of
daling.
Ainsterdamsche Bank

121

121


Incasso Bank ………… 93%


Koloniale Bank ……….163%

167s1

170518 + 7518
Ned.Handel-Mij.cert.v.aand. 129% 1201 126% -31)
Rotterd. Bankvereeniging.. 9271
8


Amst. Superfosfaatfabriek. 39

33

Van Berkel’s Patent ……. 43
,
18

37

37

— 551,
Gouda Kaarsen ……….87%

84%

84

— 3
bil. Draad- en Kabelfabriek 6471
8

58

– 6718
Jurgens’Ver.Fabr.gew.aand.
5811

58y
4

56% — 151
5

pr. aand. 55

59

5934 + 44
Leerdam Glasfabrieken …. 38%

38
,
1
8

3834 + 34
Philips’ Gloeilampenfabriek 249% 244% —


5
Vereenigde Bliklabrieken.. 102

102


Vereen.Chemische Fabrieken 42

33%

3334
— 8%
CompaniaMercantilArgent. 1234 1011
4
10 —2
Cultuur-Mij. d. Vorstenland. 16971
8
175% 176% + 6518
Handelsver. Amsterdam…. 448% 458% 462% –1- 14
Handeisverg. Reiss & Co…. 28 26 25118 – 2715
Int. Crediet- en Handeisverg.

Rotterdam …………177

177

178

+ 1
Linde Teves & Stokvis …. 63

60%

6011
&
– 27/
Tels & Co’s Handel-Mij.. . . .

6

5%

551
8

11
8

Redjang Lebong Mijnb.-Mij. 103

100
,
18 104

+ 1
Gecons. Roll. Petroleum-Mij. 11834 118% 11811 — 71,0
Kon. Petroleum-Mij. …… 362% 36271
s
362%
Orion Petroleum-Mij…….

Afgest. Aand. 33

32

31%

1%
Amsterdam.Rubber-Mij … ..1423/
8
13971
8
141
3
1
8
— 1
NederL-Rubber-Mij. …… 72

70% — 1
Oost-Java-Rubber-Mij. …. 203% 200

203

—%
Deli-Batavia Tabak Mij. .. 305% 298

300% — 5
Deli-Maatschappij ……..275

267% 269

—6
Senembah-Maatschappij .. 280

270

272% — 734
1)
ex div.

De
scL’epvaartmarlct
was over het algemeen zeer ougc-
aiiimeerd, spçciaal voor aandeelen Holland-Amerika lijn. De
siicdevallende clividenden dci- Nederlandsche Scheepvaart
Unie en der Kou. Paketvaart Mij. hebben hierin geen ver-
andering kunnen brengen.

18 Juni 22 Juni 25 J
un
iRuizks of
daling.
H011and-Amerika-Lijn
99%
-94
88

11%

,,

,,

,,gem.eig
85 80
75

10
Hollandsche Stoomboot-Mij
20
5
1
8

20
– –
Java-China-Japan-Lijn
.
71


Kon. Holiandsche Lloyd
711
7
-_

Kon. Ned. Stoomb.-Mij …..
58%
52
53

5%
Konink.Paketvaart-Mij. …
112
109
110%

134
Maatschappij Zeevaart
63
. –

Nederl. Scheepvaart-Unie
115
111%
112
—3
Nievelt Goudriaan ……..
99

95

4
Rotterdamsche Lloyd ……
122
121%,

—%
Stoomv.-Mij. ,,Nederland”
134 133%
133%
-34
Vi,,
,,

,,

. .
u072

De
Ainerikaan.sche markt
was verdeeld,
doch
meei-endeels
lager.

18 Juni22
Juni
25
jjRiizing
of
daling.
Americ. Smelting
&
Refining
64%
61.718

.
62i1

25/a
AnacondaCopper

……..
93
86%
88l1

4%
Studebaker Corp.

……..
111%
1107/
8

10951
8

—2
5
1
8

Un. States Steel
,
Corp.

….
987/
s

96′
97

1
7
18
Atchison Topeka ……….
106%

107518
+
1i/8
Ene

………………..
13
53
1
32

1271
12%
Southern Pacific ……….
95s/
934i

92

27/
s

Union Pacific

………….
143s1
8

140
141%
_171
8

18Juni22 Juni 25 J
un
lRi
got

dabng.
Int. Merc. Marine orig. gew.

8j1,

751 + 18
,, pref 295

28
71
8

26% + 3’1

– Prolongatie 4Y4 pCt.

GOEDERENHANDEL.

GRANEN.

20 Juni 1923.

. Na den s

eecls in ons vorig overzicht gemelden val dci
prijzen te Chicago op den 20sten Juni, heeft de markt zich
‘eten te handhaven. Veel nieuwe gezichtspunten hebben zich
niet voorgedaan ; de oogstberïchten bleven over het alge-
1±ieen gunstig; de wintertarwe zal weliswaar geen grooten
dogst oplevei

en, maar de opbrengst zal toch niet belangrijk
vcn een gemidclelden oogst verschillen. Over de zomertarwe
ii men nog in liet onzekere en-de weersomstandigheden• in
hêt Noordwesten van Noord-Amerika zullen voorloopig wel
den meesten invloed op de prijs-fluctuaties uitoefenen, voor

al daar ook de Canadeesche oogst, die zooals men weet
bijna geheel uit zomertarwe bestaat, daarvan afhankelijk is.
De laatste dagen schijnt er voldoende regen in het Noord-
esten gevallen te zijn en daar hiernaar verlangd werd, zul-
lèn ontegenzeggelijk de vooruitzichten verbeterd zijn. Uit
de andere buiten Europa gelegen tarwelanden blijven de be-
iichten gunstig, zoodat wij niets hebben toe te voegen aan
hètgeen wij hierover in ons vorig bericht schreven. In
Europa is het weer wel eenigszins verbeterd, doch er wordt
aigenieen nog meer naar warmte en ‘zonneschijn verlangd.;
hbogstwaarschijnlijk zal de oogst laat zijn, doch aangezien
er veel biiitenlanclsche tarwe beschikbaar is, heeft dit feit
o de totale wereld-voorziening weinig of geen invloed. Wel begint er aan bepaalde soorten tarwe gebrek te komen, daar
de inlandsche oogsten, zooals bijv. in ons land, vrijwel ge-
lee1 zijn opgebruikt. Ook in Engeland bleef niettegenstaan-
clé de ruime verschepingen der laatste weken, voortdurend gbede vraag bestaan voor spoedig leverbare tarwe. De om-
zt op de wereldmarkt was in de afgeloopen week dan ook
iiiet onbevredigend. Een jaar geleden wai-ende prijzen on-
g’eveer 10 pCt. hooger dan op het oogeublik, de markt wist
zich toen vrijwel te handhaveu gedurende de maand Juli,
dch in Augustus en September vielen de prijzen aanmer-
kelijk, zoodat Chivago beneden 6én 1)ollar noteerde. Daarna
zijn de prijzen veder opgeloopen, althang de Chicago markt
heeft zich gedurende den rest van het seizoen bewogen op
e’én hoogei- niveau dan de prijzen thans staan. Het is dan ok geen wonder, dat op het oogenblik een •zekere stabili-
tit is ingetreden. boog staat de tarwe nog vergeleken hij
rôgge, waarvoor ook in de afgeloopen week de prijzen slechts
nauwelijks gehandhaafd konden worden. Nu Duitschland
slschts op bescheiden schaal koopt, is voor het oogenblik de
vaag voor rogge onvoldoende, temeer daar ook Rusland
vdortgaat met offertes te maken. Of ook Rusland in het
1
.
as. seizoen als tarwe-exporteur zai ojtreden, kan men nog
niet beoordeeleu, doch gezien de betrekkelijk groote hoeveel-
heden van de andere graansoorten, die in de laatste maan-
dCn te voorschijn gekomen zijn, mag men het wel waar-séhijnlijk noemen, dat ook tarwe spoedig in Rusland voor uitvoer beschikbaar zal zijn. Helaas beteekent dit niet, dat
do hongersnood daar zal hebben opgehouden, doch zooals
men zich herinneren zal, was dit ook vôôr den oorlog niet
altijd het geval.
La Plata vei-scheepte een zeer groote hoeveelheid maïs, welk feit remmend op den Europeeschea kooplust werkte.
Dientengevolge kreeg de markt een flauwer aanzien en cle
prijzen brokkelden wat af, ofschoon Noord-Amerika heel wei-
nig coneurreerde. ])e prijzen voor den Juli-termijn te Chicago
blijven zeer hoog. De oorzaak hiervan is voldoende te be-
grijpen, indien men ziet, dat de zichtbare voorraad in cle
Vereen. Staten op het oogenblik slechts 3.165.000 bushebs
bddraagt, tegen juist het tienvouclige een jaar geleden. De
hooge prijzen hebben evenwel veroorzaakt, dat de aanvoeren
in de westelijke plaatsen der Vereenigcle Staten zijn toe-
genomen, doch tot nog toe heeft die toename geen verster-
king der voorraden met zich kunnen brengen. De vooruit-
zichten voor den nieuwen oogst zijn over het algemeen guli-
stig; de goedkoopste maIs offertes komen nog steeds van Zuid-Afrika, doch het aanbod is aanzienlijk geringer dan
het voos eenigen tijd was. Tot nu toe hebben de vcrschepin.
gen uit Afrika slechts geringe beteekenss, doch ongetwij-
old zullen wij in Juli geheel andere cijfers zien. Ofschoon
ontegenzeggelijk de consumptie van ge r st vermeerderd is,
bléef liet aanbod toch van dien aard, dat de prijzen niet
konden verbeteren. De Zwarte Zee landen blijven gerst op
flinke schaal aanbieden, doch cle belangstelling heeft zich nu
tot meer landen uitgebreid. Zoo kocht Denemarken een in-
ding Donaugerst, terwijl Engeland hetzelfde deed, maar ho-
vendien drie. ladingen Persische gerst opnam. In Antwer-

578

ECONOMISCH-STATÎSTISCHE BERICHTEN

27Juni 1923

23Juni’23
1043,
82y,
41
11,55
8,40
21,80
16

,,

1
23
IlOy,
8131
8

4151
8

11,75
8,50
22,05

j
23Juni’22
114
63
373/8
12,45
1
)
7,65
1
)
19,901)1
23Juni’21
131
62
71
8

3 8X,
16,80
7,70 18,10
23Juni’20
285
1802/
8

104
24,-
10,25
27,30
20Juli’14
82
5681
8

36X
9,40 5,38
13,70

1)
Per Aug.

Tarwe
.
……
….. …. ‘)
13,75
13,75
14,-
Rogge (No. 2 Western)
1)
9,25 9,60
12,60
Mais (La Plate) ……..
2
)
205,-
211,-
190,-
Gérst (48 ib. malting)

2)
164,-
168,-
214,-
Haver (38 ib. Whitecl.).
.1)
9,50 9,75
11,10
Lijnkoeken (Noord-Amen

kavan La Plata-zaad) ‘)
11,55

1
11,80 15,25
Lijnzaad (La Plata) …
.3)
442,-
448,-
455-

1
)
p. 100 KG.

2)
p. 2000 KG.

3)
per
1960 KG.
*)
Nr.. 2 Hard/Bed Winter Wheat.

Noteeri.igen.

Chicago

1

Buenos Ayres

Data

Tarwe
1
May,
1
Haver
1
Taru.,e
1
Mars
1
Lijnzaad1
Juli

Juli

Juli

Juli

Juli

Juli ,

L000’prijzen te Rotterdam/Amsterdam.

Soorten

25 Juni1 18
Juni

1

26 Juni
1923

1

1923

1

1922

AANVOEREN’ in tons van 1000 KG.

Rotkrdam

1
II

Amsterdam

Artikelen.

1
17123 Juni

Sedert

Overeenk.
1

17123 Juni
1

Sedert1

Overeenk.
1923

1 Jan, 1923

tijdvak 1922

1923

1 Jan. 1923

tijdvak 1922

Totaal

1923

1922

Tarwe ……………….5.945

327.442

483.304
Rogge. …………….
..14.551

224.913

66.142
Boekweit ………………500

5.657

8.910
Mais ……………….11.218

294.018

. 516.421.
Gerst …..
3.527

98.058

65.342
Haver …………………902

37.370

50.898
Lijnzaad ……………..1.540

69.168

80,000
Lijnkoek …………….5.480

109.874

66.586
Tarwemeel ………….’

3.362

38.162

27.129
Andere meelsoorten . . .

1.227

4.645

pen zijn de groote voorraden wel eenigszins afgenomen.
H a v er bleef zeer gemakkelijk te koop; alleen in En-
geland deed zich betrekkelijk goede vraag voor. Voor 1 ij n-
zaad bleef in Europa de vraag gering; zij beperkte zich
bijna uitsluitend tot Indisch lijnzaad. Argentinië heeft o
het oogeublik voornamelijk Noord-Amerika als afzetgebied
en ofschoon ook vandaar de vraag lang niet zoo levendig
was als een tijd geleden, bleef zij toch voldoende om ht
veel verminderde aanbod van La Plata op te nemen. Vol-
gens de cijfers, clie ons uit Buenos Aires geseind worden,
is de oogstbeweging aanmerkelijk afgenomeh.
N e d e r 1 a n d. De kooplust voor tarwe is in de afgeloo-pen week zoo goed als niet vermeerderd. Bij gebrek aaa bi

lanclsche tarwe ontmoet men eenige belangstelling, zoowel
voor Indische tarwe als, voor een bepaald soort Schotsché
tarwe.
R o g g e. Voor rogge bestaat wel eenige belangstelling,
vooral voor goede baksoorten. Daar het aanbod evenwel
groot bleef, konden de prijzen niet van beteekenis verbeteren; zoowel Noord-Amerikaansche als Petersburgsche rogge ble-
ven tot zeer lage prijzen aangeboden. Voor m a ï s verbeterde de toestand gedurende de afge-
loopen week niet. Mixedmals bleef tot onveranderde prjzeli
langzaam verkoopbaar, doch de prijs bleef aanzienlijk bene-
den de Amerikaan’sche pariteit; voor La Platamaïs bestond
zeer weinig belangstelling, zooclat bijna geen nieuwe zaken
tot stand kwamen. Ook voor Zuid-Afrikaansche maïs is cle
vraag verminderd; een enkele offerte vau Russische maïs
trok weinig belangstelling, aangezien de vraagprijs te hoog
was. In ge r St en h a v e r bleef cle handel zeer kalm;
cle prijzen konden zich niet verbeteren.

SUIKER.

NOTEERINGEN.

Londen

New York
m,ter-

White Java

Amer. Gra- 96 Q.

Data

dam per Tal es

f.o.b. per

nulated c.l.f.

Cetri
Juni Cubes

No. /

Juni/Juli

Juni

fuga/s.

Sh.

Sh.

$ ets.
21 Juni’23
f36

6513

2319

321_

7,28
14 ,, ’23„35X

6616

2316

361_

7,28
21 Juni’22 ,,2431

5519

1919

221_

4,79
21 Juni’21 ,, –

6016

1919

271_

4,00
4 Juli ’14 ,,11
13
/
33
181_

3,26

De daling der suikermarkten is niet alleen tot stilstand
gekomen, maar maakte plaats voor eene geleidelijke nijzing,
die de geheele afgeloopen week aanhield. De betere stemming
voor het artikel ging uit van New York, waar de liquidaties
0
1
)
de termijnmarkt plotseling ophielden, hetgeen ook voor
alle overige markten het teeken was, dat voorloopig ge
laagste prijsbasis bereikt was, zoodat zich overal meer koop-lust ontwikkelde.
InA me fik a stegen de prijzen van het begin tot het

29.788

26.976

357.230

510.280

485

225.398

66.142

5.657

8.910 2.890

45.752

60.323

339.770

576.744

7.062 .

2.597

105.120 –

67.939

533

50

37.903 ‘ 50.948

46.752

52.175

115.920

132.175

1.547

109.874

68.133

3.864

4.954-

42.026

32.083

2.590

1.227

7.235

einde der afgeloopen week voor Spot Ceutrifugals van 6,78
dc. tot 7,78 d.c. en op de termijnmarkt voor Juli vais 5,03
dc. tot 5,69 d.c.; voor September van 5,08 dc. tot 5,74 dc.;
December van 4,68 cle. tot 5,32 d.c. en voor Maart van
3,70 dc. tot 4,24 d.c. ])e vraag naar geraffineerd in Amerika
blijft gunstig, zoodat ook gedurende de groote inzinking op
de termijnmarkt in de voorafgaande week, de binnenland-
sehe prijs voor. Granulateci zich op 9 dc. kon handhaven. Raffinadeurs in de Vereenigde Staten kwamen weer in de
markt voor Cubasuiker en kochten verschillende partijen
tot prijzen, oploopende tot d.c. 5,87 c.&f.
De laatste 0
ti
b a statistiek luidt als volgt:

1923

. 1922

1921
Tons

Tons

Tons
Weekontvangsten 18 Juni ’23

30.894

59.708

43.961
Tot, sedert 1Dec. ’22-18Juni ’23 3.121.593 3.043.950 2.852.908
Aantal werkende fabrieken

9

29

26
Weekexport 18 Juni ’23

66.129

93.684

31.418
Totaleexportl Jan.-18 Juni’23 2.495.602 2.086.157 1.449.161
Totale voorraad 18 Juni ’23

625.997 986.095 1.421.193

Iii E ii ge 1 a n d blijft de vraag van de zijde der con-
sumptie teleurstellend, hetgeen in verband staat met de
02]-
gunstige weersgesteldheid. In het begin der afgeloopén week
verlaagden Raffinadeurs hunne prijzen plotseling met sh.
1/6 voor Julilevering en ruim sh. 51- voor Augustusleve-
ring. Eenige dagen later werden deze prijzen met 6 d. ver-
hoogcl.
Ook op J a v a kon de markt zich eenigszins herstellen.
De waarde van Superieur voor Juni/Julilevering is onge.
– veer
j’
17,50 en voor latere levering
f
17,25 per picol e.k. en
vonden niet onbelangrijke herverkoopea plaats. Bnitsch-
Indië trad als kooper op en gaf dit aanleiding tot eene
vaste stemming.
Op cle A m st e r cl a ni s c h e termijnmarkt bleef over het
algemeen het aanbod overheerschend. De w’eek opende met
niet onbelangrijke afdoeningen, voor Augustuslevering tot
f30,25 en November/Decemberlevering tot
f
25,374. Daar-
na werd in den loop der week niet veel meer gedaan en
sloot de markt prjshoudend met prijzen als volgt: Augus-
tuslevering
f
30,75 koopers en Nov./Decemberlevering
f 27,– koopers en
f
27/ verkoopers. De totale weekomzet
bedroeg circa 6.500 tons.

KATOEN.

Marktbericht van de Heeren Sir Jacob
B4hrens
&
Sons,
Manchester, d.d. 20 Juni 1923.

De Amerikaansche katoenmankb is de afgeloopen week
zeer levendig geweest, speciaal de New York markt. Prij-
zei zijn wat flauwer en ongeveer een penny per pond lager.
Al deze fluctuaties werken een goeden gang van zaken zeer
tegen en verbruikers zijn huiverig om tot koopen over te
gaan. Aanvoeren van ruwe katoen zijn zeer klein. Egyp-
tische katoen is sedert ons laatste bericht meer dan een

27 Juni 1923

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

579

34
cl. gedaald, doch is er zoowel in Amerikaansche als Egyp-
tische katoen slechts weinig verkocht.
In Amerikaansche garens is gedurende de afgeloopen
week ook niet veel te doen geweest. Fabrikanten toonen
weinig belangstelling en er zijn slechts enkele kleine par-
tijtjes geboekt. Noteeringen hebben slechts gedeeltelijk do
daling in katoenprijzen gevölgd en zijn zeer onregelmatig.
De vraag naar cops en boomen is slechts gering, behalve
enkele goecikoopere kwaliteiten boomen in de nummers 24 en lager. Biedingen van Calcutta voor mulegarens zijn over
het algemeen te laag, terwijl er eveneens belangstelling
bestaat voor extra harde garens voor het Nabije Oosten. Van het Vasteland komt slechts weinig vraag, terwijl er
over liet algemeen voor export weinig omging, daar de uit-
voor
van garens gedurende de maand Mei 40 pCt. minder
bedroeg dati gedurende het overeenkomstige tijdvak van ver-
leden jaar. Egyptische garens zijn wat flauwer, doch zaken
zijn onregelmatig.
In de positie van de doekmarkt is sedert de vorige week
slechts weinig verandering gekomen, doch hëef t de loop der
katoenprijzen, gedurende de laatste weken, aan zaken geen
goed gedaan en zal het nog wel eenige weken duren, voordat men iets defiuitiefs over katoenprijzen en den loop der doek-
markt zal kunnen voospellen. Er bestaat een belangrijk
verschil iii de positie van fabrikanten van Amerikaauseh
en Egyptisch goed, daar over liet algemeen fabrikanten
van °Amerikaansch doek en stapels zeer om orders ver-
legen zijn en verscheidene fabrieken geheel stilstaan, spe-
ciaal in het Blackburndistrict, dat voornamelijk van
de dhootietrade afhankelijk is, terwijl daartegenover
vrij goede zaken gedaan zijn in fancygoederen, grooten-
deels van Egyptische garens gefabriceerd en de meeste fa-
brikanten hiervaji goed met orders bezet zijn en prijzen
vaster zijn. Over het algemeen echter zijn er in de afge-
loopen week niet veel zaken gedaan en valt er slechts wei-
nig verbetering te constateeren, hoewel China en Zuid-
Amerika wel balangstelling toonen. In Indië heerscht de
monsoon, doch heeft deze weinig invloed op de markt.
Bombay meldt, dat daar (Ie laatste dagen geen regen ge-
vallen is en de monsoon slechts zeer flauw is.

KOFFIE.

(Mededeeling van de Makelaars G. Duaring & Zoon, Kolff & Witkamp, Leonard Jacobson & Zonen en G. Bijdendijk).
Noteeringen en voorraden.

Data
1

Rio
1
Santo,
1


1
Wi,selkoer,
1
1
Voorraad
Prij,

No.7
Voorraad
Pr1J3
,

No.4

23 juni 1923
873.000
119.400
1-088.000
1
20.300
517132
16

,,

1923
841.000120.575
1.035.0001
1)
57
132
9

,,

1923
827.000
21.450
1.127.000
1
23.000
5
s1
23 Juni 1922
.1.631.000
15.925
2.660.000
19.400
79

Ontvangsten.

Rio

Santo,
Data
Afgdoopen

Sedert

.4fgeloopen

Set/art week

1

1
Juli

wed

1 Juli

23 juni 1923….

64.000
1
2.594.000

104.000

6.658.000
23 Juni 1922….
1
31.000

3.657.000

41.000

8.158.000
1)
Niet genoteerd.

COPRA.
De markt was eerst kalm, doch later veel vaster gestemd.
Fabrikanten toonden meer belangstelling, zoowel voor
stoomende partijen als voor aflading.
De markt sluit vast met de volgende noteeringen:
Ned. md. f.m.s. stoomend …..tot
f
32,50
April/Juni afi.

32,121/,
1{ei/Juli

31,87
Juni/Aug.
,,

,, ,,
31,75
25 Juni 1923.

RUBBER.
De stemming is de afgeloopen week uitermate flauv
geweest en prijzen bewogen ich in dalende richting. Voor.
al (Ie laatste dagen was de markt zeer lusteloos.
De markt sloot op de volgende noteeringen:

einde voorafgaande week:
Prima Crêpe

Juni …. 77X ct.

………… 78

ct.
11

Juli/Sept. 77

,………….
78

Oct./Dec.. 78

,………….
79
Smoked Sheets Juni …. 7834
,………….
81

Juli/Sept. 79

,………….
8234

Oct./Dec.. 80

,………….
82
25 Juni 1923.

STEENKOLEN.

Het kenmerk van de kolenmarkt gedurende de afgeloo-
pen berichtsperiode is geweest groote omzetten tegen de
laatste, sterk gedaalde prijzen en op het oogenblik vertoont
de markt, vooral voor de nootkolen, hier en daar weder
grootere vastheicl.
Amerika doet energieke pogingen zijn kolen ook in het
Westen van Europa kwijt te raken en heeft in vele geval.
len succes.
De prijzen zijn als volgt:
Northumberland Ongezeefde ……………
f
17,-

Durham Ongezeefde

………………….

19,50

Cardiff Ongezeefde

………………….

Gezeefde

……………………16,25
– Yorkshire Gewasscben Double

………….
,
20,25
t
Gietcokes

……………………………
,
42,50
alles per ton van 1000 Eg., franco Rotterdam/Amsterdam.
itEarkt onregelmatig.
26 Juni 1923.

-.

METALEN.

t

Loco-Noteeringen te Londen:

Data
Koper
Standaard
1

Koper
Electro.
lyilsc/i
Ttn
Lood Zink

5 Juni 1923..
65.17161
72.151_
188.15/_
25.216
28.101_
18

,,

1923..
67.716
74.5/_
190.216
25.10/:

29.101_
,,

1923..
67.716

1

73.151_
197.51_
26…/_
30.1716
4

1923..
67.716

1
73.151_
197.216
25.151_
31._/_
6 J/ini 1922..
61.12161
70.10/_
152.1216
24.716
27.1216
Q Juli 1914..
61._/_
145.151_
19._/_
1

21.101_

VERKEERSWEZEN.

VRACHTENMARKT.
Het aantal bevrachtingen, dat werd afgesloten voor volle
scheepsladingen, wordt hoe langer hoe geringer ten gevolge
van de weinige vraag in Europa en de scherpe concurrentie
van de geregelde lijnn.
Van La Plata zijn de vrachten zwak en
2216
is het
maximum .wat vooi handige ruimte te bedingen is voor
Juni. De laatste bevrachting, welke is afgesloten, was voor
eeli boot van 7000 ton 10 pCt. van niet boven San Lorenzo naar United Kingdom/Contineut Bordeaux/Hamburg range
met 10 Juli cancelling tegen 221- geen reductie. Dit cijfer
is op het Ôogenblik echter niet te bedingen. Voor Augustus-
rûimte is het geldende cijfer 23/6.
Vraag voor lijnzaad van Rosario naar New York is er
niet.
‘Van de Northern Range werden geen volle ladingen
giaaii afgesloten en de vrachten van kolen waren weer
iets lager. Naar Duinkerken werd tegen $ 2.35 afgesloten.
i[out van Miramichi naar Sharpness werd bevracht tegen 6716 voor prompte af lading. Van Newfoundland werd een
boot van 1500 Fathom afgesloten naar het Bristol Channel
tgen 4113, een of twee loshavens.
Vaii Montreal naar Antwerp/Elamburg range werden
geen booten opgenomen en naar West-Italië werd
1736
cent
betaald voor een Juli-boot.
In het -Oosten bestaat de mogelijkheid, dat er ballast.
ruimte noodig zal zijn om ladingen weg te halen. Van
I3mbay/Carachi naar United Kingdom/Continent is 26/9
betaald on deadweight en 2513 on scale basis. Eenige boo-
ten zijn l:.evracht van Zuid-Afrika naar United Kingdom/
Continent tegen vrachten van 271- en 2716.
De vrachten van de Middellandsche Zee bleven hetzelfde.
.Ook de uitgaande vrachten voor kolen van Engeland ble-
ven ongeveer op hetzelfde niveau. Alleen werd voor kolen
van de Oostkust naar Genua een laagterecord bereikt en
liepen de vrachten naar La Plata, in verband met de lagere
thuisvrachten, eenigszins op. Er werd een boot afgesloten
tegen 1416 en een tegen 14/10
34,
beide voor prompt.
26 Juni 1923.
GRAAN.

Data Petra
grad
Londen!
R’dam

Odc,,a
Rolier.
dam

All. Kuil
Ver. Staten
San Lorenzo

Rotier.

l

2,13101
Rotier.
1

Enge.
dam
Kanaal
dam
land

18-23 Juni f23

1
1616
2,40

2313
2313
11-16

,,

1923

1
181_
2

2,40
8


2411
2411
19-24 Juni 1922

1

13%
1

41_
25/_
2519
20-25 Juni 1921

1

616 616
4216 4216
Juli 1914
11 d.
1

713
1/11%
1/1134
121_ 121_

) Am. cents per
100 lbs.
2)
per ton
d.w. 8) $
per ton kolen.

Data

Cardt.ff
Oosik.
Engeland

Bordeaux
Genua
port.

La
Plata
Rotter-
Go! hen.
Sald

da.

18_23 Juni ’23
61_
101_

1016
131_
511 516
11-16

,,

’23
61_
91101 1016
131_
419
61_
19-24 Juni ’22
519
10/3

131_
141_
514 71_
20-25 Juni ’21
301_
1716

1716 1719
71_ 1116
Juli 1914
Ir. 7,-
71_

713
1416
312
41_

DIVERSEN.
1

Data

es!

18-23 Juni

1923..
2619 3216
351-
3716
11-16

,,

1923..

261_
3216
351_
3716
19-24 Juni

1922—
171_
261_
351_ 301_
20-25 Juni

1921..
2716
3716
501_
351_
Juli

1914..
1416
1613
251….
2213

Graan Petrograd per quarter van
496 Zbs. zwaar, Odessa per
unit, Ver. Staten per quarter van 480 Zbs. zwaar.
Overige noteerin gen per ton van
1015
KG.

580

ECONOMISCH-STATISTISCHE BERICHTEN

27 Juni 1923

KOLEN.

RIJN VAART.

e

Week van 17-23 Juni 1923.

De aanvoeren van zeezijde waren geringer dan de vooraf
gaande week en bestonden hoofdzakelijk uit kolen. De aan-
voeren van erts namen ook aanmerkelijk af. De voorhanden zijnde Hollandsche en Duitsche scheeps-
ruimte bleef voldoende.
De waterstand bleef stationnair; naar den Bovenrijn kon
op 2.50 M. afgeladen worden.
De daghuur naar de Rijnstations vodr Hollandsche sche-
pen bedroeg in doorsnee
2-234
cent per ton.

Voor zoovei

erts aangenomen werd, werd hiervoor bë-
taald f0,50 met
34
en f0,60 met
34
lostijd, met evl. lig-
geld gedurende de reis of na afloop van den lostijd op de
bestemming
134-1%
cents per ton en per dag.
Het sleeploon was genoteerd volgens het 55-cents tarief.

INKLARINGEN.

NIEUWE WATERWEG.

Mei 1923
Mei 1922
Landen van
Aantal
schepen
N.R.T.

Aantal

schepen
N.R.T.
herkomst

Binneni. havens
30
22.274
27
25.430
Groot-Brittannië
372
273.635
366.,
299.395
Duitschiand….
79
119.699
83
115.171
14
13.241
62
130.008
32
13.530
19
14.739
Denemarken …
4
540
1
1.536
Rusland-Oostz.h.
4
2.959
2
1.529
Finland ……..
5.130
4
2.060
België ………
.
7
28.142
22
38.785
28 13.910
59′
55.632
.3

.
4.966
36
53.278
1.173
1
3.423
3
7.435
9
20.324
Levant

——–

.7

3.409
1
1.152
Rusland_Zw. Zee
3
7.377
1
2.278
Roemenië, Bulg.
6
14.368
3
3.883
And. Midd. Zeeh
-0
17.322 22 37.431
Over.WkAfrika
1
1.423
S
9.734

Noorwegen …….

Oostkust-Afrika
3
11.382
4
15.758

Zweden ……….

Zuid-Afrika….
4
15.550
– –
.
28.838
10
38.500

Frankrijk ……..

Ned. Oost-Indië.
5

..

16.627
4
13.549

Spanje ………..
Portugal ……..3

And. Aziat. hav.

.8
80.046
11
52.398

Italië …………
-4

10.487
2
6.755.
Vereen. Staten…
.3
189.518
42
174.401
Canada ……..
– –
2
7.441
Midden-Amerika
4
13.128
5
12.928

Voor-Indië ……8

Ned. West-Indië-

Australië …….2

Ned. Antillen


1
474
Brazilië ……..

..

10.114
– –
Argent., tjrug.
.
.1
36.365
22
68.222
7

.3

23.090
.

4
10.121
Chili ………….
South Georgië..

1
2.600
1
3.619

Totaal ….
729
988.278
834
1.219.954

Periode 1 Jan.-
30 Mei
1)

..3.553

5.009.301

3.612-

5.106.474

Nationaliteit

Nederlandsche

208

323.404

227

346.514
Britsche

274

327.679

274

355.718
Duitsche

119

153.861

. 93 ,

.91.973
Noorsche

41

42.988 .

74

98.792
Belgische

3

1.925

5

4.588
Fransche

12

14.024

49

62.973
Zweedsche

33

19.654

25

34.600
Deensche

3

5.663

. 10

15.793
Vereen. Staten. –

14

50.986

25

87.650
Andere

22

48.094

52

121.353

Totaal….

729

988.278

834

1.219.954
1)
1913,
4.674
schepen met 5.552.511 N. R. T.

(Dirkzwager’s Scheepsagentuur Maassluis.)

INSTITUUT VOOR ECONOMISCHE GESCHRIFTEN

Het vraagstuk van de geidruimte in Nederland en de

goudpolitiek van de Nederlandsche Bank

met bijlage:

Nederlandsch-Oost-Indiè en de Gold-Exchange-Stand’aard

door
Mr. G. VISSERING

Prijs
f
1,50

‘Het Bankwezen in Nederlandsch West-indië:

door
Mr. G. J. FABIUS

Prijs
f
1,50

Verkrijgbaar bij den Boekhandel en bij
NIJGH & VAN DITMAR’S UITGEVERS-MAATSCHAPPIJ, Rottrdam.

r

(

0

Auteur