Met het deze zomer verschenen ‘Handboek Platformeconomie’ vergroten Paul de Bijl, Nicolai van Gorp en Gelijn Werner het inzicht in de maatschappelijke impact van digitalisering.
“We wanted flying cars, instead we got 140 characters”. Dit citaat van de beruchte durfinvesteerder Peter Thiel verwijst naar de volgens hem teleurstellende technologische vooruitgang. Vliegende auto’s zijn inderdaad nog niet in groten getale van de grond gekomen. Maar wie goed kijkt, ziet dat onze samenleving in de afgelopen decennia door digitalisering sterk is veranderd.
Dat heeft positieve kanten. Een schok zoals de coronapandemie konden we bijvoorbeeld beter aan dankzij digitalisering. Immers, zonder onderwijs op afstand, digitale bezorgdiensten voor maaltijden of boodschappen en vergadertools, zouden lockdowns moeilijker vol te houden zijn geweest.
Grote, fundamentele vragen
De digitalisering van de samenleving roept echter ook allerlei ingewikkelde, fundamentele vragen op: over afhankelijkheid, over doorgeschoten dominantie, over de bescherming van privacy en uiteindelijk over de vraag of de democratie wel veilig is wanneer opinies en reputaties gemaakt en gebroken kunnen worden door winstmaximaliserende sociale mediabedrijven.
Dit zijn grote vragen, die niet door één persoon kunnen worden beantwoord. Daarom bundelde Gelijn Werner, econoom en strateeg bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, zijn krachten met Nicolai van Gorp, onder meer bedrijfsstrateeg bij Ngrane, en met Paul de Bijl, Chief Economist bij de Autoriteit Consument & Markt. In het deze zomer verschenen Handboek Platformeconomie deelt dit driemanschap hun inzichten over de digitale samenleving.
De auteurs richten zich vooral op platformbedrijven, zoals Meta, Alphabet en Uber. Daar valt wat voor te zeggen, want platformbedrijven zijn belangrijke aanjagers van de digitalisering. Een groot deel van het boek is dan ook gewijd aan uitleg over wat platformbedrijven zijn, hoe ze werken en hoe ze markten kunnen veranderen.
Een bron van kennis en informatie
Ook voor economen die de theorie van Tirole en Rochet (2003) kennen is dit de moeite waard, met name omdat de auteurs historische context geven en de theorie illustreren met talloze casussen, bestaande bedrijfsmodellen en beleidsontwikkelingen. Niemand in Nederland heeft zo’n breed inzicht over platformen als De Bijl, van Gorp en Werner, zo blijkt.
De keuze voor de focus op platformen schiet soms echter door, wanneer bedrijven of fenomenen die niet of maar beperkt een tweezijdig karakter hebben als platform worden bestempeld, zoals in het geval van cryptomunten, De Correspondent of beleggingsdienstverlener De Giro.
Het tweede deel van het boek gaat in op de implicaties van platformen voor specifieke thema’s. Hiervan zijn met name de hoofdstukken over datadelen, privacy en democratie de moeite waard. Bij een onderwerp als privacy bestaat het risico dat een bespreking vastloopt in ofwel een geharnast relaas over grondrechten, of een bagatelliserend betoog over de voordelen van gerichte advertenties. De Bijl, van Gorp en Werner weten dit niveau te ontstijgen door het combineren van historisch, (beleids-)economisch en praktisch inzicht.
Meer nuance nodig
De beschouwing over mededinging (hoofdstuk 9) had echter meer nuance kunnen gebruiken en is hier en daar feitelijk onjuist. Zo beweren de auteurs dat de overname van WhatsApp door Facebook in 2014 niet onder het fusietoezicht viel en daardoor moeiteloos kon doorgaan. Dat is niet zo: via een juridisch geitenpaadje kon de Europese Commissie deze overname toch beoordelen, en is het maar de vraag op basis van welke argumenten of gegevens de Commissie een geloofwaardige schadetheorie had kunnen opstellen.
De Bijl, van Gorp en Werner zijn ook te stellig over het concurrentieel gedrag van techreuzen als Microsoft en Alphabet. Deze bedrijven kregen miljardenboetes vanwege gedrag dat volgens de Europese Commissie – en soms ook volgens de rechter – neerkwam op misbruik van een economische machtspositie. De auteurs gaan snel in deze conclusie mee, terwijl de realiteit is dat bij mededingingszaken het essentieel, en vaak heel moeilijk is, om onderscheid te maken tussen gedrag dat pro-competitief is (waar consumenten van profiteren, maar waar minder efficiënte concurrenten last van hebben) en gedrag dat anti-competitief is (waar consumenten en efficiënte concurrenten de dupe van zijn). De auteurs leggen niet uit hoe dit onderscheid is gemaakt of gemaakt kan worden.
Het belang van een evenwichtig economisch perspectief op mededingingszaken over techbedrijven ontstijgt het belang van individuele zaken. Immers, vanuit de overtuiging dat de gedragingen van techbedrijven verkeerd waren, ontwikkelde de Europese Commissie de nieuwe Digital Markets Act om deze gedragingen in de toekomst te voorkomen. Voorkomen lijkt altijd beter dan genezen, maar wat als daarmee ook concurrentie en innovatie worden gesmoord?
Conclusie
Het Handboek Platformeconomie geefteen toegankelijk en goed geïnformeerd inzicht in de maatschappelijke gevolgen van digitalisering en in de bijbehorende beleidsuitdagingen. Handboek Platformeconomie biedt geen strak methodologisch verhaal. Daar kan je vanuit de ivorentoren kritisch op zijn, maar deze pluriforme aanpak maakt het boek toegankelijk voor een breed publiek. En dat is nodig omdat digitalisering iedereen aangaat. Een betere introductie in de digitale samenleving voor het Nederlandse taalgebied is er niet. De Bijl, van Gorp en Werner maken helder dat platformen bijzondere bedrijven zijn die voor veel verandering kunnen zorgen. Er is geen garantie dat die veranderingen louter positief zijn, want zoals de auteurs terecht schrijven: “[w]instmaximalisatie gaat immers niet per se samen met een maatschappelijk gewenste uitkomst.”
Referenties
Bijl, P. de, N. van Gorp en G. Werner (2023) “Handboek platformeconomie. Beleid en strategie voor de digitale samenleving”, Boom.
Rochet, J.-C. en J. Tirole, 2003 “Platform competition in two-sided markets”, Journal of the European Economic Association, 1(4), pp. 990-1029.
Auteur
Categorieën