Ga direct naar de content

Zure regen en engerniebesparing

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 6 1985

Energiekroniek

li
Zure regen en energiebesparing
DRS. A. RUTGERS VAN DER LOEFF*

NOx-uitstoot met elkaar te vergelijken 5).
In principe kunnen zulke uiteenlopende
maatregelen op vele manieren met elkaar
worden vergeleken, door toepassing van
beleidsanalytische instrumenten zoals
maatschappelijke kosten-baten-analyse,
multi-criteria-analyse e.d. De AER koos
echter voor een eenvoudige particle vergelijking door de kosten van beide soorten
maatregelen uit te drukken in guldens per
vermeden ton zwavel (uitstoot). Bij de berekening van de kosten van de energiebesparende maatregelen wordt daarbij gebruik gemaakt van de resultaten van het
ambtelijke Evaluatierapport investeringssubsidies energiebesparing 6) en van bepaalde veronderstellingen omtrent het
zwavelgehalte van de uiteindelijk bespaarde brandstof. ,,Uiteindelijk bespaarde”,
want veel energiebesparing is in eerste in-

de NOx-uitstoot per ha in Nederland hoger
is dan in de ons omringende landen (zie laSinds een groep Nederlandse parlemen- bel 1).
Bezien we de bronnen van (Nederlandse)
tariers ruim een jaar geleden stervende
Westduitse bossen bezocht, heeft ,,zure re- SC>2- en NOx-uitstoot, dan is het duidelijk
gen” in het centrum van de politieke be- dat we hier te maken hebben met een belangstelling gestaan. Over de vraag wat er langrijke samenhang tussen energie en miprecies aan de hand is, strijden de geleer- lieu 4). De SC>2 en NOX is bijna geheel van
* Plv.
de AER. Hij schreef dit arden nog, maar dat het ernstig is, wordt al- allerlei verbrandingsprocessen afkomstig, tikel opsecretaris van titel.
persoonlijke
gemeen erkend. In de Notitie inzake verzu- met belangrijke ..concentraties” in enkele 1) Zie Tweede Kamer 1984 – 1985, Handelingen
ring, die in januari 1984 door minister ook uit energie-oogpunt belangrijke secto- uitgebreide commissievergadering 32.
Winsemius aan het parlement is gestuurd, ren (zie label 2). In het IMP-L wordt dan 2) Bij brief van 13 november jl. aangeboden aan
is sprake van een schade in Nederland van ook een verband tussen energiebeleid en de minister van Economische Zaken. Deze
minimaal f. 150 – 500 mln. per jaar, voor- milieuhygienisch beleid gelegd: gesteld stuurde het advies op zijn beurt op 21 november
namelijk als gevolg van verminderde wordt dat het bestrijdingsbeleid voort- door aan het parlement. Begin december veroogstopbrengst. Daarnaast is er de schade durend moet worden getoetst aan het ener- scheen het advies in druk (bij de Slaatsdrukkeaan uiteenlopende zaken als grondwater, giebeleid en dat voor de lange termijn van- rij).
monumenten, oude boeken enz. Die scha- uit milieuhygienische overwegingen als 3) Tweede Kamer, zitting 1983-1984, 18 225,
de is meestal moeilijk te meten: wat moet je doelstelling geldt een efficiente energie- nrs. 1-2, label 3.1. De totale zure depositie
bij voorbeeld concluderen uit een plaatse- voorziening die waar mogelijk gebaseerd is bestaat volgens dezelfde label voor 35 % uit natte
lijk zeer hoge pH (zuurgraad) van het op duurzame energiebronnen. In het IMP- depositie en voor 65% uil droge depositie.
grondwater, als de pH daar nog nooit eer- L wordt op dit thema niet erg veel verder 4) Ook aan de NH3-uilstool kan men energieder is gemeten? Toch is het duidelijk dat we ingegaan: energiebeleid ligt immers op het aspeclen onderscheiden, maar die blijven hier
met het nemen van maatregelen niet kun- terrein van de minister van Economische builen beschouwing.
5) Daarnaast heeft de AER de in hel IMP-L
nen wachten tot alles goed is uitgezocht (al- Zaken.
voorgestelde bestrijdingsmaatregelen geloetst
leen in Engeland denkt de regering daar
aan energiepolitieke uitgangspunten en zich kort
nog anders over). Het Indicatief meerjauilgesproken over de rol van duurzame energie,
renprogramma 1985 -1989 ter bestrijding Energiebesparing
aardgas en kernenergie bij de bestrijding van
van de luchtverontreiniging (IMP-L
verzurende uitslool. Ook deze aspecten laal ik
De AER heeft in zijn recente advies dit hier buiten beschouwing.
1985 – 1989) is dan ook in belangrijke mate gewijd aan beleidsmaatregelen ter thema verder uitgewerkt door investerin- 6) Van 9 juli 1984; op 20 seplember door de mibestrijding van verzurende uitstoot, d.w.z. gen ten behoeve van energiebesparing en nister van Economische Zaken aangeboden aan
zwaveldioxide (SO2), stikstofoxiden investeringen ter bestrijding van SC>2- en het parlement.
(NOX) en ammoniak (NHj). Het IMP-L
maakt deel uit van de Memorie van Toe- Figuur 1. Uitstoot-neerslagbalansen voor Nederland voor SO^ en NOX in mln. kg/j,
lichting (MvT) op de Begroting 1985 van 1983 en 1980
het hoofdstuk Milieubeheer van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer, en is op 10 december jl. in een uitgebreide commissievergadering van de Tweede Kamer behandeld.
Daar werd door verschillende Kamerleden
en door minister Winsemius verwezen naar
het meest recente advies van de Algemene
Energieraad (AER) 1). In dit advies 2) levert de Energieraad commentaar op het
IMP-L 1985-1989. Alvorens ik op dit
commentaar inga, enige feiten.
Inleiding

Uitstootgegevens
Volgens de Notitie inzake verzuring
wordt de zure depositie in Nederland voor
46% veroorzaakt door SC>2, voor 22%
door NOX en voor 32% door NHj 3). De
depositie in Nederland als gevolg van SC>2
(en volgprodukten) is voor bijna 85% afkomstig uit het buitenland: wat dit betreft
voert Nederland echter ongeveer net zoveel
SC>2 uit als het invoert (zie figuur la). Wat
betreft NOX is Nederland duidelijk een netto expoteur (zie figuur Ib). Dit laatste
wordt mede veroorzaakt door het feitdat
228

NOX

(1980)

Toelichting:
a: totale Nederlandse uitstoot, leidend tot neerslag in Nederland (b), in zee (c) en in andere landen (d);
e: neerslag in Nederland van buitenlandse bronnen.
Bron: Notitie inzake verzuring, figuur 3.5 (voor NOX) en het antwoord op Kamervraag 158 over deze notitie (voor
S02).

Tabel 1. SO2- en NOx-uitworp in enkele landen
SO2-uitworp (1980)

NOx-uitworp (1975)

betrokken op
totaal

oppervlak

tal

Nederland
BRD

Belgie
Frankrijk
Verenigd Koninkrijk
Italic
DDK

energieverbruik

totaal

ton

inwoner-

mln.kg

mln.kg

400
2.200
290
1.300
1.900
1.000
570

kg
per
inwoner

per
km2

kg
per ton
olie-equivalent a)

34,2

11,7

7,3

59,4

14,5

13,2

76,8

24,9

16,3

67,4
91,6
77,4
236,6

6,6
21,0
14,6
37,0

18,3
24,7

480
3.630
760
3.600
5.120
4.400
4.000

a) ton olie equivalent = 41,9Giga Joule.
Bron: Notitie intake verzuring.

Tabel 2. SO2~uitworp in Nederland, in
mln. kg/j
1980

1983

Elektriciteitscentrales
Raffinaderijen
— wv. procesemissies
Overige industrie
– wv. procesemissies
Zeescheepvaart
Overig

189
126
20
90

94
101

Totaal

484

42
26
53

99

46 a)
340

a) Het grote verschil met 1980 is waarschijnlijk mede
veroorzaakt door definitieverschillen.
Bron: 1980: ESC optimalisaliestudie, oktober 1984;
1983: Antwoord op Kamervraag 14 over de Notitie inzake verzuring

Tabel 3. Kostenvergelijking van energiebesparende maatregelen en SO^bestrijdingsmaatregelen (jaarlijkse kosten in guldens per vermeden ton zwavel)
Energiebesparende maatregelen
– WIR-energietoeslag
– Nationaal Isolatieplan
Ontzwavelingstechnieken
– bij vloeibare brandstoffen
– bij rookgas
– bij procesemissiesraffinaderijen
d.m.v. – ClausUnit
– Tail Gas Unit

5.000-30.000
10.000-70.000
1.600- 6.000
3.500- 4.000
120
2.400

Bron: AER-commentaar van de Algemene Energie
Raad op het IMP-L 1985 – 1989, label 1. Zie voor de gehanteerde veronderstellingen dit advies; Advies over
zwaveldioxide, PublikatiereeksLuc/it, nr. 26, juni 1984.

stantie besparing op aardgas. Maar dank
zij (en ook: vanwege) de grote aardgasbesparing kon er vooral in de elektriciteitssector extra aardgas worden ingezet ter
vervanging van (d.w.z. ,,ter besparing
op”) olieprodukten. In de door de AER
uitgevoerde globale vergelijking blijken de
energiebesparende investeringen per vermeden ton zwavel flink duurder dan de
bestrijdingsmaatregelen (zie label 3). In
deze redenering levert doorgaan met
, .symptoombestrijding” (rookgasontzwaveling e.d.) meer op (in vermeden tonnen

uitstoot per gei’nvesteerde gulden) dan (deze vorm van) ,,bronbestrijding”. Echter,
ook de AER wijst crop dat de vergelijking
op deze manier nog erg onvolledig is: enerESB 6-3-1985

betrokken op

31,1
46,1

inwonertal

opper-

energie-

vlak

verbruik

kg
per
mwoner

ton
per

km’

kg per ton
olie-equivalent a)

28,8
35,9

9,8
8,8

29,5

9,5
2,4

grotere besparing (in de zin van efficiency-verbetering) vooralsnog niet mogelijk
lijkt, heeft de AER op het gebied van energiebesparing de minister dan ook niet aangeraden zijn beleid volstrekt om te gooien.
Wel heeft de AER op een aantal knelpunten in het huidige besparingsbeleid gewe-

zen, die ook in vorige AER-adviezen en
commentaren reeds werden genoemd. Omdat van energiebesparing geen fundamen-

teel grotere bijdrage mag worden verwacht
dan reeds in de IMP-L-berekeningen lag

24,4
34,1
17,6
34,1

7,8
3,3
5,3

opgesloten, kan een eventueel versterkt

7,4
10,0
8,3
9,7
9,7

besparingsbeleid het bestrijdingsbeleid
dan ook niet vervangen. Wel betekent het
besparingsbeleid een belangrijke ondersteuning van het bestrijdingsbeleid. Zo valt

9,0
7,1

te becijferen dat het effect van de 30%

giebesparing leidt namelijk niet alleen tot
vermeden zwaveluitstoot (resp. SO2-uitstoot) maar ook tot vermeden stikstofuitstoot (in casu: NOX), vermeden CC>2-uitstoot, vermeden afvalproblemen, een betere betalingsbalans, en vooral: energiebesparende investeringen verdienen zich
zelf terug via een (relatief) verlaagde energierekening. Dit laatste punt kan ook als
volgt worden geformuleerd: bij rendabele
investeringen in energiebesparing is de vermeden zwaveluitstoot,,gratis”. Zo gezien
zijn rendabele energiebesparende maatregelen uiteraard een veel goedkopere methode om zwaveluitstoot te voorkomen
dan welke andere ,,bestrijdingsmethode”

dan ook.
Dit leidt tot twee conclusies. Ten eerste is
nader onderzoek gerechtvaardigd langs de
weg die de AER op zeer globale wijze is ingeslagen; dat wil zeggen, dat op een meer
volledige manier een vergelijking wordt gemaakt tussen energiebesparingsmaatregelen en milieubestrijdingsmaatregelen. Ten
tweede is het dus ook van’uit milieu-oogpunt gewenst dat in ieder geval de betreffende rendabele energiebesparende investeringen zoveel mogelijk tot stand komen. Dit is in lijn met het officiele besparingsbeleid. De vraag mag echter worden
gesteld of het overheidsbeleid voldoende
realiseert wat het zegt na te streven. Enige
aanwijzingen zou men kunnen ontlenen
aan de verschillende energiescenario’s die
in Nederland de ronde doen.
Energiescenario’s

energie-efficiencyverbetering tussen 1980
en 2000 (wat betreft vermindering van verzurende uitstoot) van dezelfde orde van
grootte is als het effect van het in het IMPL voorgestelde bestrijdingsbeleid.
Wellicht hadden sommigen gehoopt dat

er veel meer met energiebesparing zou zijn
te bereiken. Zo heeft de Centrale Raad
voor de Milieuhygiene (CRMH) in zijn Advies inzake de verzuring van het milieu van
12 juni jl. niet alleen op de 30% uit het
PVC-REI-advies gewezen, maar ook op
het CE-scenario, dat immers op een veel lager energieverbruik uitkwam dan de overige MDE-scenario’s. De CRMH heeft daarbij mogelijk niet goed beseft dat dit veel lagere energieverbruik slechts voor een klein

deel aan een ander energiebeleid te danken
was: het verschil vloeide namelijk grotendeels voort uit een andere (veronderstelde
en berekende) economische-structuurontwikkeling. Misverstanden hieromtrent zijn

overigens goed te begrijpen: de Stuurgroep
is op dit belangrijke punt in haar voorlich-

tende taak ten behoeve van de MDE-deelnemers behoorlijk te kort geschoten. Het
eindrapport van de Adviescommissie Scenario’s over deze materie werd als bijlage
bij het Tussenrapport pas in de laatste

week van de MDE-discussiefase uitgebracht 8). Een van de belangrijkste conclusies van de Adviescommissie was dat de
MDE-scenario’s niet bruikbaar waren om
een keuze tussen verschillende soorten (al
dan niet versterkt) energie(besparings)beleid op te baseren. Ook in het Eindrapport
van de Stuurgroep wordt in de onderbouwing van de mogelijkheden van een zeer
laag energieverbruik (wat betreft niveau
vergelijkbaar met het CE-scenario) te gemakkelijk gedaan over ,.extra” besparingen van 15 tot 30% tussen 1980 en 2000 9).

In de vier scenario’s die in de Maatschappelijke Discussie Energiebeleid
(MDE) werden gebruikt werd uitgegaan
van een energiebesparingspotentieel van
circa 30% tussen 1980 en 2000. Ook de
Programmavoorbereidingscommissie Rationeel Energieverbruik Industrie (PVC-

REI) kwam in haar eindrapport van april
1983 tot dat percentage. In zijn advies ging
de AER er van uit dat dit besparingspercentage ook verwerkt zit in het z.g. ARS,

het Aangepaste Referentie Scenario, dat

7) In de bijlage bij het regeringsstandpunt
Maatschappelijke Discussie Energiebeleid van
11 januari jl. blijkt (in par. 2.5) dat deze veronderstelling juist is geweest.
8) Zie mijn artikel De vergeten lessen van de
MDE-scenario’s, ESB, 24 oktober 1984. In een
reactie van Daey Ouwens en De Hoo op dit artikel stellen de schrijvers (respectievelijk leider en
lid van het redactieteam van het MDE-eindrapport) dat dit te kort schieten van de Stuurgroep

bewust is gebeurd: de Stuurgroep meende dat de

ten grondslag heeft gelegen aan de verschillende ramingen van de te verwachten
SO2- en NOx-uitstoot die in het IMP-L
zijn opgenomen. Tevens veronderstelde de
AER dat de regering dit percentage als
streefcijfer voor haar energiebesparings-

MDE-deelnemers over deze complexe materie
via de kranten voldoende ge’informeerd waren!
9) Zie biz. 247 van het Eindrapport. Uiteraard is
een dalend energieverbruik wel mogelijk, maar
dan dus eerder door economische malaise of economische herstructurering dan door ,,extra”
verbeterde energie-efficiency en een daarop ge-

beleid ziet 7). Gezien het feit dat een veel

richt ,,versterkt” beleid.

229

Beleidsevaluatie

Harde stellingen over de haalbaarheid
van bepaalde besparingspercentages met
het huidige of met een versterkt beleid over
een termijn van circa 15 jaar zijn een hachelijke zaak. Op scenario’s alleen kan

men ze zeker niet baseren. Naast potentieelramingen is ook evaluatieonderzoek

naar de effecten van de verschillende instrumenten vvan het energiebesparingsbeleid noodzakelijk. De berekende aanwezigheid van een bepaald technisch en/of economisch besparingspotentieel zegt namelijk nog weinig over de kosten die de overheid meet maken om dit potentieel geheel
of gedeeltelijk te realiseren. Het voornoemde Evaluatierapport investeringssub-

sidies energiebesparing bevat het verslag

van een eerste onderdeel van een dergelijk

naar de kosten en baten van zowel energie-

onderzoek.
In een brief (van 4 September jl.) over dit
rapport heeft de AER minister Van Aardenne verzocht om een meer uitgebreide

besparings- als bestrijdingsbeleid zullen
nuttig zijn voor zowel de energie- als de milieusituatie. In een motie heeft TweedeKamerlid Tommel (D ’66) 10) op uitvoering van de AER-adviezen op deze twee
punten aangedrongen. Deze motie werd
weliswaar verworpen, maar net voor de
stemming bereikte de Tweede Kamer een
brief van minister Winsemius 11), waarin
stond dat hij, samen met zijn collega van
Economische Zaken, deze twee wegen inderdaad wil bewandelen.

evaluatie van het besparingsinstrumentarium van de overheid. Zonder goed inzicht
in de effecten van het energiebeleid zal het
moeilijk blijven om gerichte adviezen tot
een eventuele versterking van het beleid te
geven, hetzij ten behoeve van het milieu,
hetzij ten behoeve van de energiesituatie
zelf.

A. Rutgers van der Loeff

Slot

Wegnemen van knelpunten in het huidige besparingsbeleid en nader onderzoek

10) Tweede Kamer, zitting 1984- 1985, 18 605,
nr. 12.
11) Idem, nr. 13.

Auteur