Ga direct naar de content

De concentratie in de levensmiddelenbranche (II)

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 6 1985

Ingezonden

De concentratie in de
levensmiddelenbranche (II)
Prijsdiscriminatie: valt er wat aan te doen?
DR. B. NOOTEBOOM*

De problemen
In de jaren 1980 tot en met 1983 is het
aantal winkels van kleine zelfstandige
kruideniers met bijna een derde gedaald,
van middelgrote zelfstandigen met bijna
een kwart, en van grote zelfstandigen met
een zesde.-Het aantal winkels van grootwinkelbedrijven (en cooperaties) steeg met
een vijfde. Het marktaandeel van deze
groep steeg van 42 tot 55%. Deze ontwikkeling heeft verschillende oorzaken, die
ook onderling op elkaar ingrijpen. Een van
de oorzaken is de daling van de bestedingen sinds 1980, die niet alleen heeft geleid
tot lagere omzetten, maar via een meer intensieve prijsconcurrentie ook tot krappere winstmarges. Dit komt het hardst aan
bij de kleinste bedrijven, omdat die al een
geringe of zelfs negatieve netto winst hadden. De dalende bestedingen hebben ook
geleid tot overcapaciteit in de levensmiddelenindustrie, die voorts wordt bevorderd
door import. Ook is er in de reclame en in
de belangstelling van consumenten een verschuiving van individuele merkartikelen
naar handelsnamen van winkelbedrijven,
die artikelen van eigen merk presenteren.
Dit is voorbehouden aan grootwinkelbedrijven en vrijwillig-filiaalbedrijven.
Dit alles leidt ertoe dat de Industrie
kwetsbaarder is geworden voor druk van
grote afnemers (de grote filiaalbedrijven)
om speciale kortingen en/of diensten te
verlenen, ook al worden die niet gerechtvaardigd door kostenbesparingen. Dat
heet prijsdiscriminatie. De machtsverschuiving naar het grootwinkelbedrijf was
ook zonder de daling van de bestedingen
reeds aan de orde. Maar de dalende bestedingen hebben de kwetsbaarheid van de Industrie vergroot doordat overcapaciteit
ontstond en werd gecontinueerd. De gunstige leveringen aan het grootwinkelbedrijf
leiden ertoe dat zij lagere verkoopprijzen
kunnen bieden, waardoor zij hun marktaandeel kunnen vergroten. Dat komt bovenop voordelen die zij al hadden, omdat
in hun grotere winkels de efficiency hoger
kan zijn. Ook die grotere efficiency, alleen
door de grootte van de winkel, kan worden
doorgegeven in een lagere prijs in de strijd
om marktaandeel.

Nu kan men zeggen dat dat allemaal prima is voor de consument, want het leidt
immers tot lagere prijzen. Maar steeds grotere winkels betekent steeds minder winkels, vooral in minder koopkrachtige gebieden, waar de afstand tussen consument
en winkel groter wordt. Een steeds grotere
concentratie bij enkele grootwinkelbedrijven betekent steeds meer bundeling van
macht, met het gevaar dat op den duur een
oligopolie ontstaat, waarin niet meer met
de prijs maar met tierelantijnen wordt geconcurreerd, en de consument uiteindelijk
meer betaalt. De concentratie betekent ook
minder variatie in het aanbod.
De discussie
De discussie over deze perikelen spitst
zich toe. Enige tijd geleden (6 September
1984) verscheen in NRC Handelsblad een
artikel van Desain, die indringend wees op
het verschijnsel en de gevolgen van prijsdiscriminatie, op grond van door hem verricht onderzoek. De reactie van een aantal
betrokkenen was dat Desain de juiste omvang van prijsdiscriminatie niet had vastgelegd, dat zijn studie daarvoor ook niet
toereikend was, en dat hij de ernst van het
verschijnsel niet had aangetoond. De Bedrijfstakverkenning Detailhandel van het
Ministerie van Economische Zaken zegt
over prijsdiscriminatie het volgende (biz.
53): ,,Verschillende ambtelijke werkgroepen hebben zich met dit probleem bezig gehouden, zonder concreet resultaat. Ondanks klachten zijn ondernemersorganisaties niet in staat geweest hierover feitenmateriaal over te leggen waaruit de aard en
omvang van prijsdiscriminatie blijken”.
Hoewel de studies van Desain inderdaad
geen uitsluitsel geven omtrent de omvang
van het verschijnsel prijsdiscriminatie,
duidt de studie er naar mijn mening wel op

* Directeur onderzoek bij het Economisch Insti-

tuut voor het Midden- en Kleinbedrijf. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven. De schrijver is dank verschuldigd aan G. de Jong, R.J.
Kolijn en J.T. Nienhuis (HIM) voor commentaar
op een eerdere versie.

233

makkelijk gedaan. Het vaststellen van de

dergelijke studie. Het is te gemakkelijk om

porten en uitspraken van organisaties in de
handel, die wezen naar de koopkrachtdaling als oorzaak van de perikelen van het
kleinbedrijf. Ik heb geprobeerd (Jnterme-

uiteindelijke netto inkoopprijs, met alle
benodigde bijbehorende gegevens, is niet
eenvoudig en vergt de medewerking en
openheid van alle betrokkenen. Het is
vooral moeilijk om boven water te halen
wat er eventueel buiten de of ficiele transac-

een studie te verwerpen alleen op grond
van het argument dat de studie niet volledig is, als men Weet dat een volledige studie
onmogelijk is.

diair, 14 december 1984), te laten zien dat

tie om nog toevloeit naar de afnemer aan

Monopoliewet?

dalende bestedingen en prijsdiscriminatie
beide een rol spelen, te zamen met schaalvoordelen van grotere winkels. Over de daling van het aantal kleinere zelfstandigen
lees je in de publiekspers niet zoveel, maar
dat is een bekend verschijnsel: als iets afbrokkelt in het midden- en kleinbedrijf,
dan gaat het met kleine beetjes, en ook al is
het effect op den duur veel groter, het valt
minder op dan een grote klap bij een groot
bedrijf. In de genoemde periode van vier

beschermen. Die afspraken hielden in dat
niet zou worden verkocht beneden de (eigen) inkoopprijs plus BTW, en dat fabrikanten bodemprijzen kunnen vaststellen,

geld, extra levering in natura, of diensten
ten behoeve van reclame, inrichting en dergelijke.
Laten we leren van de ervaring elders. In
Engeland zal binnenkort een onderzoek
naar prijsdiscriminatie worden afgesloten,
in opdracht.van de ,,Office of Fair Trading” (OFT), ten behoeve van de ,.Monopolies and Mergers Commission” (MMC).
Een onderzoek naar feitelijke marges is
uitbesteed aan een accountantsbureau.
Een ander deel van de studie betreft de actualisering van een onderzoek naar de uitwerking van wettelijke maatregelen in de
Verenigde Staten, Australie, Frankrijk,
Duitsland en lerland. Het prijzenonderzoek is gericht op 60 artikelen uit 20 artikelgroepen, bij 300 bedrijven, op basis van
een vrijwillige schriftelijke enquete. Er is
kritiek geuit op de beperkte reikwijdte van
het onderzoek (te weinig artikelen) en op
de methodiek (te vrijblijvend). Men is bang
dat kritiek van grootwinkelbedrijven op de

waar men zich aan zou dienen te houden.

deelname van producenten ertoe zal leiden

Het probleem van het eerste deel van de afspraak is dat het niet helpt tegen te lage inkoopprijzen. Het is ook niet meer dan een
gentleman’s agreement, en is moeilijk controleerbaar. Het probleem van de bodemprijzen is dat zij niet altijd worden nage-

dat producenten niet effectief met het onderzoek mee zullen doen, uit angst leveringen aan het grootbedrij f te verliezen. De algemeen-secretaris van de ,,British Independent Grocers Association” heeft al gezegd dat de ,,witkwast” wordt gehanteerd,
en dat er sprake is van een ,,puur cosmetische exercitie”. Tegenstanders zeggen dat
dit gemopper is om te verhullen dat men de
feiten niet wil accepteren die crop duiden
dat er geen probleem is.

dat het verschijnsel optreedt, en wel in voldoende mate om er nadere aandacht aan te

besteden. Desain zette zich af tegen rap-

jaar (1980-1983) is het aantal vestigingen
van kleine en grote zelfstandigen in de levensmiddelendetailhandel met 3.000 gedaald. Er zijn enige tijd geleden (1982) na
een studie van Bunt (Erasmus Universiteit)
in onderling overleg binnen de handel
prijsgedragsregels afgesproken om de klei-

ne handel tegen oneerlijke concurrentie te

leefd, niet voor alle produkten gelden en
alleen voor de grotere af nemers (met lagere
inkoopprijzen) voldoende winstmarge opleveren. Die winstmarge kan vervolgens
door de groten gebruikt worden om elders,

voor andere produkten, de prijs extra om-

Het is allemaal dus niet zo gemakkelijk.

laag te schroeven. Een probleem van beide
onderdelen van de afspraak is dat zij niet
gelden voor de huismerken van de grote filiaalbedrijven. En juist dat speelt een belangrijke rol. Men moet echter oppassen
voor al te gemakkelijke kritiek op de prijs-

Ik stel voor dat we eerst eens kijken naar de
ervaringen in Engeland, als we zelf ook een
onderzoek zouden willen doen. En misschien is het een goed idee om in zo’n onderzoek de bewijslast om te draaien als de
betrokkenen geen informatie prijs willen
geven. In de trant van: als over de transactie tussen A en B geen openheid van zaken
wordt gegeven, dan leidt dit tot het vermoeden dat er daar sprake is van prijsdiscriminatie. Dat zou misschien kunnen,
mils er behalve prijsdiscriminatie geen andere, meer aanvaardbare reden is om informatie achter te houden. Men moet wel
oppassen dat men hiermee niet ingaat te-

afspraken. Ook al zijn ze niet ideaal, er
moest wat gebeuren, en dit was misschien

het enig mogelijke, of in elk geval het enig
haalbare. Onlangs kondigde een groep van
(199) grote zelfstandige kruideniers aan de

bodemprijzen te zullen doorbreken, omdat
zij anders niet voldoende konden concur-

reren met de eigen merken van grootwinkelbedrijven. Die dreigende rebellie is inmiddels gesust, en gaat niet door. En toen
kwam in NRC Handelsblad het bericht dat
de directie van de levensmiddelengroot-

handel Unigro bezig was te pleiten voor afschaffing van het systeem van bodemprijzen, en installing van een monopoliewet

naar Amerikaans voorbeeld.

gen het principe dat iemand onschuldig is

totdat zijn schuld is aangetoond. Men kan
op die manier mensen niet veroordelen,
maar misschien wel komen tot een oordeel
of maatregelen al of niet gewenst zijn.
De Britse en Schotse organisaties van
kruideniers hebben ook informatie verzameld om voor te leggen aan de Europese

Volgens een eerder genoemd NRC
Handelsblad-ailikel pleit de directie van
Unigro voor een monopoliewet die in
Amerika goed zou werken. Wordt hiermee
de Robinson-Patman-Act bedoeld? Als
dat zo is, moet worden geconstateerd dat
die wet (ingesteld in 1936) helemaal niet
goed werkt, en heeft geleid tot een onontwarbare kluwen van tegenstrijdige interpretaties en jurisprudentie 1). Een positief
effect is misschien dat het vele advocatenkantoren emplooi heeft gebracht. Velen
menen dat de wet efficiente concurrentie
tegenhoudt en geen ef f ectieve bescherming
biedt aan kleine zelfstandigen. Mensen op
het Amerikaanse Ministerie van Justitie en
rechters hekelen de wet in het openbaar.
De voorzitter van de ,,National Grocers
Association”, de Amerikaanse organisatie
voor zelfstandige kruideniers, gaf onlangs
toe dat de wetgeving erg dubbelzinnig
(,,darn ambiguous”) is. De wet verbiedt
discriminatie in prijs tussen verschillende
kopers van goederen van ,,like grade and
quality”. Prijsverschillen zijn slechts toegestaan als een lagere prijs op grond van
kosten (verschillen) kan worden gerechtvaardigd, of als een lagere prijs nodig is om
gelijk te komen met een even lage prijs van
een concurrent. In beide gevallen ligt de bewijslast bij de aanbieder. Een van de onduidelijkheden is wat precies onder ,,kosten” moet worden verstaan.
Dit was voor de voorzitter van de NGA
reden om te pleiten voor een aanvulling op
de wet, waarin een nadere verklaring
wordt gegeven. Maar als dat op een werkbare manier zou kunnen, waarom is dan
die onontwarbare kluwen van tegenstrijdige interpretaties en jurisprudentie ontstaan? De Robinson-Patman-Act verdient
in elk geval geen navolging, maar misschien denkt men aan een andere wet.
Meldingssysteem?
Eerder is de gedachte naar voren gekomen dat men misschien zou kunnen volstaan met een meldingssysteem 2). Zou
men kunnen denken aan een geautomatiseerde databank met aansluiting op het telefoonnet? Voor een nader te bepalen verzameling van artikelen zou dan iedere leverancier elk aanbod van een partij boven
een bepaalde hoeveelheid verplicht voor
een zekere tijdsduur moeten registreren in

Commissie. Zij menen dat de feiten een
Bewijslast

Steeds weer wordt gezegd dat eerst maar
eens hard met cijfers moet worden aangetoond dat er prijsdiscriminatie is, en wat de
omvang ervan is. Dat lijkt redelijk. Het is
ook gemakkelijk gezegd. Het is niet ge234

volledig onderzoek rechtvaardigen onder
artikel 85 van het Verdrag van Rome. Ook
van die informatie zouden we misschien
gebruik kunnen maken. En we zouden ook

opnieuw moeten kijken naar de Nederlandse studie van Desain, en deze beoordelen in het licht van de complicaties van een

1) Zie onder andere: R.G. McCauley, The impact of the Robinson-Patman-Act and other
anti-trust legislation upon retailing in the United
States, PTRC, Summer annual meeting, 1979.
2) A.R. Everton, The implications of introducing Robinson-Patman type legislation in the
UK, PTRC, Summer annual meeting, 1979.

de databank. De tijdsduur meet kunnen
worden beperkt in verband met de bederfelijkheid van produkten en de kosten van
opslag. Elke vrager op zoek naar een bepaalde partij goederen kan dan op elk moment de databank opbellen om volgens een
bepaalde code het aanbod langs te ,,lopen”. Bij de bepaling van de code kan wor-

ciele inkoopprijs verplicht dan tot een navenant hoge verkoopprijs. Douceurtjes
door de achterdeur kunnen dan alleen nog
worden gebruikt voor subsidie op de verkoop van produkten buiten het systeem, en
ik ga ervan uit dat dat er weinig zijn.

den aangehaakt bij de reeds tot stand ge-

Voorts kunnen ze gebruikt worden voor

mie dan schaalcompensatie. Er is daarom,

brachte ontwikkelingen ten aanzien van de
,,streepjescode” en de transactiecommunicatie in de levensmiddelenhandel. Bij de
registratie van efn aangeboden partij worden details gegeven over de prijs, eventueel
gestaffeld naar de omvang van de afname,
de versheid van de produkten (,,houdbaar
tot …”), de faciliteiten en voorwaarden
ten aanzien van verpakking en distributie
en dergelijke. Ook een controlerende instantie zou toegang kunnen hebben tot de
databank. De preventieve werking van deze mogelijkheid is wellicht al voldoende.
Misschien kan men aan de meldingsplicht ook een leveringsplicht verbinden:
men moet leveren tegen de hoogst geboden
prijs gedurende de registratieperiode 3).
Naast de vraagprijs zou dan ook de

andere dingen dan prijsconcurrentie: reclame, winkelinrichting en dergelijke. Een
lek zal er altijd kunnen zijn. Maar misschien is dit lek klein genoeg om het
systeem interessant te maken. Ik kan alle
voor- en nadelen niet overzien. Ik weet ook

ook in de economische wetenschap, een zekere blindheid voor schaaleffecten. Ik vermoed echter dat het schaaleffect meer gewicht in de schaal legt dan prijsdiscriminatie. Indertijd voelde niemand iets voor de
gedachte van schaalcompensatie, en ik was
tot de conclusie gekomen dat het niet in ons
economisch bestek in te passen was, of dat
in elk geval de tijd er nog niet rijp voor
was. Gaat dat nu veranderen? Is men bereid over een dergelijke maatregel te denken?

hoogste tot nu toe geboden prijs in de registratie moeten worden opgenomen. De
controle komt dan van de vrager, die zich
bij een toezichthoudende instantie kan beklagen dat levering is geweigerd ondanks
een hoger bod.
Nu doet zich de volgende mogelijkheid
van ontwijking voor: een producent levert
of ficieel tegen een hoge, in de databank geregistreerde prijs, maar geeft selectief aan
afnemers langs de achterdeur een reductie
achteraf. Zonder aanvullende maatregelen

zou aldus de meldingsplicht tot gevolg
kunnen hebben dat een dergelijke schijnvertoning wordt uitgelokt. Zou de aanvullende maatregel moeten bestaan uit de mogelijkheid van accountantscontrole? Dat
lijkt niet erg aantrekkelijk.
Een andere mogelijkheid is dat men een
van de huidige afspraken in de levensmiddelenhandel officieel en voor alle produkten verplicht stelt: men mag niet doorverkopen tegen lagere prijs dan de eigen inkoopprijs plus BTW. Die inkoopprijs was

bekend, of is in elk geval na te gaan vanwe-

ge de registratie en afhandeling via de databank. Een kosmetisch hoog gehouden offi-

niet of en wanneer het technisch uitvoerbaar zou zijn. Maar misschien is het voldoende de moeite waard om dit systeem

nader te bezien.

mijn mening een voldoende belangrijke rol
om er serieus aandacht aan te besteden.
Het gaat mij echter veel te ver om te sugge-

reren dat het de enige factor is in de achterstandspositie van de kleine detailhandel. De bestrijding van prijsdiscriminatie

past ongetwijfeld veel gemakkelijker in het
waardenpatroon van de vrije-marktecono-

Schaalcompensatie?

Tot mijn verrassing las ik onlangs dat de
,,International Federation of Grocers Associations” (IFGA) heeft voorgesteld om
grote winkelbedrijven te onderwerpen aan
een omzet-gerelateerde handelsbelasting,
waarvan de opbrengst moet worden gebruikt om de kleinere zelfstandige een betere kans te geven, ter wille van een voldoende gedifferentieerde en fijnmazige
distributiestructuur. lets dergelijks was al
jaren geleden ter overweging aangeboden
4). Het idee ontstond toen Week dat er in de
detailhandel schaaleffecten optreden als
gevolg van bepaalde ,,drempelkosten”,
gelijk aan de openingstijd per bedieningspunt 5). Die kosten drukken procentueel

Conclusie

Een wet naar het voorbeeld van de Robinson-Patman-Act lijkt mij een slecht

idee. Of een andere Amerikaanse monopoliewet navolging verdient, kan ik momen-

teel niet beoordelen. Schaalcompensatie
voor kleine winkels, te financieren uit een
heffing op toegevoegde waarde, lijkt mij

het overwegen waard, maar ik denk dat het
tegen de tijdgeest ingaat en niet haalbaar
is. Dan rest nog het idee van een meldingssysteem. Misschien kunnen we dat nader
bekijken.
B. Nooteboom

veel zwaarder op de kleinste dan op de grotere vestigingen. De gedachte van herver-

deling hield in een procentuele heffing op
de toegevoegde waarde, om met de opbrengsten een dekking te geven van de

drempelkosten. Dit zou voor grotere winkels per saldo nadelig en voor kleinere winkels per saldo voordelig uitkomen.
Deze gedachte heeft niets meer te maken
met prijsdiscriminatie, maar met een compensatie voor nadelen van kleine schaal in
de exploitatie van een winkel. Prijsdiscriminatie speelt ongetwijfeld een rol, en naar

3) Voor de economisch theoreticus: dit kan leiden tot een ,,telematisch tatonnement”.

4) B. Nooteboom, Retailing: applied analysis in
the theory of the firm, J.C. Gieben, Uithoorn/
Amsterdam, 1980.
5) Idem en: B. Nooteboom, A new theory of retailing costs, European Economic Review, 1982;
en: Beleid voor het handhaven van kleine winkels: een vergelijking tussen Noorwegen en Nederland, Beleid en Maatschappij, december
1981.

Auteur