Wisselkoersvoorspellingen
Aute ur(s ):
Jong, E. de
Ve rs che ne n in:
ESB, 81e jaargang, nr. 4052, pagina 306, 3 april 1996 (datum)
Rubrie k :
Uit de vakliteratuur
Tre fw oord(e n):
monetaire, economie
In een klassiek artikel tonen Meese en Rogoff aan dat de monetaire benadering van de wisselkoers de koers van de dollar ten opzichte
van de Duitse mark, het Britse pond en de Japanse yen slechter voorspelt dan een random walk 1. Dit betekent dat de huidige koers de
beste voorspeller van de toekomstige koers is. Theoretische begrippen als koopkrachtpariteit en het relatieve geldaanbod zijn
empirisch blijkbaar van weinig belang. Sinds 1983 is veel onderzoek op dit gebied dan ook gericht op het verklaren van
wisselkoersbewegingen uit hun eigen verleden. Deze studies hebben betrekking op koersontwikkelingen op korte termijn: een dag of
een week. Voor de economische theorie is dit natuurlijk een onbevredigende gang van zaken.
Tot voor kort leek de koopkrachtpariteit wel op te gaan wanneer de steekproef terugging tot de periode voor de tweede wereldoorlog,
maar niet na 1973. Recent zijn er echter studies verschenen die er op wijzen dat ook voor de periode na Bretton Woods de wisselkoers
met behulp van de economische theorie verklaard en voorspeld kan worden.
Eén van deze studies is die van MacDonald en Marsh 2. Zij beargumenteren dat eerder onderzoek dat de koopkrachtpariteit toetste ten
onrechte veronderstelde dat er evenwicht was op de lopende rekening van de betalingsbalans. Sinds 1973 is dit echter niet meer het
geval. Zij nemen daarom de lopende en kapitaalrekening als uitgangspunt. De lopende rekening bestaat uit de handelsbalans en de
kapitaalopbrengstenbalans. De handelsbalans wordt op zijn beurt bepaald door de reële wisselkoers (de nominale wisselkoers
gecorrigeerd voor inflatieverschillen), terwijl de kapitaalopbrengstenbalans bestaat uit de rente-opbrengsten uit beleggingen in
buitenlandse valuta. Het saldo op de kapitaalrekening hangt af van het renteverschil tussen binnen- en buitenland en de verwachte
verandering van de wisselkoers.
De hoogte van de wisselkoers wordt dus met name bepaald door de volgende variabelen: het prijsverschil en het renteverschil tussen
binnenland en buitenland, de verwachte wisselkoersverandering, en de kapitaalopbrengsten. In het empirische deel van de studie
worden de laatste twee variabelen constant verondersteld.
Dit theoretische raamwerk wordt toegepast op dezelfde wisselkoersen als in het artikel van Meese en Rogoff. Elke wisselkoers is op de
lange termijn afhankelijk van het prijspeil en de rente op lange termijn in de VS en in het desbetreffende land. Het blijkt dat voor de
dollar/pond en de dollar/yen koers de koopkrachtpariteit aangevuld met de lange rente in binnen- en buitenland een stabiel verband
oplevert. Voor de dollar/mark koers geldt zelfs dat de koopkrachtpariteit aangevuld kan worden met het renteverschil tussen Duitsland en
de VS. Deze verbanden vormen de lange-termijnvergelijkingen. Vervolgens worden deze aangevuld met de korte- termijnveranderingen
van bovengenoemde variabelen, en met vergelijkingen die het aanpassingsproces naar het lange-termijnverband beschrijven.
Met behulp van de aldus geschatte vergelijkingen voor de wisselkoers worden voorspellingen gedaan, waarbij de voorspellingshorizon
varieert van één tot 24 maanden. Bij deze voorspellingen van de wisselkoers wordt in tegenstelling tot andere studies bij het invullen van
de prijzen en de rentevoeten geen gebruik gemaakt van de feitelijke waarden, maar van de waarden die resulteren uit voorspellingen met
behulp van vergelijkingen van deze grootheden die in een eerdere fase van de schattingsprocedure zijn opgesteld. Hierdoor wordt de
werkelijkheid van het voorspellen beter benaderd. De wisselkoers-voorspellingen blijken voor de langere voorspelhorizons beter te zijn
dan die van de random walk. Dit verschil is voor het Britse pond bij een voorspellingshorizon van drie maanden en langer al significant,
bij de D-mark na vijf maanden en bij de yen na negen maanden. Voor een horizon van drie en twaalf maanden worden de voorspellingen
van het model vergeleken met die van professionele wisselkoersvoorspellers. De laatsten maken niet alleen gebruik van fundamentele
analyses maar zij kijken ook naar grafieken met het patroon dat de wisselkoers in het verleden heeft gevolgd. Ook nu blijkt het model het
in het algemeen beter te doen dan de individuele professionals.
Mark presenteert een vergelijkbaar optimistisch resultaat over de mogelijkheid om met behulp van de economische theorie de
wisselkoers te voorspellen 3. Hij toetst niet een specifiek wisselkoersmodel maar veronderstelt dat de wisselkoers in de loop van de tijd
terugkeert naar de waarde die door economische factoren wordt bepaald. De in zijn studie gebruikte economische grootheden zijn
monetaire variabelen (geldhoeveelheid) en het reële inkomen. De in deze studie opgenomen wisselkoersen ten opzichte van de
Amerikaanse dollar zijn de Canadese dollar, de D-mark, de Zwitserse frank en de yen. Ook nu blijkt dat op de langere termijn de
economische fundamentals in staat zijn de veranderingen in de wisselkoers te verklaren.
Beide studies kunnen net als het artikel van Meese en Rogoff een ommekeer in het onderzoek naar de wisselkoersvorming betekenen.
Hopelijk zullen ze leiden tot een een grotere belangstelling voor economische factoren voor de wisselkoersbepaling en -voorspelling
1 R.A. Meese en K. Rogoff, Empirical exchange rate models of the seventies. Do they fit out of sample?, Journal of International
Economics, 1983, blz. 3-24.
2 R. MacDonald en I.W. Marsh, On Casselian PPP, cointegration, and exchange rate forecas – ting, University of Strathclyde, 1994.
3 N.C. Mark, Exchange rates and fundamentals: Evidence on long -horizon predictability, American Economic Review, 1995, blz. 201-218.
Copyright © 1996 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)