Werkgelegenheidswonder?
Neoklassieke economen houden van markten waar
prijzen op- en neerwaarts flexibel zijn. Er zijn dan
ook geregeld klachten over het niet goed functioneren van de Nederlandse arbeidsmarkt. Het leger van
laag gekwalificeerde werklozen zou aan de slag kunnen, ware het niet dat er een ‘bodem’ in de markt zit.
De Nederlandse lonen zijn neerwaarts star. De markt
kan niet ruimen.
In de VS is deze bodem er nauwelijks meer. De
uitkeringen stellen na de kaalslag in de periode-Reagan niet meer zoveel voor; men kent geen algemeenverbindendverklaring
van cao’s; in tal van branches
is er zelfs geen branche-cao en geen vakbond meer.
Immers, de vakbondsleiders in de VS zijn al veel
verder gevorderd dan hun Nederlandse collega’s met
het streven zichzelf overbodig te maken. Tal van
Amerikaanse werknemers onderhandelen individueel
over hun loon met de werkgever. Het ‘hiring and
firing’ van personeel gaat soepel en de lonen reageren zeer flexibel op relatieve schaarsteverhoudingen.
Kortom, de Amerikaanse arbeidsmarkt benadert veel
beter dan de Nederlandse het neoklassieke ideaal.
En de resultaten zijn er naar. Er zijn in de afgelopen jaren miljoenen laagbetaalde banen bijgekomen.
Men spreekt terecht van een werkgelegenheidswonder. Echter, wat velen niet (willen) zien is de keerzijde van het Amerikaanse werkgelegenheidswonder:
een schrijnende produktiviteitscrisis. Wat vanuit een
statisch neoklassiek perspectief aardig (want allocatief efficiënt) is, hoeft dat nog lang niet te zijn in een
dynamisch perspectief. Amerikaanse industriële economen hebben in de afgelopen jaren boekenplanken
vol geschreven over de ‘productivity growth slowdown’. Terwijl Europa en Japan nog altijd een behoorlijke groei van de arbeidsproduktiviteit
realiseren, zitten de Amerikaanse groeivoeten dicht bij nul.
Als gevolg van de zeer flexibele arbeidsmarkt hebben Amerikaanse ondernemers relatief minder prikkels om te moderniseren. Verouderde bedrijven in de
problemen investeren niet, maar vragen om loonoffers. Een Amerikaanse ondernemer kan bij wijze van
spreken in de jaren negentig nog best concurreren
met de technologie van de jaren zeventig – omdat
men op de arbeidsmarkt mensen vindt die willen
werken tegen de lonen van de jaren zestig.
Wat betreft haar internationale concurrentiepositie is de Amerikaanse industrie na de jarenlange produktiviteitscrisis zwaar gehavend. De manier waarop
bij voorbeeld de Japanse en Europese autoproducenten in de jaren zeventig en tachtig de Amerikanen op
hun eigen thuismarkt versloegen, is legendarisch. De
de-industrialisatie van de VS kon alleen nog worden
gestopt door een drastische devaluatie van de dollar.
De produktiviteitscrisis leidt ook onherroepelijk tot
verpauperingsverschijnselen
aan de onderkant van
de samenleving. Overigens vallen de gevolgen van
het verlies aan internationale concurrentiekracht nog
mee, omdat de VS met hun grote binnenmarkt min-
E5B 19-10-1994
der afhankelijk zijn van export. Ik
moet er niet aan denken wat een
soortgelijke produktiviteitscrisis in
een kleine en open economie als
de Nederlandse zou aanrichten.
De VS zitten in een soort armoedeval: omdat de lonen zo laag (en
neerwaarts flexibel) zijn, is er weinig druk om de produktiviteit te
verhogen. Omdat de produktiviteit
niet stijgt, is er geen ruimte voor
hogere lonen. Iedere poging om
deze vicieuze cirkel te doorbreken
door loonsverhogingen kost werkgelegenheid. Krachtige vakbonden
die een dergelijke sanering zouden
kunnen afdwingen, zijn er niet
A.H. Kleinknecht
meer. Hoe moet het nu verder met de Amerikaanse economie? Ik weet het niet.
Laat ons in ieder geval hieruit lering trekken voor
Nederland. De vanuit een neoklassiek perspectief zo
vervelende imperfecties van de Nederlandse arbeidsmarkt kunnen in een dynamisch perspectief juist
uitermate nuttig zijn. Door de neerwaarts starre lonen
hebben wij geen produktiviteitscrisis van Amerikaanse dimensies gehad. Echter, door het loonmatigingsbeleid is Nederland wel een stuk de Amerikaanse
weg op gegaan. Zo is recent aangetoond dat de loonmatiging weliswaar nauwelijks bijdraagt aan het
creëren van nieuwe banen, maar wel de afbraak van
bestaande banen vertraagtl. Dit is aardig voor de
arbeidsmarkt, maar vervelend voor wat Schumpeter
ooit ‘creatieve destructie’ noemde: de afbraak van
oude en de aanwas van nieuwe bedrijvigheid en banen. Naarmate dit proces sneller gaat, moderniseert
een economie sneller en is zij concurrerender op de
wereldmarkt. Dit betekent dat men met het loonmatigingsbeleid, dat een negatieve prikkel aan dit proces
geeft, juist in een kleine en open economie als Nederland gevaarlijk bezig is.
Ik begrijp dat mijn recente pleidooi voor sanering
door loonsverhogingen (voorlopig) niet zal worden
gerealiseerd. Een gemiste kans. Maar het is ook begrijpelijk: innovatieve concepten kennen nu eenmaal
lange incubatieperiodes. Economen hebben het altijd
weer over traagheden en rigiditeiten in de economie.
Daarbij vergeet men al gauw de traagheid en rigiditeit in het economisch denken.
Indien loonsverhogingen er (nog) niet af kunnen,
laat ons dan ten minste onze marktimperfecties in
stand houden: sterke vakbonden, het avv’en van
cao’s en behoorlijke uitkeringen. Kortom, een stevige
‘bodem’ in de markt. Zo blijft ons in ieder geval een
werkgelegenheidswonder
van Amerikaanse allure
bespaard.
1. F. den Butter en L. Broersma: Werkgelegenheid
en arbeidsmarktdynamiek,
E5B, 17 november 1993, blz. 1056-1060.