Ga direct naar de content

Privatisering in Oost-Europa

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: september 28 1994

r
I
Boekbespreking

Privatisering in Oost-Europa
Het privatiseringsproces in Oost-Europa kan ons veel leren over de
werking van een markteconomie.

Privatisering in Oost-Europa heeft alleen de naam gemeen met privatisering in het westen. Het gaat echter
om iets heel anders. Privatisering in
het westen komt voort uit de wens
om in het kader van het economische
beleid een beter gebruik te maken
van de mogelijkheden van de vrije
markt. De te privatiseren bedrijven of
instellingen treden een gebied binnen, waar de vrije markt reeds functioneert. In het oosten is privatisering
een proces van veel fundamentelere
aard. Daarom kan men in Oost-Europa ook geen lering trekken uit Engelse, Franse, of Amerikaanse ervaringen met privatisering.
Het gaat bij privatisering in OostEuropa om twee belangrijke doelstellingen:
• de noodzaak om economische beslissingen uit het politieke proces te halen, te depolitiseren, door de sector
van de ondernemingen te
scheiden van de staat;
• de noodzaak om een nieuwe institutionele structuur te
creëren, die gunstig is voor
het proces van revitalisering
en heroriëntering van de
Oosteuropese economie.
Dat is de fundamentele boodschap
van Frydman en Rapaczynski, twee
Poolse economisten, die vanaf het begin van het proces van overgang naar
een markteconomie, gestudeerd hebben op de mogelijkheden en kansen
ervan.

Beschikking over
hulpbronnen
De basisvraag voor elke sociaal-economische orde, stellen zij, is die van
het efficiënte gebruik van de maatschappelijk beschikbare hulpbronnen. Daarvoor is het noodzakelijk,

dat het gebruik van die hulpbronnen
niet vrij is. Op de een of andere manier moet dat gebruik beperkt worden. Daarvoor bestaan in principe
twee methodieken. De eerste is die
van regulering: er wordt een gemeenschappelijk besluit genomen over de
manier waarop die hulpbronnen gebruikt worden, en die manier wordt,
zonder meer afgedwongen van allen,
die ze als ‘free riders’ zouden willen
gebruiken. De tweede is die van het
creëren van eigendomsrechten.
De
hulpbronnen worden dan voor exclusief gebruik toegewezen aan industriële actoren, die alle kosten van dit
gebruik betalen, en alle opbrengsten
van het gebruik ontvangen. In het
eerste geval wordt over het gebruik
van de hulpbronnen besloten via een

R. Frydman en A. Rapaczynski,

Privatization in Eastern Europe:
is the state withering away?,
Oxford University Press,
Oxford, 1994, £ 12,95.

politiek proces. In het tweede geval
wordt dit gebruik bepaald door een
proces van individuele maximalisering van belangen, zoals dat beheerst
wordt door de markt als allocatiemechanisme.
Daarmee stuiten we op een zeer
fundamentele beschouwing over de
verschillen tussen regering en markt.
Het gaat er niet om de eigendom te
verplaatsen van de staat naar anderen. Eigendom was irrelevant onder
het oude systeem, dat berustte op directe voorschriften voor het gedrag
van de bedrijfsleiding. Het gaat om
een veel fundamenteler proces, dat
zo te omschrijven zou zijn: omdat het
kapitalisme tot op de grond afgebro-

ken was, moet het ook weer van de
grond af opgebouwd worden. Maar
juist omdat produktie en produktieleiding bepaald werden door een politiek proces van voorschriften, dwang,
maar natuurlijk ook onderhandeling,
gaat het bij de privatisering evenzeer
om een politiek proces, dat zonder
een blijvende intensieve politieke initiëring en ondersteuning niet mogelijk is.
Wat noodzakelijk is, is inhoud geven aan de bij ons vanzelfsprekende
notie van de ‘eigenaar’ van de onderneming (persoon, instelling) die – in
wezen los van de belangen van de insiders van de onderneming, management en personeel – besluit op basis
van winst en verlies.
Privatisering is dus niet zo maar de
laatste fase in de overgang van een
centraal geplande economie naar kapitalisme, een fase waarin de ‘final
touch’ wordt gegeven aan een reeds
functionerend systeem. Het gaat
erom, dat de macht wordt overgeheveld van de staatsbureaucratie naar
particuliere aandeelhouders, die het
inkomen uit hun investeringen willen
maximaliseren als onmisbare voorwaarde voor een efficiënte beheersing van het proces van management.

Verschaffing

van kapitaal

Door het proces zo te analyseren kan men ook de diepte van
de problematiek overzien. Waar
moeten die aandeelhouders vandaan komen? Uit het buitenland? Dat brengt het voordeel
met zich mee van ervaring en
expertise. Maar is het buitenland voldoende geïnteresseerd,
en hoe ligt totale internationalisering van de economie in de
nationale publieke opinie?
Het systeem van kapitaalverdeling,waarbij iedere burger vouchers
krijgt, die hij tegen aandelen (liefst
van beleggingsfondsen)
kan inwisselen, is in veelOosteuropese
landen
gebruikt. Bestaande banken in OostEuropa blijken ongeschikt te zijn om
de Duitse methodiek van de investeringsbanken te volgen. Ook de banken zelf moeten op de door de schrijvers omschreven manier ge’corporatiseerd’ of ge’commercialiseerd’
worden, voordat ze zo’n functie kunnen
vervullen.
Zou men de aandelen geheel of gedeeltelijk in de handen van het management en het personeel kunnen

brengen? Frydman en Rapaczynski
wijzen op het gevaar, dat er een soort
monsterverbond ontstaat van de
oude nomenclatura die de macht had
en houdt in de geprivatiseerde onderneming en het personeel. Staatsbedrijven worden dan private koninkrijken, veelal monopolies, die de
consument brandschatten ten bate
van ondernemingsleiding
en personeel. Daarmee wordt dan de socialistische praktijk gecontinueerd, waarbij
consumenten altijd opgeofferd worden aan producenten.

Economisch en politiek proces
In Oost-Europa bestaat een wat ambivalente houding tegenover de privatisering. Iedereen weet dat het nodig
is, dat overgang naar een markteconomie een belangrijke verbetering van
de levensstandaard kan brengen.
Maar het is evenzeer duidelijk dat het
proces op korte termijn gepaard gaat
met pijnlijke offers, met name in de
vorm van een omvangrijke werkloosheid.
Het is niet voor niets, dat men in
Warschau zowel als in Moskou kan
horen, dat het wellicht beter zou zijn
geweest het ‘Chileense model’ te volgen. Eerst de markteconomie introduceren, met behoud van de politieke
dictatuur, en pas wanneer de markteconomie begint te functioneren, de
stap naar democratie zetten. Guy Sorman vertelt in zijn nieuwste boek dat
hij dit verhaal wel honderd keer hoorde in Oost-Europal. Maar hij wijst er
terecht op, dat Chili geen voorbeeld
is. In Chili was de markteconomie
niet dood, maar stond ze onder de
druk van Allende’s experimenten.
Het ging er slechts om het ondernemerschap, dat in essentie aanwezig
was, de ruimte te geven. In Oost-Europa bestaat het ondernemerschap
niet meer.
Privatisering in Oost-Europa is dus
een heel ander, nieuw, fenomeen.
Het is in de woorden van de schrijvers zowel een politiek als een economisch proces. Een proces waarvan
het niet zeker is dat het goed afloopt.
Het is in de praktijk ook een onduidelijk proces met open einden, dat zowel een goede als een slechte afloop
kan hebben. De economie van OostEuropa vormt niet een maagdelijk gebied zoals een nieuw Amerikaans
continent, dat vanaf de grond kan
worden opgebouwd. De regio is al
bezet met, in het algemeen ges pro-

E5B 19-10-1994

ken zeer grote, maar ook uiterst
dysfunctionele, industriële organisaties. Privatisering wordt gehanteerd
om zoveel mogelijk van deze industriële organisaties om te zetten in
levensvatbare bedrijfsinstellingen.
Dit betekent weer dat het niet alleen gaat om een overdracht van eigendom, maar om het ontwikkelen
van nieuwe, vaak ingewikkelde arrangementen waarbij zich structuren ontwikkelen, zoals wij die kennen van
het westen. Denk aan de scheiding
van eigendom en management, en
het monitoren van de prestaties van
ondernemingen via een groot aantal
complexe mechanismen, binnen en
buiten de onderneming gelegen.
In de praktijk van het transitieproces blijkt, dat dit een veel omvangrijker en veel moeilijker proces is, dan
men kon denken. De markteconomie, zoals wij die kennen in de westerse landen staat niet op zich zelf,
maar kan functioneren doordat zij ingebed is, verweven met, een groot
aantal instituties, die het resultaat vormen van een ontwikkelingsproces
van honderd en meestal meer jaren.
Men kan er zaken onder vatten als:
georganiseerde groepen, het functioneren van de effectenbeurs, het bankwezen zoals dat verschillend functioneert in verschillende economieën,
de rol van accountants, de structuur
van de geldmarkt, enz. Zo zijn er vele
instituties, die de markteconomie begeleiden en structureren. Die instituties zijn overigens niet in alle landen
dezelfde. Er is niet één markteconomie, er zijn er vele. En dat hangt niet
alleen samen met de cultuur van een
land maar ook met de daarop gebaseerde instituties2. De landen in OostEuropa staan voor het probleem dat
zij, in een relatief korte tijd, zulke instituties moeten ontwikkelen.

van tot ondernemingen omgevormde
bedrijven. Men kan zich bij voorbeeld voorstellen dat de schrijvers tot
een meer complete analyse zouden
zijn gekomen, indien zij meer aandacht hadden besteed aan de arbeidsmarkt. Ook daar functioneren belangrijke instituties, die in westerse
landen de werking van de markt
reguleren, of vaak ook hinderen.
Juist deze instituties waren in de
plan-economie in een oneigenlijke
rol gedwongen.
Dit doet echter niets af aan de
waarde van het boek. De auteurs voeren de lezer stap voor stap mee in
hun onderzoek naar de geheimzinnige werkelijkheid, die de markteconomie vormt. Daarbij laten zij zien hoe
moeilijk de opgave is waarvoor OostEuropa staat. Tegelijkertijd is het een
verrassende ontdekkingsreis naar de
geheimen van het stelsel, waarin wij
momenteel leven.

w.

Albeda

De auteur is hoogleraar algemene economie aan de Rijksuniversiteit Limburg.

Slot
In essentie komt de studie van Frydman en Rapaczynski neer op een
diepgaande exploratie van de manier,
waarop een kapitalistische economie
eigenlijk functioneert. Zij stuiten daarbij tot hun verbazing op een stelsel,
dat overal op verschillende wijze gestructureerd, begeleid en bestuurd
wordt.
Men kan zich afvragen, of de schrijvers niet een te beperkt aantal instituties behandelen, en met name ingaan
op de financiële en economische
voorwaarden voor het functioneren

1. G. 50rman, Le capital, suite etfins, Fayard, Parijs, 1994.
2. C. Hampden-Turner
en A. Trompenaars, The seven cultures of capitalism,
New York, 1993.

Auteur