Wat meet Momed?
Aute ur(s ):
Aalbers, R.F.T. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het Energieonderzoekcentrum Nederland.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4163, pagina 613, 14 augustus 1998 (datum)
Rubrie k :
Reactie
Tre fw oord(e n):
energie, marktw erking, regulering
Momed is een index van een aantal indicatoren, zoals rendement op het eigen vermogen, groei van de arbeidsproductiviteit en de
concentratie van de distributeurs, om de mate van marktwerking te bepalen. Of deze index daarvoor inderdaad bruikbaar is, hangt af
van de correlatie tussen de index en het begrip ‘marktwerking’. Voor een aantal indicatoren kan deze correlatie worden betwijfeld.
De productiesector
De index voor de productiesector bestaat uit zeven indicatoren. Het verband tussen reservevermogen en marktwerking zal zwak zijn. Zo
zullen investeringsbeslissingen uit het verleden leiden tot heftige schommelingen in het reservevermogen. De varkenscyclus is het
klassieke voorbeeld.
De indicator abeidsproductiviteit, gedefinieerd als het aantal GWh per fte, zal leiden tot een overschatting van de mate van marktwerking
als bedrijven overgaan tot uitbesteding van niet-kernactiviteiten. De afname van het aantal fte’s door het afstoten van diensten zoals
onderhoud, catering en repro, leidt in wezen niet tot een grotere arbeidsproductiviteit. Wel is het zo dat naarmate de salariskosten dalen,
de overschatting van Momed afneemt.
Een ander punt wat bevreemding wekt is dat bij de index voor productiebedrijven geen concentratie-index is opgenomen. Momed
registreert bijvoorbeeld geen verschil tussen een grootschalig productiebedrijf en vier afzonderlijke productiebedrijven, terwijl je toch
zou zeggen dat in het eerste geval de concurrentie beduidend minder zal zijn dat in het tweede geval. Dit is eens te meer
verbazingwekkend daar in de index voor distributiebedrijven wel zo’n concentratieindex is opgenomen.
Een daling van het aandeel van de centrale productie kan ook betekenen dat de markt gebrekkig functioneert. Van belang is aan wie de
bestaande producenten marktaandeel verliezen. Als de centrale productie marktaandeel verliest aan bestaand vermogen, decentraal of
buitenlands, dan is de marktwerking inderdaad toegenomen. Maar als de centrale productie marktaandeel verliest aan nieuw vermogen,
dan functioneert de marktwerking juist gebrekkig. Immers in geval van overcapaciteit en voldoende concurrentie moet theoretisch gezien
de prijs dusdanig zakken dat het voor potentiële toetreders niet loont om toe te treden. Als dit wel gebeurt, dan zakt de prijs niet
voldoende en is dus sprake van marktmacht.
Tot slot zit in de indicator een dubbeltelling. Als het aandeel van de decentrale import toeneemt, neemt per definitie het aandeel van de
centrale productie en import af. In dat geval leiden beide indicatoren tot een stijging van de index. Daarnaast is het onduidelijk waarom
de auteur decentrale import wel apart in de index opneemt en decentrale levering aan het openbare net niet.
De distributiesector
Voor wat betreft de arbeidsproductiviteit als indicator voor marktwerking in de distributiesector kan eenzelfde opmerking gemaakt
worden als hierboven. Voor de prijsvorming verwacht Lever dat liberalisering, door de toegenomen onderhandelingsmacht van
consumenten, leidt tot een prijsdaling. Bij liberalisering van de kleinverbruikersmarkt vanaf 2008 zal het verschil tussen groot- en
kleinverbruikersprijzen dan moeten dalen. Als we deze redenering volgen dan zal het verschil tussen de beide prijzen tot 2008 juist
moeten toenemen. De grootverbruikersmarkt wordt immers geliberaliseerd, terwijl de kleinverbruikersmarkt nog jarenlang gebonden blijft.
De index registreert dan een afname van marktwerking in plaats van een toename. Daarnaast is het verschil tussen beide prijzen mede
afhankelijk van de toezichthouder. Hij stelt immers de (maximum)prijzen vast voor beschermde afnemers.
Omdat de distributie- en productiebedrijven traditioneel gezien genoegen hebben moeten nemen met een bescheiden rendement, kan een
stijging van het rendement tot een acceptabel niveau niet worden aangemerkt als een verslechtering van marktwerking. Dit is echter exact
wat de auteur doet als hij de historische rendementen van de bedrijven vergelijkt met de huidige en toekomstige rendementen.
Momed zal dus nogal wat ruis bevatten. Op grond van kleine veranderingen kan niet zomaar worden bepaald of de mate van
marktwerking juist is toe- of afgenomen. Ten alle tijde zal de ontwikkeling van de achterliggende data in ogenschouw moeten worden
genomen.
Terugkomend op de vraag wat Momed nu eigenlijk meet, lijkt Lever zich vooral te concentreren op de financieel-economische gevolgen
van marktwerking. Punten als betrouwbaarheid van de elektriciteitsvoorziening, het aantal afsluitingen en klantenservice komen in het
geheel niet aan bod. Zo zal volgens Momed de mate van marktwerking stijgen als door een te laag niveau van onderhoud, en dus een
hoger rendement, het aantal storingen stijgt. Hetzelfde geldt voor een toename van het aantal afsluitingen. En wat als in een strenge
winter door bezuinigingen op onderhoud en een daling van de reservecapaciteit de stroomvoorziening gevaar loopt? Zonder deze niet monetaire informatie kan geen volledig beeld van de gevolgen van marktwerking worden verkregen.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)