Ga direct naar de content

Verticale en horizontale integratie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 25 1993

Verticale en horizontals
integratie
Minister Andriessen noemt als belangrijk criterium voor industriebeleid dat dit beleid zich richt op clusters van activiteiten. In dit ver-

band is van belang welke trends waarneembaar zijn op bet terrein
van de horizontale en verticale integratie van ondernemingen.
Uit zijn reactie in ESB van 10 maart
op mijn column over industriebeleid
in ESB van 3 maart blijkt dat ik collega De Jong fout heb geciteerd. Achteraf gezien had ik de tekst van de
betreffende uitzending op moeten
vragen. Excuus hiervoor.
Het is wellicht van belang in te
gaan op de stellingen over verticale
en horizontale integratie die de heer
De Jong aan de orde stelt. Ik heb
niet gezegd dat horizontale integratie
altijd goed is en verticale integratie altijd fout. Wel meen ik dat er een
trend is van verticale desintegratie en
horizontale integratie. Dat er ook horizontale desintegratie voorkomt
blijkt uit het voorbeeld van de opdeling van ICI. De Jong citeert enkele
voorbeelden van verticale integratie.
Er zijn dus zeker bewegingen waarneembaar die tegen de stroom ingaan, desalniettemin is er wel sprake
van een stroom.
Die hoofdstroom is ook goed te
verklaren. De horizontale integratie
komt sterk voort uit het denken in
wereldmarktaandelen enerzijds en
angst voor diversificatie-avonturen
anderzijds, dit laatste bij bedrijven
die hun cash-flow niet meer in eigen
groei kunnen steken en die daarom
concurrenten overnemen. Groei in efficiency lijkt wel eens te worden achtergesteld bij groei in marktaandeel
en het is de vraag of we daar zo blij
mee moeten zijn.
Verticale integratie is in het algemeen nodig in perioden van schaarste aan grond- en hulpstoffen (dit
leidt tot achterwaartse integratie) of
problemen bij de afzet (voorwaartse
integratie). In beide ge.vallen ontstaat
het probleem dat het wel erg toevallig is als de schaalgroottes in de diverse stadia van een keten, even
groot zijn. Men moet dan dus ofwel
op een suboptimale schaalgrootte

ESB 24-3-1993

gaan zitten, ofwel gaan handelen in
produkten die voortkomen uit overof ondercapaciteit. Met dat laatste
gaat men dan concurreren met de eigen leveranciers respectievelijk afnemers, wat geen van beide goed is
voor een eerste plaats bij de aantrekkelijkste leveranciers of afnemers.
Na de tweede wereldoorlog is in
Nederland veel verticale integratie
toegepast. De heer Tromp, oud vicevoorzitter van Philips, vertelde me
eens dat hij in Eindhoven een strokartonfabriek had opgezet omdat je zonder dozen geen radio’s kon verkopen. Na de oliecrisis van 1973
droomde Akzo van een eigen naftakraker. Met het verbeteren van de
handelsmogelijkheden hoeft men gelukkig steeds minder terug te grijpen
op verticale integratie. Met name in
Oost-Europa gaat dit gepaard met
een enorme herstructurering van de
economic. Ik ken een bedrijf dat een
eigen katoenveld heeft tot en met
winkels voor dameskleding en alles
wat er tussen zit. Samengevat: in tijden van schaarste zal er een neiging
zijn de afstemming tussen de schakels van een bedrijfskolom te regelen door middel van planning. In tijden van overvloed zal men daarvoor
het marktmechanisme willen gebruiken.
De Jong haalt een voorbeeld aan
van de computerindustrie en de papierindustrie die voorwaarts integreren. Ik neem aan dat hij daarmee
bedoelt dat zij eigen handels- en distributie-activiteiten opzetten. Ik
meen die trend ook waar te nemen
maar zou dat geen voorwaartse integratie willen noemen; herschikking
van de logistieke keten zou een betere uitdrukking zijn. De vervoersmogelijkheden zijn zoveel ruimer geworden dat men vaak een schakel uit de
keten kan weglaten. Een farmaceu-

tisch bedrijf maakte een jaar geleden
bekend dat het centrale exportmagazijn werd opgeheven. Dit had ingrijpende consequenties voor de voorraden bij de importeurs. Japanse
bedrijven zetten hun logistiek op Europese schaal op en dit levert andere
beelden dan de traditionele keten
van fabrikant-importeur-groothandeldetailhandel. Trouwens, Albert Heyn
is alle vier.
Dit brengt ons echter af van het
thema industriebeleid. De Jong
noemt twee voorwaarden voor een
succesvolle industriepolitiek: sector
en onderneming moeten perspectief
bieden. Met andere woorden: de
overheid moet niet in de staart van
de ‘life cycle’ investeren en ook niet
in zwakke ondernemingen1. En daarnaast: er moeten echte ondernemers
beschikbaar zijn. Met dit alles kan
men het alleen maar eens zijn. Ik zou
er aan toe willen voegen dat een
voorwaarde voor het weer oppakken
van industriebeleid zou moeten zijn
dat aandacht wordt besteed aan de
preventie van ongelukken. In dat verband heb ik gepleit voor een iets andere rol van commissarissen. En ten
slotte blijf ik van mening dat een cluster van hoofdbedrijf met toeleverende satellieten minder kwetsbaar is
dan een bedrijf dat alles ingeslikt
heeft. Grote Amerikaanse bedrijven
als General Motors en IBM hebben te
lang alles zelf willen doen en ze betalen daar nu een hoge prijs voor.
J.G. Wissema
De auteur is directeur van The Wissema
Group in Den Haag.

1. J.G. Wissema, De kunst van strategisch
management, Kluwer, Deventer, 1993. Zie
in het bijzonder hoofdstuk 3, ‘Ondernemingen’.

Auteur