Ga direct naar de content

Bijverdienen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 25 1993

Bijverdienen
Minister Ritzen is op zoek naar een ‘totaalbeleid’,
waarin vastgelegd moet worden wat hoogleraren nu
allemaal wel en niet mogen doen naast hun gewone
werk. Het bijverdienen moet in ieder geval aan banden worden gelegd. Immers, het bijklussen van
hoogleraren zorgt voor veel ‘politick en maatschappelijk onbehagen’.
Toen ik in 1969 wetenschappelijk medewerker
aan de toenmalige NEH was, trof het me dat de medewerkers die aan dissertaties werkten het niet gemakkelijk hadden. Een dissertatie schrijven kost tijd,
en onderzoekstijd kun je niet tegelijkertijd besteden
aan het onderwijs. Al die anderen, die niet de ambitie hadden om te promoveren, besteedden wel hun
voile week aan het onderwijs maar kregen evenveel
betaald als de promovendi, die zich zaten te drukken om ten behoeve van hun eigen carriere aan een
dissertatie te werken. Als promovendus voelde je je
een profiteur en de niet-onderzoekers maakten je
wel duidelijk dat je dat ook eigenlijk was.
Omdat ik zonder schuldgevoelens door het leven
wilde gaan, stelde ik aan mijn hoogleraar voor om
korter te gaan werken. Ik kon dan in mijn eigen tijd
gaan promoveren en kon iedereen recht in de ogen
blijven kijken. Korter werken was echter een probleem en uiteindelijk koos ik voor een radicalere oplossing: ik nam ontslag en vertrok naar de Verenigde
Staten. Dank zij de financiele ondersteuning van een
fellowship kon ik, zonder gewetensbezwaar, in ruim
een jaar tijd daar mijn promotieonderzoek afronden.
In 1969 was de vergoedingsbasis voor wetenschappelijk personeel al even onjuist als nu. Wetenschappers werden en worden net als ambtenaren betaald voor een algemene beschikbaarheid, van 9 tot
5, en dat vijf dagen per week. Ze worden niet alleen
als ambtenaren betaald, ze zijn ook ambtenaren. Of
ze nu wel promoveren, niet promoveren, veel onderwijs geven, weinig onderwijs geven, ‘s avonds doorwerken, ‘s avonds niet doorwerken, het maakt allemaal niets uit. De honorering blijft hetzelfde.
Dit is allemaal zeer onbevredigend, te meer daar
de doelstellingen van de universiteit als instelling
van hoger onderwijs en de doelstellingen van de individuele wetenschapper beslist niet parallel lopen.
Wetenschappers worden betaald om beschikbaar te
zijn voor het geven van onderwijs, maar de wetenschapper die het goed met zijn eigen carriere voorheeft, geeft juist zo min mogelijk onderwijs. Immers,
voor het geven van meer onderwijs wordt hij toch
niet beloond, terwijl het geven van minder onderwijs ruimte schept voor onderzoek en daarmee kans
op promotie dan wel gelegenheid tot het verwerven
van extra inkomsten. Niet dat de wetenschapper per
se tegen het geven van onderwijs is. Hij wil graag
optreden bij allerhande extracurriculaire onderwijsactiviteiten, als die de extra verdiensten brengen die
met het geven van meer gewoon onderwijs niet behaald kunnen worden.

ESB 24-3-1993

Het draait er dus om dat de vergoedingsbasis voor de wetenschapper onjuist is. Hoe kan het beter?
Neem als basis voor de honorering
een vast omschreven hoeveelheid
onderwijs. Zoveel uren per semester, al naar gelang de zwaarte van
het onderwijs en al naar gelang de
zwaarte van de decent. Betaal de
wetenschapper in beginsel voor het
geven van onderwijs gedurende
twee semesters. Dit levert een honorering op die lager zal liggen dan
de huidige, zeg 60 a 70% van het
huidige jaarsalaris. Maar daar staat
tegenover dat de tijdsbelasting ook
minder dan volledig is.
JJ. van Duijn
Vanuit deze basishonorering kan de wetenschapper gaan bijverdienen. Wil hij in managementopleidingen gaan meedraaien voor/ 1.000 per dagdeel?
Prima. Wil hij contractonderzoek voor derden doen?
Ook goed, mits betaald wordt voor het gebruik van
universitaire faciliteiten. Wil hij juist extra onderwijs
geven aan de eigen faculteit, bij voorbeeld gedurende een ‘summer term? Uitstekend. Wil hij in zichzelf
investeren en in zijn eigen tijd een dissertatie schrijven? Voortreffelijk. Wil hij liever meer vrije tijd, omdat er nog zoveel andere dingen in het leven zijn om
van te genieten? Hij gaat zijn gang maar.
Bij deze wijze van honoreren krijgt iedereen de
ruimte om net zo hard te werken als hij of zij wil,
zonder scheve gezichten van andere wetenschappers, zonder hypocriete readies van minder getalenteerde collega’s en zonder klagende studenten, die
nu hun ‘maatschappelijk onbehagen’ in ingezonden
brieven uiten.
Het voordeel van deze beloningswijze is dat het
volstrekt helder is waarvoor de universiteit de wetenschapper betaalt: niet om van 9 tot 5 beschikbaar te
zijn, maar om een precies omschreven hoeveelheid
onderwijs te geven. Daarop moet hij dan ook beoordeeld worden. Het is de eigen verantwoordelijkheid
van de wetenschapper om ervoor te zorgen dat hij
voor een bepaalde onderwijstaak gekwalificeerd is.
Misschien is het daarvoor nodig om zelf onderzoek
op een bepaald terrein gedaan te hebben en gepubliceerd te hebben; misschien ook niet. Laat de markt
maar werken en laat de kandidaten maar naar de te
vergeven leerstoelen dingen.
Het bovenstaande moet minister Ritzen niet
vreemd in de oren klinken. Ten slotte heeft hij zelf
lang genoeg buiten Nederland vertoefd om te weten
dat er betere manieren zijn om het hoger onderwijs
te organiseren dan nu bij ons het geval is. Toch
vrees ik dat alles bij het oude zal blijven. De morele
verontwaardiging over de bijverdienende hoogleraren zal een verstandige, marktgerichte oplossing van
het probleem wel in de weg staan.

Auteur