Ga direct naar de content

Verliesfinanciering

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 9 1981

ECOIMOMISCH STATISTISCHE BERICHTEN

Verliesfmanciering
Uit cijfers die het CBS onlangs naar buiten bracht, bleek
dat de netto winst van op de beurs genoteerde Nederlandse ondernemingen excl. internationals en financiele instellingen in 1980 nog geen f. 500 mln. bedroeg, ongeveerde
helft van het ook al schamele resultaat over 1979. Vooral
industriele ondernemingen haddenin 1980eenslechtjaar.
De totale netto winst daalde in die sector van f. 638 mln. in
1979 tot f. 86 mln. in 1980. Een op dedrie ondernemingen
zat in de rode cijfers. Al met al weinig florissante resultaten in de sector die de voortrekkersrol moet gaan vervullen in het beleid dat gericht is op economisch herstel door
middel van industriele vernieuwing.
De slechte resultaten in 1980 staan niet op zich zelf. Zij
vormen de voortzetting van een trend die al jarenlang ontoereikende resultaten in de Industrie laat zien. Deze
slechte resultaten hebben diepe sporen getrokken in de
balansverhoudingen van industriele beurs-n.v.’s. Het aandeel van het eigen vermogen in het totale vermogen is in de
afgelopen vijftien jaar gehalveerd: van 46% in 1965 tot
22% in 1980. De plaats van het eigen vermogen op de passiefzijde van de balans is ingenomen door een oplopend
aandeel van korte-termijnverplichtingen.
Nu het aankomt op investeringsherstel en industriele
vernieuwing komen de gevolgen van deze ontwikkeling
aan het licht. De uitgeholde eigen-vermogenspositie blijkt
voor een groot aantal industriele ondernemingen een
ernstige belemmering te vormen voor het ondernemen
van nieuwe activiteiten. Niet alleen is het voor veel bedrijven bij de verslechterde balansverhoudingen bijzonder
moeilijk geworden voldoende kapitaal van buitenaf aan te
trekken voor nieuwe projecten, ernstiger nog is het dat
een groot aantal bedrijven niet eens meer nieuwe risico’s
durft aan te gaan omdat hun reserves zozeer zijn uitgehold
dat zij zich eenvoudigweg geen mislukking kunnen permitteren zonder het voortbestaan van de hele onderneming op het spel te zetten. Afgezien van vernieuwing betekent echter in de meeste gevallen evenzeer dat een doodlopende weg is ingeslagen.
Het is bijzonder ernstig als ondernemers zich niet meer
het risico van een mislukking kunnen permitteren. Ondernemen is immers juist het nemen van risico’s. Veel industriele bedrijven — ook die welke als geheel nog met
winst draaien — zitten echter opgezadeld met verliesgevende activiteiten die als een loden last op het gehele
concern drukken. Het is geen uitzondering dat vrijwel het
gehele concernresultaat opgaat aan het opvangen van verliezen die in een of enkele produktgroepen of vestigingen
worden geleden. Terwijl de overheid van koers is veranderd en zoveel mogelijk is afgestapt van steunverlening
aan verliesgevende projecten, vindt intern binnen het bedrijfsleven noodgedwongen op grote schaal verliesfinanciering plaats. De middelen die opgaan aan verliesgevende
activiteiten zijn uiteraard niet meer beschikbaar voor
meer kansrijke aanwendingen. Het spreekt welhaast vanzelf dat, als deze situatie algemeen wordt, de dynamiek in
het bedrijfsleven heel snel verdwijnt. Het is voor ondernemingen van levensbelang dat zij zich tijdig kunnen terugtrekken uit activiteiten die niet rendabel blijken te zijn.

ESB 16-12-1981

Dat het met de winstgevendheid van grote delen van het
Nederlandse bedrijfsleven niet best gesteld is, is bekend.
Sprekend in bedrijfseconomische termen zou men kunnen zeggen dat in de Industrie een vermindering van de
vaste kosten zou moeten plaatsvinden. Er kan geen kapitaal worden vrijgemaakt voor nieuwe activiteiten. Meer
dan vijftig jaar geleden al waarschuwde een van de grondleggers van de bedrijfseconomie, Schmalenbach, tegen het
toenemen van de vaste kosten in de onderneming omdat
die het bedrijf van de ,,freie Wirtschaff’inde ,,gebundene
Wirtschaft” zouden brengen en het van zijn flexibiliteit
beroven. Sindsdien zijn de vaste kosten alleen maar toegenomen. De flexibiliteit van de arbeidskosten is afgenomen door de beperking van de ontslagmogelijkheden,
de kapitaalkosten zijn eveneens vaster geworden doorde
relatieve toename van het vreemde vermogen, dat vaste
rentelasten draagt. In de meeste gevallen zijn er ook
zwaardere overhead- en organisatiekosten, die worden
gekenmerkt door een geringe flexibiliteit, op de onderneming gaan drukken. Als gevolg daarvan zijn de mogelijkheden van de onderneming om zich aan een afzetdaling
aan te passen sterk beperkt. In de stagnatie komen de problemen snel aan het licht.
Natuurlijk wordt er in het bedrijfsleven naar wegen gezocht om toch een zekere flexibiliteit te behouden. Het
werken met uitzendkrachten en onderaannemers is daarvan een voorbeeld. Ook worden toeleveringsbedrijven ingeschakeld waarop het risico van afzetdaling kan worden
afgewenteld. De laatste jaren is ook het huren van gebouwen en produktiemiddelen (leasing) steeds meer in
zwanggekomen. In toenemende mate probeert men zware
organisatievormen te vermijden. Maar in de meeste gevallen ziet men zich toch voor buitengewoon hoge kosten geplaatst wanneer verliezen een reorganisatie noodzakelijk
maken. Een bijzonder probleem is dat het personeel niet
kan worden ontslagen. Er is alles te zeggen voor ontslagbescherming van werknemers, maar voor het al te krampachtig vasthouden van oude banen moet wel een prijs
worden betaald: er komen geen nieuwe banen meer tot
stand. Nadat AKZO tien jaar lang vergeefs geprobeerd
heeft om de ENKA-vestiging in Breda te sluiten, is onlangs toch overeenstemming bereikt over de definitieve
sluiting volgend jaar. Men kan zich afvragen of dit uitstel
van executie alle economische en sociale kosten waard is
geweest.
Schumpeters omschrijving van ondernemen als ,,creative destruction” blijkt maar al te juist. Bij een onvoldoende bereidheid om de afbraak van verouderde en
verliesgevende activiteiten te aanvaarden komt er ook niet
veel nieuws van de grond. Nu tal van ondernemingen vanwege hun uitgeholde eigen-vermogenspositie niet meer
bereid of in staat zijn noodzakelijke risico’s te nemen, komen de problemen duidelijk aan het licht. Wil het industrieel reveil kans maken, dan is het niet voldoende dat
de opbrengsten van het slagen (de rendementen) worden
verhoogd. Ook de kosten van het mislukken moeten dalen.
L. van der Geest

1233

Auteur