Van plan naar markt
Om de economische achterstand ten gevolge van
veertig jaar planeconomie ongedaan te maken, hebben
de meeste Oosteuropese landen nu al hun hoop gevestigd op de vrije markt. De Polen hebben zich onderworpen aan een radicaal hervormingsprogramma dat een
eind moet maken aan de hyperinflatie en binnen een
jaar een economische, juridische en institutionele basis
moet leggen voor een vrije-markteconomie. In Hongarije worden na jaren van halfslachtige liberalisaties nu
verdergaande maatregelen getroffen om de bureaucratie te doorbreken en de staatsmonopolies te ontmantelen. De Oostduitsers hebben hun economische lot zonder veel omhaal in handen van hun kapitalistische breeders gelegd. In Tsjechoslowakije zullen na de verkiezingen in juni ongetwijfeld ook kapitalistische hervormingen worden doorgevoerd. En ook in de Sovjetunie schijnen Gorbatsjov en zijn adviseurs koortsachtig te werken
aan een pakket radicale economische hervormingen dat
in de zomer naar buiten zal worden gebracht om de
economische perestrojka te redden.
Met is duidelijk dat het omzetten van een centraal
geleide planeconomie in een gedecentraliseerde markteconomie een economische krachttoer is zonder weerga. Er is nauwelijks kennis voorhanden hoe een dergelijkproces moet worden aangepakt. In veel landen is wel
ervaring opgedaan met het vrijlaten van prijzen op specifieke markten, het ontmantelen van staatsmonopolies
of het bevorderen van ondernemingsgewijze produktie,
maar dan waren er meestal al markten in rudimentaire
vorm aanwezig. In Oost-Europa moet de vrije-markteconomie nog van de grand af worden opgebouwd. Ook de
ervaringen in Hongarije, dat al twintig jaar experimenteert met economische liberalisatie, zijn maar beperkt
bruikbaar. De centrale planning is daar weliswaar verdwenen, maar zij is vervangen door een vorm van
indirecte bureaucratische controle waardoor er van een
vrije-marktwerking geen sprake is. Er zijn ook nog maar
weinig particuliere ondernemingen, het merendeel is
staatseigendom. De Hongaarse ervaring leert vooral
hoe moeilijk het is om in een niet-marktconforme omgeving efficiente ondernemingen van de grand te krijgen.
Voor het goed functioneren van een markteconomie
moet ten minste aan zes voorwaarden zijn voldaan. In
de eerste plaats moet er een samenhangend stelsel van
marktruimende prijzen worden opgezet. De moeilijkheid
daarbij is dat restricties op de ene markt – b.v. investeringscontroles, kapitaalrestricties, ontslagverboden of
voedselsubsidies – doorwerken naar andere markten
en daar een efficiente allocatie frustreren. Het is daarom
niet mogelijk om gedeeltelijk voor de vrije markt te
kiezen of stapsgewijs markt voor markt te liberaliseren.
Er moet totaal worden omgeschakeld, of niet. Voor de
binnenlandse economie betekent zo’n transformatie
een geweldige economische schok. Alle prijzen veranderen, alle zekerheden verdwijnen. Om de economie
internationaal concurrerend te maken en de buitenlandse handel te bevorderen moet tevens de wisselkoers
convertibel worden gemaakt. Ditvereist in het algemeen
een drastische devaluatie van de munt, dat wil zeggen
een sterke relatieve verarming ten opzichte van het
buitenland.
Een markteconomie functioneert niet als er op microniveau geen prikkels zijn voor ondernemend gedrag.
Daarom moet de vorming van particulier bezit worden
toegestaan, ja zelfs aangemoedigd. Verschillen in
schaarste moeten in beloningsverschillen tot uitdrukking komen en dat moet ook maatschappelijk worden
ESB 11/18-4-1990
aanvaard. Dit betekent in feite een omkering van de
gevestigde normen op het gebied van de inkomensverdeling. Een soort sociale revolutie.
Daarnaast kan een markteconomie alleen maar floreren als aan een groot aantal institutionele voorwaarden is
voldaan. Er moet een adequaat ondernemingsrecht zijn,
een personen- en handelsrecht en er moeten garanties
worden geschapen voor de nakoming van dat recht. Er
moet een kadaster, een ijkwezen en een octrooibescherming zijn. Er moeten voorzieningen en instanties zijn om
handelsgeschillen te beslechten, risico’s te verzekeren en
om een betrouwbaar betalingsverkeer te garanderen. In
de meeste Oosteuropese economieen die nu voor de
markt hebben gekozen, moet een dergelijke institutionele
infrastructuur nog vrijwel van de grand af worden opgebouwd. Dat zal jaren kosten.
Een succesvolle markteconomie vereist ook een stabiel macro-economisch klimaat. Daarvoor is strikte monetaire en budgettaire discipline nodig. Als het begrotingstekort en de geldhoeveelheid niet in de hand worden
gehouden, schiet de inflatie omhoog totdat de overheid
uiteindelijk gedwongen wordt weer in de prijzen in te
grijpen. In vrijwel elk Zuidamerikaans land is men er
inmiddels door ervaring achter gekomen dat zonder een
strikt macro-economisch beleid elke poging tot economische hervorming door gierende inflatie wordt achterhaald.
Geen moderne economie kan voorts zonder collectieve voorzieningen die de voorwaarden scheppen voor
een efficiente produktie en een maatschappelijk acceptabele verdeling van de welvaart. Het gaat daarbij om
zaken als onderwijs, infrastructuur, huisvesting, sociale
voorzieningen en een schoon milieu. Meestal speeltde
overheid een cruciale rol bij het beschikbaar stellen van
die collectieve voorzieningen. De ervaringen in OostEuropa met communistische regimes hebben de staat
echter in zo’n kwaad daglicht gesteld dat men thans lijkt
door te slaan naar een ongeremde adoratie voor de vrije
markt. Door schade en schande wijs geworden heeft
men in alle westerse democratieen juist aanzienlijke
beperkingen op de vrije-marktwerking aangebracht. Het
is voor een houdbare economische ontwikkeling in
Oost-Europa van groot belang dat men ook daar een
zeker evenwicht tussen vrije markt en overheidsinterventie weet te vinden.
Ten slotte vereist de economische transformatie een
voldoende mate van politieke stabiliteit. Ongetwijfeld zullen de ingrijpende maatschappelijke veranderingen heftige readies oproepen. Als dat leidt tot te veel politieke
instabiliteit is er weinig kans dat de economische hervormingen tot een succes kunnen worden gemaakt. Gezien
de omvang van de noodzakelijke veranderingen mogen
er op korte termijn geen al te hoge verwachtingen worden
gekoesterd. De kans is zelfs groot dat de overstap naar
een vrije-markteconomie in eerste instantie met meer
werkloosheid en een verslechtering van de levensstandaard gepaard gaat. Hoe groot zal het geduld van de
bevolking in de verschillende Oosteuropese landen zijn
als resultaten lijken uit te blijven?
In dit nummer van ESB worden de dilemma’s waarmee de afzonderlijke Oosteuropese landen worstelen
om hun achteropgeraakte economieen te moderniseren, verder toegelicht. Als men de gigantische taak
overziet waarvoor de leiders van deze landen en hun
bevolking staan, kan men hen slechts kracht en wijsheid
toewensen om hun opdracht te volbrengen. Dat zij
slagen is in ons aller belang.
L. van der Geest
333