Ga direct naar de content

Vakidiotie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 2 1993

Vdkidiotie
De staathuishoudkunde heeft deze eeuw twee revoluties doorgemaakt, die van Pareto en Popper. De Paretiaanse revolutie bracht de klassieke politieke economic ten val, met een verbod op nutsvergelijking in de
‘calculation of happiness’. Om geen nut te hoeven
vergelijken heeft het vak zich sedertdien teruggetrokken op het bastion van de allocatie, waar we ons
vastklampen aan rationaliteit, eigenbelang en algemeen evenwicht als referentiekaders. Zo’n vernauwd
blikveld leidt uiteindelijk tot een immuniserende verwijdering van de werkelijkheid, zoals bij voorbeeld
in het leerstuk van de rationale verwachtingen. In de
beste traditie van de ‘high fashion’ is daarmee veel relevantie opgeofferd aan elegantie.
Nog nauwelijks bekomen van de Paretiaanse revolutie vielen we vervolgens voor de Popperiaanse,
met zijn strenge eis dat beweringen weerlegbaar moeten zijn om wetenschappelijke status te verwerven.
Bewijsbaar is niet nodig, maar wel vatbaarheid voor
weerlegging door empirische toetsing. Dat streven
heeft veel moois opgeleverd aan econometrische toetsingsmethodes. De meer complexe paradigma’s van
de macro-economic blijken evenwel niet weerlegbaar, want paradigma’s zijn, per definitie, combinaties van empirische inzichten en ideologieen of geloofsartikelen. In zijn Spelregels voor economen geeft
Klant een prachtig voorbeeld van waar het hier om
gaat: “Met citroen en heet water geneest griep” is een
weerlegbare redenering. Voeg een metafysisch element toe, en de weerlegbaarheid is zoek: “met citroen, heet water en Gods hulp geneest griep”. Ge166ft u dat? Mooi; dan hoeft u het van mij ook niet
hard te maken.
Zeker, de moderne economic toont zich een
meester door haar beperkingen te kennen. Waar het
mij evenwel om gaat is dat die beperkingen zo nutteloos zijn. Want nutsvergelijkingen zijn op zichzelf
niet onmogelijk, al zijn ze onweerlegbaar. Meer in
het algemeen varieert de weerlegbaarheid van economische beweringen met de gevoeligheid van de onderzochte relatie voor de voorspelbaarheid en het
metafysische element van het menselijk gedrag. Natuurlijk is nutsvergelijking mogelijk. We doen het iedere dag: “doe dat even; voor jou is dat een geringe
moeite”. Spreek dat maar eens tegen, als je weet —
nee dat niet – als je voelt (gelooft) dat die ander daar
een punt heeft. Nutsvergelijking is dus geen kwestie
van weten, maar van (in)voelen. Mag het daarom
niet, in de economie? Geen wonder dat anderen ons
als barbaren zien! Economie is geen exacte wetenschap, en moet dat ook niet willen zijn, want mensen ‘
zijn geen exacte wezens. Het is nuttig om naar weerlegbaarheid te streven, ja, in die gevallen waarin nutsvergelijkingen of individuele verschillen in gedrag er
niet toe doen, zoals bij de econometrische bepaling
van een vraagelasticiteit. Maar waar die verschillen er
wel toe doen, moeten we ons beperken tot een “ifthen’ methodiek: als dit en dat de relevante voorkeu-

ESB 1-12-1993

ren/normen/geloofsartikelen zijn,
dan zijn zus en zo de optics. Als
mensen hun verwachtingen rationed vormen, dan wordt de theorie
daaromtrent alsnog relevant.
Wie zo redeneert kan zich met
Amartya Sen afvragen waarom economen de mens modelleren als een
‘rational fool’, die alleen met zijn eigenbelang bezig is. Binnen de gezichtskring van een psychologisch
georienteerde economische analyse
zijn ook meer levensechte hypothesen denkbaar: dat mensen maar
wat aanrommelen, en althans gedeeltelijk gemotiveerd worden door
altruiisme, plichtsbesef of ‘aardig gevonden willen worden’. Evenmin is er reden waarom
de ervaring van economen met het identificeren van
voorkeuren voor goederen en diensten niet gebruikt
zou kunnen worden voor het achterhalen van de normen en waarden die in de gemeenschap opgeld
doen, in een economische politicologie. Sterker nog,
de economische sociologie kan de handreiking doen
dat Value learning’ niet beperkt is tot ‘mores leren’
aan de ingang van een handelingsperspectief. Het is
evenzeer de resultante van een (wijziging in een) produktieproces: wie de conducteur van de tram haalt
moet niet verbaasd zijn dat het rijden zwarter en
zwarter wordt, en bij de introductie van een regulerende milieuheffing gaat het niet om de opbrengst,
maar om de Verinnerlijking’ van een tot dan toe buiten onze afwegingen gebleven milieuwaarde. Zo zijn
we weer terug bij Adam Smith, de grootvader van de
sociale wetenschap, die zocht naar het verband tussen morele waarden als inzet en economische waarden als uitkomst van produktie- en consumptieprocessen; het verband tussen ‘moral sentiment’ en
Value’. Wie dit soort verbanden onderkent, begrijpt
waarom Hirschleifer de economie ziet als de grammatica waarop de sociale wetenschappen zich kunnen
verenigen.
Het antwoord op de uitdagingen van Pareto en
Popper is dat we de door de vijanden van het economenvolk bedachte homo economicus voor altijd moeten begraven. We moeten het hele mensbeeld betrekken in de analyse van het omgaan met schaarse
middelen. Wij zijn geen barbaren, wij zijn “the trustees, not of civilisation, but of the possibility of civilisation”, zoals Lord Keynes het beschijdel uitdrukte bij
zijn afscheid als hoofdredacteur van The Economic
Journal. Met leermeesters als Smith, Keynes, Klant,
Sen en Hirschleifer moeten we onze methodes niet laten vernauwen tot naaperij van de natuurkunde of
bezigheidstherapie voor wiskundigen. We moeten
ons als vakidioten gewoon lekker breed maken binnen de sociale wetenschappen. Weerleg dat maar
eens.

DJ. Wolfson

Auteur