Ga direct naar de content

Maastricht: dak zonder huis?

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 2 1993

Maastricht: dak zander huis?
De preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor
de Staathuishoudkunde (KVS) gaan dit jaar over
vraagstukken die in het Verdrag van Maastricht onderbelicht zijn gebleven1. Volgens de inleiders lijkt
Maastricht op een dak zonder huis. De nadruk op
monetaire convergentie is niet alleen gedoemd te
falen, maar zelfs riskant voor de voortgang van het
Europese eenwordingsproces. De eerste vijf preadviezen behandelen het migratiebeleid, het sociale
beleid, het milieubeleid, het media- en informatiebeleid en het mededingingsbeleid. Het zesde, overkoepelende preadvies plaatst de verworvenheden
van Maastricht in een federaal perspectief.
Pelkmans analyseert in hoeverre het doelmatig is
dat de Europese Unie federale trekken vertoont. Hieruit komt naar voren dat Maastricht terecht federale
principes hanteert waar het gaat om de centralisatie
van het monetaire beleid, het bijdragen aan de ontwikkeling van achtergebleven regie’s, en de regulering van de interne markt volgens de uitgangspunten
van vrij verkeer, subsidiariteit, wederzijdse erkenning
en harmonisatie op minimumniveau. Daarentegen
blijven federale doelmatigheidswinsten achterwege
op het gebied van belastingheffing, sociaal beleid, de
interne arbeidsmarkt, en het opvangen van landenspecifleke schokken.
Vanwege deze asymmetrie sluit Pelkmans niet uit
dat de (federale) monetaire unie instabiel zal blijken
te zijn. In de EMU hebben individuele lidstaten geen
speelruimte meer om via monetair of begrotingsbeleid de aanpassingskosten van conjuncturele of structurele schokken te verminderen, terwijl deze ruimte
ook op gemeenschappelijk niveau ontbreekt. Dit
gemis kan worden ondervangen door de monetaire
unie alsnog van een sociale tegenhanger te voorzien,
bestaande uit gemeenschappelijke bijdragen in de
aanpassingskosten van getroffen lidstaten (federale
stabilisatoren) en een vrije interne arbeidsmarkt. In
feite vereist dit een sociale unie. De werking van federale stabilisatoren berust immers op compenserende centrale bijdragen in de hogere kosten van sociale
zekerheid (c.q. op lagere afdrachten van getroffen
lidstaten aan het centrum), terwijl een interne arbeidsmarkt niet mogelijk is zonder een vergaande harmonisering van de regulering van nationale arbeidsmarkten, inclusief de daarmee verbonden toegang tot
nationale sociale-zekerheidsstelsels, woningmarkten
en gezondheidszorg.
Een aanzet tot de gewenste sociale unie wordt
gegeven in het preadvies van Muysken en De Neubourg. Uitgangspunt is een pragmatische stap-voorstap benadering. Zo zou het Europese sociale beleid
zich moeten concentreren op de sociale grondrechten, de belangrijkste arbeidsvoorwaarden en de
harmonisering van de sociale zekerheid. Gezien de
grote verscheidenheid van de rechten, plichten en
bevoegdheden van de sociale partners, dienen de
arbeidsverhoudingen aan de lidstaten overgelaten te

ESB 1-12-1993

worden. Ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden
dient het beleid zich te richten op Europese minimumnormen, die per lidstaat kunnen worden gecorrigeerd voor produktiviteits- en ontwikkelingsverschillen. Daarbij is het de bedoeling dat met elk
land dat niet aan een (gecorrigeerd) minimum voldoet, een tijdspad voor harmonisatie wordt afgesproken. Op het terrein van de sociale zekerheid wordt
gedacht aan een niet bindend voorstel van de Europese Commissie voor de reorganisatie van de sociale
stelsels in de lidstaten. Naarmate meer lidstaten
(delen van) dit voorstel overnemen, zal de gewenste
harmonisatie van de sociale-zekerheidsstelsels vanzelf dichterbij komen.
Ook bij Muysken en De Neubourg is sociale integratie een noodzakelijk complement van de monetaire unie. In tegenstelling tot bij Pelkmans geven echter niet doelmatigheidsoverwegingen de doorslag
(interne arbeidsmarkt en federale stabilisatoren),
maar rechtvaardigheidsoverwegingen als het voorkomen van sociale dumping, het behoud van het Europese ‘sociale kapitalisme’ en het beperken van welvaartsverschillen. Het voordeel van deze benadering
is dat deze een pragmatische afweging mogelijk
maakt tussen het haalbare en het wenselijke. Het nadeel is dat een ‘haalbare’ sociale unie het zonder de
voordelen van een flexibele, interne arbeidsmarkt zal
moeten stellen. Maar dit is wellicht minder erg dan
het lijkt, want deze voordelen worden in het preadvies van Molle gerelativeerd. Molle (migratiebeleid)
constateert dat er tussen 1973 en 1990 ondanks toenemende integratie sprake is geweest van afnemende
interne migratiestromen. Hij schrijft dit toe aan de
groei van de lokale vraag naar arbeid in de traditionele emigratielanden Spanje, Portugal en Griekenland
als gevolg van de opening van de EG-markt voor
hun industrieprodukten. Een en ander impliceert dat
toenemende integratie de meerwaarde van een voiledig ge’integreerde interne arbeidsmarkt vermindert.
Als deze paradox geldig is, dan ligt het niet voor de
hand om de voor een interne arbeidsmarkt noodzakelijke sociale unie geforceerd na te streven.
Deze nuancering neemt niet weg dat het monetaire accent in het Verdrag van Maastricht inderdaad
risico’s oplevert voor de voortgang van het Europese
integratieproces. De oplossing van het probleem ligt
echter niet in het terugdraaien van de monetaire
unie, maar in het heroverwegen van de talloze nationale regelingen op sociaal gebied ten gunste van een
beter doordacht Europees alternatief. In die zin is het
juist de kracht van Maastricht dat het een voorschot
heeft durven nemen op wat nog komen moet.
A.R.G J. Zwiers
1. Preadviezen van de Koninklijke Vereniging voor de
Staathuishoudkunde, Maastricht 1991 kritisch bescbouwd,
Lemma, Utrecht, 1993, 172 biz.

Auteur

Categorieën