Ga direct naar de content

Uitstroompremies: alleen maar een leuk extraatje?

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: juni 1 2001

Uitstroompremies: alleen maar een leuk extraatje?
Aute ur(s ):
Koning, P.W.C. (auteur)
De auteur is werkzaam b ij het CPB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4312, pagina 477, 1 juni 2001 (datum)
Rubrie k :
Beleid w ereldw ijd
Tre fw oord(e n):
arbeidsparticipatie

Hoe de armoedeval te bestrijden? Verhoging van de arbeidskorting kan een probaat middel zijn, maar is kostbaar. De arbeidskorting
komt immers ten goede aan alle werkenden, en voor het merendeel hiervan is de armoedeval niet relevant. De oplossing lijkt voor de
hand te liggen: richt financiële prikkels specifiek op werklozen die een baan weten te bemachtigen. Een goede gedachte?
Volgens het kabinet wel. Met ingang van dit jaar maken uitstroompremies deel uit van het activeringsbeleid; werklozen die langer dan
een jaar een bijstandsuitkering hebben ontvangen en een reguliere baan aanvaarden, hebben recht op een fiscaal onbelast bedrag van
maximaal Æ’ 4000. Dit bedrag wordt uitgekeerd in vier tranches van Æ’ 1000, ieder na een half jaar dienstverband. Dit ter bevordering van de
duurzaamheid van gevonden banen. Voorheen werden in sommige Nederlandse gemeenten en onder variërende voorwaarden ook al
uitstroompremies uitgekeerd. Deze premies zullen nu geleidelijk aan verdwijnen. Tegelijkertijd gaan er stemmen op de landelijke regeling
te verbreden tot andere uitkeringsgroepen, zoals de WAO en de WW, en naar herintreders.
Willen uitstroompremies een activerend effect hebben, dan is goede voorlichting een eerste vereiste. De ervaringen met gemeentelijke
premies zijn wat dat betreft niet erg hoopgevend: vaak werden cliënten niet of pas na aanvaarding van een baan op de hoogte gesteld
van het bestaan van uitstroompremies en werd de aanvraagprocedure als lastig ervaren 1.
Het is mede daarom niet eenvoudig het potentiële activeringseffect van uitstroompremies vast te stellen. Ook de nieuwe, landelijke
regeling biedt hiertoe nauwelijks aangrijpingspunten: de uitstroompremies hebben immers een uniform karakter, zodat het moeilijk is over
controlegroepen te beschikken van werklozen die (nog) geen recht hebben op premies. In principe zou onderzocht kunnen worden of de
baanvindkans toeneemt vanaf het moment dat men recht heeft op een premie (dus na één jaar), maar het risico van overschatting is dan
niet ondenkbaar: met het vooruitzicht dat banen in een later stadium een premie opleveren, kunnen werklozen tijdelijk hun
zoekinspanningen verminderen. Dit uitsteleffect zou ten onrechte als (positief) activeringseffect worden aangemerkt.
Willen we toch iets weten over de activerende werking van premies, dan rest niet veel anders dan over de grens te kijken. Zo beschikt
het VK over de Job Grant, een regeling vergelijkbaar met de Nederlandse uitstroompremies. Deze regeling is echter niet voorafgegaan
door verkennende experimenten, zodat ook hier niet bekend is of ze activerend werken of niet. Dit is wel het geval geweest in de VS, waar
in de tweede helft van de jaren tachtig zogenaamde bonusexperimenten zijn uitgevoerd 2. Hierin kregen sommige werklozen geheel
willekeurig – namelijk op basis van hun sociale zekerheidsnummer (even of oneven) – het recht op een eenmalige premie in het
vooruitzicht gesteld, wanneer binnen een ‘kwalificatieperiode’ een baan werd gevonden. In het eerste experiment in Illinois was die premie
ongeveer gelijk aan de gemiddelde werkloosheidsuitkering ($ 500) en bedroeg de kwalificatieperiode elf weken. De resultaten hiervan
waren zeer bemoedigend: de premiekosten werden meer dan terugverdiend door verkorting van de gemiddelde uitkeringsduur. De hierop
volgende drie experimenten gaven echter een veel somberder beeld: premies leidden nog wel tot activering, maar bleken niet altijd
kosten-efficiënt, en – vooral bij toepassing op grotere schaal – gevoelig voor een aantal onbedoelde, kwalijke gedragseffecten. Met het
(mogelijke) vooruitzicht op een premie zouden meer werklozen een uitkering aanvragen, of zouden baanwisselaars met opzet een korte
periode van werkloosheid inlassen. Deze bedenkingen hebben ertoe geleid dat uitstroompremies in de VS buiten beeld zijn geraakt.
Sindsdien heeft de nadruk vooral gelegen op verhoging en verbreding van de Earned Income Tax Credit, die onafhankelijk is van de
vraag of men werkloos is geweest.
De lering die uit de Amerikaanse bonusexperimenten getrokken kan worden, is dat uitstroompremies een recept met bijwerkingen zijn.
Aangezien uitstroompremies in Nederland alleen gericht zijn op langdurig werklozen zullen deze bijwerkingen hier wellicht geringer zijn.
Tegelijkertijd zullen ook de kosten van de regeling lager zijn. Langdurig werklozen hebben immers een relatief geringe kans op uitstroom.
Desalniettemin blijft onduidelijk, in hoeverre de uitstroompremies voldoende activerend werken om kosten-effectief te zijn. Anders
gesteld: in hoeverre zijn landurig werklozen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt – en veelal met een de facto ontheffing tot
solliciteren – financieel te prikkelen? Voor het antwoord op deze vraag hadden pilots of experimentele analyses uitkomst kunnen bieden.
Zolang die ontbreken kan alleen met zekerheid worden gesteld dat premies niet meer dan een ‘leuk extraatje’ zijn.

1 Zie S. Bunt et al, Activeringsinstrumenten in de Bijstandwet – deelrapport Premies en vrijlatingen, Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid, VUGA, Den Haag, 1999.

2 Zie B.D. Meyer, Lessons from the US unemployment insurance experiments, Journal of Economic Literature , 1995, blz. 99-131.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)

Auteurs