Uit met de pret
Aute ur(s ):
Oxenaar, O. (auteur)
De auteur is onafhankelijk grafisch ontwerper. Hij ontwierp tussen 1966 en 1990 de Nederlandse bankb iljetten.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4340, pagina 1000, 21 december 2001 (datum)
Rubrie k :
Terugblik
Tre fw oord(e n):
ontw erp
Dit kunt u nog nét in de tegenwoordige tijd lezen: als u uw beurs opent (en er zit Nederlands papiergeld in) dan kijkt iemand u aan… U
kent die biljetten, ze hebben een ‘gezicht’, mijn gezicht (sinds 1966) en dat van mijn opvolger Jaap Drupsteen (sinds 1990). Niet
letterlijk natuurlijk, maar toch. Ze zijn door hun vormgeving herkenbaar als een soort familielid; ze vertegenwoordigen iets wat u
vertrouwt en wat u vertrouwd is.
Toen de Nederlandsche Bank mij verzocht eerst één (de toen nieuwe coupure van vijf gulden) en daaropvolgend een complete serie van
vijf bankbiljetten te ontwerpen, was dat een unicum. Bankbiljetten werden en worden per traditie in het diepste geheim en onder het
argwanend oog der presidenten door employés van de centrale banken en hun drukkerijen in elkaar geknutseld. Het was de eerste keer in
de geschiedenis dat bewust voor een onafhankelijke grafische ontwerper werd gekozen als partner in de drie-eenheid van opdrachtgever,
ontwerper en drukker.
Negen biljetten heb ik op deze basis ontworpen en begeleid. Er ontrolden zich fascinerende jaren waarin ik, als eerste buitenstaander,
volledig werd ingevoerd in een universum van geheimen. Opwindende jaren, gemiddeld zo’n drie per biljet, vol ontdekkingen, zware
bewaking en plezier, bijvoorbeeld om door die bewaking heen te breken en kleine persoonlijke geheimen aan de ontwerpen toe te voegen.
Het was een waar genoegen om te ervaren dat, na een onwennige en moeizame start, er onder het welwillend oog van de bankpresident
een levendige en inspirerende samenwerking ontstond tussen alle betrokkenen. Dat zijn er nogal wat: de specialisten van dnb, de hoog-,
diep- en vlakdrukkers van de firma
Joh. Enschedé en Zoonen te Haarlem, de perceptuele onderzoekers, de papiermakers, de automaten-makers, de pigmentmakers, de
watermerkmakers, de namakers (ja, ook officiële vervalsers!), de laboratoria, enzovoort. Discussies, experimenten, werkgroepen; maar één
dirigent en eindverantwoordelijke voor wat de vormgeving betreft, volledig onafhankelijk en geaccepteerd door alle partijen. Het lijkt
vanzelfsprekend, maar het was een concept dat, behoudens later in Zwitserland, nergens anders is ontwikkeld. Een economisch efficiënte
constructie die tot de technische modernste, best beveiligde en in veler ogen de mooiste biljetten op deze aardbol heeft geleid.
Mijn uitgangspunten waren de volgende. Allereerst praktisch in gebruik, dag en nacht, voor iedereen, makkelijk op te bergen en
voorbereid op automatisering. De ‘voeltekens’ waren bijvoorbeeld een wereldprimeur. Ten tweede optimaal ontwerp voor massale
productie. Van het tien guldenbiljet, Frans Hals, zijn sinds 1968 miljarden exemplaren gedrukt. De laatste exact hetzelfde als de eerste!
Ten derde maximale drempels tegen namaak en vervalsing. Het vertrouwen in de waarde van datgene wat je in je hand hebt, is een sine
qua non in het chartale geldverkeer. Ten vierde: met inbegrip van alle technische en psychologische randvoorwaarden (tezamen een flink
telefoonboek dik!) een Oxenaar-ontwerp maken.
Toen ik vroeg in de jaren zeventig volledige vrijheid in de keuze van onderwerpen kreeg en de oude schelm Michiel de Ruyter kon
veranderen in een watersnip – uiteindelijk hadden ze toch veel gemeenschappelijks – bleek na uitvoerig publieksonderzoek dat deze
kwetsbare vogel snel zeer populair was. Het is belangrijk als de gebruiker ‘iets heeft’ met zijn bankbiljetten. Men kijkt nauwkeuriger en
onthoudt beter hoe het er uit moet zien. Dat levert beveiligingsvoordelen op die moeilijk becijferbaar zijn, maar je zou toch al gauw in de
honderden miljoenen guldens kunnen denken. Hetzelfde gold in toenemende mate voor de zonnebloem en de vuurtoren. Uit reacties kon
ik opmaken hoezeer de biljetten een gewaardeerd deel van het dagelijks leven waren geworden en juist door hun vormgeving ook als een
markant visitekaartje van Nederland werden gezien. Daar heb ik als ontwerper geen enkele wezenlijke concessie voor hoeven doen.
Het is niet een op zichzelf staand verhaal. Gedurende de twintigste eeuw is in Nederland een bijzonder klimaat ontstaan waarin de
overheid als opdrachtgever kunst en vormgeving steeds meer au serieux is gaan nemen als een belangrijke factor in het maatschappelijk
verkeer. Staatsbedrijven als de ns, het Sdu-bedrijf, maar vooral de PTT, met het eminente directielid Jean François van Royen als
inspirator, hebben hierbij een belangrijke rol gespeeld. Ook DNB toonde al vroeg een geïnteresseerd en verlicht oog voor moderne
kunstenaars en eigentijdse vormgeving. Er ontstond een klimaat waarin ruimte was voor opdrachtgevers die zowel het ideële als het
economische belang inzagen van kunst en vormgeving als onderdeel van hun bedrijfsbeleid. Dit stukje is dan ook eerder een ode aan de
opdrachtgevers dan aan de ontwerpers.
En nu is het uit met de pret. Voor mij is dit minder erg dan voor Drupsteen. Ik heb 35 jaar pret gehad en werd door een voortreffelijk
ontwerper met interessante ontwerpen opgevolgd, maar hij moest halverwege ophouden voor een vlak en saai eurobiljet dat u door zijn
gebrek aan persoonlijkheid niet kan aankijken. Een gemiste kans voor Europa met zijn rijk arsenaal van ‘s werelds beste grafische
ontwerpers.
Maar er was op het beslissende moment ook nog geen Centrale Europese Bank. Nu wel. Dus wie weet, volgende keer?
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)