Economisch denken in dichtvorm
Over deze blogreeks
De meeste mensen kennen Jan Tinbergen als ‘s lands grootste econoom. Maar Tinbergen staat in een traditie van voorgangers die hebben bijgedragen aan het denken over schaarste, prijzen en markten. Wie waren zij? En wat was hun bijdrage aan de economie in Nederland? In deze serie maakt Bert Tieben een serie portretten van Nederlandse grootheden uit het verleden die zijn weggezakt uit het collectieve geheugen.
In deze serie verschijnen:
• Dirk Graswinckel (1600–1666)
• Pieter de la Court (1618–1685)
• Onno Zwier van Haren (1713–1779)
• Elie Luzac (1723–1796)
• Gijsbert Karel van Hogendorp (1762–1834)
• Hendrik Willem Tydeman (1787–1863)
Bert Tieben
Bert Tieben studeerde algemene economie in Groningen en promoveerde in 2009 aan de Vrije Universiteit op het proefschrift The Concept of Equilibrium in Different Economic Traditions. Op dit moment is hij als methodoloog werkzaam bij SEO Economisch Onderzoek. Daarnaast is Tieben redactielid van TPEDigitaal en docent aan het Amsterdam University College.
Onno Zwier van Haren was een van de beste dichters van de 18e eeuw. Met zijn gedichten over de koophandel was hij ook van belang voor de ontwikkeling van het economische denken. Ze laten zien dat handel niet alleen economisch voordeel brengt, maar ook beschaving en verbroedering tussen volken.
Kunnen economen dichten? Ik ken alleen het voorbeeld van Stephen Ziliak met zijn Haiku’s over metaforen zoals de onzichtbare hand.
Het is jammer dat niet meer beroepsgenoten de dichtpen ter hand nemen. Dichters hebben al sinds eeuwen belangstelling voor economische problematiek. Neem Joost van den Vondel met zijn beroemde gedichten over de beurs in Amsterdam. Wie kent niet de regels “De winst verandert met den wind. D’een mist hetgeen de ander vindt.”?
Het doel van deze poëtische lofzangen was steevast om de koopman een morele spiegel voor te houden. Zonder deugdzaamheid, geen handel omdat een ongeremd winstbejag alles zou verstieren. De Republiek was in de zeventiende eeuw een beroemde handelsnatie, maar wel eentje waar de dominee leidend was.
De achttiende eeuw liet echter een kentering zien. De handel werd een studieobject en het economische belang bleek de moraal ook positief te kunnen beïnvloeden. Het is deze omslag in het economische denken waar Onno Zwier van Haren een bijdrage aan heeft geleverd. Dit gebeurde niet in een geleerd boek over economie, want als academische discipline bestond dit vakgebied nog niet. Het economische denken werd bevorderd via andere kanalen zoals pamfletten, tijdschriften, kranten en dus ook in de vorm van gedichten. Dichters zoals Van Haren waren de bloggers van hun tijd.
Onno Zwier van Haren (1713-1779) was auteur van gedichten en toneelspelen, maar ook grietman van Weststellingwerf, staatsman en hoofdrolspeler in de grootste politieke rel van de 18e eeuw. Hij was lid van de Raad van State en vertegenwoordigde Friesland in de Staten Generaal. Dit laatste was van belang, omdat met Willem III in 1702 de laatste directe afstammeling van Willem van Oranje was gestorven. Dit was het begin van de tweede stadhouderloze periode. Van Haren was een van de drijvende krachten achter de benoeming van de Friese stadhouder Willem IV als erfstadhouder der Verenigde Nederlanden in 1747. Hij behoorde tot de invloedrijke hofkliek die bekend staat als het “Fries Cabaal”.
Aan deze macht kwam in 1760 abrupt een einde toen van Haren werd beschuldigd van incest met zijn twee dochters. Het publieke schandaal was enorm. Er volgde een rechtszaak waarin Van Haren niet werd veroordeeld, maar ook niet vrijgesproken. Zelf verklaarde hij het slachtoffer te zijn van een politiek complot. De waarheid kwam nooit boven tafel. Zo’n cold case intrigeert. Edgar du Perron schreef er een boek over, Schandaal in Holland (1939), en de Friezen zijn er nog niet over uitgesproken (zie hier).
Het was exit Den Haag voor Van Haren. Hij trok terug zich terug op zijn buiten in Wolvega, waar zijn schrijverscarrière een aanvang nam. De incestzaak was met recht een scharnier in zijn leven, want hij ontwikkelde zich tot een van de beste dichters van zijn tijd. Volgens biograaf van der Vliet stelde van Haren alles in het werk om aannemelijk te maken dat hij het slachtoffer was van een politiek complot. Het is de teneur van zijn brieven en zijn literaire werk. Zo werd een inbraak in zijn woning in 1769 door hem geframet als moordaanslag; het afbranden van zijn woning en bibliotheek in 1776 een poging om ‘bewijs’ te vernietigen.
Voor ons economen is van belang dat van Haren in 1769 een gedicht publiceerde met als onderwerp De Koophandel. Historici Johannes en Leemans zien dit gedicht als de start van een nieuw literair genre dat tussen 1770 en 1830 opgeld deed: het leerdicht over de handel.
Wat een leerdicht onderscheidt van een lofzang is dat de poëtische beschrijving een exploratief en educatief doel heeft. De oudere gedichten over de koophandel uit de zeventiende eeuw dienden ter glorificatie van de Nederlandse handelsgeest, met hooguit een morele les over deugdzaamheid als bijvangst. De leerdichten van 1770 bespreken de koophandel als algemeen maatschappelijk verschijnsel. Het gaat vaak over concrete vaardigheden die een handelaar moet bezitten, zoals nijver en vindingrijkheid. De koophandel was een edele kunst waarin men zich kon bekwamen.
In het gedicht De Koopman van Van Haren uit 1778 komt dit aspect goed naar voren. Het gedicht is gericht tot zijn zoon Duco en spoort hem aan te kiezen voor een bestaan als handelaar, waar gezien zijn afkomst een militaire carrière meer voor de hand lag. Krijgskunst was net als handel een middel om rijkdom te vergaren maar dan wel een die gepaard ging met “vechten, doodslaan, moorden”. Heldendom op het slagveld ontaardde in “roovery” en verloor daardoor maatschappelijk “crediet”.
Beter zich te bekwamen in de handel, die weliswaar gedreven werd door “eygenbaat” maar tevens een hoger doel diende; het welvaren van de natie. Want op vraag naar goederen volgde “nyverheid” en “welzyn” was daar weer de vrucht van, die op haar beurt de “moeder is van alle kunsten”. Dus Duco kon beter de “prys van assurantie” leren dan het zwaard oppakken om met gebroken benen, maar zonder pensioen, huiswaarts te keren. In het land van de windhandel in tulpen was het bekend dat eigenbelang ook behoorlijk kon ontsporen, maar aan de leiband van de deugd kwam dat volgens van Haren wel in orde.
“Die Koopman is van goede zeeden
Zagt in gedrag, gezond in reeden
En needrig als een Burger man.”
Dit citaat is een mooi voorbeeld van het gebruik van zachte metaforen voor de handel. Waar handel eerder graag werd vergeleken met oorlog en rivaliteit, doet rond 1800 de notie van doux commerce zijn intrede: de handel als zachte kracht in intermenselijke relaties. De goddelijke voorzienigheid had de wereld ruim bedeeld met hulpbronnen. Het probleem was de verdeling. De notie van comparatief voordeel was nog niet beschikbaar. De oplossing werd gezocht in de handel als kosmische kracht om de verschillen in de beschikbaarheid van hulpbronnen tussen landen op te heffen. Met dit “fluwelen koord” tussen landen kwam ook de beschaving op gang. De handelscontacten bevorderden het besef van wederzijde afhankelijkheid en leidden tot vreedzame interactie. De leerdichten zetten de handel in de etalage als een beschavende en vredebrengende kracht. “Dus vormt ge, o Handel! De Aard’ tot één Gemenebest” dichtte de Amsterdamse handelaar in bouwmateriaal J.F. Helmers in 1814. De wereld als een global community. Kom daar eens om anno 2020 waarin globalisering beelden oproept van bloederige demonstraties en marsen tegen de G-7 en andere symbolen van de wereldhandel.
Het is verleidelijk de notie van doux commerce te vergelijken met de metafoor van de onzichtbare hand. Anno 1800 was Adam Smith in ons land nog een redelijk onbekende moraalfilosoof. Nederland is welhaast het laatste land ter wereld waar zijn Wealth of Nations werd vertaald (in 2019). Bij Smith is welvaart het onbedoelde gevolg van door winst geïnspireerd ondernemerschap en zorgt concurrentie voor de aansluiting tussen vraag en aanbod. In de gedichten van Van Haren en zijn collega’s is de handel het startpunt en vormt de beschaving het resultaat als een historische wetmatigheid. Men noemt dit wel historisch-filosofische analyse in de traditie van de Verlichting. In De Koophandel volgt Van Haren de mens op de woelige baren van de geschiedenis. We gaan van het oude Egypte naar het Romeinse rijk en Italië in de Renaissance. Uiteindelijke belanden we aan de oever van de Schelde waar de Zeeuwen een “fraaie tempel” hebben opgericht voor “geleerdheid”.
“Aldaar zal moeite, zorg en luister
In lands, en handels, bloei bestaan
En lichten scheepvaart in de duister
En breid’len Zeelands Oceaan”
Van Haren schreef het gedicht voor het Zeeuws Genootschap der wetenschappen. Geen wonder dus dat de tempel van geleerdheid in die provincie te vinden is. Maar er was degelijk sprake van een algemeen thema dat in andere leerdichten verder werd uitgediept. Zoals Helmers later dichtte:
“Ja, ‘t is door Handel, dat het menschelijk denkvermogen
Op vleuglen van de geest, zich opheft naar den hoogen;
Ja, hij verbroedert de aard’, verlichting stort hij uit;
Hij scheurt den slagboom weg, die volk van volken sluit!
Door hem zijn orde, en tucht en wet en regt geboren;
Verdraagzaamheid! Uw stem deed hij aan ’t menschdom hooren!”
Via de handel naar een betere wereld. De zorgen over de corrumperende werking van de “eygenbaat” zijn in deze jaren ver weg. Na 1830 vullen populairwetenschappelijk titels over staathuishoudkunde in rap tempo de schappen van de boekwinkel en verdwijnt het genre van het leerdicht over de handel.
Als door een wrange speling van het lot krijgen schoonzoon Willem van Hogendorp, die de incestzaak aan het rollen bracht, en Van Haren’s dochter Carolina in 1762 een zoon, Gijsbert Karel van Hogendorp (1762-1834). Het is deze kleinzoon van Van Haren die door J.R. Zuidema (1992) wordt beschouwd als de “godfather” van de economische wetenschap in Nederland.
Bert Tieben
Literatuur
O.Z. van Haren (1769), “De Koophandel” in Willem en Onno Zwier van Haren, Dichterlijke Werken, Amsterdam: Westerman, 1826, p. 228.
O.Z. van Haren (1778), “De Koopman”, in Willem en Onno Zwier van Haren, Dichterlijke Werken, Amsterdam: Westerman, 1826, p. 185.
G.J. Johannes en I. Leemans (2016), “Van den handel zou hij zingen”: Nederlandse koophandelsgedichten 1770-1830. De Negentiende Eeuw, 40(1), 1-33.
P. van der Vliet (1996), Onno Zwier van Haren (1713-1779). Staatsman en dichter. Verloren: Hilversum.
Zuidema, J.R. (1992), “Economic thought in the Netherlands between 1750 and 1870: From commercial mercantilism towards the true principles of political economy”, in J. van Daal and A. Heertje (eds.), Economic Thought in the Netherlands 1650-1950, Averbury, 29-74.
Ziliak, S.T. (2001), Haiku Economics: Money, metaphor, and the invisible hand. Poetry, https://www.poetryfoundation.org/poetrymagazine/articles/69633/haiku-economics.
Auteur
Categorieën