Tinbergens polder
Aute ur(s ):
Butter, Frank den (auteur)
Hoogleraar algemene economie aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en voorzitter van de Koninklijke Vereniging voor de Staathuishoudkunde
(KVS) FButter@feweb .vu.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4418, pagina 507, 31 oktober 2003 (datum)
Rubrie k :
Prikkel
Tre fw oord(e n):
De Tinbergen-lezingen van Tirole en Balkenende doen mij terugdenken aan zo’n tien jaar geleden. Na afloop van de opening van het
Rotterdamse pand van het Tinbergen Instituut mocht ik Tinbergen met de auto naar huis brengen. We zijn toen flink verdwaald: ik kende
in Den Haag de weg niet en Tinbergen wist vooral hoe hij met de tram thuis kon komen. Ik herinner me hoe Tinbergen in de auto met
zachte stem, maar met veel enthousiasme vertelde over zijn zcontacten met de voormannen van de vakbeweging in de jaren vijftig. De
gezaghebbende kroonleden van de ser in die tijd, zoals Holtrop en Tinbergen zelf, waren er in geslaagd deze voormannen te doen inzien
dat een matiging van looneisen in het belang van de economie en de wederopbouw van het land was1
Het wordt wel eens vergeten dat Tinbergen één van de grondleggers is van het geïnstitutionaliseerde overleg in het Nederlandse
poldermodel. Zijn idee om de wetenschappelijke discussie over de werking van de economie zoveel mogelijk te scheiden van de
discussie over de politieke doelstellingen vormt een dragend beginsel van het overlegmodel. Daarbij is het de bedoeling te komen tot een
consensus over de werking van de economie en tot een compromis over de te bereiken doelstellingen. De taak van de wetenschap is dan
te tonen hoe de doelstellingen met inzet van instrumenten van economische politiek kunnen worden bereikt. Tekenend voor deze
denkwijze is dat de ser in de jaren vijftig duidelijk vijf doelstellingen van economische politiek heeft vastgesteld.
In de jaren zestig en begin jaren zeventig werden de vruchten van het voorspoedige wederopbouwbeleid geplukt. De vakbeweging had
nu duidelijke doelstellingen: inkomensverbetering en inkomenszekerheid. Forse loonstijgingen betekenden het eind van het
matigingsbeleid. Bovendien werd in deze periode de welvaartsstaat opgebouwd met verschillende regelingen van sociale zekerheid. De
wederopbouwers van de jaren vijftig waren al met de aow beloond. Geleidelijk kwam er echter een flinke deuk in de maakbaarheid van de
samenleving, waarbij directe instrumentering door de overheid niet langer tot de gewenste doelstellingen leidde. Stagflatie, aangescherpt
door twee olieprijsschokken, was het gevolg. Het akkoord van Wassenaar in 1982 luidde een ommekeer in. Het poldermodel hervond zijn
glorie en mede dankzij de loonmatigingspolitiek ging de Nederlandse ziekte over in een Nederlands wonder. Naast een verantwoorde
loonontwikkeling vormde de werkgelegenheid nu een belangrijke doelstelling voor de vakbeweging.
In de afgelopen jaren verloor het poldermodel veel van zijn glans. Bovendien bleek de wetmatigheid dat na een periode van economische
voorspoed altijd een periode van economische aarzeling volgt, nog steeds geldig te zijn. Het kabinet-Balkenende II moest moeilijke
politieke keuzes maken om in deze conjuncturele tegenwind koers te zetten tussen de klip van de vergrijzing en de noodzaak tot
structurele vernieuwing. Het probleem is dat er zo veel conflicterende doelstellingen zijn. Vooral de vakbeweging weet geen keuze tussen
doelstellingen te maken. De acties die in de weken voorafgaand aan het najaarsoverleg zijn gevoerd, maakten dit pijnlijk duidelijk. Wat
willen de vakbeweging en hun leden nu eigenlijk? Wat is de gewenste afruil tussen inkomen, een goed pensioen, betaalbare
ziektekosten, werkzekerheid en arbeidsparticipatie? Zowel door de oppositie als door de vakbeweging wordt de kreet geslaakt dat de
plannen van Balkenende II de solidariteit om zeep helpen. Dat mag zo zijn, maar welke solidariteit wordt bedoeld: inkomenssolidariteit,
risicosolidariteit, solidariteit tussen oud en jong of tussen sterk en zwak? De moeilijkste afweging van Balkenende II heeft nu juist
betrekking op die laatstgenoemde afruil, namelijk tussen intergenerationele en intragenerationele solidariteit. Voor toekomstige
generaties is het van belang dat het financieringstekort niet te ver oploopt en dat middelen voor structuurversterkende maatregelen
beschikbaar zijn. Daartoe zijn bezuinigingen, een versobering van de sociale zekerheid en andere prikkels om de arbeidsparticipatie te
bevorderen nodig. Maar deze maatregelen betekenen weer een inbreuk op de solidariteit tussen de sterkeren en zwakkeren van de
huidige generatie.
Het nu gesloten najaarsakkoord richt zich op nog een andere doelstelling, namelijk het behoud van het overlegmodel en de daaraan
gebonden sociale rust. Overigens is het opmerkelijk dat dit najaarsakkoord een akkoord tussen de sociale partners en de overheid is en
niet tussen de sociale partners onderling. Dit was bij het akkoord van Wassenaar wel het geval, waarna de overheid jarenlang geen
directe bemoeienis met de loonvorming had. In het najaarsakkoord maken de regering en sociale partners duidelijk welke afruilwaarde, in
termen van mindere versobering van de sociale zekerheid en het iets verder laten oplopen van het financieringstekort, zij toekennen aan
het behoud van het sociaal kapitaal dat in het polderoverleg is opgebouwd en dat een loonmatiging mogelijk maakt. Wellicht luidt het
akkoord een nieuwe bloeiperiode voor het poldermodel in. Dan blijft het gras op het Malieveld groen en blijft dit deel van het
gedachtegoed van Tinbergen bewaard.
1 Zie ook A. Klamer, Verzuilde dromen; 40 jaar SER, Uitgeverij Balans, Amsterdam, 1990, blz. 74 e.v.
Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl )
Auteur
Categorieën