Ga direct naar de content

Tien jaar loonbeleid in Belgie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 15 1985

Internationaal

Tien jaar loonbeleid in Belgie
DR. H. SLOMP

Inleiding
Dit jaar is het tien jaar geleden dat de
Belgische regering voor het eerst in de
loonvorming ingreep. In tegenstelling tot
Nederland had Belgie tot dan toe bij uitstek vrije collectieve onderhandelingen gekend, waar de overheid zich alleen op verzoek in mengde om bij voorbeeld te bemiddelen of de onderhandelingsresultaten algemeen bindend te verklaren. In 1975
kwam daar radicaal verandering in en sedertdien is de greep van de overheid op de
loonvorming veel krachtiger geweest dan
die in Nederland, ondanks de loonpauzes
en -stoppen die wij hier gekend hebben.
We geven in dit artikel een kort overzicht
van tien jaar Belgisch loonbeleid en belichten enkele achtergronden en gevolgen
ervan.
Achtergronden
De achtergronden voor het ingrijpen vanaf 1975 zijn verschillend van die in Nederland 1). Tot 1975 had het land centrale akkoorden gekend van de twee grote vakverbonden – het christelijke ACV en het socialistische ABVV – en de werkgeversorganisatie VBO. Deze akkoorden hadden in de
jaren zestig de in Belgie zo belangrijke
bedrijfstak- (sectoriele) onderhandelingen
enigszins gestuurd. In de jaren zeventig
veranderde dit. De onderhandelingen in de
bedrijfstakken en bedrijven leidden soms
tot loonkostenverhogingen van meer dan
10% en gingen ver uit boven wat de centrale organisaties zich hadden voorgesteld. De
loonkostenstijgingen waren nog exclusief
de automatische prijscompensatie, die in
Belgie al vroeg was geregeld, met per bedrijfstak enigszins verschillende, maar tegenwoordig veelal maandelijkse aanpassing van de lonen aan de index van kleinhandelsprijzen. De inflatie werkt op die
manier direct in de lonen door. In de vroege jaren zeventig beliep ze meer dan 10%
waardoor de totale loonkostenstijging
soms tot boven de 20% per jaar kwam. Net
als de inflatie is ook de werkloosheid, eerder dan in de omringende landen, vroeg in
de jaren zeventig opgelopen.
Vakbeweging en werkgeversorganisatie
zijn in Belgie sterker dan in Nederland bij
de besluitvorming rond sociaal-economische zaken, en met name de sociale zekerheid, betrokken. De tekorten ervan kwaESB 22-5-1985

men voor rekening van de schatkist, zonder dat de overheid echt zelfstandig beleid
durfde te voeren. Op andere punten gaat
de betrokkenheid ook veel verder dan advisering; hele weekeinden zijn aan driedelig
overleg gewijd, zo mogelijk op een Brussels buiten.
Het overheidsingrijpen heeft bovenal
geprobeerd door maatregelen rond de index de inflatie te beteugelen en tevens de
aan de lonen gekoppelde sociale-zekerheidsuitkering terug te brengen om zo de
begrotingstekorten te verlagen. Verschillende maatregelen zijn tevens gericht op
het terugbrengen van de werkloosheid, onder meer door arbeidstijdverkorting, brugpensioen (vergelijkbaar met de VUT) en
het invoeren van verplichte stageplaatsen.
De Belgische traditie van veelvuldig sociaal
overleg blijkt uit het feit dat de regering
haar maatregelen het liefst als een ,,pact”
brengt: dat duidt op eenstemmigheid.
Maar kan het niet als pact, dan gaat het als
wet.
Het gebruikelijke patroon van het loonbeleid sinds 1975 is dat de regering met
voorstellen komt, vervolgens werkgevers
en werknemers het er niet over eens kunnen
worden zelf iets in die richting te doen,
waarna de regering haar voorstellen aan
het parlement voorlegt. Ten slotte probeert
het christelijke vakverbond ACV in vaak
informed overleg van voorzitter Houthuys
met de regering (waarin de christelijke partij vertegenwoordigd is) de plannen wat bij
te schaven. Het socialistische ABVV zoekt
het liever in massale actie, maar probeert
toch eerst het ACV daarin mee te krijgen.
In Wallonie wil dat nog wel lukken, in
Vlaanderen en op centraal niveau niet, ook
al is er geregeld overleg tussen ABVV en
ACV over eventuele actie. Het ACV gaat
echter zelden verder dan een betoging in
Brussel.
Inventarisatie van het loonbeleid
De programwet en de herstelwet van de
katholiek-liberale regering Tindemans in
1975 – 1976 bevatten een reeks van maatregelen, onder meer in de sfeer van de sociale zekerheid. De herstelwet bevatte voorstellen om in te grijpen in de loonvorming:
elke loonsverhoging in een cao, afgesloten
eind 1975 of 1976, werd belast. De werknemers zouden er maar de helft van ontvangen, de werkgevers de andere helft. Boven-

dien diende een gelijke som in een fonds te
worden gestort ter financiering van het
brugpensioen. Een loonsverhoging van
Bfr. 100 kwam de werkgevers dus op Bfr.
150 te staan, waarvan Bfr. 50 voor de
werknemers en Bfr. 100 voor het brugpensioen. De maatregel was meer gericht op
bestrijding van de inflatie dan op bestrijding van de werkloosheid, en leidde tot de
verwachte loonmatiging. De meeste bedrijfstakken stelden loonsverhoging uit, en
beperkten zich tot verbetering in de aanvullendesociale-zekerheidssfeer.
In 1976 uitte de vakbeweging zware kritiek op de regeringsmaatregelen. De confrontatie leidde alleen tot hervatting van
het tweedelig overleg, dat niet meer inhield
dan de intentieverklaring iets aan de werkloosheid en de inflatie te willen doen. De
verklaring werd door de regering gebruikt
om niet zelf een loonmaatregel te nemen,
maar nieuwe cao’s te ,,toetsen” aan de intentieverklaringen. Zouden sectoriele
cao’s toch loonsverhogingen bevatten, dan
zou de regering alsnog zelf een loonmaatregel kunnen uitvaardigen. Zo ver kwam
het niet, ook al stegen de lonen in een aantal bedrijfstakken, mede ter compensatie
van de eerdere herstelwet. Ook op andere
punten is de regering dit jaar wat voorzichtiger dan het jaar ervoor; de herstelwet van
1976 wordt daarom ook wel de ,,zachte”
herstelwet genoemd, ter onderscheiding
van die uit 1975. Wel grijpt de regering,
eveneens voor het eerst, in de index zelf in.
Ze bevriest de prijzen van een aantal landbouwprodukten wat nun aandeel in de index betreft.
In 1977 gaat het ACV voor het eerst tegen een regering in staking, en wel tegen
het voornemen de btw te verhogen en mogelijk opnieuw in de prijscompensatie in te
grijpen. De regering neemt daarop gas terug, maar komt spoedig ten val over de
,,communautaire kwestie”. Er volgen
twee coalities van katholieken en socialisten, een onder Tindemans, de andere onder Martens, die opnieuw tripartiet overleg
zoeken, met name over arbeidstijdverkorting. Een akkoord stuit in 1979 op verzet
van het VBO en van het ABVV. De regeringen laten voor het overige de collectieve
onderhandelingen ongemoeid.
De volgende, rooms-rode coalities van
Martens voeren het ,,verplicht inleveren”
in als voorwaarde voor overheidssteun aan
bedrijven. Indien werknemers de gemiddelde 5% loonsverlagingen weigeren, blijft
steun uit. De regering heeft voorts een
voorkeur voor vrijwillig overeengekomen
loonmatiging; de werkgevers vinden een
wet wel zo handig, maar zijn tot bilateraal
beraad bereid wanneer die wet er eenmaal
is. Het,.Centraal Matigingsakkoord” dat
wordt gesloten, vervangt de al uitgevaardigde wet. Het verlengt alle cao’s uit 1980
met een jaar, met als extra boven de wet

1) Hierover uitgebreider: Hans Slomp en Tjcu
van Mierlo, Arbeidsverhoudingen in Belgie,
Utrecht/Antwerpen, 1984, deel II, hfst. 9.
501

een kleine ruimte voor arbeidstijdverkor-

ting. De regering valt uiteindelijk over het
opschorten van de prijscompensatie, in samenhang met een prijzenstop. Vakbeweging en werkevers zijn tegen.
De vijfde, katholiek-liberale regering
Martens vraagt om parlementaire volmachten op sociaal-economisch gebied.
De regering stelt een loon- en prijsblokka-

Gevolgen

gen sloegen ook vroeger maar amper aan

in Vlaanderen; het landsdeel heeft veeleer
De benamingen van al deze directe en in-

een met Nederland vergelijkbare overleg-

directe ingrepen in de loonvorming mogen
dan fraai zijn, de gunstige gevolgen zijn
altijd even duidelijk aanwezig. Zo is Belgie
van de rijkere Westeuropese landen nog
steeds trieste koploper in werkloosheid,

cultuur en Wallonie een traditie van ondernemingsmilitantisme, d.w.z. van veelvuldige acties per bedrijf. Het loonbeleid
heeft deze verschillen versterkt. la Vlaanderen wordt het loonbeleid over het algemeen aanvaard. De ACV-achterban heeft

de van drie maanden in en vervangt van de

vlak voor de twee andere uitschieters Ne-

maar zelden van ongenoegen blijk gegeven

prijscompensatie voor de rest van het jaar
door een vast en voor ieder gelijk bedrag

derland en Groot-Brittannie. (Achtereen-

over de binding van de ACV-top met het
beleid. Een uitzondering is de houding ten

moeilijk na te gaan en misschien ook niet

van Bfr. 536. Evenals bij eerdere loonmaa-

volgens rond 15, 14 en 13% volgens
OECD-omschrijving. Volgt men de natio-

tregelen het geval was, wordt het mini-

nale definities dan is de werkloosheid in

druk van de organisatie werd afgewezen

mumloon ontzien.

Nederland hoger dan in Belgie 2).) Zo nam

en, ingrijpender, de ambtenarenstaking in

In 1983 wordt het 5-3-3-beleid ge’introduceerd, inhoudende een verplicht gestelde
combinatie van 5% arbeidstijdverkorting,
3% loonmatiging en 3% nieuwe arbeidsplaatsen. Sectoren die in het scheppen
van werk aehterblijven, moeten een corresponderend bedrag in een werkgelegenheidsfonds storten. Omdat zelfs de grote

in de periode van het 5-3-3-beleid het personeelsbestand van grote bedrijven met
een cao toe met 9.100, maar in grote bedrijven zonder zo’n cao daalde de werkgelegenheid terzelfdertijd met 15.000. Sinds
1983 heeft de werkloosheid zich overigens
gestabiliseerd. Meer nog dan op het terugbrengen van de werkloosheid is het loonbe-

1983. In Wallonie daarentegen zijn acties
tegen de overheid nu een regelmatig terugkerend verschijnsel geworden.
Daar komt nog een ander belangwekkend verschil bij, namelijk in tempo van
sanering tussen de voornamelijk Vlaamse

bedrijven met een cao niet verder dan 2,4%
nieuwe arbeidsplaatsen komen, had dat

leid gericht geweest op vermindering van
de inflatie, maar ook daarin slaat Belgie

geheveld”, maar nationale sectoren geble-

een groot fonds kunnen worden, maar ver-

bepaald geen goed figuur. In de late jaren

ven, vanwege de enorme problemen met de

dere besluitvorming erover blijft uit. De

zeventig was de inflatie eindelijk tot onder

staalindustrie en om Vlaanderen te com-

loonmatiging van 3% wordt uiteindelijk
door maatregelen in de sfeer van de prijscompensatie vervangen.

de 5% teruggedrongen, om vervolgens
weer tot 7 a 8% te stijgen. Pas in 1984 is er
weer een daling opgetreden. Toch is de Belgische regering erin geslaagd de arbeidskosten in de Industrie te verlagen; de daling
is sterker dan in de rest van West-Europa

penseren voor gelden die in de (Waalse)
staalindustrie zijn terechtgekomen. De textiel is, met veel overheidssteun, sterk ingekrompen tot een sector met technologisch
geavanceerde bedrijven. De sanering is niet
zonder problemen verlopen, maar het belangrijkste wrijfpunt ligt al geruime tijd
tussen de Belgische overheid en de Europese Commissie en niet bij de direct betrok-

Het Spaarplan

en het protest van het ABVV navenant.

In 1984 is een besparingsplan (,,Spaarplan”) ingevoerd dat vooral ten doel heeft
het begrotingstekort terug te brengen. Het

plan omvat allerlei bezuinigingen in de
sfeer van de sociale zekerheid, waaronder

het inkorten van de duur van de volledige
werkloosheidsuitkering. Voorts is er een
beperking van de loonsom bij de overheid
met 3,5%; directe loonsverlagingen bij de
overheid zijn eerder door de verhitte ambtenarenstaking van 1983 voorkomen. Het

Tot op heden heeft deze ontwikkeling echter nog niet geleid tot een echte vermindering van de werkloosheid. Mogelijk is dat

uitblijven ten dele toe te schrijven aan economische factoren buiten Belgie, maar dat
kan niet gelden voor het tekort van de overheid en de sociale zekerheid, sinds 1975 een
van de centrale elementen in het loonbeleid. Het financieringstekort is al eerder
uitvoerig in ESB aan de orde geweest 3),
onder meer in verband met de komende

plan behelst ook een loonmaatregel. Drie

Belgischeparlementsverkiezingen. Het be-

jaar lang vervallen de eerste twee procentpunten prijscompensatie. De maatregel

draagt nog steeds meer dan 10%. Het plan
van de regering is crop gericht het tekort

komt

sociale-

van 11,5% in 1985 naar 10,5% terug te

verzekeringsfondsen en aan de overheid.

dringen en in de loop van de volgende jaren
zelfs naar 7%. Maar of de (volgende) Belgische regering op dat punt meer succes zal
hebben dan in het algemeen-economisch
beleid is maar zeer de vraag. Het antwoord
crop hangt mede af van de ontwikkeling
van de arbeidsverhoudingen.
De Belgische arbeidsverhoudingen ver-

ten

goede

aan

de

De regering ziet er op toe dat het verlies aan

koopkracht niet door conventionele (cao)loonsverhoging ongedaan wordt gemaakt. Als uitwijkmogelijkheid zijn er
echter de recent in het nieuws gekomen
maaltijdbonnen. Voorheen bestond er een
enigszins vergelijkbare ontsnappingsmogelijkheid in verhoging van premies die

tonen, zoals gezegd, al jarenlang op cen-

niet belast werden, maar dit leidde tot
oplopende tekorten in de sfeer van de soci-

traal niveau een zelfde beeld van ingehouden ACV- en uitbarstend ABVV-protest

ale zekerheid. Dit laatste blijft een van de

ten. Het zwaartepunt in de arbeidsverhoudingen is daardoor komen te liggen bij het
oude verschijnsel van politieke stakingen
tegen de overheid in Belgie, en bij be-

naar de sociale zekerheid; een maatregel

drijfstakonderhandelingen. Op beide pun-

die dan ook veel weg heeft van het ene gat
met het andere vullen.

ten zijn er al langer verschillen tussen

kenen in Belgie. Bij de overwegend Waalse

staalindustrie is de sanering nog steeds een
zeer heet hangijzer, niet alleen tussen Brus-

sel (de regering) en,, Brussel” (de Europese
Commissie), maar bovenal in Belgie zelf:

tussen werkgevers en vakbeweging, met de
betrokken werknemers soms als autonoom
opererende parij, tussen Vlaanderen en
Wallonie, tussen katholieken en liberalen
enerzijds en socialisten anderzijds.
De verdeelde, voor Wallonie en Vlaanderen uiteenlopende mate van industriele
sanering maakt in samenhang met de uiteenlopende readies op het loonbeleid, dat
beleid tot een belangrijke stimulans voor
verdere economische vergewestelijking.
Op dat punt is het beleid, hoewel misschien
niet bewust als zodanig bedoeld, mogelijk
beter geslaagd dan in het terugdringen van
inflatie, werkloosheid en zeker van het financieringstekort. Maar dat laatste betekent wel dat de gewesten met de vraag blijven zitten: wie betaalt de schulden van de
centrale overheid.

pelijk protest te weinig aanknopingspun-

vooral in Wallonie aanslaat. Gezamenlijk
komen ze alsnog met een tegenplan, maar
te laat. Het VBO verzet zich vooral tegen
de overheveling van de prijscompensatie

centreerde staalbedrijven. Beide sectoren
zijn indertijd niet naar de gewesten ,,over-

in de prijscompensatie en tegen de te gering
geachte
werkgelegenheidsmaatregelen.
Het VBO steunt het protest soms, zoals bij
de maatregelen in de sfeer van de prijscompensatie, maar voor bilaterale interprofessionele akkoorden biedt het gemeenschap-

een algemene 24-uursstaking die weer

textielindustrie en de in Wallonie gecon-

tegen het regelmatig weerkerend ingrijpen

problemen bij verplichte loonmatiging:
ontduiking leidt tot andere vormen van inkomsten, die niet met premies belast zijn.
En weer dezelfde readies! Het ACV
slaagt erin informed concessies van de regering los te peuteren, het ABVV komt met

opzichte van het besparingsplan dat onder

502

Vlaanderen en Wallonie. Politieke stakin-

H. Slomp

2) De meeste van deze cijfers zijn ontleend aan:
OECD, Economic Outlook 36, december 1984,

Parijs, 1984.
3) Zie E.A. van Traa, Belgie of Nederland,
ESB, 17 augustus 1983; en het pleidooi van P. de

Grauwe voor verdere budgettaire sanering, ESB,
9januari 1985.

Auteur