Ga direct naar de content

Terugploegprojecten in de maatschappelijke dienstverlening

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 12 1986

Terugploegprojecten in de
maatschappelijke
dienstverlening
Het z.g. terugploegen van uitkeringsgelden blijft de politieke gemoederen in
Den Haag en daarbuiten bezighouden.
Nadat het kabinet-Lubbers I drie keer
besloten had tot een werkgelegenheidsmaatregel op basis van de terugploeggedachte, wordt door het kabinetLubbers II op dit moment een vierde plan
op deze basis uitgewerkt. Verder werd
door het kabinet onlangs tijdens de Algemene Beschouwingen de mogelijkheid
opengehouden voor nog een vijfde plan
in die richting.
De drie terugploegmaatregelen die tijdens de vorige kabinetsperiode zijn genomen,zijn:hetterugploegexperimentin
de bouw van december 1983, het terugploegplan in het onderwijs of wel het plan
Werkgelegenheidsprojecten Onderwijs
(WPO-plan) van juni 1984 en de tweede
terugploegronde in de bouw van juni
1985. Bij het plan dat momenteel door
het kabinet wordt uitgewerkt, gaat het om
het z.g. Jeugdwerkgarantieplan. Hierover werd in het regeerakkoord overeenstemming bereikt, evenals over de
wijze van financiering. Met dit plan wordt
beoogd alle jongeren tot en met 20 jaar
die langer dan een half jaarwerkloos zijn,
een garantie op werk te bieden. De essentie van het terugploegen van uitkeringsgelden is dat bij de financiering van
de projecten rekening wordt gehouden
met de besparingen op uitkeringsgelden
die ontstaan doordat langdurig werklozen weer tegen een normaal loon en op
basis van een normale rechtspositie aan
het werk gaan. Er is geen sprake van
werken met behoud van uitkering.
Het plan dat het kabinet nog in beraad
heeft, is het onlangs gepubliceerde terugploegplan voor twee sectoren van de
maatschappelijke dienstverlening, te weten de bejaardenzorg en gezinsverzorging. In het rapport Terugploegen in de
WVC-sector wordt geconcludeerd dat
voor een relatief beperkt bedrag uit de algemene middelen op korte termijn via de
terugploegsystematiek 7.500 arbeidsplaatsen in deze beide sectoren gecreeerd zouden kunnen worden 1). In dit
artikel zal nader worden ingegaan op de
ervaringen met het terugploegen als
werkgelegenheidsinstrument en het rapport. Ten slotte zal worden aangegeven
welke sectoren kansrijk zijn voor eventuele nieuwe terugploegmaatregelen.

Ervaringen
In juni 1985 werd de door het bureau
Berenschot opgestelde evaluatie van het
terugploegexperiment in de bouw openF!RR 19-11-19RR

baar gemaakt. Hoofdconclusie van deze
evaluatie was ,,dat het terugploegprincipe, mits sprake is van een zorgvuldige
selectie, voorbereiding en aanpak van
projecten, als werkgelegenheidsmaatregel goed kan voldoen”. Mede op grond
van de uitkomsten van de evaluatie van
Berenschot heeft het kabinet-Lubbers I
in juni 1985 besloten tot het tweede terugploegprogramma in de bouw.
De evaluatie van het WPO-plan 2)
werd onlangs afgerond. De belangrijkste
conclusies uit het kwalitatieve deel van
deze evaluatie zijn 3):
– alle 8.400 beschikbare plaatsen in
1984/1985 en 1985/1986 zijn op een
beperkt aantal na bezet. In totaal zullen gedurende kortere of langere tijd
ca. 13.000 personen een baan hebben gehad;
– de tevredenheid bij de schooldirecties over de WPO-plaatsen is groot.
Het overgrote deel van de plaatsen
wordt bestempeld als een ,,aanzienlijke verlichting” voor de scholen en
als ,,zeer zinvol”. Ook de WPO’ers
functioneren naar de mening van de
schooldirecties in overgrote meerderheid goed;
– de additionaliteit in termen van werkgelegenheid is redelijk hoog, te weten
minimaal 60% 4). Dit percentage kan
worden verklaard uit het felt dat de financiering van het WPO-plan voor
60% afkomstig is uit de (zuiver additionele) besparing op uitkeringen. De
mate waarin het resterende deel van
het programma additionele werkgelegenheid heeft opgeleverd, is moeilijk
vast te stellen. De financiering daarvan vond immers plaats uit onbestede herbezettingsgelden, die anders
waarschijnlijk in de sfeer van arbeidsduurverkorting zouden zijn besteed;
– van budgetvervalsing is geen of nauwelijks sprake geweest omdat de omvang van reguliere personeelsformaties op basis van ministeriele richtlijnen vastligt. Bij het WPO-plan ging
het uitsluitend om plaatsen bovenop
die reguliere formaties;
– ca. 40% van de bij de aanvang van
het WPO-plan ingeschakelde personen zal naar een reguliere baan in het
onderwijs of daarbuiten doorstromen.
Daarnaast zullen bijna 10% personeelsmutaties van andere aard voorkomen (o.a. vrijwillig vertrek). De rest
van de WPO’ers zal bij het einde van
de maatregel merendeels ontslag
krijgen.
Mijn conclusie is dat uit kwalitatief oogpunt het WPO-plan als werkgelegenheidsinstrument redelijk tot goed gefunctioneerd heeft.

De positieve uitkomsten van de evaluatie van het terugploegexperiment in de
bouw en, zij het in mindere mate, de redelijk positieve ervaringen met het WPOplan waren voor het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur aanleiding nader te laten onderzoeken of er
mogelijkheden zijn voor het terugploegen op de onderscheiden beleidsterreinen van WVC. In September jl. werden de
resultaten van het onderzoek bekend gemaakt in het rapport Terugploegen in de
WVC-sector.
Vermeldenswaard is in dit kader bovendien dat het terugploegen als algemeen werkgelegenheidsinstrument een
belangrijke stimulans kreeg door een
aanbeveling in het akkoord dat op 2 mei
jl. in de Stichting van de Arbeid werd
gesloten. Volgens deze aanbeveling
achten de deelnemers aan het tripartite
overleg het wenselijk dat wordt nagegaan of, en zo ja onder welke voorwaarden, uitbreiding van het terugploegen
naar andere sectoren dan de bouw mogelijk is. Als randvoorwaarde wordt daarbij gesteld dat het te alien tijde moet gaan
om projectmatige, in tijd begrensde activiteiten 5).
Het rapport Terugploegen in de WVCsector kan als een eerste concrete invulling worden beschouwd van de aanbeveling uit het Stichtingsakkoord. Het kabinet heeft tijdens de Algemene Beschouwingen op 7, 8 en 9 oktober jl. aan de
Tweede Kamer toegezegd dat de suggesties van De Boer zullen worden meegenomen bij de komende standpuntbepaling van het kabinet ten aanzien van de
vergrijzingsproblematiek. Op 24 november a.s. zullen Kamer en minister Brinkman in een uitgebreide-commissieverga-

1) Sociaal-economisch adviesbureau R. de
Boer, Terugploegen in de WVC-sector, Ministerie van WVC, September 1986.
2) Met dit plan werd beoogd in de schooljaren
1984/1985 en 1985/1986 8.400 additionele arbeidsplaatsen te scheppen doorte voorzien in
tijdelijke knelpuntsituaties. De financiering geschiedde voor f. 325 mln. uit bespaarde
wachtgeld- en werkloosheidsuitkeringen en
voor f. 215 mln. uit onbestede herbezettingsgelden.
3) De evaluatie bestaat uit een kwalitatief en
een kwantitatief deel, welke uitgevoerd zijn
door de Werkgroep Arbeidsvraagstukken en
Welzijn van de Rijksuniversiteit Leiden, resp.
het Ministerie van O&W zelf. Het kwalitatieve
deel was afgerond in September jl. (zie Werkgelegenheidsprojecten Onderwijs, verslag
van een evaluatie-onderzoek, Leiden, September 1986). Binnenkort zal O&W het kwantitatieve deel naar buiten brengen.
4) Vergelijk de desbetreffende uitkomst op
biz. 6 van de Berenschot-evaluatie d.d. juni
1985. Van de 18 onderzochte projecten waren
er 3 volledig of nagenoeg volledig additioneel.
Voor 3 andere projecten gold dat ze zeer waarschijnlijk ook zonder terugploegsubsidie zouden zijn gerealiseerd. Twaalf van de achttien
projecten waren gedeeltelijk additioneel. De
additionaliteit is soms beperkt tot het bedrag
van de terugploegsubsidie. In een aantal gevallen is ook de bijdrage van derden gedeeltelijk additioneel.
5) Zie Stichtingsakkoord d.d. 2 mei 1986, biz.
59 onderaan.
1127

dering van gedachten wisselen over het
kabinetsstandpunt ter zake 6).

De WVC-sector
Alvorens in te gaan op het rapport Terugploegen in de WVC-sector lijkt het
goed enige algemene opmerkingen te
maken ten aanzien van voorwaarden en
mogelijkheden voor het terugploegen in
de kwartaire sector. Als voorwaarden
waaraan eventuele terugploegmaatregelen in de kwartaire sector zouden moeten
voldoen, zijn te noemen 7):

– additionaliteit;
– geen budgetvervalsing;
– geen concurrentievervalsing;

– geen verdringing van reguliere werknemers;

– inzet van langdurig werklozen;
– tijdelijkheid van de financiering door
middel van terugploegsubsidies;
– sluitende financiering, bij voorkeur
deels via bijdragen van derden.
Binnen deze voorwaarden dienen zich
de volgende concrete mogelijkheden
voor terugploegprojecten in de kwartaire
sector aan:
a. het naar voren halen van structurele
arbeidsplaatsen uit meerjarenramingen. Deze arbeidsplaatsen zouden
kunnen worden bezet door langdurig
werklozen;
b. het uitvoeren van tijdelijke projecten
ter opheffing van achterstand- en
knelpuntsituaties. Bezetting van deze
projecten kan geschieden door langdurig werklozen;
c. het realiseren van een verdergaande
arbeidsduurverkorting per maand,

week, of anderszins met een herbezettingspercentage van 100% door
langdurig werklozen;
d. het realiseren van een vorm van betaald educatief verlof waarbij de verlofgangers gedurende de verlofperiode vervangen worden door langdurig
werklozen uit de betreffende sector,
dan wel door langdurig werklozen
met de benodigde kwalificaties.
Bij alle vier aangegeven mogelijkheden zal de financiering voor een belangrijk deel kunnen plaatsvinden uit de
besparing van uitkeringsgelden die ten
gevolge van de inzet van langdurig werklozen optreedt. De financiering zal zo
nodig rondgemaakt moeten worden met
bijdragen van derden (particulieren, bedrijfsleven, stichtingen, verenigingen,
gemeenten, provincies, e.d.) en eventueel via een exogene bijdrage van de
rijksoverheid.

In het begin van Terugploegen in de
WVC-sector wijdt De Boer een algemene
beschouwing aan het terugploegen als
algemeen werkgelegenheidsinstrument.
Op grand van deze beschouwing heeft
hij een checklist opgesteld die hem ten
dienste staat bij de opsporing en vormgeving van terugploegprojecten in de kwartaire sector, in casu het WVC-deel van de
kwartaire sector. Volgens deze checklist
moeten de volgende stappen worden gemaakt:
1128

– het in kaart brengen van de aantallen bedrag zou worden gefinancierd uit
werklozen met een kwartaire oplei- bespaarde uitkeringen ter grootte van
ding dan wel een opleiding die ge- f. 172,5 mln. en bijdragen van derden ter
schikt is voor de kwartaire sector;
grootte van f. 26,5 mln. De restfinancie- het op grand van de omvang van de ring ten laste van de algemene middelen
werkloosheid bij kwartaire beroepen bedraagt f. 67 mln. De . totale projectselecteren van werkvelden en daar- duur zou volgens De Boer op 3 jaar moebinnen van voorzieningen waar terug- ten worden gesteld. Hij veronderstelt dat
ploegprojecten in principe mogelijk na afloop van het terugploegproject, per
zijn. De Boer stelt bij deze selectie 1 januari 1990, het voorzieningenniveau
nog twee specifieke voorwaarden. structureel zal worden verhoogd. DaarTen eerste zou de (langdurige) werk- door behoeven zowel de capaciteit als de
loosheid bij beroepsgroepen, gericht werkgelegenheid geen benedenwaartse
op een bepaalde voorziening ten bijstelling. Het project wordt goed in de
minste in de orde van grootte van vijf- tijd begrensd door op deze wijze vooruit
duizend personen moeten bedragen te lopen op een voorgenomen structurele
en bij voorkeur regionaal in enkele uitbreiding.
clusters geconcentreerd zijn. Ten
Het rapport van De Boer concentreert
tweede zouden deze werklozen een zich dus op een uitwerking van alternawerkloosheidsuitkering krachtens de tief a, het naar voren halen van structureWWV of RWW moeten hebben;
le arbeidsplaatsen uit meerjarenramin- binnen de geselecteerde voorzienin- gen. Aan het slot van het rapport gaat De
gen nagaan welke voorzieningen nu Boer nog in het kort in op de mogelijkheid
of in de voorzienbare toekomst ach- om een verdergaande arbeidsduurverterblijven bij de vraag. De omvang korting te realiseren met herbezetting
van de vraag zou daarbij bij voorkeur door langdurig werklozen (alternatief c).
moeten kunnen worden afgeleid van Een dergelijk plan zou volgens hem haal(politiek erkende) normgetallen dan baar zijn indien overheid en sociale partwel op andere wijze in omvang en ners tot concrete afspraken komen over
ontwikkeling duidelijk in kaart te bren- een veelomvattende en meerjarenaangen zijn.
pak voor verdergaande herverdeling van
arbeid. Aangezien echter zo’n aanpak op
De Boer is van mening dat de voorzie- dit moment in het geheel niet aan de orde
ningen die aan deze voorwaarden vol- is, wordt dit op zich interessante aldoen, zich in principe lenen voor toepas- ternatief in het rapport niet verder uitgesing van het terugploegprincipe. Aan de werkt. Het verdient mijns inziens wel aanindividuele projecten stelt hij nog een beveling de andere mogelijkheden, het
aantal extra voorwaarden, b.v. de projec- terugploegen ter opheffing van achterten moeten arbeidsintensief en in de tijd standen en knelpunten en het terugploebegrensd zijn, en er moet een goede con- gen ter realisering van educatief verlof,
trole mogelijk zijn.
nader uit te werken.
Op basis van de checklist komt De
Boer tot de conclusie dat op het beleidsterrein van WVC twee voorzienin- Opmerkingen
gen in aanmerking komen voor een terugploegmaatregel. Het gaat hierbij om
de twee voorzieningen die zich bewegen
De doelgroep van terugploegprojecten
op het terrein van de ouderenzorg, name- in de ouderenzorg bestaat uit langdurig
lijk de bejaardenzorg en de gezinsverzor- werklozen die kunnen worden ingezet
ging. In de huidige meerjarenramingen is voor uitvoerende werkzaamheden in de
geen structurele uitbreiding voor deze bejaardenzorg en gezinsverzorging. Het
beide voorzieningen opgenomen, hoe-

gaat hierbij om laag geschoold werk,

wel die volgens De Boer op termijn onontkoombaar lijkt om aan de vergrijzing in
Nederland tegemoet te komen. Als nu
echter politieke overeenstemming zou
worden bereikt over een structurele uitbreiding van de budgetten tegen het einde van de jaren tachtig, dan kunnen al op
korte termijn langdurig werklozen aan de
slag op deze toekomstige structurele arbeidsplaatsen (zie het eerder genoemde
alternatief a). Op basis van de uit-

waarvoor in een aantal gevallen een
Ihno-diploma verlangd wordt. In een aantal gevallen is een afgebroken Ihno-opleiding ook voldoende en verder komen degenen met b.v. een mavo-opleiding in beginsel eveneens in aanmerking. De uitvoerende werkzaamheden in de bejaardenzorg en gezinsverzorging worden
momenteel, op een enkele uitzondering
na, uitsluitend door vrouwen verricht.
Een en ander betekent dat een terugploegplan in deze beide sectoren uitste-

komsten van het Prioriteitenschema
1986-1989 van de Planvorming Kwartaire Sector becijfert De Boer dat het kan

gaan om 4.500 volletijdsarbeidsplaatsen
in de gezinsverzorging en om 3.000 volletijdsplaatsen in de bejaardenzorg. Deze plaatsen kunnen werk bieden aan
werkloze bejaarden- en gezinsverzorgenden en aan andere langdurig werklozen die daarvoor op korte termijn kunnen
worden opgeleid (met name vrouwen op
mavo, Ihno of lager niveau).
De totale kosten van beide projecten
samen zouden f. 266 mln. bedragen. Dit

kend kan inspelen op de zeer grote

(structurele) werkloosheid onder laaggeschoolde vrouwen en meisjes. Juist deze
groep .profiteer! op dit moment niet of
nauwelijks van de aantrekkende arbeidsmarkt in de particuliere sector, die voornamelijk de hoger opgeleiden opneemt.
6) Op het moment van schrijven van dit artikel
was nog niet bekend hoe het standpunt zal
luiden.
7) Zie G. Enning, Terugploegen van uitkeringsgelden, ESB, 23 april 1986, biz. 392-396.

De geregistreerde werkloosheid onder

casu zeker sprake. Het kabinet zal over

vrouwen met een afgebroken, c.q. een

deze kwestie uiteindelijk een beslissing

afgesloten Ihno-opleiding bedroeg op 1
oktober jl. ca. 22.000, resp. ca. 40.400
personen. Onder vrouwen met een afge-

moeten nemen. Het feitelijk aanbod van
langdurig werkloze vrouwen met en zonder een RWW/WWV-uitkering zal bij die

ronde mavo-opleiding bedroeg deze ca.
35.100.

beslissing waarschijnlijk een rol spelen.

De arbeidsintensiteit van de werkzaamheden is zeer hoog. Volgens de berekeningen uit het rapport komt in ver-

Tot slot

band met overhead slechts een gering

percentage bovenop de bruto-loonkosten.
Het gaat bij deze projecten om laag betaald werk op het niveau van het minimumloon of wat daarboven. Voor een terugploegplan zijn juist dit soort werkzaamheden aantrekkelijk omdat dan het
bedrag dat nog bovenop de uitkering gefinancierd moet worden, relatief het geringst is. De mate van additionaliteit van

de met een dergelijk programma gemoeide werkgelegenheid is hiermee gediend.
Immers, des te dichter de beloning van

de terugploegbanen ligt bij de uitkeringshoogte, des te minder middelen aan andere bestemmingen hoeven te worden
onttrokken die ook een werkgelegenheidsscheppende
functie
kunnen
hebben.
In het rapport wordt als voorwaarde gehanteerd datde ingeschakelde langdurig
werklozen in het bezit moeten zijn van

een RWWWWV-uitkering. De bedoeling
hiervan is duidelijk. De nog benodigde
additionele financiering moet zo laag mogelijk worden gehouden. Indien deze
voorwaarde niet zou worden gesteld dan
kan men verwachten dat een eventueel
terugploegprogramma in de ouderenzorg deels met vrouwen en meisjes zonder een uitkering zal worden uitgevoerd.
Een en ander zou voor dat programma
belekenen dat hetzij het geraamde bedrag van f. 67 mln. per jaar niet voldoende zou zijn om 7.500 arbeidsplaatsen te
scheppen, hetzij dat dat aantal lager zal
zijn indien vastgehouden zou worden
aan het genoemde additionele bedrag.
In het kader van het WPO-plan heeft
omtrent deze kwestie een kort geding
gespeeld, dat als uitkomst had dat de
voorwaarde ‘uitkeringsgerechtigd’ niet
mocht worden gesteld. In een zeer recente notitie van minister De Koning aan de
Tweede Kamer komt dit probleem aan de
orde 8). Kort samengevat wordt in deze
notitie gesteld dat het stellen van deze
voorwaarde geen verschil in behandeling tot gevolg mag hebben tussen mannen en vrouwen en verder dat deze voorwaarde in beginsel niet mag worden gehanteerd bij arbeidsvoorzieningsmaatregelen. Voor het WVC-terugploegplan
hoeft dat mijns inziens nog niet per se te
betekenen
dat
de
RWW-/WWVvoorwaarde moet vervallen. In de gezinsverzorging en bejaardenzorg zijn immers
nagenoeg uitsluitend vrouwen werkzaam en van verschil in behandeling tussen mannen en vrouwen kan dus eigenlijk geen sprake kan zijn. Bovendien
wordt in de notitie een mogelijkheid voor
het stellen van de voorwaarde ‘uitkeringsgerechtigd’ opengehouden in situaties waarin de beheersing van collectieve
uitgaven in het geding is. Daarvan is in

Tot slot wil ik kort ingaan op de vraag in

welke sferen er eventueel mogelijkheden
zouden liggen voor toekomstige terugploegmaatregelen en waar deze niet te
verwachten zijn. Ter inleiding een korte

anekdote die minister De Koning op de
conferentie ,,Knelpunten op de arbeidsmarkt” van 22 april jl. in Utrecht

nologische vernieuwing, criminaliteitsbestrijding,
energiebesparing

e.d.;
– maatregelen die de (structurele)
werkgelegenheid bevorderen, zoals
introductie van betaald educatief verlof. Het alternatief van de versnelde
invoering van arbeidsduurverkorting
zou ook niet mogen worden vergeten;
– versnelde uitvoering van in de toekomst voorziene structurele werkgelegenheidsgroei a la het terugploegplan voor de ouderenzorg. Kansen
zouden er wellicht kunnen liggen in
de sfeer van de justitiele voorzieningen (criminaliteitsbestrijding) en kinderopvang, mils er uiteraard uitzicht
bestaat op structurele financiering
10).

vertelde over de wijze waarop de besluitvorming ten aanzien van het terugploe-

Duidelijk moge zijn dat steeds moet

gen in de ministerraad was verlopen. Na
een lange principiele discussie waren alle ministers het er over eens dat het terugploegen van uitkeringsgelden meer
nadelen dan voordelen zou hebben. Er
bleef echter nog enige twijfel bij Lubbers.
Hij benaderde het vraagstuk vanuit een
geheel ander perspectief. Hij stelde zich
voor dat hij over een aantal decennia met
zijn kleinkinderen een wandeling door de
binnenstad zou maken en dat zij daarbij
nogal wat verpauperde wijken zouden
aantreffen. Zijn kleinkinderen zouden
hem vragen waarom hij gedurende zijn
minister-presidentschap geen pogingen
had ondernomen dat toen al voorspelbare proces zoveel mogelijk te stoppen. Hij
zou geantwoord hebben dat daar geen
geld voor was. Op het tegenargument
van zijn kleinkinderen dat er destijds toch
zoveel werklozen waren met een uitkering, die als financieringsbron zou kunnen worden ingezet, zou hij echter geen
antwoord meer hebben. De ministerraad
ging om en het terugploegexperiment in
de bouw, dat in belangrijke mate op de
stadsvernieuwing en de monumentenzorg was gericht, was geboren.
Deze karakteristieke anekdote geeft
duidelijk aan dat het terugploegen in de
ogen van Lubbers c.s. een selectief werkgelegenheidsinstrument is dat alleen in
bepaalde situaties mag worden toegepast. Er moet een aantoonbaar ernstig
maatschappelijk probleem zijn, waarvan
de oplossing niet binnen handbereik ligt
omdat de financiele middelen ontbreken
(vergelijk: stadsvernieuwing, monumentenzorg e.d.; knelpunten in het onderwijs; jeugdwerkloosheid en ouderenzorg). Met deze anekdote en de politieke
lijn van Lubbers II in het achterhoofd kan
men er van uitgaan dat sectoren als het
onderwijs (excl. beroepsonderwijs) en
het sociaal-culturele werk nu niet erg in
aanmerking lijken te komen voor terugploegprojecten. Uit het regeerakkoord en
de politieke prioriteiten van Lubbers II
vallen echter terreinen te destilleren die
politiek wel interessant lijken voor een terugploegmaatregel. Mogelijke voorbeelden 9) van dergelijke politiek interessante terreinen zijn:
– tijdelijke projecten in de sfeer van milieuverbetering, bodemsanering, bevordering toerisme en recreatie, tech-

worden nagegaan of er de facto voldoende langdurig werklozen beschikbaar en
inzetbaar.zijn alvorens aan een serieuze

uitwerking begonnen wordt. De aanbeveling uit het Stichtingsakkoord van 2 mei jl.

zal een belangrijke steun in de rug zijn
voor degenen die pogingen ondernemen

nieuwe terugploegplannen uit te werken
en te concretiseren.

G. Enning
Plv. hoofd van de Afdeling Algemene Werkgelegenheidszaken van de Centrale Directie Arbeidsvoorwaarden en Werkgelegenheid van
het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid
en Cultuur. Het artikel is op persoonlijke titel
geschreven.

8) Het voorkomen van maatregelen, waarbij
de toegang tot arbeid gebonden wordt aan de
eis, dat betrokkenen uitkeringsgerechtigd zijn
en de geoorloofdheid van het stellen van een
dergelijke eis, Tweede Kamer, zitting 19851986, 19 613 (25 augustus 1986).

9) Een aantal van de hier genoemde voorbeelden is reeds eerder genoemd in dit artikel.
10) Vooralsnog bestaat dat uitzicht er bij kinderopvang niet, noch uit particuliere bron,
noch uit overheidsbron.

Auteur