Ga direct naar de content

Problematische schuldsituaties bij particulieren

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 12 1986

Problematische schuldsituaties
bij particulieren
Nederland telt volgens een ruwe schatting 150.000 huishoudens die 20 diep in de schulden
zitten dat ze niet langer op eigen kracht hun financiele problemen kunnen oplossen. In dit
artikel wordt verslag gedaan van een dossieronderzoek naar ruim 600 huishoudens die
zich in 1984 met een verzoek om schuldsanering tot een regionale volkskredietbank
hebben gewend. De onderzoeksresultaten leveren twee nieuwe gezichtspunten met
betrekking tot problematische schuldsituaties bij particuliere huishoudens op. In de eerste
plaats blijkt dat problematische schuldsituaties hoofdzakelijk een armoedevraagstuk zijn,
met andere woorden bij huishoudens met schuldproblemen stapelen de
armoedekenmerken zich op. In de tweede plaats stagneert de hulpverlening aan
huishoudens die om een schuldregeling bij de onderzochte volkskredietbank hebben
gevraagd. Van een toenemend aantal huishoudens wordt een verzoek om hulp afgewezen,
omdat het schuldenprobleem als onoplosbaar wordt beschouwd.

DRS. M.H.G. DE GREEF – DRS. LJ. MIDDEL*
Hoewel in ons land al wel onderzoek is gedaan naar de
oorzaken van problemen bij het aflossen van consumptief
krediet 1) ontbrak tot nu toe een analyse van de kenmerken van de naar schatting 15.000 huishoudens die jaarlijks
niet langer zelfstandig hun financiele problemen kunnen
oplossen en daarvoor om hulp bij een volkskredietbank,
gemeentelijke sociale dienst of het algemeen maatschappelijk werk zijn aangewezen.
Aanleiding tot een onderzoek naar de kenmerken van
schuldsituaties was de vraag van een regionale volkskredietbank een inventarisatie te maken van de explosieve
stijging van het aantal onoplosbare problematische
schuldsituaties in 1984. Van de 636 aanvragen in dat jaar
werden 512 (80,5%) verzoeken afgewezen omdat bemiddeling door de volkskredietbank onmogelijk of onnodig
werd geacht. Het criterium voor deze afwijzing was overwegend onvoldoende aflossingscapaciteit. Hiervan is
sprake als een huishouden niet in staat is om binnen drie
jaar de totale schuld, eventueel minus een kwijting, af te
lessen. In het onderzoek zijn alle dossiergegevens van de
636 aanvragen voor een schuldregeling die in 1984 bij de
betreffende volkskredietbank zijn binnengekomen, op een
anonieme wijze verwerkt. Deze gegevens kunnen in vier
groepen kenmerken worden onderverdeeld:
– persoonskenmerken zoals leeftijd, burgerlijke staat,
woonplaats, soort beroep en duur van het dienstverband;
– budgetkenmerken waartoe drie groepen kenmerken
behoren; te weten het netto huishoudinkomen (inclusief kinderbijslag); de vaste huishoudelijke uitgaven en
de beschikbare financiele ruimte per huishouden. De
budgetkenmerken worden uitgedrukt in guldens per
maand;
– schuldkenmerken, die zijn onderverdeeld in drie soorten: leningen; huishoudelijke schulden en belastingschulden. Per schuld wordt er onderscheid gemaakt
tussen hoofdsom, saldo en maandelijks aflossingsbedrag;
– niet-financiele schuldkenmerken, waartoe een aantal
diversen worden gerekend, zoals oorzaken van financiele problemen, contact met het maatschappelijk werk
en afwijzingsgronden.
ESB 19-11-1986

De onderzoeksbevindingen kunnen, gezien de specifieke populatie die om hulp aanklopen bij een volkskredietbank, alleen voor deze groep gegeneraliseerd worden en
zijn derhalve niet geldig voor de totale populatie huishoudens met een problematische schuldsituatie.

Profielschets
Gelet op de persoonskenmerken zijn het overwegend
volledige huishoudens (65%) in de leeftijdsgroep tot 40
jaar (73%) met voornamelijk kinderen in de lagere schoolleeftijd (70%) en in meer dan de helft van de gevallen huishoudens zonder betaalde werkkring (53%) die in de financiele problemen terechtkomen. Alhoewel problematische
schuldsituaties onder alle inkomensgroepen voorkomen,
concentreert het probleem zich bij huishoudens met een
netto maandelijks huishoudinkomen tot f. 2.000 (64%).
Van de totale groep huishoudens met een problematische
schuldsituatie heeft 32% een negatief budget, dat wil zeggen te weinig inkomen om het totaal aan vaste maandelijkse huishoudelijke lasten en het maandelijkse bedrag aan
aflossingen van leningen en schulden te kunnen betalen.
Bij ongeveer 15% van de huishoudens die om een schuldregeling vragen is de situatie nog schrijnender omdat er
structureel zelfs maandelijks te weinig inkomen is om de
vaste huishoudelijke lasten te kunnen betalen.
Het totale schuldbedrag bedraagt gemiddeld ongeveer
f. 20.000 en bestaat voor ruim 95% uit leningen. Het be* Medewerker bij de vakgroep welzijnsbeleidsvraagstukken resp. directeur van het Noordelijk Centrum voor Gezondheidsvraagstukken
aan de Rijksuniversiteit Groningen. De auteurs danken prof. dr. W.
van Rossum, prof. dr. A. Nentjes en dr. H. Knol voor hun commentaar
op een eerdere visie van dit artikel.
1) W.C.A.M. Dessart (e.a.), Ja, nee, geen lening. Oorzaken en achtergronden van problematische schuldsituaties, Den Haag, 1982;
M.J.F.J. van Nieuwburg, De persoonlijke lening, Leiden/Antwerpen,
1982. Dit artikel is gebaseerd op een onderzoek van M.H.G. de Greef,
L.J. Middel en W. van Rossum, Kenmerken van problematische
schuldsituaties, een vooronderzoek, Groningen, 1985.

1117

Tabel 1. Factoren die samenhangen a) met de totale
schuldenomvang
B

Predictor

B

F.

R.

R2.

(standaardfout)
Meer dan een persoonlijke
lening
Hoge vaste huishoudelijke
lasten
Lage welvaartspositie
Geen arbeidsinkomen

Tabel2. Deverdeling van huishoudens (n = 572)metproblematische schuldsituaties over vijf welvaartsklassen, in
procenten
Omvang

Welvaartsklasse

1

0,49

0,04

173,1

0,49

0,23

0.25
0,14
0,09

0,04
0,04
0,03

117,5
75,4
62,1

0,36
0,27
0,22

0,30
0,35
0,36

2
3
4
5

< 100%
101 -125%
126-150%
151-200%
2 201%

40,2
34,1
12,1
9,1
4,5

a) De multiple correlatie is 0,48 en de verklaarde variantie bedraagt 36%.

drag aan aflossingen voor leningen en schulden komt per
maand gemiddeld op ongeveer f. 600. Een regressieanalyse naar de determinanten van de schuldomvang, op basis
van en selectie van 18 dossierkenmerken, bevestigt de
grote invloed die leningen, en dan met name persoonlijke
leningen, op de totale schuldomvang hebben. Bovendien
blijken, zij het in mindere mate dan de persoonlijke leningen, ook een hoge omvang van de vaste huishoudelijke
lasten, een lage welvaartspositie en het niet kunnen beschikken over een inkomen uit betaalde arbeid van invloed
te zijn op het totale schuldenniveau.
De oorzaken van de financiele problemen zijn volgens
het oordeel van de aanvragers van een schuldregeling te
wijten aan: persoonlijke omstandigheden (38%), slecht financieel beheer(34%) en een inkomensachteruitgang als
gevolg van ontslag en dergelijke (28%). Bijna de helft van
de aanvragers heeft zich al eerder met financiele problemen tot de volkskredietbank c.q. het maatschappelijk werk
gewend, terwijl meer dan 80% van de aanvragers voor een
schuldregeling zodanige betalingsachterstanden hebben
dat deze door een incassobureau dan wel een deurwaarder moeten worden ge’md.
Hoewel in alle lagen van de bevolking schulden worden
gemaakt 2), concentreren problematische schulden zich
voornamelijk bij de lagere-ihkomensgroepen 3). Gelet op
de budgetkenmerken van de huishoudens die om een
schuldregeling hebben gevraagd is de veronderstelling
getoetst of er een relatie bestaat tussen het (even onder de
armoedegrens en het hebben van schulden. Hiertoe hebben we het huishoudinkomen, in relatie tot de huishoudsamenstelling, gerelateerd aan het inkomen volgens de Algemene Bijstandswet (ABW). Deze berekeningswijze, die
in navolging van het Sociaal en Cultureel Planbureau
(SCP) wordt gehanteerd 4), levert een coefficient op die de
welvaartspositie van het huishouden als percentage van
het sociaal minimum uitdrukt: huishoudens waarvoor de
coefficient (W) kleiner is dan 100, leven onder de armoedegrens. De formule luidt als volgt:
W =

waarbij:
– W

– E

ExY,sm

maatstaf die de positie ten opzichte van het
minimum aangeeft;
netto besteedbaar huishoudinkomen;
sociaal minimum standaard huishoud inkomen (echtpaar zonder kinderen);
equivalentiefactor.

In totaal leven ruim 40% van de huishoudens die om een
schuldregeling bij de volkskredietbank aankloppen onder
de armoedegrens, zie tabel 2. Houden we er rekening mee
dat de huishoudens in welvaartsklasse 2 bij een slechts
zeer geringe inkomensachteruitgang en/of toename van
de maandelijkse huishoudelijke lasten onder de armoedegrens terechtkomen dan kunnen we stellen dat bijna 75%
van de huishoudens met problematische schulden verarmd is.
Uit een vergelijking tussen de welvaartspositie van aanvragers van een schuldregeling en de oorzaken waardoor
de aanvragers menen in de financiele problemen zijn terechtgekomen blijkt dat ontslag voor de laagste welvaarts1118

klassen (<125%) overwegend als oorzaak van de financiele problemen wordt gezien. De welvaartsklasse net boven het minimum (126-150%) ziet de financiele problemen voornamelijk veroorzaakt door financieel wanbeheer,
terwijl de hoogste welvaartsklassen (> 151 %) de financiele problemen het meest toeschrijven aan persoonlijke omstandigheden. Op grand van een aantal persoonskenmerken blijken zich tussen de huishoudens in de verschillende
welvaartsklassen, op basis van een kruistabelanalyse,
een aantal statistisch significante verschillen (P<0,01)
voor te doen. Ingedeeld naar huishoudens onder
(<125%) en boven (>126°/o) de armoedegrens blijkt dat:
– ruim 63% van de huishoudens onder de armoedegrens
inactief zijn tegenover iets meer dan 40% van de huishoudens boven de armoedegrens;
– huishoudens onder de armoedegrens voor bijna 77%
zijn aangewezen op een inkomensbron terwijl huishoudens boven de armoedegrens in ruim 60% kunnen beschikken over meer inkomensbronnen;
– ruim 80% van de huishoudens die maandelijks te weinig inkomen hebben om het totaal aan maandelijkse
huishoudelijke lasten en aflossingen van leningen en
schulden te kunnen betalen, hebben een inkomenspositie onder de armoedegrens.
Vergelijken we een aantal budget- en schuldkenmerken
van huishoudens die onder en boven de armoedegrens leven dan levert dat met behulp van een ‘Student T-test’
voor ongepaarde waarnemingen (zie label 3) de volgende
statistisch significante verschillen (P<0,01) op:
– huishoudens onder de armoedegrens hebben een aanzienlijk geringere totale schuld (f. 14.687) dan huishoudens boven de armoedegrens (f. 26.743);
– de som van het maandelijks bedrag aan aflossingen
van leningen en schulden ligt voor huishoudens onder
de armoedegrens absoluut ruim 25% hoger dan voor
huishoudens boven de armoedegrens.
Het lijkt erop dat veel huishoudens onder de armoedegrens onvoordelige regelingen hebben getroffen voor het
aflossen van leningen en schulden. Door de relatief hogere bedragen aan aflossingen is de kans dat huishoudens
onder de armoedegrens in de financiele problemen komen
groter.
Omdat in de beschrijving van de kenmerken van huishoudens onder de armoedegrens bleek dat 63% niet kon
beschikken over een betaalde werkkring en de huishoudens die tot deze categorie behoren de financiele problemen overwegend veroorzaakt zien door inkomensachteruitgang doorontslag en dergelijke, is nagegaan welke samenhang er bestaat tussen inactiviteit en onoplosbare financiele problemen. Op grand van een vergelijking van
een aantal budget- en schuldkenmerken tussen actieven
en inactieven kan worden geconcludeerd dat inactiviteit
niet samenhangt met een buitensporig hoog of qua samenstelling afwijkend schuldenpatroon. De schuldenom2) K. de Vos en A.J.M. Hagenaars, Inkomens, bestedingen en schulden in Nederland, Den Haag, 1986.
3) D. Caplovitz, The poor pay more, consumer practices of low income families, New York, 1967.
4) C.J. Wiebrens, Inkomen en rondkomen. De financiele positie van
huishoudens in Nederland, Sociale en Culturele Studies, nr. 2, SCP,

Den Haag, 1981.

Tabel 3. Vergelijking van een aantal budget- en schuldkenmerken tussen huishoudens onder en boven de armoedegrens, in gld.
Kenmerken
Budgetkenmerken
Totale huishoudelijke
Uitgaven per maand
Saldo van het huishoudInkomen na aftrek van
huishoudelijke lasten en
aflossingen
Schuldkenmerken
Saldo van leningen
en schulden
Bedrag aan aflossingen
en schulden

n

Gemiddeld

Pa)

onder armoedegrens

446

1,130

0,000

boven armoedegrens
onder armoedegrens

182
443
182

1,379
140
567

0,01

448
178
291
137

14,687
26,743
663
528

Soort huishouden

boven armoedegrens

onder armoedegrens

boven armoedegrens
onder armoedegrens
boven armoedegrens

0,000
0,33

a) Eenzijdig geloetst

vang van inactieven staat proportioneel in dezelfde verhouding tot de inkomenspositie als bij actieven. Dit geldt
zowel voor het bedrag aan leningen als dat voor huishoudelijke schulden.

De stagnatie in de hulpverlening
Schulden: geen geld om er een te betalen.

Om voor een schuldregeling in aanmerking te komen
worden de aanvragen van huishoudens met problematische schuldsituaties aan een aantal criteria getoetst. Deze
criteria zijn afgeleid van de gedragscode van de Nederlandse Vereniging voor het Volkskredietwezen en de kredietbemiddelingsnormen die elke volkskredietbank afzonderlijk hanteert. Er wordt in het algemeen uitsluitend medewerking aan een schuldregeling gegeven door de bank
als de aanvrager over voldoende financie’le ruimte beschikt om binnen maximaal 36 maanden het totale schuldensaldo (inclusief rente) te kunnen aflossen. Bij de
vaststelling van de aflossingscapaciteit spelen drie factoren een rol: het netto maandelijks huishoudinkomen (inclusief kinderbijslag); de vaste huishoudelijke lasten per
maand en het totale saldo aan schulden. Om tot een
schuldregeling te komen is het vaak noodzakelijk om een
deel van de schulden kwijt te schelden. Alhoewel deze
kwijting individueel wordt toegepast hebben we de gemiddelde kwijting op 30% van het schuldensaldo geschat. De
vaststelling van de aflossingscapaciteit komt in de praktijk
neer op de berekening van een aflossingscoefficient die
de mate uitdrukt waarin een schuld binnen de gestelde termijn kan worden afgelost.
Deze formule ziet er als volgt uit:
AC = ” ^* x 100
LS-K
waarbij:
I = netto besteedbaar huishoudinkomen (inclusief
kinderbijslag);
V = omvang vaste lasten (exclusief aflossingen);
L = maximale aflossingslengte van 36 maanden;
S = feitelijk schuldensaldo;
K = kwijting (gemiddeld 30%).

Bij de berekening van de aflossingscoefficient zijn drie
aanpassingen verwerkt:
– voor aanvragers van een schuldbemiddeling met een
sociale uitkering op een minimumniveau (het bijstandsinkomen) wordt door de volkskredietbank een maximum aflossingsbedrag van f. 93 per maand aangehouden;
– persoonlijke leningen van f. 40.000 of meer zijn bij de
berekening uitgesloten vanwege de mogelijkheid dat
dit hypotheken betreft;
– huishoudens met een negatief saldo (verschil tussen

ESB 19-11-1986

(foto: Ad Visual)

het netto besteedbare huishoudinkomen en de totale
vaste lasten) zijn om praktische redenen met een aflossingscapaciteit van f. 1 per jaar in de berekening
opgenomen.
Een aflossingsoefficient van 100 wil zeggen dat een
huishouden de schuld binnen de gestelde termijn van 36
maanden kan aflossen. Een berekening van de aflossingscoefficient leert dat ruim 45% van het totale aantal huishoudens met problematische schulden dat zich voor een
schuldregeling tot de volkskredietbank gewend heeft in
1984 over onvoldoende aflossingscapaciteit beschikt. Het
totaal aantal huishoudens dat door de volkskredietbank
wordt afgewezen in dat jaar ligt aanzienlijk hoger, namelijk
80,5%. Van deze afgewezen huishoudens hebben volgens de volkskredietbank 41,7% onvoldoende aflossingscapaciteit, werkt 9,1% onvoldoende mee aan een voorgestelde schuldregeling en kunnen 29,7% van de schuldproblemen op een andere manier worden opgelost.
De vraag waarom het aantal huishoudens dat niet in
aanmerking komt voor een schuldregeling plotseling
scherp stijgt tot 80,5% in 1984, terwijl in voorafgaande jaren gemiddeld 25% van de aanvragen wordt afgewezen, is
op grond van een analyse van de afwijzingsgronden te
beantwoorden. Deze leert dat in feite 26,5% van de aanvragers van een schuldregeling vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit wordt afgewezen. De overige 54% behoort in feite tot een categorie huishoudens die niet kan of
wil voldoen aan de bemiddelingscriteria van de volkskredietbank:
– 15,2% van de afgewezen huishoudens heeft, meestal
als gevolg van een hypothecaire lening, een zeer hoog
schuldensaldo. Omdat voor deze huishoudens de kredietbemiddelingsnorm van 36 maanden in wezen niet
van toepassing is, is er eigenlijk geen sprake van onvoldoende aflossingscapaciteit;
– 9,1 % van de huishoudens beschikt weliswaar over voldoende aflossingscapaciteit, maar wil zijn levensstijl
niet aanpassen aan de bemiddelingsvoorwaarden van
de bank. In de meeste gevallen gaat het om de weigering afstand te doen van het bezit van de auto of het gebruik van de telefoon;
– 29,7% van de huishoudens komen volgens de bank
niet in aanmerking voor een schuldregeling omdat andere wegen een meer adequate oplossing bieden.

1119

label 4. Een vergelijking tussen een aantal budget- en
schuldkenmerken van aanvragers die zijn afgewezen en
zijn bemiddeld door de volkskredietbank in 1984, in gld.

Tabel 5. Discrimenerende variabelen voor onvoldoende
aflossingscapaciteit
Discriminerende variabelen

Kenmerken

Afgewezen
aanvragers

Gemiddeld netto huishoudinkomen per maand
Gemiddelde vaste lasten per maand
Totaal gemiddelde restschuld
Totaal gemiddelde restschuld aan leningen
Totaal gemiddelde restschuld aan
huishoudelijke schulden a)

1.863
1.218
19.354

Bemiddelde
aanvragers
1.926
1.140

16.095

13.097
10.719

2.725

2.456

Kort dtenstverband
Veel kinderen
Groter bedrag aan voeding
Overschatting eigen aflossingscapaciteit
Gering aantal inkomens (overwegend RWW)
Veel huur
Veel persoonlijke leningen
Veel huishoudelijke schulden

Standaardcoeff icient

-0,45
-0,43
0,42
-0,36
-.0,33
0,28
0,26
0,20

a) Tot huishoudelijke schulden worden gerekend: huurschulden, gas en lichtschulden;
teleloonschulden, schulden bij het ziekenfonds, verzekeringsschulden en ‘rood’ staan
bij bank en giro.

Conclusies
Oe verklaring voor deze stagnatie in de hulpverlening
aan huishoudens met problematische schulden moet
voornamelijk gezocht worden in een verscherping van het
kredietacceptatiebeleid van de volkskredietbank. De directie van de volkskredietbank tkent hierbij aan dat ook de
registratiegegevens van invloed zijn. Het aantal geregistreerde schuldregelingen in 1982 en 1983 berust op rameingen. De nadruk ligt hierbij op het strikte toepassen
van de norm voor de aflossingscapaciteit en het kiezen
van schuldbemiddeling boven schuldsanering als schuldregelingsmethode 5). Hierdoor worden in feite uitsluitend
aanvragers met een grote kans op het oplossen van financie’le problemen geholpen, terwijl de overige meer hopeloze of twijfelachtige gevallen aan nun lot worden overgelaten. Deze stellingname steunt op twee onderzoeksresultaten. In de eerste plaats vertoont een vergelijking tussen de
kenmerken van huishoudens die wel en niet zijn afgewezen voor een schuldregeling een merkwaardig beeld. Alhoewel er op een aantal hoofdpunten wezenlijke verschillen tussen beide categorieen bestaan verschillen ze niet
op het meest vitale punt, de aflossingscapaciteit. Het verschil treedt met name op bij een aantal budget- en schuldkenmerken, zie label 4.
De afgewezen aanvragers hebben een slechtere verhouding tussen uitgaven- en inkomensniveau. Drukken
we de totale vaste huishoudelijke lasten uit in het maandinkomen dan blijkt dat de vaste-lastencoefficient voor afgewezen aanvragers gemiddeld 13% hoger ligt dan voor bemiddelde aanvragers.
Verder hebben afgewezen aanvragers gemiddeld 50%
meer schuld dan bemiddelde aanvragers. Dit verschil
wordt voornamelijk veroorzaakt door een schuldsoort, namelijk leningen. Binnen deze categorie zijn het voornamelijk de persoonlijke leningen, autoleningen en leningen
van ouders die dit verschil bepalen.
Op het meest vitale punt, de aflossingscapaciteit, blijkt
dat hoewel de afgewezen aanvragers per maand (uitgedrukt in guldens) 16,5% minder beschikbaar hebben voor
de aflossing van financiele verplichtingen dan de bemiddelde aanvragers, de af lossingscoeff icient van afgewezen
aanvragers niet statistisch significant (P >0,01) afwijkt
van die van bemiddelde aanvragers. Van de afgewezen
aanvragers heeft 47,5% een onvoldoende aflossingscoefficient tegenover 35,5% van de bemiddelde aanvragers.
Het tweede onderzoeksresultaat is gebaseerd op een
analyse van de kenmerken van huishoudens met onvoldoende aflossingscapaciteit. Uit een discriminantanalyse
kan worden geconcludeerd dat de levensstijl van deze categorie huishoudens afwijkt van de huishoudens die wel
voor een schuldregeling in aanmerking komen. Het levenspatroon van huishoudens met onvoldoende aflossingscapaciteit vertoont sterk de trekken van een armoedecultuur 6): een onregelmatige arbeidspositie, veel kinderen, hoge vaste lasten, veel schulden en dergelijke, zie
tabel 5.

1120

Problematische schuldsituaties zijn primair armoedevraagstukken. Uit het dossieronderzoek onder huishoudens met problematische schuldsituaties blijkt dat het
grootste deel van deze huishoudens (74,3%) verarmd is.
Bovendien blijkt dat een groot deel van deze huishoudens
(ruim 80%) voornamelijk als gevolg van een structureel lage inkomenspositie (63% is inactief) maandelijks te weinig
inkomen heeft om het totaal aan maandelijkse huishoudelijke lasten en aflossingen van leningen en schulden te
kunnen betalen. Hoewel huishoudens die onder de armoedegrens leven een aanzienlijk geringere totale schuld hebben dan huishoudens boven de armoedegrens ligt het
maandelijks bedrag dat aan aflossingen van leningen en
schulden betaald moet worden voor huishoudens onder
de armoedegrens 25% hoger dan voor huishoudens boven de armoedegrens.
De hulpverlening aan huishoudens met een problematische schuldsituatie door de volkskredietbank stagneert.
De plotselinge stijging van het aantal huishoudens dat in
1984 niet voor schuldregeling in aanmerking kwam werd
veroorzaakt door een verscherping van het kredietacceptatiebeleid van de bank. Door deze beleidswijziging worden met name de hopeloze of twijfelachtige gevallen aan
hun lot overgelaten. Opmerkelijk is dat huishoudens die
door de volkskredietbank zijn afgewezen, geen slechtere
aflossingsperspectieven hebben dan huishoudens die wel
voor een schuldregeling in aanmerking komen. Van de afgewezen aanvragers heeft 47,5% een onvoldoende aflossingscoefficient tegenover 35,5% van de bemiddelde aanvragers. Het bemiddelen van huishoudens met een problematische schuldsituatie die wel over voldoende aflossingscapaciteit beschikken hangt sterk samen met de leefsituatiekenmerken van die huishoudens. Het gaat hierbij
om huishoudens die zich onderscheiden door armoedekenmerken.

M.H.G. de Greef

LJ. Middel

5) Schuldsaneren is het ,,volledig aflossen van een schuldenpakket
door het verstrekken van een saneringskrediet” en schuldbemiddelen is ,,het volledig oplossen van een schuldensituatie door het bemiddelen tot een regeling met schuldeisers en anderen zonder zelf (=
volkskredietbank) krediet te verlenen”. Zie: Gedragscode schuldregeling, Nederlandse Vereniging voor Volkskredietwezen, Amsterdam, 3e (herziene) druk, 1984.
6) G.L. Durlacher, Armoede, in: L. Rademaker (red.), Socialeproblemen, deel 2, Utrecht/Antwerpen, 1978; P. Townsend, The concept of
poverty, Londen, 1970.

Auteurs