Ga direct naar de content

Politie en economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: november 12 1986

Politie en economie
Het lijkt op het eerste gezicht
vreemd om in een economenblad een
column te wijden aan de politie. Als het
echt spannend wordt, is voor de mensen – dus ook economen – de politie
je beste kameraad, want aanwezig
daar waar mensen in moeilijkheden
zijn beland. Toch is het merkwaardig
dat – voorzovermijbekend – de economie tot op heden nog weinig belangstelling heeft getoond voor het reilen en zeilen van de politie. Die belangstelling zou reeds gerechtvaardigd zijn door de enkele miljarden die
jaarlijks op de rijksbegroting zijn gereserveerd voor de politiezorg. Uit een
oogpunt van bedrijfseconomie, -organisatie en -administratie, logistiek
(‘operations research’) en bedrijfskunde – om maar enkele facetbenaderingentenoemen – is het politiebedrijf in
Nederland uitermate interessant. Organisatiedeskundigen, sociologen en
bestuurskundigen hebben lets eerder
nun weg naar het politiebedrijf gevonden. Een vroege proeve daarvan is de
rapportage van Enschede (rechtsgeleerde), Van Braam (bestuurssocioloog) en Van Doom (socioloog) naar
aanleiding van de turbulenties in
Amsterdam in het gedenkwaardige
jaar1966.
De afgelopen tien jaar is de belangstelling aanzienlijk gegroeid. De
‘liefde’ is in dit opzicht van twee kanten
gekomen. In de eerste plaats is de politie – sinds 1966 – onderwerp geworden van een vaak felle maatschappelijke discussie, die weer het gevolg was
van wrijvingen tussen politie (soms ook
justitie) en een maatschappij die op vele fronten – letterlijk en figuurlijk – in
een versnelde beweging was geraakt.
De voorbeelden zijn talrijk en te bekend om hier genoemd te worden. Vast
staat dat politie en maatschappij op
een veel breder vlak – en soms heel
indringend – met elkaar in aanraking
kwamen. Zowel in de rechtsorde als in
de openbare orde deden zich verschijnselen voor, die in deze omvang
en vorm onbekend waren. Anders geformuleerd: de wettigheid (legitimiteit)
en doelmatigheid van het politieoptreden stond – aldus vele burgers, actiegroepen, sociale bewegingen – niet
meer ‘als vanzelf vast, maar moest
worden aangetoond, geargumenteerd.
Deze grotere ‘bemoeienis’ van de
samenleving met de politie heeft de
weg vrij gemaakt voor een grotere toegankelijkheid van de politie voor kritiek, reflectie en samenwerking met
buitenstaanders. Ook het feit van de
verjonging van de politie – andere po-

A. Peper

litieambtenaren door een andere scholing – heeft ertoe bijgedragen dat andere dan de gangbare inzichten en opvattingen in de politieorganisatie konden binnendringen.
Met de roep om meer vrijheid voor
de burgers, de noodzaak van bestrijding van de massale z.g. kleine criminaliteit en fraude, die de laatste jaren
steeds duidelijker heeft geklonken, is
ook de politie in (personele) omvang
gegroeid. Vooral in de grote steden maar niet alleen daar – is de groei
aanzienlijk geweest, maar nog steeds
– mededoorde vele vacatures – niet
voldoende 1). De vrij spectaculaire
groei van de laatste jaren heeft terecht
de vraag doen rijzen of het politiele apparaat – enniettevergetendejustitiele organisatie – wel op een doelmatige en efficiente wijze is ingericht. Ik
verklap geen geheim door te stellen
dat er op het punt van management,
bedrijfsorganisatie en -administratie
nog een wereld te winnen is. Standaardisering, automatisering en logistieke
sturing zijn in het algemeen nog ondervoed.
Al valt er op dit terrein nog veel te
doen, niet vergeten mag worden dat de
overstelpende hoeveelheid regelgeving die de verzorgings- en rechtsstaat
de laatste twintig jaar over ons heeft
uitgestort, vaak evenzovele belemmeringen betekenen voor b.v. het streven
politieambtenaren in grotere getale
zichtbaar aanwezig te doen zijn op
straat. Het vele bureauwerk van politiepersoneel is in de meeste gevallen een
rechtstreeks gevolg van de zorgvuldigheid en complexiteit die genoemde regelgeving de organisatie oplegt. Het
vinden van een evenwicht tussen doelmatigheid en rechtvaardigheid is in

theorie en praktijk geen eenvoudige
zaak.
Er is intussen veel in beweging in politieland. De problemen en knelpunten
zijn zo langzamerhand bij benadering
wel bekend. Als een van de grootste
belemmeringen voor een doelmatige,
op de problemen toegespitste politieorganisatie beschouw ik het sterk centralistische karakter van het financierings- en arbeidsvoorwaardenregime,
waarin voor zover het de gemeentepolitie betrefl – het Ministerie van Binnenlandse Zaken (op enige afstand gevolgd door de centrale politievakorganisatie) een hoofdrol speelt. Alle mooie
gedachten die tot op heden zijn ontwikkeld – en deels in praktijk gebracht om de politieorganisatie meer toe te
snijden op de eisen van burgers en
maatschappij (open stuk op de veel te
geringe flexibiliteit van de politieorganisatie 2). Centrale regelgeving laten
korpschef en korpsbeheerder (burgemeester) nauwelijks enige ruimte voor
een eigen, op de lokale omstandigheden en die van het personeel toegesneden beleid. Ook hier is stevige decentralisatie – zowel wat betreft de financien als de arbeidsvoorwaarden het enige juiste antwoord. Deze weg is
– als men wil – niet moeilijk begaanbaar. Het is trouwens de enige weg om
de vele plannen en goede ideeen die
inmiddels voorhanden zijn effectief tot
uitvoering te brengen. Als het Ministerie van Binnenlandse Zaken – pertraditie de hoeder van de decentralisatie
– hierin zijn hoofdrol zou nemen, dan
zou het politiebestel snel ‘bij de tijd’
zijn.

1) Dit blijkt overduidelijk uit een buitengewoon interessant rapport over aard en omvang
van de taakbelasting van politiekorpsen van
verschillende omvang. Zie: Met gelijke maar
gemeten, Staatsuitgeverij, ‘s-Gravenhage,
1986.

2) Zo blijkt b.v. uit het onder noot 1 genoemde
rapport dat de inzet van politiepersoneel – afgezien van calamiteiten – geen samenhang
vertoont met het werkaanbod dat zich dagelijks op bepaalde tijden (b.v. tussen 16.00 en
20.00 uur) in verhoogde mate voordoet.

Auteur