Ga direct naar de content

Stichting Het Nederlands Economisch Instituut; Verslag over het jaar 1981

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 4 1982

Stichting Het Nederlands
Economisch Instituut
Verslag over het jaar 1981

Curatorium
Aan het einde van het verslagjaar
traden de heren drs. P. L. Justman Jacob
en mr. J. J. van der Lee statutair af.
Mr. H. Rijpstra trad wegens omstandigheden op 14 mei 1981 af. Per 1 januari
1982 traden de volgende curatoren in
functie: dr. J. E. Andriessen (Wassenaar), mr. P. van Dijke (Zeist), dr. ir.
A. P. Oele (Rhoon) en drs. J. C. Smit
(Lunteren). Per 1 januari 1982 volgde
dr. J. M. Goudswaard als ondervoorzitter drs. P. L. Justman Jacob op.
Directorium en secretariat

Prof. dr. L. H. Klaassen, presidentdirecteur; prof. dr. H. W. Lambers,
directeur; prof. dr. J. H. P. Paelinck,
directeur; prof. dr. L. B. M. Mennes,
adjunct-directeur; drs. E. H. Mulder,
adjunct-directeur; drs. P. J. Montagne,
algemeen secretaris; drs. A. de Wit,
secretaris.
Redactie Economisch Statistische
Berichten
Commissie van redactie: prof. dr.
H. C. Bos, drs. R. Iwema, prof. dr.
L. H. Klaassen, prof. drs. H. W. Lambers, prof. dr. L. B. M. Mennes, drs.
P. J. Montagne, prof. dr. J. H. P.
Paelinck, drs. A. de Wit. Redacteursecretaris: drs. L. P. J. van der Geest.
Adjunct-redacteur-secretaris: drs. J. A.
(Camps (vanaf 1 januari 1982).
Algemeen
Per 1 januari 1981 trad de rechtspersoon de Stichting Het Nederlands
Economisch Instituut toe tot het bestuur
van de Stichting Gaia Institute for the
Study of Natural Resources te Oegstgeest; drs. G. R. Otten werd per die
datum benoemd tot directeur. Op
9 februari vergaderde het bestuur van
deze Stichting voor de laatste maal in
de oude samenstelling, bij welke gelegenheid de overige bestuursleden aftraden.
Per 1 juli kwam een samenwerkings-

830

verband (Sibas) tot stand met de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland, de Stichting Waterloopkundig
Laboratorium, de Stichting Maritiem
Research Instituut Nederland, de Stichting Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium en de Nederlandse Centrale Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek. Het samenwerkingsverband heeft ten doel een
marktgericht, onafhankelijk en hoogwaardig potentieel voor beleidsanalytische studies operationeel te hebben,
dat tegen verrekening overheid en
anderen adviseert en op basis van financiele bijdragen van de overheid ten behoeve van de gemeenschap de voor beleidsanalyse benodigde deskundigheid
in Sibas-verband bij partijen verder ontwikkelt en operationaliseert. De duur
van het geen rechtspersoonlijkheid hebbende samenwerkingsverband is van
1 juli 1981 tot 1 juli 1983; voor laatstgenoemde datum zal overleg worden
gevoerd over het al dan niet voortzetten
van het samenwerkingsverband en de
vorm van de eventuele voortzetting.
Tegen het einde van het verslagjaar
werd besloten tot samenwerking met
Tecplan Ltd., welke organisatie zich
richt op transportplanning, energie en
..software”.
Op 26 en 27 mei werd een werkcongres
georganiseerd met betrekking tot het
onderwerp ,,Industrial migration and
mobility in the European Community”.
Behalve door het Instituut werden bijdragen geleverd door sprekers uit Belgie, Denemarken, Engeland, Frankrijk,
lerland, Italic en West-Duitsland. Er
was een zestigtal deelnemers, die alien
ervaring met onderzoek met betrekking
tot het onderwerp hadden.
Reeds langere tijd worden door het
Instituut kosten-batenanalyses gemaakt
van het effect van een geneesmiddel
(ziekenhuisopnamen, operaties, werkverzuim). Te zamen met Smith Kline &
French BV werd op 20 maart een symposium te Amsterdam georganiseerd,
waarin dit onderwerp door een vijftal
buitenlandse sprekers alsmede door een
medewerker van het Instituut werd
besproken.
Op 16 oktober werd aan prof. dr.
J. H. P. Paelinck het eredoctoraat van

de Universiteit van Poitiers toegekend.’
Prof. drs. H. W. Lambers hield op j
26 november zijn afscheidscollege als1
gewoon. hoogleraar aan de Economische
Faculteit van de Erasmus Universiteit
Rotterdam. Dit afscheidscollege onder
de titel ,,Uitgesproken institutioneel?” j
vond plaats aan het einde van een voor
deze gelegenheid gehouden studiedag
onder het motto ,,Het scheiden van de
markt”.
Op 31 december telde het Instituut
104 medewerkers (vorig jaar 100). Ook
dit jaar waren buitenlandse gasten gedurende kortere of langere tijd op het
Instituut werkzaam.
In de serie ..Foundations of emperical
economic research” verschenen 20 studies en in de serie ..Contributions to
East European economic research “verschenen 2 studies.
Economisch Statistische Berichten
Het weekblad verscheen 50 maal; de
jaargang telde 1.304 (het vorige jaar
1.492) bladzijden (exclusief omslag en
register).
Het onderzoekingswerk
De hieronder vermelde studies, adviezen en missies met betrekking tot ontwikkelingslanden zijn of worden verricht op verzoek van het DirectoraatGeneraal Internationale Samenwerking
van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken, tenzij anders is vermeld.
Buiten Europa
Kosten-batenanalyses en parameters
concentratielanden. Een handleiding
voor de toepassing van kosten-batenanalyses in ontwikkelingslanden wordt
opgesteld; naast de benodigde theorie
zal een aantal ,,case studies”, ontleend
aan de praktijk van de Nederlandse
hulpverlening
worden opgenomen.
Voorts worden per concentratieland de
benodigde gegevens verzameld voor de
economische en sociale analyse van projecten; het gaat hierbij in de eerste
plaats om gegevens inzake de te gebruiken discontovoet, het schaduwloon en
de conversiefactoren benodigd voor het
omzetten van marktprijzen in efficiencyen sociale prijzen.
Schenkingselement leningen ontwikkelingslanden. Volgens de defmities van
het Development Assistance Committee
van de OECD werd het schenkingselement van leningen op concessionele
voorwaarden bepaald en geanalyseerd.
Bangladesh. In het kader van een
voorstudie over het baggerprogramma
werd deelgenomen aan een missiedie ten
doel had de zaken aldaar te inventariseren, de prioriteit van baggeren t.o.v.
andere sectoren aan te geven en bij hoge
prioriteitstoekenning, deze verder uit te
werken. Ten vervolge op een eerder ge-

geven beoordeling over planning tot de
vestiging van een textielfabriek werd
te zamen met textielexperts een analyse
gemaakt van de overcapaciteit in een
aantal textielfabrieken en aanbevelingen
tot renovatie van een tweetal fabrieken
gegeven.
Benin. Een beoordeling werd gegeven
van een voorstel tot vestiging van een
rijstpellerij in het noorden van dit land.
Boven- Volta. Deelgenomen werd aan
een missie ter bestudering van de mogelijkheden tot het oprichten van een geografisch-kartografisch instituut. Dedeelname diende om de economische aspecten van de Nederlandse hulp te beoordelen.
Colombia. Assistentie bij het leiden
van een team van experts en bijbehorende medewerkers en bij het opzetten en
toepassen van een studieraam voor projecties van vraag naar en aanbod van
arbeid ten behoeve van het werkgelegenheidsplan en voor een evaluatiesysteem
voor uitbreiding van klassikaal en technisch onderwijs werd voortgezet.
Egypte. Een grote integrate transportstudie, gefmancierd door de Wereld-

-verwerking. Voorts werd geadviseerd over de volgende voor uitvoering in aanmerking komende projecten: de aanleg van,,rural roads”, kleine irrigatiewerken en bevordering van
kleinindustrie. Deelgenomen werd
aan een missie, die ten doel had voorbereiding te treffen voor het opstellen
van een structuurplan voor het industriegebied bij Lhok Seumaweh.
— Java. Door de economische faculteit

bank en Egypte en uitgevoerd in samen-

van de Universiteit van Indonesia

Waterloopkundig Laboratorium, terwijl

werking met in het kader van Nedeco samenwerkende ingenieursbureaus
kwam gereed. Deze in 1979 begonnen
studie had betrekking op alle vormen
van transport (wegen, spoorwegen, riviervaart, luchtvaart, pijpleidingen).

werd ten behoeve van de Bank Indonesia een ,,base-line survey” met betrekking tot kleinkrediet uitgevoerd,
waarin gedurende een aantal tnaanden werd geparticipeerd. Voorts
wordt gedurende een periode van
twee jaren te zamen met Indonesische
experts terzake een groep van economen uit het Indonesische bankwezen
bijgestaan met betrekking tot korte
studies over de ontwikkelingsmoge-

voor het beschikbaar hebben van schepen
voor hydraulische metingen en voor

Indonesie
— Industrial Service Centre. Deelgenomen werd aan de activiteiten van
een adviesgroep ter bestudering, beoordeling en eerste voorbereiding
van genoemd centrum.

— Ministerie van Openbare Werken.
Nederlandse deskundigen dienen het
Directoraat-Generaal

,,Housing,

Building, Planning en Urban Development” van advies met betrekking
tot de planning van ,,utilities” (zoals
waterleiding, drainage, huisvesting).

Het Instituut verzorgt de,,backstopping” van dit team door het geven
van adviezen en het verzorgen van
korte-termijnexpertise.
— Industrialisatie en capaciteitsbenutting. Ten behoeve van het Indonesische Ministerie van Justitie werd de
studie voortgezet over de mogelijkheden om bestaande overcapaciteit
in een aantal Indonesische basis-

industrieen terug te brengen. Aandacht wordt daarbij tevens besteed
aan maatregelen ter stimulering van
de binnenlandse vraag naar basisprodukten bij het opzetten van nieuwe
industriele projecten. De studie omvat een methodologisch deel en een

uitvoerige survey van de bestaande
produktiecapaciteit in een groot aantal bedrijfstakken. Rekening wordt
gehouden met geograflsche spreiding
van activiteiten, keuze van technologic en ontwikkeling van kleinindustrie.

ESB 11-8-1982

— Automatiseringsproject Bank Rakyat
Indonesia. Deelgenomen wordt aan
een bilaterale stuurgroep die inzake
genoemd project adviseert.
— Aceh. Het samenwerkingsproject met

van het verbouwen van suikerriet en naar
de wijze waarop dit het best kan ge-

de Syiah Kuala Universiteit en het

volgende projecten: constructie van een

participeren in de werkzaamheden
van het regionale planbureau werden
voortgezet. Een missie had tot taak de
mogelijkheden te verkennen tot het
komen van effectieve bestrijding van
vervuiling door bestaande en nieuw
te vestigen industrieen in NoordAceh. Assistentie werd verleend voor
een missie, die als taak had het afronden van de voorbereidingen voor een

transitohavea in Keng Kabao, construc-

centrum voor koffieontwikkeling en

lijkheden van subsectoren van o.a.

Industrie, landbouw en veeteelt in de
omvang van Jakarta. Medegewerkt
wordt aan de evaluatie van een
cooperatieproject in Centraal Java,
waarvan de uitvoering moeilijkheden
ondervindt. Ook dit jaar werd de
regionale planning voor Indramayu
verder begeleid.
— Madura. Met technische experts
werd deelgenomen aan een missie, die
tot taak had het in 1977 door het
Instituut uitgebrachte rapport Rehabilitation of solar salt works on East
Madura overeenkomstig de nieuwste
gegevens te evalueren.
— Molukken. De begeleiding van regionale planning voor de Molukken
werd voortgezet.
Hiermede is de verslaggeving over de
werkzaamheden ten behoeve van Indonesie beeindigd.
Kenya. In samenwerking met textielen opleidingsexperts werd een onderzoek
ingesteld naar de gewenste omvang van
een trainingsinstituut op het gebied van
textiel in relatie tot de huidige en te verwachten omvang van de textielindustrie
in het land. Voorts werd de gang van
zaken gee’valueerd van een groot irrigatieproject ten behoeve van de katoenteelt. Voorts werd een onderzoek ingesteld naar de economische haalbaarheid

schieden.

Laos. Deelgenomen werd aan een
transportmissie ter beoordeling van de
tie van een scheepswerf te Vientiane, ver-

betering van het transport op de Mekong
en verbetering van de overslag in de
rivierhavens Thanaleng en Lak Si.
Mozambique. De belangrijke rol die
Beira als haven voor een aantal landen en
zuidelijk Afrika speelde, is door politieke
omstandigheden de laatste jaren geleide-

lijk aan verminderd. Mogelijk kan nu,
met name na het onafhankelijk worden
van Zimbabwe, de vroegere rol weer
worden hersteld. Het onderzoek naar de
haven en naar het toegangskanaal daarvan heeft ten doel te komen tot een optimale ontwikkeling van de haven in overeenstemming met de toename van de te
vervoeren goederenhoeveelheid van en
naar het achterland. Aan deze Nedecostudie, waarvan het Instituut de leiding
heeft, nemen voorts deel het ingenieursbureau Dwars, Hedrik en Verhey en het

boringen Osint VOF is gecontracteerd.

De studie met betrekking tot de rehabilitatie van de haven kwam gereed en die
over de verdieping van het toegangskanaal wordt in 1982 voortgezet; aan het
lange-termijnontwikkelingsplanonderzoek
zal in 1982 worden begonnen.
Oman. In opdracht van het Ministerie
van Handel en Industrie van het Sultanaat en in samenwerking met H VA International werd een marktonderzoek uitgevoerd met het oog op de bevordering
van de land- en tuinbouwprodukten ten
behoeve van de eigen voorziening en van
de export, dit laatste in verband met de
situatie, die bij vermindering van de
aardolieproduktie zou kunnen ontstaan.

Pakistan. Ook dit jaar werd leiding
gegeven en deelgenomen aan studies
aangaande werkgelegenheid, mankrachtplanning en basisbehoeften in samenwerking met het Ministerie van Arbeid
en het Planbureau in dit land. Voorts
werd een beoordeling gegeven over een

voorstel over de methodiek van financie’le en beleidsmatige voortgangscontrole in een aantal sectoren van de
Pakistaanse economic. Ten vervolge
hierop wordt deelgenomen aan de begeleiding van dit project, genaamd ,,Performance audit methodology development and performance audit training
programme” bij de Algemene Rekenkamer te Lahore.

Sri Lanka. Beoordeeld werd de feasibility van een rehabilitatie van het vroegere ,,Dutch canal”, dat over een lengte
van 140 km loopt van Colombo noordwaarts langs de kust tot Puttalam.
Tanzania. Met betrekking tot het verstrekken van Nederlandse ontwikkelingshulp werden de gevolgde procedures onderzocht en beoordeeld aan de
831

hand van voor de diverse categorieen
ontwikkelingshulp vastgestelde criteria.
Het economisch gedeelte van het onderzoek was beperkt tot het geven van een
aanzet tot een selectiecriterium voor de

keuze van bedrijven, die bij voorkeur
zouden moeten worden gesteund. Een
evaluatierapport met betrekking tot een
te vestigen maisfarm werd beoordeeld.
Problemen met betrekking tot de katoenproduktie en -industrie werden geidentificeerd en noodzakelijke aanbe-

velingen om verdere achteruitgang te
voorkomen werden gedaan. Aan het
einde van het jaar werd begonnen met
een studie over de oliezadensector in verband met de te grote verwerkingscapaciteit van de bestaande fabriek in relatie
tot de omvang van de oliezadenverbouw.
Zambia. Op verzoek van het Koninklijk Instituut voor de Tropen wordt deel-

genomen aan een team dat zich met de
voedselstrategie in Zambia bezighoudt;
de studie, die afwisselend in Zambia en
in Nederland wordt uitgevoerd, vindt
plaats in het kader van een reeks voedselstudies.

West-Europa
Onderzoekingen met betrekking tot

de ontwikkelingen in West-Europa werden voortgezet. Dit was het geval met het
onderzoek betreffende de sectorale en
regionale ontwikkelingspatronen in
West-Europa. In 1976 waren vier fasen

van dit onderzoek, dat ten doel heeft een
model op te stellen om de regionale-

structurele ontwikkeling te verklaren en
te prognostiseren, praktisch gereed. De
laatste fase van het onderzoek behelst
de opzet van drie verklarende variabe-

len (urbanisatie, arbeidsmarkt en regionale politick), voorlopige analyses van
het verzamelde datamateriaal, de opzet

en toetsing van het model en het maken
van berekeningen voor 1980 en 1990
door toepassing van het model; daarbij

zal van verschillende hypotheses met betrekking tot de macro-economische groei
in de diverse lidstaten worden uitgegaan. Voorts werd van de Europese
Gemeenschap opdracht ontvangen voor
een onderzoek naar de toekomstige
regionale werkgelegenheid, gesteld tegenover het regionale arbeidsaanbod in
West-Europa. Een model zal worden

opgesteld voor het vooruitberekenen
van zowel de vraag- als de aanbodkant

van de regionale arbeidsmarkt. Dit
model zal betrekking hebben op het

nationale en het regionale niveau en zal
inzicht in het proces geven en het mogelijk maken alternatieve hypotheses door
te rekenen. In samenwerking met andere
Europese onderzoekinstellingen wordt
een onderzoek uitgevoerd in het kader
van een onderzoekprogramma van de
Europese Gemeenschap, dat een aantal
onderzoekingen op zeer verschillend terrein omvat, die moeten leiden tot aan-

bevelingen voor het richten van de technische ontwikkeling op het wegnemen

van factoren die de oorzaak vormen van
832

problemen waarmede de Europese Gemeenschap zal worden geconfronteerd.
Als een van deze problemen wordt de
regionale ongelijkheid gezien, met name
veroorzaakt door de gebrekkige mogelijkheden voor economische ontwikkeling van de meest achtergebleven gebieden. Dezc studie richt zich op de vraag
of door nieuwe technologische ontwikkelingen de keuze van vestigingsplaats

zodanig kan worden beinvloed dat bedrijven zich in de toekomst meer op het
regionale profiel van de probleemregio’s
gaan richten.

Nederland

vante vestigingsfactoren omvat; de eerste
opzet hiervan kwam gereed. Rondom
deze kern kan het model naderhand
worden uitgewerkt tot een vrij compleet
multiregionaal bevolkings-, werkgelegenheids- en arbeidsmodel. Bij de voortzetting van de studie, waartoe opdracht
werd ontvangen, zal de ruimtelijke ontwikkeling van de sectorale werkgelegenheid niet worden geschat op basis van
zeer gedetailleerde regionale waarnemingen, maar vanuit de landelijke ontwikkeling, waarna de verdeling naar het
laagste regionale niveau zal plaatsvinden.

De eerste fase van dit gedeelte van het
onderzoek betreftde theoretische en technische implicaties van deze tweestaps-

Ontwikkeling van de werkgelegenheid
per bedrijfsklasse en per gewest in
Nederland, in opdracht van de Rijksplanologische Dienst. Nadat in 1974 het
Instituut te kennen had gegeven dat het
mogelijk moest worden geacht te komen
tot een model dat vermelde ontwikkeling
op grond van een aantal bepalende factoren zou kunnen verklaren, werd opdracht tot de studie, die in een aantal
fasen zou worden uitgevoerd, ontvangen. Een van de aspecten van het onderzoek is de geweldige omvang van de statistische werkzaamheden, het ontbreken
van coherent statistisch materiaal voor
een redelijk lange periode en een gedetailleerde regionale indeling. Een ander
belangrijk facet is de beperktheid van de
empirische kennis van de te verklaren en
de te voorspellen fenomenen. Begonnen
werd met de opstelling van vergelijkbare
gegevens met betrekking tot de werkgelegenheid per bedrijfsklasse en per gewest voor de jaren 1959-1975, welke
moeizame arbeid in 1979 kon worden afgerond. Intussen kon worden vastgesteld
dat de studie zou worden gebaseerd op
een indeling in 80 gewesten en 27 bedrijfsklassen. Reeds eerder werd begonnen met de opstelling van gegevens met
betrekking tot de factoren die de ontwikkeling van de werkgelegenheid kunnen
verklaren en werd vervolge.ns overgegaan tot het vaststellen van de mogelijkheden tot kwantificering per gewest en
per jaar van de gehele analyseperiode;
deze werkzaamheden kwamen gereed in
1980. Na de nodige voorstudies werd in
1980 begonnen met de eerste opzet van
het model, dat de naam is gegeven van
RESPON: ruimtelijke economische en
sociale planning en ontwikkeling in Nederland. Dit model zal een beter inzicht
dan tot dusverre in de dynamiek van het
gehele Nederlandse sociaal-economische
en ruimtelijke systeem moeten geven en
daarmede een betere grondslag voor het
beleid op een groot aantal zeer uiteenlopende terreinen. Een dergelijk algemeen
model kan echter slechts met succes
worden geoperationaliseerd indien elk
van de onderdelen afzonderlijk wordt
geschat. Het gedeelte waar in de studie
de nadruk op viel, is de sectorale werkgelegenheidsontwikkeling per gewest, d.w.z
de opzet van een model, dat het totaal
van alle bedrijfsklassen en van alle rele-

benadering.
Migratie, werkverandering en pendel
in West-Nederland, 1974-1977, in opdracht van het Projectbureau Integrate
Verkeers- en Vervoerstudies. In dit onderzoek stond centraal de analyse van de
samenhang in de loop van de tijd tussen
intergemeentelijke verhuisstromen en
werkveranderingsstromen enerzijds en
veranderingen in de pendelstromen anderzijds. De ruimtelijke verwevenheid
van processen op de arbeidsmarkt, de
woningmarkt en op het terrein van de
verkeersontwikkeling komt hieruit naar
voren. Het rapport geeft een kwantitatieve beschrijving en een interpretatie van
woon- en werkherlocatieverschijnselen
die in 1974 en in 1976 hebben plaatsgevonden in de Randstad en haar belangrijkste uitstralingsgebieden.
Ruimtelijk verdeelmodel voor wonen,
werken en pendel, in opdracht van de
Rijksplanologische Dienst. De laatste
vijf jaren werden op verzoek van het Projectbureau Integrale Verkeers- en Vervoerstudies van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat verschillende studies
uitgevoerd die betrekking hadden op de
samenhang tussen de ruimtelijke ontwikkelingen van wonen en werken in de
Randstad en omgeving en werden met
het beschikbare datamateriaal experimenten uitgevoerd in de vorm van rekenmodellen, die een uitbreiding vormden
van de bestaande migratie- en distributiemodellen. Tegen het einde van het
vorige jaar werd op verzoek van de
Rijksplanologische Dienst begonnen
met het ontwikkelen van een model,
waarmede — bij een gegeven verdeling
van de (werkende) beroepsbevolking en
de (bezette) arbeidsplaatsen in de Randstad en haar uitstralingsgebieden — kan
worden nagegaan in welke richting de
migratie-, de werkveranderings- en de
woon-werkverkeersstromen van beroepsbeoefenaars zich kunnen ontwikkelen. Het nu ontwikkelde allocatiemodel wijkt af van het gebruikelijke type
dat men in migratie- en verkeersstudies
aantreft omdat het niet alleen de interregionale migratie, maar tegelijk ook de
interregional werkverandering van beroepsbeoefenaars beschrijft. Aldus is het
in staat een beeld te geven van de wijze
waarop de woon- en werkherlocatie van
werkenden leidt tot verschuivingen in

het pendelpatroon en daarmede uitkomsten te leveren die niet alleen in termen van migratie en werkveranderingen
interpreteerbaar zijn, maar tevens in termen van woon-werkverkeer. Een vooruitberekeningsmethode is ontworpen en
twee vooruitberekeningsexperimenten
zijn verricht. De studie heeft er o.a. toe
geleid dat op basis van de theorie over

dient het wervingsbeleid te worden gevoerd met inzichten over de relatieve
wel de sterke als de zwakke kanten van
het regionale vestigingsmilieu zullen

kelvoorzieningen en de functie van de
markt betrekking had op de recreatie en
de rondwegproblematiek voor de kern
van Oostburg en Schoondijke. Een beoordeling van het winkelapparaat nu en

worden onderzocht, mede op basis van

in de toekomst, conclusies, aandachts-

een kwantificeerbaar model kon worden
afgeleid. Voorts is het mogelijk gebleken
de aanzienlijke schattingsproblemen die
samenhangen met het gewenste aantal te

de vestigingsprofielen van vijf concurrerende havensteden en vier Nederlandse
steden.
Kantorenonderzoek
Zuid-Holland
West in opdracht van de gemeente
‘s-Gravenhage en de Provinciale Planologische Dienst. Om een meer gericht en
beheerst beleid ten aanzien van de kan-

betrekken regie’s onder de knie te krij-

torensector in het kader van de doelstel-

gen en een eenvoudig vooruitberekeningsmodel op te stellen waarin de schattingsresultaten voor prognosedoeleinden kunnen worden aangewend. Ten
vervolge op het ontwikkelde dubbelallocatiemodel worden vooruitberekeningen
gemaakt die betrekking hebben op de
periode 1980-2000 en geschieden ten behoeve van de werkzaamheden die door
de Rijksplanologische Dienst worden
verricht in het kader van de herziening

ling van het stabiliseren van de totale
Haagse werkgelegenheid mogelijk te
maken is meer inzicht nodig in een aantal

punten en aanbevelingen sluiten het rapport af. Gereed kwam eveneens het distributie-planologisch onderzoek Rijnmond-Zuidwest, dat in samenwerking
met het Economisch-Technologisch Instituut voor Zuid-Holland werd verricht.
Naast de samenvatting, de conclusies en
aanbevelingen bevat het rapport hoofdstukken over de dataverzameling en
-verwerking, het winkelmodel en de
prognose, de bewinkelingsgraad op
Voorne-Putten en in Usselmonde, als-

het woon- en werkveranderingsgedrag

concurrentiepositie van Rotterdam. Zo-

ontwikkelingen en de onderlinge samen-

hang daarvan. Tevens maakt een vergroot inzicht in de regionale dynamiek
van de kantorensector het mogelijk om
streek-, structuur- en bestemmingsplannen beter op te zetten en te beoordelen.
In dit vooronderzoek zijn de volgende
hoofdpunten nader onderzocht: het op-

van de structuurschets voor de verste-

stellen van een raamwerk, waarmede de

delijking.
Verplaatsings- en locatiegedrag noordelijk deel van de Randstad, op verzoek
van het Projectbureau Integrale Verkeers- en Vervoerstudies van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat werd
vervolgd. Opnieuw kwam een deelrapport gereed, waarna opdracht voor de
derde fase van het onderzoek werd ontvangen.
Analyse arbeidskrachtentelling 1979,
in opdracht van de Rijksplanologische
Dienst. Deze analyse is een vervolg op

problematiek het best kan worden aan-

die van de arbeidskrachtentellingen 1975

en 1977 en geschiedt in het kader van de
ruimtelijke procesbewaking.

gepakt; het invullen van het opgestelde

raamwerk, waarbij een beoordeling
plaatsvindt van de mate waarin bestaande studies en het beschikbare statistische
materiaal voldoen om een betrouwbare
basis te leggen voor de kantorenplanning
in het streekplangebied; het vaststellen
van de onderwerpen waarvoor aanvul-

lend onderzoek moet worden uitgevoerd
om gei’dentificeerde leemten te kunnen
opvullen.
Behoefte aan kantoorruimten in
Leeuwarden, in opdracht van deze gemeente. Dit onderzoek is een voortzet-

mede over de effecten van grootschalige
vestigingen in Hoogvliet en Spijkenisse.

Begonnen werd met een distributie-planologisch onderzoek voor de gemeente
Landgraaf. Het onderzoek wordt afgestemd op de vraag welke gevolgen het tot
stand komen van deze nieuwe gemeente
heeft voor de visie op de distributie-planologie, neergelegd in het desbetreffende
onderzoek voor het Oostelijk Mijngebied, van elk van de toenmalige afzonderlijke gemeenten Schaesberg, Ubach
over Worms en Nieuwenhagen; ook dienen de gevolgen te worden aangegeven
van de vestiging van een winkelcentrum

in de nieuwe gemeente. Voor Capelle
aan den Ussel worden de effecten berekend van voorgenomen traditionele
meubelvestigingen. Het in 1977verrichte

onderzoek naar de winkelfunctie van
Zeist werd geactualiseerd; het arbeidsmarktonderzoek voor deze gemeente
werd voortgezet. Eveneens voortgezet

werden de volgende onderzoekingen: het

ting van het in 1980 afgesloten vooronderzoek. Onderzoek werd verricht, gead-

distributie-planologisch onderzoek betreffende het centrum van Rotterdam,

het distributie-planologisch onderzoek
Midden-Gelderland en het winkel- en
bedrijvenonderzoek Amersfoort.
Minimumprijzen en consumentenkrediet. In opdracht van de Stichting We-

— de bouw van het kernmodel van de

viseerd en gerapporteerd met betrekking
tot Midden-Gelderland, het Oostelijk
Mijngebied en Rijnmond en de in deze
regie’s liggende gemeenten, en voorts
met betrekking tot het Gooi en de gemeenten Amersfoort, Beverwijk, Capelle aan den Ussel, Landgraaf, Leeuwarden, Oostburg, Rotterdam en Zeist. Met
betrekking tot de haven van Beverwijk
werd onderzocht of de aanleg van een

arbeidsmarkt, in opdracht van de

nieuwe kade met voldoende diepgang

Stuurgroep Nationaal Programma
Arbeidsmarktonderzoek;
— de arbeidsmarkt voor leerkrachten
voortgezet onderwijs, in opdracht
van het Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen;
— schaarste en beloningsverhoudingen,
op verzoek van de Wetenschappelij-

voor zeeschepen economisch is verantwoord. De stagnerende economische
groei, die mede invloed heeft op de consumptieve bestedingen, maakte het wenselijk voor het Oostelijk Mijngebied binnen het winkelmodel lagere-groeivarianten uit te rekenen dan waarvan werd uitgegaan bij het distributie-planologisch

Ongeschoolde arbeid, in opdracht van
het Ministerie van Sociale Zaken. Met
het gereedkomen van de ,,case studies”
werd dit onderzoek beeindigd.
De volgende arbeidsmarktonderzoekingen werden voortgezet:
— de arbeidsmarktontwikkeling in de

Nederlandse zeehavengebieden, in
opdracht van de Commissie Zeehavenoverleg;

tenschappelijk Onderzoek Konsumen-

tenaangelegenheden werd gerapporteerd
over voor de consument gunstige of ongunstige werkingen van regelingen op

het gebied van minimumprijzen en consumentenkrediet.
Arbeidstijdverkorting en consumptie,
in opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. Een vooronderzoek
wordt uitgevoerd naar de invloed van
arbeidstijdverkorting op de consumptie.
Energieprijzen en de huishoudens, in
opdracht van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Konsumentenaangele-

ke Raad voor het Regeringsbeleid.

onderzoek 1977/1978; voorts werd de

winkelinventarisatie van 1977 bijgesteld
en werden de ruimtelijke consequenties

genheden. De bijdrage over dit onder-

Vestigingsplaatsfactoren en bedrijvig-

van enerzijds de verminderde groei van

de invloed van de stijgende energie-

de consumptieve bestedingen en anderzijds de mutaties in het winkelbestand
aangegeven. Ook een in 1975 uitgevoerd
detailhandelonderzoek betreffende Het
Gooi en omgeving werd geactualiseerd.
Voor de gemeente Oostburg werd een
onderzoek afgesloten, dat naast de win-

prijzen, op de bestedingsmogelijkheden
van de conumenten, alsmede op het vaststellen van de variabelen die het energieverbruik in de huishoudens beinvloeden,
de wijze waarop deze kunnen worden geoperationaliseerd en de gewenste omvang van de steekproef voor een onder-

heid in Rotterdam, in opdracht van de
gemeente Rotterdam. De resultaten van
het onderzoek zullen als handvat moeten
dienen voor het regionaal-economisch
beleid; centraal hierbij staat de verbetering van de economische structuur door
middel van een instrumentarium, gericht
op de Vestigingsplaatsfactoren. Voorts

ESB 11-8-1982

werp had betrekking op een analyse van

833

zoek op microniveau naar energieverbruik en inkomen.
Inflalie en consumptie, in opdracht
van de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Konsumentenaangelegenheden.
Ten vervolge op het vooronderzoek, dat
gericht was op het inventariseren van de
mogelijkheden om voor verschillende
doelgroepen van consumenten de ontwikkeling van de koopkracht van de gul-

economisch beleid en het groeikernenbeleid geschetst. Vervolgens wordt ingegaan op het hierbij behorende instrumentarium, waarna een korte evaluatie
van het beleid plaatsvindt, waarbij het
accent op de realisatie vande doelstellingen ten aanzien, van wonen en werken
ligt. Een theoretisch kader wordt gepresenteerd voor het traceren en beoordelen
van de overheidsuitgaven met betrek-

den statistisch te meten, kwam het ver-

king tot het groeikernenbeleid.

volgonderzoek gereed. Dit onderzoek

De Nederlandse economie in buiten-

hield in het berekenen van de jaarlijkse
prijsontwikkeling voor acht inkomens-

gewone omstandigheden, in opdracht
van het Ministerie van Economische Zaken. Een vooronderzoek wordt uitgevoerd over de aanpassing van de Nederlandse economie aan te verwachten behoeften in buitengewone omstandigheden.
Bemiddeling op de woningmarkt, in
opdracht van het Ministerie van Economische Zaken. In 1980 werd gerapporteerd over de betekenis van de bemiddeling en de aard van de door makelaars
verleende diensten. In het verslagjaar
werd onderzocht in hoeverre bij kopers
en verkopers sprake is van tevredenheid
over de door de bemiddelaar verleende
diensten. Een enquete onder kopers en
verkopers diende als basis voor de analy-

groepen voor de periode na 1974, terwijl
voorts een methodologisch kader werd

opgezet om op basis van recente budgetonderzoekingen en uitgaande van de
prijsontwikkeling groeperingen te traceren, die in meerdere of mindere mate
de invloed van de prijsontwikkeling
ondervinden.
Analyse wereldhandel. Op verzoek
van de Stichting Gaia Institute wordt
aan de hand van te verzamelen statistisch
materiaal een beschrijving gegeven van
internationale

handelsbetrekkingen,

waarbij specifieke aandacht wordt besteed aan het vraagstuk van de mate van
..self-sufficiency” van regie’s in de
wereld, met het doel een eerste indruk te
verkrijgen van de kosten van een grotere
mate van ..self-sufficiency”.
Commerciele dienstverlening in Nederland, in opdracht van het Ministerie
van Economische Zaken. Door zes in-

se en conclusies.
Exploitatie van overdekte zwembaden, op verzoek van het Ministerie van
Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk
werk. Aanleiding tot dit onderzoek is de
omstandigheid dat de exploitatie van

stellingen worden onderzoekingen uitge-

zwembaden, mede gezien de teruglopen-

voerd naar de ontwikkelingen en potenties van de commerciele dienstverlening
in Nederland. Deze deelstudies betreffen: de verzelfstandiging van diensten, de
stapelplaatsfunctie, de groothandel in
kantoormeubelen, bewakings- en bevei-

de financiele mogelijkheden van de gemeentelijke overheden, in veel gemeenten een bron van zorg is. Het doel van
het onderzoek is een inzicht te verkrijgen
in de landelijke problematiek van de exploitatie van zwembaden en het doen
van aanbevelingen welke tot een doelmatiger bedrijfsvoering kunnen leiden. De
afgesloten eerste fase van dit onderzoek
dient als orie’nterend en voorbereidend te
worden beschouwd.
Optimalisering ruimteverwarming, in
opdracht van de Nederlandse Energie

ligingssystemen, de congres- en seminar-

markt en de sector audio-visuele media;
binnen deze studies wordt aandacht besteed aan de regionale ontwikkeling en
aan het vestigingsgedrag. Het Instituut
dient er zorg voor te dragen dat deze
regionale en locationele aspecten op ge-

lijke wijze en met de nodige diepgang in
deze onderzoekingen worden vervlochten. Naast deze coordinerende adviestaak zal, nadat de deelonderzoekingen
zijn voltooid, door het Instituut worden
gerapporteerd over de regionale ontwikkelingen van de commerciele dienstverlening.
Toekomstperspectieven export van
Nederlandse diensten, in opdracht van
het Ministerie van Economische Zaken.
Een eerste verkenning kwam gereed,
waarbij het accent ligt op een inventari-

satie en classificatie van internationale
diensten. Voorts wordt op globale wijze
ingegaan op de geografische deelmarkten en een methodologisch kader voor
verder onderzoek gepresenteerd. Ten
vervolge hierop wordt een analyse van de
Nederlandse stapelplaatsfunctie mede

gericht op de toekomst gemaakt.
Groeikernenbeleid in het kader van de

heroverweging van de rijksbegroting, op
verzoek van het Ministerie van Financie’n. In het rapport is het regionaal834

Ontwikkelingsmaatschappij. Een reken-

model werd ontwikkeld waarmede op
lokaal en regionaal niveau besparingsmogelijkheden ten aanzien van nieuwbouwwijken op het terrein van de ruimteverwarming kunnen worden geevalueerd. Vervolgens is opdracht ontvangen
dit rekenprogramma ten behoeve van
..modelwoonwijken” operationeel te
maken, opdat in praktijksituaties verschillende ruimteverwarmingssystemen

met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het doel van de volgende fase van onderzoek is het ontwikkelde rekenprogramma operationeel te maken.
Regionale energieplanning, in opdracht van de Nederlandse Energie Ontwikkelingsmaatschappij. Te zamen met
het Centrum voor Energievraagstukken
en TNO zal een nota over het nut van regionale energieplanning, toegelicht aan
de hand van een voorbeeld, worden sa-

mengesteld.
Verkeer en energie, in opdracht van
het Ministerie van Verkeer en Water-

staat. Aan de Stichting Het Nederlands
VervoersWetenschappelijk Instituut is
een onderzoek opgedragen naar de relatie tussen verkeer en energie. Een aantal
bureaus neemt aan het onderzoek deel.
Het Instituut nam aan de voorbereidin-

gen deel en wordt onderzoekmatig betrokken bij de regionalisatie van bedrijfstakgegevens.
Parkeeronderzoek, in opdracht van
het Projectbureau Verkeers- en Vervoer-

studies van het Ministerie van Verkeer
en Waterstaat. Deze studie had ten doel
om op basis van een beschrijving van de
samenhang tussen de verschillende aspecten van het parkeren en een overzicht
van de stand van zaken op het gebied van
literatuur en onderzoek te komen tot

aanbevelingen voor in de toekomst te
verrichten parkeerstudies. De studie was
overeenkomstig de opdracht beperkt tot
de problematiek in gebieden met verkeersruimtegebrek, in het bijzonder in de

stadscentra.
Voorzieningsniveau openbaar. stadsvervoer, in opdracht van het Ministerie
van Verkeer en Waterstaat. Deze studie,
gericht op de theorievorming ten aanzien
van normen voor het voorzieningsniveau, kwam gereed.
Verkeerscirculatieplan Groningen, op
verzoek van het Ministerie van Verkeer

en Waterstaat. Op basis van door anderen verrichte voorstudies heeft het Instituut een evaluatie gemaakt van doel, verwachtingen en realisatie van het uitgevoerde Verkeerscirculatieplan, mede in
vergelijking met een aantal buitenlandse
verkeerscirculatieplannen.
Werkgelegenheidsaspecten van verkeer en vervoer, in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat. Na
het ondernomen vooronderzoek zal deze
studie moeten resulteren in een operationeel instrument, waarmede werkgelegenheidseffecten van beleidsalternatie-

ven op nationaal niveau met betrekking
tot verkeer en vervoer kunnen worden
doorgerekend.
Tijd- en reiskostenbudgetten verkeersdeelnemers, in opdracht van het Projectbureau Integrate Verkeers- en Vervoerstudies van het Ministerie van Verkeer
en Waterstaat. Het wordt van belang geacht naast tijdbudgetstudies ook reiskostenbudgetten te analyseren. Het op dit
laatste betrekking hebbende vooronderzoek kwam gereed.
Decentralisatie verkeers- en vervoersbeleid, op verzoek van de Raad voor het
Binnenlands Bestuur en de Rijksuniversiteit Groningen. De Vakgroep Bestuursrecht en Bestuurskunde van deze univer-

siteit bestudeert de mogelijkheden van
genoemde decentralisatie. De deelneming van het Instituut aan dit onderzoek
betreft voornamelijk de financiele aspecten van de decentralisatie.
Verwijdering afvalstoffen in de provincie Groningen. Op verzoek van het
Ministerie van Volksgezondheid en Milieuhygiene en de provincie Groningen

werd het door het Instituut eerder ontwikkelde afvalrekenmodel voor genoemde provincie toegepast.