Ga direct naar de content

Statistiek: Lageropgeleiden werken langer door dan hogeropgeleiden

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 19 2017

■ Raymond Montizaan (ROA)

Traditioneel bestaat het beeld dat werknemers die langer doorwerken dit doen omdat zij dit willen. Echter, ook in Nederland moeten werknemers steeds vaker gedwongen langer doorwerken. Na de afschaffing van de VUT en het prepensioen wordt nu de AOW-leeftijd gradueel verhoogd naar 67. De gemiddelde pensioenleeftijd is daardoor in tien jaar tijd gestegen van 61 tot circa 64,5 jaar.

De figuur laat zien hoe deze trend zich tussen verschillende opleidings­niveaus heeft ontwikkeld. Het blijkt dat er sprake is van een groeiende discrepantie in de gemiddelde pensioenleeftijd tussen de opleidings­niveaus. De lageropgeleiden werken als gevolg van de veranderingen in het pensioenstelsel momenteel een jaar langer door dan de hogeropgeleiden, en gaan met pensioen rond de AOW-leeftijd. Vooral onder mensen met een lage sociaaleconomische status die een laag pensioen hebben is de pensioenleeftijd het hardst gestegen.

Vroegpensioneren is een luxegoed aan het worden, waar steeds vaker ­alleen vermogenden aanspraak op maken. De recente waarschuwing van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde, dat het steeds verder verhogen van de pensioenleeftijd leidt tot voortijdige uitval onder lageropgeleiden omdat zij niet meer kunnen werken, lijkt dus vooralsnog ongegrond. De vroegtijdige uitval is vrijwillig en concentreert zich nu vooral bij hogeropgeleiden.

Desondanks is het toenemende verschil in de gemiddelde pensioenleeftijd een zorgpunt. Allereerst zal voortijdige uitval bij lageropgeleiden steeds meer een onvrijwillig karakter krijgen, omdat meer mensen door ziekte zullen uitvallen naarmate de pensioenleeftijd de levensverwachting ­nadert. De gezonde levensverwachting, dat wil zeggen de leeftijd tot waarop ­mensen gemiddeld genomen gezondheidsklachten krijgen, bedraagt voor hogeropgeleiden ongeveer 72 jaar, terwijl deze voor lageropgeleiden maar 53 jaar bedraagt. Dit roept ook de vraag op in hoeverre het verschil in de pensioenleeftijd rechtvaardig is, omdat een groot deel van de lageropgeleiden moet doorwerken met deze klachten terwijl hogeropgeleiden deze niet ervaren. Ten tweede moeten we ons afvragen wat het langer doorwerken van lageropgeleiden gaat betekenen voor de arbeidsproductiviteit. Een laatste zorgpunt betreft de vraag of de relatief sterke toename van de pensioen­leeftijd onder lageropgeleiden gepland is, of dat beperkingen in de financiële planning hier de oorzaak van zijn.

Auteur