Ga direct naar de content

Statistiek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 7 2015

.

ESB Statistiek

Patentaanvragen verschillen sterk tussen EU-landen

D

internationaal

dwingen. Er zijn heel wat randvoorwaarden voor vereist: een goed basisonderwijs, hoogopgeleide bevolking, de aanwezigheid van beschikbare
arbeidskrachten, goed universitair en postuniversitair onderwijs, een
degelijke basisinfrastructuur en uiteraard de mogelijkheden en de cultuur om nieuwe ideeën en producten te vermarkten. Het is vaak op die
randvoorwaarden dat de zwakkere Europese landen vaak tekortschieten.
â–  peter de keyzer (bnp paribas fortis)

e Europese economie heeft een aantal moeilijke jaren gehad
en kijkt nu vooral naar grote investeringsprojecten – gefinancierd met overheidsgeld – om de groei opnieuw aan
te zwengelen. Een belangrijke pijler van het groeipotentieel van een
economie is met name de productiviteitsgroei, die berust op onderzoek en ontwikkeling, en nieuwe innovaties. Vooral voor een geavanceerde regio als West-Europa zijn technologische innovaties een belangrijke bron van welvaart en rijkdom. Een manier om innovatie te
meten, is te kijken naar het jaarlijkse aantal nieuwe patentaanvragen
(figuur). In Zweden bijvoorbeeld werden in 2013 per miljoen inwoners
402 patenten aangevraagd. Ook Finland, Denemarken, Nederland en
Duitsland staan aan de top wat betreft patentaanvragen – en hiermee
in potentie toekomstgerichte groei. De landen uit Zuid-Europa doen
het minder goed. In Italië werden in 2013 slechts 60 nieuwe patenten
aangevraagd per miljoen inwoners en in Griekenland nauwelijks 6. Ook
in absolute cijfers blijven deze landen achter. Zo werden in Nederland
in 2013 meer nieuwe patenten aangevraagd dan in Italië, Spanje, Portugal en Griekenland samen. Het verschil tussen Europa en de Verenigde Staten is groot. In de Verenigde Staten zijn over 2011 en 2012
jaarlijks gemiddeld 408 patenten per miljoen inwoners aangevraagd,
waarmee het land het een stuk beter doet. Europa heeft meer innovatie nodig. Zeker tegen de achtergrond van hoge overheidsschulden en
de structureel zwakke Europese bevolkingsgroei in de komende decennia zijn innovatie en een sterke productiviteitsgroei noodzakelijk om de
welvaartsstaten betaalbaar te houden. Innovatie valt niet zomaar af te

Aantal patentaanvragen naar inwonertal
450

Maal miljoen inwoners

400
350
300
250
200
150
100
50
0

VS Zwe Fin Den Ned Dui Oos Bel Jap Fra Ier EU Noo VK Ita Spa Tsj Hon Pol Por Gri
28

Bron: European Patent Office; 2013; US Patents and Trademark Office, 2011-2012

Schuldvermindering drukt geldgroei

V

anaf 2009 nam de geldhoeveelheid – aangeduid met M3 – in
het eurogebied met gemiddeld 2 procent per jaar toe, terwijl de
geldgroei daarvoor gemiddeld bijna 8 procent per jaar was (figuur). De ontwikkeling van de geldhoeveelheid is belangrijke informatie
voor de Europese Centrale Bank, die streeft naar prijsstabiliteit op de
middellange termijn. Er is immers een positief verband tussen de geldhoeveelheid en het niveau van de prijzen, en ook tussen de geldgroei en
de inflatie over langere termijn. De zwakke geldgroei in de afgelopen zes
jaar indiceert dat de inflatoire druk laag is. Een verklaring voor de zwakke
geldgroei is de ontwikkeling van zijn tegenhanger: de kredietverlening
aan de private sector. Banken creëren geld als zij krediet verstrekken aan
bedrijven en huishoudens. Maar als deze tegenpartijen per saldo meer
leningen aflossen dan nieuwe leningen aangaan, kan de hoeveelheid geld
in de economie juist afnemen. Het uitstaande krediet in verhouding tot
de omvang van de economie is in de afgelopen jaren afgenomen. Desondanks is de hoeveelheid geld in verhouding tot de economie min of meer
constant gebleven. Dit kan worden verklaard door de manier waarop
geld wordt gemeten. De geldhoeveelheid, aangeduid met M3, wordt
afgeleid uit de kortlopende passiva van alle banken in het eurogebied.
M3 bestaat voornamelijk uit chartaal geld in handen van het publiek,
girale rekeningen en deposito’s met een looptijd korter dan twee jaar. De
looptijd van twee jaar markeert de grens met langlopende passiva, die
bestaan uit deposito’s en obligaties met een langere looptijd. Sinds de
crisis is de depositorente sterk gedaald en willen particulieren snel kunnen beschikken over hun geld. Daarom hebben rekeninghouders hun

16

monetair

deposito’s laten aflopen en hun geld gestald op girale rekeningen. Deze
verschuiving zorgt voor opwaartse druk op de M3-groei. Tevens hebben
banken een deel van hun langlopende obligaties laten aflopen. Per saldo
weerspiegelt de daling van de kredietgroei aan de activazijde van de bankbalansen een daling van de lange passiva en een zwakke groei van M3.
â–  paul metzemakers (DNB)

Geldhoeveelheid en krediet in eurogebied,
driemaandsgemiddelde
120

In procenten bbp

110
100
90
80
70
60

99

01

03
M3 eurogebied

05

07

09

11

13

15

Leningen private sector eurogebied

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Bron: ECB

Jaargang 100 (4701) 8 januari 2015

Statistiek ESB

Schaliesector relatief zwaar getroffen door lage olieprijs

D

e olieprijs is sinds juli 2014 scherp gedaald, van boven de 100
US dollar per vat tot onder de 60. Oorzaken voor deze significante daling zijn de afkoelende economie in China, de toegenomen olieproductie in de VS en de onbereidheid van OPEC-landen
om het aanbod van olie tijdelijk te verlagen – en daarmee tevens hun
marktaandeel. De lage olieprijs pakt slecht uit voor producerende landen. Deutsche Bank en IMF schatten de prijs per vat die OPEC-landen
nodig hebben om de overheidsfinanciën in evenwicht te houden tus-

Prijsontwikkeling
120

In dollars

110
100
90
80
70
60
50

2 jan ‘14

3 mrt ‘14

2 mei ‘14

1 jul ‘14

30 aug ‘14

29 okt ‘14

Olieprijs
Unconventional Oil & Gas etf, genormaliseerd
S&P Global Oil Index, genormaliseerd

groei

& conjunctuur

sen de 70 dollar (Qatar) en 180 dollar (Libië), duidelijk hoger dan het
huidige prijsniveau. Maar ook westerse olie- en gasbedrijven hebben het
moeilijk. De pijn is daarbij groter voor nieuwkomers in de schaliesector
dan voor gevestigde namen met meer conventionele activiteiten. In de
tweede helft van het jaar is een exchange traded fund (etf ) van Market
Vectors – een aanbieder van grondstofgerelateerde indexfondsen – dat
belegt in Noord-Amerikaanse schalieondernemingen aanzienlijk sterker
gedaald dan de S&P Global Oil Index (figuur). Doordat de kosten per
vat hoger liggen bij schalieondernemingen, zijn deze onconventionele
ondernemingen gevoeliger voor de schommelende olieprijs. Bovendien
financieren ze hun kapitaalintensieve winmethoden voornamelijk met
schulden. Nu de olieprijs voor veel projecten onder de terugverdienprijs
ligt en de zorg over zeepbellen op financiële markten toeneemt, zijn
geldschieters terughoudend. Daardoor kan een groot aantal schalieondernemingen sneller in betalingsproblemen komen. De problemen in de
schaliesector spelen waarschijnlijk mee in de overweging van Arabische
landen om hun productie niet terug te schroeven. Als de investeringen in
Noord-Amerika nu teruglopen, is dat goed voor hun marktaandeel en de
olieprijs op de middellange termijn. Ondanks het negatieve effect op de
overheidsfinanciën, beschikken landen als Saudi-Arabië over voldoende
buffers om dit tijdelijk op te vangen met in het vooruitzicht een betere
olieprijs en marktaandeel. â–  Thomas Michielsen (cpb)

Bron: Energy Information Administration en Yahoo Finance

Baankansen voor ouderen en de perceptie van werkgevers

D

e veranderingen in het Nederlands pensioenstelsel zorgen ervoor dat mensen tot latere leeftijd zullen moeten werken. De
vraag is in welke mate werkgevers ook bereid zijn om oudere
sollicitanten een baan aan te bieden. Het ROA heeft een vignetstudie
uitgevoerd onder werkgevers bij de overheid en het onderwijs die antwoord geeft op deze vraag. Aan werkgevers is gevraagd om zich voor te
stellen dat zij een sollicitant moeten aannemen. Vervolgens is hun gevraagd wie van twee fictieve sollicitanten zij zouden aannemen. De twee
sollicitanten verschillen van elkaar qua leeftijd, ervaring en scholing.

Baankansen naar leeftijd en perceptie van
werkgevers
0

In procenten

-5
-10
-15
-20
-25
-30

arbeidsmarkt

Daarnaast is de werkgevers in een vragenlijst gevraagd wat de voor- en
nadelen van oudere werknemers zijn. De uitkomsten van de keuzes zijn
weergegeven in de figuur, die de kans om aangenomen te worden laat
zien ten opzichte van de jongste leeftijdsgroep (35 jaar). Daarbij is onderscheid gemaakt tussen enerzijds werkgevers die oudere werknemers
een lagere productiviteit toedichten en anderzijds hen die denken dat zij
even productief zijn als jongere werknemers. De figuur toont aan dat de
baankans voor alle leeftijdsgroepen boven de 35 jaar significant lager is
dan voor sollicitanten die 35 jaar zijn. De daling in de baankans zet vooral na 45 jaar in: 55- en 60-jarigen hebben respectievelijk een 21 procent
en een 38 procent lagere baankans dan 35-jarigen. Interessant is echter
dat de baankans onder 60-jarigen nog eens extra 4 procent lager is wanneer werkgevers denken dat oudere werknemers minder productief zijn
dan jongeren. Dit terwijl wetenschappelijk onderzoek naar de relatie tussen leeftijd en productiviteit geen enkel bewijs vindt voor een dergelijk
verband. Om de baankansen van ouderen op de arbeidsmarkt te verbeteren is het derhalve van groot belang om de vooroordelen die werkgevers
hebben over de productiviteit van (potentiële) oudere arbeidskrachten
te bestrijden. â–  raymond montizaan (ROA)

-35
-40
-45

35 jaar

45 jaar

Ouderen minder productief

55 jaar

60 jaar

Ouderen niet minder productief

Bron: ROA

Jaargang 100 (4701) 8 januari 2015

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

17

Auteurs