Ga direct naar de content

De Nederlandse en Duitse arbeidsmarkt vergeleken

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: januari 7 2015

De relatief goede arbeidsmarktprestaties van Duitsland ten opzichte van Nederland zijn grotendeels te verklaren door het feit dat Nederland vergelijkbare arbeidsmarkthervormingen als in Duitsland al een decennium eerder heeft doorgevoerd.

Arbeidsmarkt ESB

Arbeidsmarkt

De Nederlandse en
Duitse arbeidsmarkt
vergeleken
De arbeidsmarktprestaties van Duitsland staken de laatste jaren
positief af bij die van veel andere Europese landen, inclusief Nederland. Een vergelijking van de arbeidsmarktuitkomsten en het gevoerde beleid tussen beide landen brengt naar voren dat Duitsland
in het afgelopen decennium veel maatregelen heeft doorgevoerd
die in Nederland al eerder hun beslag kregen. Simpele lessen biedt
het Duitse werkgelegenheidswonder voor Nederland niet.

Jante
Parlevliet
Econoom bij De
­Nederlandsche Bank
Johan
verbruggen
Senior econoom bij
De Nederlandsche
Bank

“N

ederland is ziekâ€, zo stelde premier
Lubbers in 1990, verwijzend naar
het ongekend hoge aantal arbeidsongeschikten. Na een serie hervormingen op de arbeidsmarkt – met
ingrepen in de WAO en de Flexwet als belangrijke mijlpalen –
steeg de werkgelegenheid en daalde het aantal werklozen tot
2,5 procent in 2001 (volgens de definitie van de International
Labour Organisation). Vele landen keken met bewondering
naar dit Nederlandse mirakel (Visser en Hemerijck, 1997;
Salverda, 1999; Houwing, 2010).
Begin deze eeuw werd juist Duitsland gezien als “de zieke
man van Europaâ€. Sinds de hereniging van 1990 stond het land
voor een ongekende opgave om twee zeer diverse economieën
en twee uiteenlopende sociale stelsels, waaronder met name
het pensioenstelsel, te integreren. De Duitse arbeidsmarkt
stond alom bekend als star en in 2005 liep de werkloosheid
op tot boven de elf procent. Op instigatie van Gerhard Schröder deed een commissie onder leiding van oud-Volkswagendirecteur Peter Hartz een serie aanbevelingen (Hartz I tot IV)
om de arbeidsmarkt vlot te trekken. Terwijl de werkloosheid
in veel landen opliep, functioneerde de Duitse arbeidsmarkt

Jaargang 100 (4701) 8 januari 2015

de afgelopen jaren juist bijzonder goed en kwam Duitsland
zelfs te boek te staan als economic superstar en Northern star
(Dustmann et al., 2014; Rinne en Zimmermann, 2013). Deze
gunstige ontwikkeling bleef ook in Nederland niet onopgemerkt. “Duitsland was de zieke man, Nederland heeft dat
stokje overgenomen, Nederland is nu de zieke man van Europaâ€, verwoordde CDA-leider Van Haersma Buma het zelfs
( Jinek, 8 september 2013).
Aan de hand van een breed scala aan arbeidsmarktindicatoren kan nu worden nagegaan of er voor Nederland
inderdaad te leren valt van het Duitse mirakel. Daartoe is
een vergelijking gemaakt tussen ten eerste de arbeidsmarktuitkomsten in beide landen en ten tweede de belangrijkste
doorgevoerde arbeidsmarkthervormingen in de twee landen.
Arbeidsmarktprestaties in een notendop

Om te beoordelen hoe beide arbeidsmarkten functioneren,
wordt achtereenvolgens gekeken naar de werkloosheid, het
aandeel werkenden in de beroepsgeschikte bevolking, het
aantal gewerkte uren en de productiviteit per gewerkt uur, en
de implicaties voor de bbp-groei. Waar mogelijk fungeren de
Verenigde Staten (VS) als benchmark.
Figuur 1 laat zien dat vanaf midden jaren negentig het
werkloosheidspercentage in Nederland substantieel lager lag
dan in Duitsland, maar dat sinds 2005 in Duitsland sprake
is geweest van een spectaculaire daling. De werkloosheid is
het sterkst gedaald in de oostelijke Länder (deelstaten), waar
de werkloosheid overigens nog altijd fors boven het landelijke
gemiddelde ligt. Maar ook in de westelijke deelstaten ligt de
werkloosheid in 2013 gemiddeld vijf procent lager dan in
2005. In Nederland liep de werkloosheid de laatste jaren juist
op. Eind 2012 dook de Duitse werkloosheid onder het Nederlandse niveau, al moet blijken of dat structureel is.
Figuur 2 illustreert dat in beide landen het aandeel werkenden in de beroepsbevolking sinds 1990 aanmerkelijk is
gestegen. De toetreding van vrouwen heeft hierin een belangrijke rol gespeeld. In Nederland vond de grootste stijging van

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

11

ESB Arbeidsmarkt

het aandeel werkenden al in de jaren negentig plaats, in Duitsland pas veel later. Dit was overigens vooral in West-Duitsland het geval, in Oost-Duitsland werkten vrouwen traditioneel al veel vaker. Het aandeel mannen dat werkt, ligt over de
totale beschouwde periode in Nederland hoger, ondanks de
momenteel hogere werkloosheid. In Duitsland was vooral in
de oostelijke deelstaten de arbeidsdeelname van mannen zeer
laag; een groot deel van de oudere generatie heeft de arbeidsmarkt na de hereniging al op vroege leeftijd verlaten. Ter vergelijking: de figuur laat ook zien hoe de arbeidsdeelname in
de VS sinds de crisis fors daalde, wat impliceert dat een groot
deel van de gedaalde Amerikaanse werkloosheid komt doordat werkzoekenden zich terugtrokken van de arbeidsmarkt.
Het gemiddeld aantal gewerkte uren is in zowel Nederland als Duitsland over de beschouwde periode flink gedaald
en ligt in beide landen op circa 1400 uur per werkende per
jaar. Deze daling kan voor een belangrijk deel worden toegeschreven aan de intrede van vrouwen in deeltijdbanen. Het
aantal gewerkte uren per jaar ligt momenteel in de VS overigens een stuk hoger, op 1700 (Conference Board 2014).
De gemiddelde productiviteit per uur lag in Nederland
in de gehele periode boven de Duitse, en tot de crisis op ongeveer het niveau in de VS (Conference Board, 2014). Sindsdien
bleef de productiviteit in de VS op peil door ontslagen, terwijl
bedrijven in Duitsland en Nederland werknemers langer hebben aangehouden. Deze zogenoemde labour hoarding heeft de

Jaarcijfers voor de werkloosheidsvoet
12

figuur 1

In procenten

10

6
4
2
‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12 ‘13 ‘14
kw11
Duitsland
Nederland
Verenigde Staten
¹ Seizoensgecorrigeerd cijfer

Bron: OESO

Aandeel werkenden voor tenminste één uur arbeid per
week, in procenten van de beroepsgeschikte bevolking

Aandeel werkenden

figuur 2

85

75

65

55

45

‘90 ‘91 ‘92 ‘93 ‘94 ‘95 ‘96 ‘97 ‘98 ‘99 ‘00 ‘01 ‘02 ‘03 ‘04 ‘05 ‘06 ‘07 ‘08 ‘09 ‘10 ‘11 ‘12
Dui – mannen
Dui – vrouwen

Ned – mannen
Ned – vrouwen

VS – mannen
VS – vrouwen

Bron: OESO

12

Hervormingen op de arbeidsmarkt

Hoe hebben hervormingen op de arbeidsmarkt bijgedragen
aan de arbeidsmarktuitkomsten? Deze vraag is niet zo eenvoudig te beantwoorden, aangezien een veelheid aan regelingen
en sociale normen het gedrag op de arbeidsmarkt beïnvloeden. Daarnaast hebben beleidswijzigingen vaak tijd nodig om
effect te sorteren, terwijl ze soms al voor de daadwerkelijke
implementatiedatum gevolgen hebben. Tevens geldt dat de
arbeidsmarktflexibilisering niet alleen heeft geresulteerd in
meer tijdelijke arbeid, maar ook een reactie is op de toegenomen behoefte daaraan van bedrijven en hun werknemers, met
name de vrouwelijke.
Het Duitse werkgelegenheidswonder heeft geen enkele,
unieke oorzaak – meerdere factoren hebben een rol gespeeld.
Studies wijzen vooral op beleid gericht op: ten eerste het verhogen van de arbeidsdeelname van met name oudere werknemers, ten tweede het bevorderen van tijdelijke arbeid (de
twee belangrijkste aspecten van Hartz I tot en met IV), en ten
derde een verantwoorde loonontwikkeling (Dustmann et al.,
2014). Hoe verhoudt het beleid op deze terreinen in Duitsland zich tot dat in Nederland?
Versterkte prikkels tot arbeidsdeelname

8

0

arbeidsproductiviteitsontwikkeling in Duitsland en Nederland na de crisis tijdelijk geremd. Figuur 3 vat samen hoe de
verschillende trends hebben bijgedragen aan de economische
groei . In de periodes 1990–1999 en 2000–2007 groeide het
reële bruto binnenlands product in Nederland beduidend
harder dan in Duitsland. In die periodes slaagde Nederland er
beter dan Duitsland in om de arbeidsparticipatie te verhogen,
maar sinds de crisis maakt Duitsland een inhaalslag. In alle periodes groeide de gemiddelde productiviteit per uur in Duitsland harder, al ligt het niveau in Nederland nog steeds hoger.

Verschillende sociale verzekeringen hebben in beide landen
lange tijd de participatie van vooral oudere werknemers ontmoedigd. WW- en arbeidsongeschiktheidsregelingen spelen
een belangrijke rol in het verzekeren van werknemers tegen
inkomensverlies en bij de WW in het faciliteren van het vinden van een nieuwe baan. Tegelijkertijd kunnen te genereuze
uitkeringen – in termen van hoogte, duur en ontvangstvoorwaarden – werkloosheid en inactiviteit versterken (Tatsiramos en Van Ours, 2012). In de praktijk werden deze regelingen – samen met vroegpensioen – in veel Europese landen
ook bewust gebruikt als een vermeende oplossing voor de
oplopende werkloosheid in de jaren tachtig (Gruber en Wise,
2010). In Oost-Duitsland speelden pensioen- en werkloosheidsregelingen een belangrijke rol om de problemen op de
arbeidsmarkt na de hereniging te verzachten. Vervroegd uittreden bleek al met al een dure en weinig effectieve oplossing
voor de werkloosheidsproblemen, en in zowel Duitsland als
Nederland zijn deze uittreedroutes de afgelopen decennia
steeds verder afgesloten.
In Nederland was de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), aangenomen in 1966, de belangrijkste
route tot inactiviteit. Midden jaren zeventig werden al een
half miljoen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen verstrekt;
nadat het aantal arbeidsongeschikten in de jaren negentig
eerst daalde, werd in 2003 bijna de grens van één miljoen arbeidsongeschikten overschreden (op een beroepsbevolking

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4701) 8 januari 2015

Arbeidsmarkt ESB

Flexibilisering van tijdelijk werk

Belangrijk ten aanzien van de tweede oorzaak van het Duitse
werkgelegenheidswonder – de toename van tijdelijke arbeid
– was de flexibilisering van de arbeidsmarkt. Zowel in Nederland als Duitsland is de regulering van tijdelijke contracten
en uitzendwerk fors versoepeld; in Nederland door de Wet
flexibiliteit en zekerheid (1999), in Duitsland door de Hartzhervormingen van 2003. In Duitsland werden daarnaast ook
de mini- en midi-job geïntroduceerd. Dat zijn kleine banen
tot respectievelijk 450 en 850 euro maandsalaris, waarvoor
maar beperkt sociale premies en belastingen hoeven te worden afgedragen. De bescherming van vaste contracten bleef in
beide landen wel grotendeels intact, wat ook blijkt uit de samenvattende indices voor ontslagbescherming van de OESO
(OESO website). Het gebruik van tijdelijke contracten nam
in de bestudeerde periode fors toe (OESO Employment
database). In Nederland gaat het om een diverse groep, van
oproepkrachten en uitzendwerkers tot werknemers met een
tijdelijk contract met uitzicht op vast werk (CBS 2014). In
Duitsland betreft een belangrijk deel van de tijdelijke werkgelegenheid de mini- en midi-jobs. Inmiddels zijn er zo’n vijf
miljoen werknemers met uitsluitend een mini-baan, tegen
zo’n 30 miljoen gewone contracten (Körner et al., 2013).
Jaargang 100 (4701) 8 januari 2015

De toegenomen mogelijkheden voor flexibele contracten hebben in beide landen de werkgelegenheid gestimuleerd
door nieuwe toetreders de arbeidsmarkt op te helpen. Tegelijkertijd is duidelijk dat niet alle werkgelegenheid van dezelfde
kwaliteit is. Zo zijn de Duitse mini-jobs controversieel, omdat
deze werknemers maar zeer beperkt pensioen opbouwen en
niet verzekerd zijn tegen werkloosheid en ziektekosten. Daarnaast bemoeilijkt de fiscale subsidie op deze banen de doorstroom naar regulier werk, aangezien de marginale belasting
bij een grotere baan flink toeneemt (OESO, 2012; 2014).
Verantwoorde loonontwikkeling

De loonontwikkeling – de derde factor achter het Duitse werkgelegenheidswonder – is in zowel de Duitse als Nederlandse industrie sinds de jaren tachtig in vergelijking met andere Europese landen gematigd geweest. Hierdoor konden bedrijven goed
concurreren op exportmarkten en is het toegenomen arbeidsaanbod makkelijker geabsorbeerd (Eggelte et al., 2014). De instituties die hieraan ten grondslag liggen zijn complex. Een eerste aspect betreft de vormgeving van loononderhandelingen. In
beide landen vinden centrale onderhandelingen plaats, aangevuld met onderhandelingen op lager niveau. In Duitsland zijn

Decompositie economische groei
Gemiddelde groei in betreffende periode in procenten

van ruim zeven miljoen personen). Tussen 1993 en 2006
werden diverse hervormingen doorgevoerd om de instroom
in de WAO (later WIA) te beperken en de uitstroom te bevorderen. Het duurde tot 2003 voordat het aantal arbeidsongeschikten daadwerkelijk daalde. In Duitsland is de schaal van
de arbeidsongeschiktheidsregelingen nooit zo groot geweest,
maar ook daar werden als een van de eerste Hartz-hervormingen de criteria voor arbeidsongeschiktheid aangescherpt.
Onderdeel van de Hartz-hervormingen was ook een verkorting van de WW-uitkeringen. In Duitsland was de duur
van uitkeringen voor oudere werknemers maximaal 32 maanden. In 2006 zijn uitkeringen verkort naar maximaal twaalf
maanden (achttien maanden voor oudere werknemers);
daarnaast is de uitkeringshoogte beperkt. In Nederland kon
de WW-duur tot voor kort oplopen tot vijf jaar. Onder de
regeringen-Balkenende zijn de ontvangstvoorwaarden aangescherpt en is de maximale duur ingekort naar drie jaar en
twee maanden. In 2014 heeft de Kamer een wetsvoorstel
aangenomen om de WW-duur verder te verkorten naar twee
jaar, waarbij de sociale partners in cao-afspraken nog wel een
langere WW-duur kunnen afspreken.
Tot slot hebben in beide landen fiscale prikkels voor
vroegpensioenregelingen uittreden gefaciliteerd. Inmiddels
zijn deze regelingen in beide landen uitgefaseerd, al mogen
Duitse werknemers met een lang arbeidsverleden binnenkort
al op hun 63ste de arbeidsmarkt verlaten. Door het inperken
van de drie uittreedroutes WAO, WW en vroegpensioen en
het verhogen van de pensioenleeftijd – en de veranderende
denkbeelden over langer doorwerken – is de gemiddelde uittreedleeftijd in beide landen langzaam maar zeker opgelopen
(figuur 4). De toename onder Nederlandse mannen was het
meest spectaculair. De cijfers voor Duitsland maskeren wederom belangrijke verschillen tussen de oostelijke en westelijke deelstaten. Zo lag de gemiddelde uittreedleeftijd in de
oostelijke deelstaten vooral direct na de hereniging ver onder
die in de westelijke.

figuur 3

4
3
2
1
0
-1
-2

Ned Dui
1980-1989

Ned Dui
1990-1999

Productiviteit per uur

Ned Dui
2000-2007
Uren p.p.

Ned Dui
2008-2013

Participatie

Groei

Bron: Total Economy database

Gemiddelde uittreedleeftijd, vijfjaarsgemiddelde

figuur 4

67
66
65
64
63
62
61
60
59
58
57

1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
Dui-mannen
Dui-vrouwen

Ned-mannen
Ned-vrouwen

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

VS-mannen
VS-vrouwen

Bron: OESO

13

ESB Arbeidsmarkt

decentrale onderhandelingen sinds de jaren negentig steeds belangrijker geworden (Visser, 2013). Terwijl in 1995 nog slechts
vijf procent van de sectorale cao’s een clausule bevatte om als
bedrijf af te wijken van de sectorale cao-afspraken over lonen,
bedroeg dit percentage in 2004 zestig procent (Dustmann et
al., 2014). Doordat meer cao’s zijn afgesloten op bedrijfsniveau
en er meer mogelijkheden zijn om af te wijken van sector-cao’s,
is meer ruimte ontstaan voor loondifferentiatie tussen, maar
ook binnen, sectoren. Volgens Dustmann et al. (2014) is de decentralisering van de loonvorming zelfs de belangrijkste factor
achter het huidige Duitse werkgelegenheidswonder.
In Nederland vormde het Akkoord van Wassenaar

Literatuur
AWVN (2013) AWVN signaleert sterke loondifferentiatie in 2013 én 2014. AWVN Persbericht,
11 september.
Beer, P. de (2013) 30 jaar na Wassenaar: de Nederlandse arbeidsverhoudingen in perspectief. In: KVS, Arbeidsverhoudingen onder druk. Preadviezen 2013. Koninklijke Vereniging voor
de Staathuishoudkunde.
CBS (2014) Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2013. Den Haag/Heerlen: CBS.
Conference Board (2014) Output, labor and productivity, 1950-2013. Gegevens op conferenceboard-database.org.
CPB (2012) Het wettelijk minimumjeugdloon en de arbeidsmarkt voor jongeren. 21 december 2012.
CPB (2013) Gevolgen Wet werk en zekerheid voor werkgelegenheid. CPB Notitie, 27 november.
Dustmann, C., B. Fitzenberger, U. Schönberg en A. Spitz-Oener (2014) From sick man of Europe to economic superstar: Germany’s resurgent economy. Journal of Economic Perspectives,
28(1), 167–188.
Eggelte, J., J. Jansen, G. Schotten en D. Dicou (2014) Overwegingen bij de loonontwikkeling.
DNB Occasional Studies, 12(1).
Euwals, R., A. van Vuren en D. van Vuuren (2012) The decline of early retirement pathways in
the Netherlands; An empirical analysis for the health care sector. International Social Security
Review, 65(3), 101–122.
Gruber, J. en D.A. Wise (red.) (2010) Social security programs and retirement around the world:
The relationship to youth employment. Harvard, Mass.: National Bureau of Economic Research.
Harteveld, L. (2012) Polderlogica in recessietijd. Artikel Nederlandse Arbeidsmarkt Dag 2013
op www.arbeidsconferentie.nl.
Houwing, H. (2010) A Dutch approach to flexicurity. Negotiated change in the organization of
temporary work. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.
Koning, W.C. en D. van Vuren (2010) Disability insurance and unemployment insurance as
substitute pathways. Applied Economics, 42(5), 575–588.
Körner, T., H. Meinken en K. Puch (2013) Wer sind die ausschließlich geringfügig Beschäftigten? Eine
Analyse nach sozialer Lebenslage. Statistisches Bundesamt, Wirtschaft und Statistik, januari.
OESO (2012) OECD Economic Surveys Germany, februari. Parijs: OESO.
OESO (2013) OECD Employment Outlook, augustus. Parijs: OESO.
OESO (2014) OECD Economic Surveys Germany, mei. Parijs: OESO.
Rinne, U. en K.F. Zimmermann (2013) Is Germany the North Star of labor market policy? IMF
Economic Review, 61(4), 702–729.
Salverda, W. (1999) Is there more to the Dutch miracle than a lot of part-time jobs? SOM
Research Report, 99(c46).
Tatsiramos, K. en J.C. van Ours (2014) Labor market effects of unemployment insurance design. Journal of Economic Surveys, 28(2), 284–311.
Thomas, A. en U. Dauer (2014) German minimum wage plan gains backing from businesses.
Despite some fears of job losses, companies back proposal. Wall Street Journal, 28 maart.
Visser, J. en A. Hemerijck (1997) Een Nederlands mirakel: beleidsleren in de verzorgingsstaat. Amsterdam: Amsterdam University Press.
Visser, J. (2013) Wage bargaining institutions – from crisis to crisis. ECFIN Economic Papers, 488.
Zimmermann, K.F. (2014) Germany’s coming labor-market catastrophe. A new minimumwage law could put 600,000 people out of work. Wall Street Journal, 2 april.

14

(1982) een belangrijke mijlpaal, toen sociale partners gezamenlijk kozen voor het belang van banen boven lonen. Van
grote veranderingen in het loonvormingsproces is sindsdien
geen sprake geweest. De dekking van cao’s is onverminderd
hoog, de bedrijfstak-cao onverminderd relevant en de spreiding van loonstijgingen tussen sectoren is niet toegenomen
(De Beer, 2013). In hoeverre de beperktere decentralisering
momenteel knelt, is evenwel niet duidelijk. In sector-cao’s bestaat de nodige ruimte om af te wijken via in cao’s ingebouwde
keuze-opties of incidentele loonstijgingen. Daarnaast is de afgelopen jaren wel degelijk sprake geweest van lagere loonstijgingen of nulgroei in sectoren die relatief hard geraakt zijn
door de crisis (Harteveld, 2012; AWVN, 2013).
Een tweede belangrijk aspect van de loonvorming betreft het wettelijk minimumloon (wml). In Nederland bestaat sinds 1968 een wml en in Duitsland wordt deze per
2015 ingevoerd. In Nederland is de impact op de werkgelegenheid volgens het CPB beperkt (CPB, 2012). Over de
werkgelegenheidseffecten van het Duitse wml wordt momenteel heftig gediscussieerd. Duidelijk is dat de voorgestelde 8,50 euro per uur vooral bindend zal zijn in laagbetaalde
dienstensectoren, waar de werkgelegenheidsgroei de afgelopen jaren juist het sterkst was (Thomas en Dauer, 2014; Zimmermann, 2014).
Slot

De voormalige ‘zieke man’ Duitsland heeft de afgelopen decennia op de arbeidsmarkt langzaam de erfenis van de hereniging van zich af kunnen schudden. Nadat aanvankelijk vooral
in oostelijke deelstaten een generatie moeilijk inzetbare oudere werkloze werknemers via verschillende uittreedroutes de
arbeidsmarkt had verlaten, heeft Duitsland de afgelopen tien
jaar verschillende hervormingen doorgevoerd die inactiviteit
en langdurige werkloosheid onder de jongere generaties beperken, flexibele arbeid faciliteren en loonvorming decentraliseren. De afgelopen jaren heeft Duitsland de vruchten van
deze hervormingen kunnen plukken.
Bij de vergelijking van het ‘Duitse wonder’ met de Nederlandse arbeidsmarkt valt op dat in Duitsland de laatste jaren
veel arbeidsmarkthervormingen zijn doorgevoerd die in Nederland al eerder hun beslag kregen. Zo zijn in Nederland in
een eerder stadium flexibelere arbeidsrelaties gefaciliteerd en
zijn al eerder verschillende uittreedroutes afgesloten. De arbeidsmarkten van Nederland en Duitsland vertonen momenteel dan ook veel overeenkomsten. Het aandeel werkenden,
het werkloosheidspercentage, de gewerkte uren en de productiviteit per uur zijn momenteel nagenoeg gelijk. De Duitse
hervormingen bieden op die fronten voor Nederland weinig
lessen. Het lastigste te vergelijken zijn de instituties voor loonvorming. Daar waar in Duitsland de loonvorming steeds meer
is gedecentraliseerd, is hiervan in Nederland veel minder sprake. Of Nederland hierdoor werkgelegenheid misloopt, is voer
voor interessante vervolganalyse.
Hoe zit het met de benodigde hervormingen voor de
toekomst? Uit de vergelijking met de Verenigde Staten – en
dan met name de periode vóór de crisis – valt op dat in zowel
Nederland als Duitsland nog de nodige ruimte bestaat voor
een verhoging van het aantal gewerkte uren per jaar en van
de uittreedleeftijd. In het licht van de vergrijzing zou dat zeer
welkom zijn.

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Jaargang 100 (4701) 8 januari 2015

Auteurs