Ga direct naar de content

Spanje, op zoek naar evenwicht

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: april 29 1992

Spanje, op zoek naar
evenwicht
G. Vandewalle*

D

e toetreding van Spanje tot de EG heeft gezorgd voor een modernisering van de
economic en een belangrijke versnelling van de economiscbe groei. Tegelijkertijd
echter kampt de Spaanse economie met hardnekkige onevenwichtigheden: een
doorlopend tekort op de handelsbalans, aanzienlijke regionale welvaartsverschillen
en een grote inkomensongelijkheid. Een deel van deze onevenwichtigheden kan
vanzelf verdwijnen als de Spaanse economie zich voorspoedig blijft ontwikkelen,
maar op onderdelen is ook een bijstelling van bet Spaanse economiscbe beleid
noodzakelijk.

De aansluiting van Spanje bij de EG heeft geleid tot
een belangrijke versnelling van de economische
groei in de Spaanse economie. Aanvankelijk was de
export de belangrijkste motor van de groei, maar na
1986 – het jaar van de aansluiting van Spanje bij de
EG – hebben de bruto investeringen deze functie
overgenomen en vervolgens is er ook een vrij sterke
stijging van de particuliere en de overheidsconsumptie opgetreden (zie tabel 1).
Van 1987 af was het duidelijk dat de Spaanse economie zich in een toestand van overhitting bevond. Het bruto binnenlands produkt tegen vaste
prijzen groeide met meer dan 5% per jaar en tegelijkertijd nam de import met sprongen toe. Blijkbaar kon de binnenlandse produktie de sterke
groei van de vraag niet meer bijhouden waardoor
het tekortschietende aanbod moest worden aangevuld met import.
De overheid heeft tot deze overhitting bijgedragen
door het op touw zetten van grote openbare werken en het verhogen van de uitgaven voor onderwijs en sociale zekerheid. Weliswaar werd de belastingdruk verhoogd van 21,2% in 1984 tot 27,9% in
1990 en als men ook de sociale-zekerheidspremies
meerekent van 35,7 tot 44,6%, maar dit heeft niet
kunnen voorkomen dat de begroting elk jaar werd
afgesloten met een tekort1. In 1984 bedroeg het tekort 5,3% van het bruto binnenlands produkt (bbp).
In 1990 was het dank zij de belastingverhoging en
een verbreding van de belastingbasis gedaald tot
3,6% van het bbp2.
Zoals uit tabel 1 blijkt trad er in 1990 een vertraging
van de groei in. Deze was het gevolg van de minder
gunstige conjuncturele ontwikkeling in vele industrielanden (onder meer in de Verenigde Staten en
Groot-Brittannie) en meer in het bijzonder van het
tegenvallen van het toeristische seizoen in Spanje3,
waardoor vele appartementen onverhuurd bleven.
Dit heeft op zijn beurt de onroerend-goedmarkt

••••^•••iKiMaiHn

ongunstig bei’nvloed en de bouwactiviteit aan de
Spaanse kusten nagenoeg lamgelegd.
De politike crisis in Joegoslavie heeft evenwel ten
gevolge gehad, dat de toeristische activiteit in Spanje tijdens de tweede helft van 1991 enigszins is toegenomen. De inkomsten uit toerisme zijn weer gestegen maar de gunstige invloed ervan op de balans
der lopende verrichtingen met het buitenland werd
gecompenseerd door de toename van de winstuitkeringen en interestbetalingen aan het buitenland .
Het tekort op de handelsbalans blijft evenwel aanzienlijk. In 1985 dekte de export berekend tegen
f.o.b.-prijzen 84,9% van de import, in 1990 was deze
verhouding gedaald tot 69,5% en sedertdien is dit
percentage ondanks de tragere groei nog afgenomen. Het bedroeg 63,1% voor de periode van januari tot en met September van 1991 .
De betalingsbalans als geheel werd bijna doorlopend in evenwicht gehouden door de hoge inkomsten uit diensten (vooral het toerisme) en door de
toestroom van buitenlands kapitaal. Terwijl de inkomsten uit toerisme enigszins zijn afgezwakt, omdat Spanje wegens de vrij hoge inflatie niet langer
een goedkoop land is voor buitenlandse toeristen,
neemt de kapitaalstroom verder toe. De samenstel-

* De auteur is erehoogleraar economie aan het Rijksuniversitair Centrum te Antwerpen.
1. Berekend aan de hand van Etudes economiques de
I’OCDE, Espagne, OESO, Parijs, 1988, biz. 99 en 101; en
idem, Parijs, 1992, biz. 91 en 93.
2. Idem, 1988, biz. 101; en idem, 1992, biz. 34 en 99.
3. M. Rubio, Spain, looking on the bright side, Euromoney,
Supplement, maart 1991, biz. 3.
4. OESO, 1992, op.cit., biz. 25.
5. Berekend aan de hand van OESO, op.cit., Parijs, 1988,
biz. 108 en idem, 1992, biz. 99.
6. Berekend aan de hand van Banco de Espafla, Bolettn
Estadistico, november 1991, biz. 216.

ling ervan heeft zich evenwel enigszins gewijzigd.
De groei van de directe investeringen is bijna even
snel toegenomen als die van de beleggingen in portefeuille. De hoge rentevoeten, die voortvloeien uit
het restrict!eve monetaire beleid, hebben gekoppeld
aan de stabiliteit van de wisselkoers van de peseta
steeds meer vreemd kapitaal aangetrokken, dat
wordt belegd in obligaties en kortlopend overheidspapier. In 1991 bereikten de directe buitenlandse
investeringen een niveau van $ 8,8 miljard, terwijl
de beleggingen door buitenlanders in effecten waren opgelopen tot $ 5,1 miljard7.
Dank zij deze kapitaaltoevloed blijft de betalingsbalans in evenwicht of vertoont zelfs een overschot,
hetgeen de hoge wisselkoers van de peseta ten opzichte van de andere Europese munten verklaart. Dit
is evenwel een instabiele situatie want aangezien de
inflatie (6,9% per jaar in maart 1992) hoger is dan in
de meeste andere Europese landen (Italic 5,5%,
Duitsland 4,7%, Nederland 4,2%, VK 4,0%, Frankrijk
3,2% en Belgie 2,7%)8 vertoont de import een tendens tot stijgen, terwijl de export trager aangroeit.
Behalve met deze structurele onevenwichtigheid in
de betrekkingen met het buitenland wordt de Spaanse regering ook geconfronteerd met twee andere
vormen van structured onevenwicht, namelijk de
ongelijke economische ontwikkeling in de diverse
landsgedeelten en de grote ongelijkheid in de inkomensverdeling.

Tabel 1. Groeivoeten van de voomaamste macro-economiscbe groot-

beden, 1983-1991
Omschrijving

’84

«5

’86

-87

’89 ’90 ills

. 6,0
5,6
,

,

^al’ ,.$lJtt;l7Jh’H2 13,7
҉ۢ
‘ / 7 , 5 5,2
op~ 18,9 16,0
produkt tegen vaste –

a. I

^

_ _ __

gi^gis^aliliiftl^^

_ ffi ___ _ _

aem^f^eMs^Ma^vmf^^iSm^^Sft

€i& ctel ^odo pAii|

‘ ‘ ” ” — — -“

l^apK, OBSO, 1991, biz. 15.

Spanje heeft reeds in de 19-de eeuw doorlopend te
kampen gehad met pogingen van bepaalde landsgedeelten om een grotere autonomie te verwerven en
minder te moeten bijdragen aan de uitgaven van de
centrale regering. Dit spruit niet alleen voort uit de
aanwezigheid in het noorden van het land van verschillende bevolkingsgroepen (de Catalanen, de
Basken, de Galiciers) die zich niet als echte Spanjaarden beschouwen, maar ook uit het gebrek aan

Gonzalez heeft geprobeerd om van de EG zoveel
mogelijk geld los te krijgen om de achtergebleven
Spaanse regie’s te ontwikkelen. Dit is hem vrij goed
gelukt. Van 1987 af heeft Spanje van de EG meer
ontvangen dan het heeft bijgedragen.
In 1986 droeg Spanje 110,9 miljard peseta af aan de
EG in de vorm van btw, invoerrechten en andere bijdragen en ontving het 102,5 miljard peseta terug. In
1989 was de bijdrage van Spanje opgelopen tot
304,7 miljard peseta, maar ontving het 468,3 miljard
peseta terug.
Het verschil van 163,6 miljard peseta vertegenwoordigde 3,6% van het bbp9. Er moet evenwel rekening
mee worden gehouden dat een groot deel van deze
transfers betrekking had op prijsgaranties voor
Spaanse landbouwprodukten (vooral wijn en olijfolie), waarvan in de EG een overproduktie bestaat.
Het ligt in de bedoeling deze subsidiering geleidelijk af te bouwen. De Spaanse regering is geen voorstander van het behoud van het huidige subsidiebe-

een welvarend kerngebied. In tegenstelling tot Pa-

leid voor de landbouw, maar wenst in ruil ruime

rijs, dat is omgeven door de vruchtbaarste streken
van Frankrijk (Picardie, Artesie, Normandie, Champagne en de Loirestreek), is Madrid gelegen in een
droge en in de winter koude hoogvlakte, die erg
dun is bevolkt. De vruchtbaarste en meeste bevolkte streken van Spanje liggen alle aan de randen van
het land (Baskenland, Catalonie, de Levant, Calabrie
en Asturie)

subsidies voor de regionale ontwikkeling.
Spanje is namelijk van alle EG-lidstaten het land dat
in het kader van een beleid gericht op bevordering
van de ontwikkeling van achtergebleven gebieden
kan rekenen op de grootste bedragen.
Bijna heel Spanje komt in aanmerking voor hulp in
het kader van een van de structuurfondsen. Het
hele zuiden en westen van het land en de Canari-

De regering van de socialistische premier Filipe

sche eilanden zijn erkend als regio met een ontwik-

Gonzalez, die sedert 1982 aan het bewind is, heeft
aan het streven naar autonomie van de verschillende gewesten gehoor gegeven. De provincies wer-

kelingsachterstand. Baskenland wordt beschouwd
als een industriele zone in verval. Een groot deel
van de rest van Spanje komt in aanmerking voor
hulp aan industriele gebieden10.
Van 1989 tot en met 1991 heeft Spanje in het kader
van het Europese fonds voor regionale ontwikke-

Reglonale welvaartsverschillen

den gegroepeerd in regie’s, die op economisch

gebied over een mime mate van autonomie beschikken. De hoop dat de achtergebleven streken (Estremadura, Castilie-La Mancha, Galicie, Andalusie),
waar in I960 het gemiddelde inkomen per hoofd
minder dan 70% bedroeg van het gemiddelde inkomen van alle Spanjaarden, erin zouden slagen om
door een krachtdadig economisch beleid nun achterstand in te halen, werd evenwel slechts gedeeltelijk
verwezenlijkt. Uit label 2 (biz. 424) blijkt dat de verschillen wel geringer zijn geworden. Alleen Extremadura blijft met een gemiddeld inkomen, dat amper
iets meer dan de helft bedraagt van dat der andere
Spaanse regie’s, hopeloos achter.

ESB 29-4-1992

7. OESO, op.cit., 1992, biz. 26.
8. Economic and financial indicators, The Economist, 18
april 1992, biz. 107.
9. OESO, op.cit., 1991, biz. 66 en Spain, the economy,
Financial Times, Supplement Spain, 23 mei 1991, biz. 2.
10. Het nieuwe structuurbeleid van de Europese Gemeenschap, Commissie van de Europese Gemeenschappen,
Luxemburg, juni-juli 1990, biz. 10 en 11 en Vademecum
over de hervorming van de communautaire structuurfondsen, Commissie van de EG, Luxemburg, 1989, biz. 9.

Tabel 2. Relatief inkomen per boofd in de verscbtllende regio’s

bijna alien prive-onderwijsinstellingen met een

Regie’s

1960

1988

Regio’s

hoog schoolgeld.
Na de dood van Franco hebben de achtereenvolgen-

Baskenland

163,6

CanariscSe

Catalonie
Cantabrie
Madrid
Asturie
Navarra
Valencia (Levant)
LaRioja
Balearen
Aragon

143,3
138,2
131,3
126,9
118,9

105,3
124,3
98,7
128,0
98,7
111,6
103,9
110,9
159,0
112,8

117,7
110,8

105,5
105,5

eilanden
Castilie-Leon
Murcia
Andalusie
Galicie

I960

1988

80,1 100,7
79,7 88,1
73,9 85,2
73,9 71,4
69,4 78,4

CastilieLa Mancha

Extremadura

67,5
64,2

74,9

55,3

Bron: R.M. Cortina, op.cit., biz. 80 en 86.

ling (EFRO) en van het Europees sociaal fonds
20,8% ontvangen van de totale middelen die door
deze fondsen ter beschikking zijn gesteld .
Het grootste deel van de ontvangen steun was bestemd voor de ontwikkeling van de fysieke infrastructuur (autowegen, telecommunicate, energieopwekking, ontwikkeling van het toeristisch
potentieel) maar er werden ook belangrijke bedragen toegekend voor verbetering van het technisch
en beroepsonderwijs en het bestrijden van de werkloosheid. Vooral wat dit laatste punt betreft komt
Spanje voor uitgebreide hulp in aanmerking, want
de werkloosheid bedroeg, ondanks een merkbare
verbetering tijdens de laatste jaren, in februari 1992
nog steeds 25,0% van de actieve bevolking . Andalusie, Extremadura en de Canarische eilanden zijn
de regio’s met de hoogste werkloosheid. Tijdens het
eerste halfjaar van 1991 bereikte de werkloosheid in
Andalusie een niveau van 24,8% van de actieve bevolking. In Extremadura was dit 23,9% en op de Canarische eilanden 23,8%13.
Hiermee raken we aan een andere onevenwichtigheid in de Spaanse economic, de grote inkomensongelijkheid.

De grote inkomensongelljkheid

de regeringen getracht deze situatie te verhelpen
door de uitgaven voor sociale zekerheid en onderwijs geleidelijk op te voeren. Dit vereiste evenwel
een verhoging van de belastingdruk en van de bijdragen voor sociale zekerheid, hetgeen niet bevorderlijk is om buitenlandse investeerders aan te trekken.
Aangezien Gonzalez in de eerste plaats de Spaanse
economic zo wilde moderniseren, dat ze de concurrentie aankon met de andere EG-lidstaten, moest hij
vermijden de druk van belastingen en sociale premies al te veel op te schroeven. Dit hield in dat ook
de uitkeringen, vooral die voor werkloosheid, vrij
bescheiden moesten blijven.

De levensstandaard van werknemers in de Industrie
en in de dienstensector is de laatste jaren ondanks
de economische hoogconjunctuur niet verbeterd.
Van 1987 tot het eerste halfjaar van 1991 stegen de
gemiddelde lonen met 22,2%l . In dezelfde periode

namen de kosten van levensonderhoud evenwel
met 26,0% toe . De regering heeft er stelselmatig
naar gestreefd de loonsverhogingen onder controle
te houden om de buitenlandse investeerders niet af

te schrikken. In 1984 werd met de vakbonden een
overeenkomst afgesloten, waarbij de loonsverhoging beperkt werd tot een percentage dat nauwelijks het inflatietempo overschreed, dit in ruil voor

een werkgelegenheidsbeleid van de regering1 .

Deze overeenkomst Hep in 1988 ten einde en in

december van dat jaar vond een algemene eendagsstaking plaats, waarmee de vakbonden hun onge-

noegen wilden aantonen met het werkgelegenheidsbeleid van de regering . Ze klaagden niet alleen
het lage peil van de lonen aan maar ook de hoge
jeugdwerkloosheid. In 1985 was niet minder dan
55,2% van de jongeren tussen de 16 en 19 jaar werk-

loos. Voor jongeren tussen de 20 en 24 jaar bedroeg
dit 44,0% tegen slechts 15,6% voor de bevolking tus-

sen 25 en 54 jaar en 9,7% van degenen ouder dan 54

jaar18.

Tijdens het bewind van generaal Franco was de eco-

Dank zij de verbetering van het technisch en beroepsonderwijs en speciale opleidingsprogramma’s

nomische en fiscale politick afgestemd op het behoud van de traditionele klassenmaatschappij. De

en stages in bedrijven die aan jongere werklozen
werden opgelegd, is de jeugdwerkloosheid afgeno-

vorming van vrije vakbonden was verboden en de
lonen werden in overeenkomst met de officieel erkende falangistische syndicate organisaties op een

ren, die voor het eerst een baan zochten. Begin
1991 was hun aantal gedaald tot 605.700, nog 4,8%

men. In 1987 waren er meer dan een miljoen jonge-

laag niveau gehouden.
In de landbouwsector werd het grootgrondbezit, dat
in het hele zuidelijke deel van Spanje overheerste,
wettelijk beschermd. Gezien het hoge geboortecijfer
kwam er in de meeste gewesten van Zuid-Spanje
veel verborgen werkloosheid voor en bleven de lo-

nen van de landarbeiders op een uiterst laag peil. In
het noordelijke deel van het land waren veel landbouwers eigenaar van hun grond, maar door het erf-

recht was deze eigendom zo versnipperd, dat de
meeste boeren niet over genoeg land beschikten om
op behoorlijke wijze hun gezin te onderhouden. De
mogelijkheden voor begaafde kinderen uit arbeiders- of landbouwersgezinnen om zich door studie
op te werken waren gering, want het lager onderwijs voor het volk stond op een laag peil. De kinderen van de welgestelde adel en burgerij bezochten

11. Berekend aan de hand van Jaarlijks verslag over de uit-

voering van de bervorming van de structuurfondsen 1989,
Commissie van de EG, Luxemburg, 1991, biz. 103-105.
12. Economic and financial indicators, The Economist, 18
april 1992, biz. 107.
13. Banco de Espana, Boletin Estadistico, november 1991,
biz. 199.

14. Idem, biz. 203.
15. Idem, biz. 211.

16. En Espagne, le gouvernement entame des negotiations
pour 1’etablissement d’un pacte social, Le Monde, 28 juli
1984, biz. 16.
17. G. Vandewalle, De integratie van Spanje in de EG, ESB,
20 September 1989, biz. 923.
18. Banco de Espana, Boletin Estadistico, november 1991,
biz. 199.

van de beroepsbevolking . Veelal vinden geschool-

de of herschoolde jongeren evenwel geen aantrekkelijke banen. Veel buitenlandse ondernemingen
hebben montagebedrijven opgericht, waarin ze
vooral goedkope ongeschoolde vrouwelijke arbeidskrachten tewerkstellen.
Dit alles verklaart de ontgoocheling bij een groot
deel van de arbeidersklasse over het beleid van de
socialistische regering. Deze ontgoocheling kwam
tot uiting bij de parlementsverkiezingen van oktober 1989 toen Gonzalez’ partij, de PSOE, meer dan

van de communistische partij in december 1991 vonden discussies plaats over de zin van haar voortbestaan. Uiteindelijk slaagde de leiding erin door het
bureau te vernieuwen met vele jongere figuren (onder meer veel vrouwen) het beeld van de partij naar
buiten toe wat te verbeteren zodat ze haar rol als lei-

dinggevende groep in de Izquierde Unida (IU) waarschijnlijk zal behouden . De gebeurtenissen in

Oost-Europa drukken evenwel zwaar op de aantrekkelijkheid van de IU en dit speelt Gonzalez in de
hand. Hij kan aan de arbeiders en boeren voorhou-

800.000 stemmen verloor en de Izquierda Uni-

den, dat collectivisme hun welvaart niet zal verho-

da(IU), die werd geleid door de communisten, haar
aantal zetels verhoogde van 10 tot 1720. Dit lokte
een reactie uit van de linkervleugel in de PSOE.
Alfonso Guerra, een oude kameraad van Gonzalez

gen en dat naarmate de hulp van de EG aan Spanje
wordt uitgebreid, hun levensstandaard geleidelijk
zal verbeteren.

en net als deze afkomstig uit Sevilla21, bekritiseerde

Beleid

heftig het liberale economische beleid van de minister van Financien Carlos Solchaga. Onder druk van
de linkervleugel van de partij werd een belastinghervorming op touw gezet, die aan de regering de nodige middelen moest bezorgen om een intensiever sociaal beleid te voeren.
Deze hervorming werd evenwel in december 1990
door de Cortes met een jaar uitgesteld . Kort daarop, namelijk in januari 1991, moest Guerra ontslag
nemen als vice-premier omdat zijn broer was betrokken bij een financieel schandaal. De linkervleugel in
de partij werd hierdoor verzwakt en in maart 1991
verving Gonzalez enkele linkse socialisten in zijn regering door technocraten . Solchaga heeft binnen
de regering een overwicht verworven. Hij heeft een
convergentieplan opgesteld om hoofdzakelijk door
besparingen op de werkloosheidsuitkeringen en in
de sector van de gezondheidszorg het overheidsdeficit te verlagen tot 1% van het bnp in 1996. Op deze
wijze zal Spanje voldoen aan een der voorwaarden
voorzien te Maastricht voor toetreding tot de Europese Monetaire Unie. Dit botst evenwel op heftige
weerstand van de syndicaten. Aan Solchaga wordt
voordeelt .
Door zijn politick van hoge rentevoeten heeft hij ongetwijfeld de kapitaalinvoer aangewakkerd en het

Veel economen erkennen tegenwoordig dat de economische structuren van landen langdurige onevenwichtigheden kunnen vertonen zonder dat dit hoeft
te leiden tot ernstige crises. Ook in het geval van
Spanje kan worden betoogd dat de drie beschreven
onevenwichtigheden een tijdelijk karakter hebben
en door de economische groei vanzelf zullen verdwijnen. Het grote tekort op de handelsbalans, zo
wordt gesteld, is gedeeltelijk het gevolg van de massale kapitaalinvoer, die uiteraard aanleiding geeft
tot een sterke toename van de invoer aan investeringsgoederen. Naarmate de multinationale ondernemingen hun produktie in Spanje uitbreiden zal ook
de export toenemen en zal de handelsbalans geleidelijk in evenwicht worden gebracht.
Wat het verschil in welvaart tussen de diverse regio’s betreft, dit zal worden afgezwakt door de trek
van arbeidskrachten naar de rijkere gewesten en de
financiele hulpverlening van de EG aan de achtergebleven gebieden.
De ongelijke inkomensverdeling ten slotte kan geleidelijk opgeheven worden door een betere bestrijding van de fiscale fraude, die nu in Spanje, zoals in
de meeste Zuideuropese landen, hoogtij viert, alsmede door verdere uitbreiding van de steun aan werklozen in het kader van de sociale zekerheid.
Gonzalez heeft op de top te Maastricht bereikt dat

prestige van de peseta als sterke munt verhoogd. Te-

de armere lidstaten van Zuid-Europa minder zullen

gelijkertijd echter heeft hij bewerkstelligd dat vooral
de rijke renteniers het meeste voordeel hebben gehad van de economische vooruitgang van de laatste
jaren. De rentevoeten werden ondanks de daling
van de inflatie van circa 8% in 1986 tot 6,9% in
maart 1992 ongeveer op hetzelfde niveau gehouden. In februari 1986 bedroeg de gemiddelde interest op obligaties uitgegeven door bekende particuliere vennootschappen gemiddeld 13,26%, op 13
april bereikte deze interestvoet 11,42%25. De vele
Spanjaarden, die zich hebben verrijkt door onroerend-goedspeculaties en hun kapitaal in effecten
hebben belegd, genieten dus van een mooi inkomen, terwijl de levensstandaard van de arbeidersen boerenklasse lager blijft dan in de meeste andere
Europese landen.
Deze onevenwichtigheid kan, als de regering er niet
in slaagt haar af te zwakken, scherpe sociale conflicten op gang te brengen. Voorlopig evenwel krijgt

moeten bijdragen aan de EG en grotere bedragen

verweten dat hij al te veel de bezittende klasse be-

Gonzalez in het sociale vlak nog enig respijt, omdat

de gebeurtenissen in Oost-Europa de linkse oppositie in verwarring hebben gebracht. Op het congres

ESB 29-4-1992

19. El irresistible estancamiento de la tasa de paro. El Pais,
Panorama semanal, 4 november 1991, biz. 24.
20. P. Bruce, Now the socialists may not be safe anywhere,
Financial Times, Supplement Spain, 19 februari 1990, biz.
3.
21. P. Bruce. A bad case of ‘provisionalism’, Financial

Times, 26 februari 1991, biz. 15.
22. El Gobierno admite adelantar parte de la reforma fiscal
a 1991, El Pais, Panorama semanal. 28 december 1990, biz.
35.
23. Spain, a whiter shade of pink, The Economist, 16 maart
1991, biz. 26.
24. P. Bruce, Spanish strike loose over convergence plan,
Financial Times, 30 maart 1992, biz. 18 en idem Gonzales
gives ground under partyfire. Financial Times, 24 april
1992, biz 3.
25. Economic and financial indicators, The Economist, 8 februari 1986, biz. 100 en 18 april 1992, biz. 107 en 108.
26. Julio Anguita, reeligido secretario general del PCE, El
Pais, Panorama semanal, 23 december 1991, biz. 12; El
46% del nuevo comite federal del partido comunista estara
compuesto por mujeres, idem, biz. 13.

425:

ders en employes ondanks hun kleine inkomen niet
alleen belasting maar ook nog sociale premies moe-

dat de dividenduitkeringen worden beperkt en dat
de bedrijven er door fiscale maatregelen toe worden
aangezet om de niet-uitgekeerde winsten te investeren. Dit zou de werkgelegenheid bevorderen en het
concurrentievermogen van Spaanse ondernemingen
verhogen, wat tot een verbetering van de handelsbalans zou leiden . Aangezien de Spaanse Industrie
weinig gericht is op de produktie van moderne kapitaalgoederen leiden hogere investeringen tot meer
invoer, zodat Serra’s voorstel alleen een gunstige uitwerking kan hebben op lange termijn.

ten betalen. Bovendien, meent de OESO, moet inge-

Het ziet er niet naar uit dat de Spaanse regering veel

gaan worden tegen het streven van vrije-beroepsbeoefenaars om door kartelvorming de concurrentie
uit te sluiten en aldus een overmatige verhoging van

nen, wenst deze belangrijke bevolkingsgroep niet

zal ondernemen om het tekort op de handelsbalans
drastisch te verminderen. De EG-commissie voorziet
dat in 1992 het tekort van de Spaanse handelsbalans
zal oplopen tot 3,2% van het bruto binnenlands produkt, terwijl volgens Jaime de Pinies, de voornaamste economist van de Manhattan Bank in Spanje,
2,5% als een aanvaardbaar maximum dient te worden beschouwd. Een hoger percentage, meent hij,
leidt tot een onaanvaardbare toename van de buitenlandse schuldenlast34. De Spaanse regering verkiest
blijkbaar de gemakkelijkste oplossing: ze rekent op
meer kapitaalinvoer en een toename van de EGhulp om het tekort ten opzichte van het buitenland
te dekken en op een strengere loonbeheersing, beperking van de sociale uitgaven en het volhouden
van haar restrictieve monetaire beleid om de inflatie
te matigen .

door een strengere belastingpolitiek in de armen
van de PP te drijven. Vandaar dat hij stelselmatig het

G. Vandewalle

zullen ontvangen uit een ontwikkelingsfonds voor
achtergebleven gebieden. Dit zal leiden tot een vermindering van de verschillen in inkomen per hoofd
tussen de diverse gewesten. Wat de inkomensongelijkheid tussen de diverse bevolkingsklassen betreft
heeft de OESO in een rapport over Spanje benadrukt dat de regering vooral de fiscale fraude moet
bestrijden27. Door inkomstenbelasting te ontduiken
kunnen vele zelfstandigen ruim leven terwijl arbei-

hun tarieven te realiseren .
Gonzalez moet er evenwel rekening mee houden

dat een strenger fiscaal beleid hem bij de volgende
verkiezingen de stemmen kan kosten van vele kleine middenstanders. De voornaamste oppositiepartij,
de Partido Popular, die oorspronkelijk als een semi-

fascistische partij aangeschreven stond, tracht aan
haar programma een liberaal cachet te geven en aldus kiezers uit de middenstand aan te trekken .
Gonzalez, die bij de vorige verkiezingen heeft geprofiteerd van het uiteenvallen van het democratisch centrum van Adolfo Suarez en een groot deel
van de middenstand voor zijn partij heeft gewon-

economisch liberalisme van de minister van Finan-

cien Solchaga ondersteunt. De OESO bekritiseert dit
beleid dat het het fiscale instrumentarium verwaarloost en de inflatie exclusief probeert te bestrijden
met een restrictieve monetaire politick. Dit leidt tot

te hoge rentevoeten, te grote kapitaalinvoer en een
te hoge waarde van de peseta, waardoor de uitvoer
wordt afgeremd en de invoer aangewakkerd. Volgens de OESO zou de Spaanse regering moeten streven naar een evenwichtiger handelsbalans, door

niet alleen de inflatie af te remmen met behulp van
een vermindering van het overheidstekort maar ook
door de industrialisatie meer te richten op het ontwikkelen van exportbedrijven en minder op onder-

nemingen die voor de binnenlandse markt produceren

. De economen van de OESO geven evenwel

niet aan hoe dit doel kan worden bereikt. Een devaluatie van de peseta om de export te bevorderen
zou de inflatie aanwakkeren en het toekennen van
subsidies aan exportindustrieen is in strijd met het
verdrag van Rome.

De mogelijkheden voor de Spaanse regering om
zonder een strenger fiscaal beleid het evenwicht in

de economic te herstellen zijn bijgevolg beperkt. Na
de top te Maastricht heeft Gonzalez in het Spaanse
parlement aangedrongen op een strenge loonbeheersing om de inflatie af te remmen en de buiten-

landse investeringen aan te moedigen , maar de
vertegenwoordigers van de linkervleugel in zijn partij hebben hierop gereageerd door wettelijke maatregelen te eisen om de winsten van de ondernemin-

gen te beperken32. Dit zou evenwel een strenge
prijscontrole vereisen en hiervoor ontbreekt het aan
een geschikt administratief apparaat.

Een meer realistisch voorstel werd geformuleerd
door de ondervoorzitter van de PSOE. Hij stelt voor

27. OESO, Etudes economiques de I’OCDE, Espagne, Parijs,
1991, biz. 87.
28. Idem, biz. 88 en 89.
29. La derecha espanola intenta ofrecer una nueva imagen,
El Pais, Panorama semanal, 28 oktober 1991, biz. 13.
30. OESO, op.cit., 1991, biz. 85-86.
31. Gonzalez pide contenci6n salarial para colocar a Espana en la vanguardia econ6mica de Europa, El Pais, Panorama semanal, 23 december 1991, biz. 11.
32. Guerra pide medidas juridicas para reducir los beneficios empresariales, idem, biz. 11.
33. Sera opina que los empresarios deben invertir el m5ximo de sus ganancias, idem, biz. 11.
34. Espana y Grecia, Los mayores deficit, El Pais, Panorama semanal, 6 januari 1992, biz. 25; P. Blum, Tough credit
curbs may be working, Spain, Financial Times, 9 februari
1990, biz. 11.
35. Solchaga anuncia que la recuperaci6n economica sera
lenta, y responsabiliza de ello a los salarios, El Pais, Panorama semanal, 23 december 1991, biz. 24.

Auteur