Sociaal akkoord
Binnen een dag hebben werkgevers- en werknemersorganisaties en het kabinet een ‘gemeenschappelijk beleidskader’ weten te formuleren. De sociale partners streven naar een beheerste loonkostenontwikkeling om zodoende bij te dragen aan een activerend
arbeidsmarktbeleid en een goede concurrentiepositie
van het bedrijfsleven. Daarnaast hebben de partijen een
aantal arbeidsmarktmaatregelen aanbevolen die op
decentraal niveau kunnen worden ingevuld. De overheld zal bij een beheerste loonkostenontwikkeling een
“overeenkomstige” ruimte creeren voor het arbeidsvoorwaardenoverleg in de collectieve sector en het minimumloon koppelen aan de contractloonstijging.
Enkele maanden geleden, bij de vaststelling van het
SER-advies over het sociaal-economisch beleid op de
middellange termijn, bleek die overeenstemming nog
ver te zoeken. Vertegenwoordigers van de FNV en de
overige leden van de SER vlogen elkaar toen in de
haren overde koppeling en over maatregelen ter bestrijding van de werkloosheid. Het sociaal akkoord heeft de
meningsverschillen niet echt uit de weg geruimd. De
afspraken over een beheerste loonkostenontwikkeling
en de werkgelegenheidsmaatregelen zijn slechts “aanbevelingen ten behoeve van het decentrale niveau”. Er
blijft ruimte voor de verschillende bonden en de individuele werkgevers om op decentraal niveau afwijkende
overeenkomsten te sluiten.
Het gemeenschappelijk beleidskader past bij de voorkeur die is ontstaan voor decentraal overieg. Vakbonden
en werkgevers willen niet van bovenaf krijgen opgelegd
hoeveel de lonen mogen stijgen en hoe de secundaire
arbeidsvoorwaarden moeten worden geregeld. Decentrale cao-onderhandelingen hebben als voordeel dat er
recht kan worden gedaan aan de verschillen tussen
bedrijfstakken. In stagnerende bedrijfstakken kunnen
lagere lonen overeen worden gekomen om werkgelegenheid te behouden. In expansieve bedrijfstakken kunnen de lonen extra stijgen om voldoende gekwalificeerd
personeel aan te trekken. Daar staat tegenover dat
decentrale loononderhandelingen kunnen leiden tot een
‘prisoner’s dilemma’. Individuele werkgevers kunnen in
weerwil van het beleidskader de lonen flink verhogen
om gekwalificeerd personeel te behouden of aan te
trekken. Vakbonden zullen in bedrijfstakken waar het
erg goed gaat, geneigd zijn meer loon te eisen dan
‘beheerst’ kan worden genoemd. Om niet bij deze bedrijven achter te blijven zal in andere bedrijfstakken ook
de neiging ontstaan hogere lonen overeen te komen. Op
deze manier leidt het decentrale onderhandelingsproces tot suboptimale resultaten voor de werkgevers en
werknemers als groep.
Als het inderdaad tot een minder beheerste loonkostenontwikkeling komt, lijkt de vakbeweging de schuld te
krijgen voor de daaruit voortvloeiende verslechterende
concurrentiepositie, ontkoppeling en inflatiedreiging.
Dat is niet terecht. Om aan het ‘prisoner’s dilemma’ te
ontkomen is strikte ‘partijdiscipline’ vereist. Die kan nu
de bonden onderling verdeeld zijn, niet van de werknemersorganisaties worden verwacht. De winstgevendheid van veel bedrijven geeft de vakbonden in de marktsector weinig aanleiding de looneisen nog langer te
matigen. Ze eisen de hele loonruimte op. De volledige
koppeling van zowel de lonen in de collectieve sector
als de uitkeringen vinden ze eigenlijk maar onzin. De
ambtenarenbonden daarentegen willen de lonen in de
ESB 13-12-1989
marktsector weer enigzins inhalen en zijn daarom wel
voor loonmatiging; in de marktsector wel te verstaan. In
deze situatie ontbreekt het de vakcentrales aan macht
en overtuigingskracht om de bonden op een lijn te
krijgen.
Het beheersen van de loonstijging zal daarom zeker
ook een taak van de werkgevers moeten zijn. Zij kunnen
aan loonmatiging bijdragen door een belangrijkdeel van
de loonruimte aan het activerend arbeidsmarktbeleid te
besteden. Hoewel de werkgevers daar traditiegetrouw
niet veel in zien, kan het ze belangrijke voordelen bieden. Scholing en werkervaring verminderen de schaarste aan vakbekwaam personeel en dragen bij aan een
beter opgeleide, mondiger en daardoor beter en flexibeler inzetbare beroepsbevolking. Bovendien kan de
werkloosheid dalen en kunnen de sociale uitkeringen en
daarmee de collectieve-lastendruk omlaag.
Het kabinet, dat op dit moment vanwege de beloofde
koppelingen nog het meeste belang heeft bij een beheerste loonontwikkeling, heeft daar zelf nog niet veel
aan bijgedragen. Eerder leek het de totstandkoming van
een sociaal akkoord te frustreren door het reiskostenforfait af te willen toppen en eenzijdig de loonruimte voor
ambtenaren op 2,5% vast te stellen. Daarnaast ontstaat
bij de sociale partners steeds meer de indruk dat milieumaatregelen, nieuw beleid en het herstel van de koppelingen via afwentelingsmechanismen tot loonstijging en
lastenverzwaring voor het bedrijfsleven zullen leiden.
Er zijn dus diverse redenen aan te wijzen die ertoe
kunnen leiden dat het niet tot een beheerste loonontwikkeling komt. Het kabinet zou nog aan loonmatiging
kunnen bijdragen door de collectieve-lastendruk werkelijk te stabiliseren of zelfs te laten dalen, maar het staat
tevens voor de taken ambtenaren en uitkeringsgerechtigden te laten meedelen in de stijgende welvaart, de
positie van de overheid op de arbeidsmarkt te verbeteren en nieuw beleid op poten te zetten. Verlaging van
de lastendruk laat dan geen ruimte voor het inhalen van
de loonachterstand van alle ambtenaren en voor koopkrachtverbetering voor de uitkeringsgerechtigden. De
ambtenarenbonden hebben de keus tussen een relatief
geringe loonstijging of vermindering van het aantal ambtenaren. Dit laatste moet mogelijk zijn indien bij een
gelijkblijvende ‘produktie’ de arbeidsproduktiviteit – de
reden voor loonstijging – is gestegen. Voorts zouden
decentrale loononderhandelingen bij de overheid kunnen zorgen voor een betere vergelijking tussen lonen in
met de overheid concurrerende bedrijfstakken in de
marktsector.
Het sociaal akkoord is waarschijnlijk niet voldoende
om een beheerste loonkostenontwikkelingen af te dwingen, of om de problemen van de overheid als werkgever
op te lessen. Misschien zijn de sociale partners bereid
een gedeelte van de loonstijging in te ruilen voor arbeidsmarktmaatregelen. Een daling van de werkloosheid draagt zowel bij aan het verminderen van schaarste
op bepaalde delen van de arbeidsmarkt, als aan beheersing van de collectieve uitgaven. Gezien de geringe
kans op werkelijke loonmatiging, zal de overheid haar
beleid zo min mogelijk af moeten laten hangen van
werknemers en werkgevers. Ze zal ook zelf voorwaarden moeten scheppen die nodig zijn voor stabilisatie van
de lastendruk, verdeling van de welvaart en bestrijding
van de werkloosheid.
D.E. Ernste
1225