Een Rotterdams veldexperiment, waarin de gemeente soms tot meer dan zeven keer per week vuilnis ophaalt, bevestigt het gedragseconomische inzicht dat vuil vuil aantrekt. Vaker ophalen leidt echter ook tot minder eigen initiatief van sommige bewoners.
ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid
a f va l
Slecht voorbeeld
doet slecht volgen in de
buitenruimte
Het snel verwijderen van vuil wordt beschouwd als een
goede beleidsreactie van de overheid op vervuiling door
burgers. ‘Vuil trekt vuil aan’ luidt het gedragseconomisch
inzicht, en daarom maakt de gemeente Rotterdam sommiÂ
ge wijken meer dan zeven keer per week schoon. Een veldÂ
experiment in Rotterdam bevestigt dit inzicht, maar laat
ook zien zien dat zodra de gemeente een stapje terug doet,
sommige bewoners zelf meer initiatief nemen om vervuiÂ
ling aan te pakken.
robert dur
Hoogleraar aan de
Erasmus Universiteit
Rotterdam
Ben Vollaard
Universitair docent
aan de Universiteit
van Tilburg
E
en schone straat is mensenwerk. Het is het
werk van de burgers die er wonen en er een
steentje aan bijdragen, bijvoorbeeld door
geen afval te dumpen of van tijd tot tijd de
bezem ter hand te nemen. Het is ook het werk van de
gemeente, die betaalde krachten de wijk in stuurt om
de straten schoon te maken. In veel grote gemeenten
in Nederland is een schone straat vooral de taak van
de gemeente geworden. En vaak is het een zware taak.
Zo maakt de gemeente Rotterdam in sommige wijken
meer dan zeven keer per week een ronde om allerhanÂ
de afval van de straat te verwijderen.
Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013
De vraag is of dat een verstandig beleid is. We beÂ
naderen dit vraagstuk vanuit zowel een standaard-ecoÂ
nomisch als een gedragseconomisch perspectief. Het
gekozen perspectief blijkt cruciaal voor het antwoord
op de beleidsvraag. Daar waar het standaard-economiÂ
sche perspectief waarschuwt voor te veel overheidsacÂ
tiviteit, beveelt het gedragseconomische perspectief
juist een heel actieve overheid aan.
Vervolgens rapporteren we de resultaten van een
veldexperiment dat we samen met verschillende dienÂ
sten van de gemeente Rotterdam hebben uitgevoerd
(Dur en Vollaard, 2013). In een willekeurig deel van
een Rotterdamse wijk werd de schoonmaakfrequenÂ
tie door de gemeente drastisch teruggebracht, terwijl
in het andere deel de schoonmaakfrequentie op peil
bleef. Dit hielden we drie maanden vol. Door een
nauwkeurige registratie van vuil op straat, voorafgaand
en tijdens het experiment in beide gebieden, kunÂ
nen we betrouwbaar vaststellen welk effect de lagere
schoonmaakfrequentie heeft op het gedrag van de burÂ
gers. De resultaten van het onderzoek wijzen sterk in
de richting van het gedragseconomische perspectief.
Kort gezegd: vuil trekt vuil aan, en daarom is er een
hoog rendement van regelmatig schoonmaken.
Het standaard-economische perspectief
Een schone straat is een publiek goed dat onderhoud
vereist. De standaard-economische theorie voorspelt
dat elke individuele burger daar best een bijdrage aan
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
65
ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid
wil leveren, maar dat die bijdrage gezien vanuit het geÂ
meenschappelijk belang tekortschiet. De individuele
burger kijkt immers alleen naar zijn eigen belang en
houdt geen (of onvoldoende) rekening met de positieÂ
ve effecten van zijn bijdrage op andere burgers. OverÂ
heidsingrijpen is daarom gewenst en zorgt er – mits
goed gedoseerd – voor dat alle burgers beter af zijn.
In de praktijk betekent dit dat de gemeente de bezem
ter hand neemt en van tijd tot tijd de straten schoonÂ
maakt. Maar met de intrede van de overheid doet de
‘Vuil trekt vuil aan’, en
daarom kan de overheid er maar beter
voor zorgen dat de straat schoon is
individuele burger een stapje terug. Het nut en de
noodzaak om zelf schoon te maken en niet ter vervuiÂ
len is immers kleiner als je weet dat gemeentewerkers
van tijd tot tijd jouw straat aandoen. Dit wordt ook
wel het crowding-out-effect genoemd (Bergstrom et al.,
1986). De beleidsimplicatie is dat overheidsingrijpen
niet door moet schieten. Dit is extra relevant op het
gebied van het schoonhouden van de buitenruimte,
omdat burgers daar niet alleen positieve bijdragen aan
kunnen leveren (in de vorm van schoonmaken) maar
ook negatieve (in de vorm van vervuilen). Met andere
woorden: een te actieve overheid duwt niet alleen goed
gedrag weg, maar lokt ook slecht gedrag uit. Het beste
overheidsbeleid blijft daarom beperkt.
Een gedragseconomisch perspectief
Inzichten uit de psychologie en de gedragseconomie
wijzen in de tegengestelde richting. Een actieve overÂ
heid die vaak schoonmaakt leidt volgens deze inzichÂ
ten juist tot crowding in van individuele bijdragen in
plaats van crowding out. Kort gezegd is de boodschap:
‘vuil trekt vuil aan’, en daarom kan de overheid er maar
beter voor zorgen dat de straat schoon is.
Verschillende inzichten ondersteunen deze ziensÂ
wijze. Volgens de psycholoog Cialdini doet een slecht
voorbeeld slecht volgen. Als iedereen vervuilt (blijÂ
kend uit een sterk vervuilde straat) dan zal vervuilen
ook wel in jouw belang zijn, is de gedachte (Cialdini
66
et al., 1990). Iets meer geavanceerde vormen van naaapgedrag lopen via de inschattingen die mensen hebÂ
ben van de geldende sociale normen of van het lokale
handhavingsbeleid in hun straat. Vuil op straat zendt
de boodschap uit dat vervuilen in deze straat kennelijk
sociaal aanvaardbaar is en getolereerd wordt door de
autoriteiten (Kahan, 1997). Gedragseconomische moÂ
dellen over conditionele coöperatie voorspellen ook
dat een vuile omgeving mensen ontmoedigt om zelf
wél een bijdrage te leveren aan een schone buitenruimÂ
te (Gächter, 2007). Ten slotte kunnen de voorkeuren
voor een schone leefomgeving ‘nonconvex’ zijn (AnÂ
derson en Francois, 1997). Simpel gezegd: in een sterk
vervuilde straat maakt een beetje extra vervuiling niet
veel meer uit voor het straatbeeld. Vuil trekt daarom
extra vuil aan, en schoon blijft schoon.
Welk van deze perspectieven is nu het meest reÂ
levant in de praktijk? Dit is de vraag waarmee de geÂ
meente Rotterdam enkele jaren geleden worstelde.
Mede geïnspireerd door wetenschappelijke studies zoÂ
als die van Robert Cialdini was er in sommige wijken
ingezet op een intensief beleid van ten minste dagelijks
schoonmaken. Maar bij sommige uitvoerders en beÂ
leidsmakers was de twijfel over dit beleid toegeslagen,
omdat de vervuiling eerder leek toe te nemen in plaats
van af te nemen, precies zoals de standaard-economiÂ
sche theorie voorspelt. Maakte het intensieve schoonÂ
maakbeleid de burger niet te gemakzuchtig? Moesten
we niet terug naar de reguliere schoonmaakfrequentie
van enkele malen per week? Anderen vreesden echter
dat dit zou leiden tot een ‘Napels aan de Maas’, conÂ
form het gedragseconomische perspectief.
Veldexperiment
Samen besloten we een veldexperiment op te zetten.
Dit biedt voor beleidsmakers een uitgelezen mogelijkÂ
heid om een betrouwbare inschatting te krijgen van de
effecten van hun beleid. Voor ons wetenschappers is het
een unieke mogelijkheid om in het veld te leren over
menselijk gedrag. De ten opzichte van de bestaande
literatuur meest onderscheidende kenmerken van ons
veldexperiment waren de duur van het experiment (drie
maanden) en de locatie (de woonomgeving van menÂ
sen). Eerdere veldexperimenten bleven altijd beperkt
tot het observeren van de spontane reactie van mensen
op het aantreffen van vuil op relatief anonieme locaties,
zoals in parkeergarages, supermarkten en pretparken
(Cialdini et al., 1990; Keizer et al., 2011). Zowel de
korte duur als de anonieme locatie van het experiment
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013
ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid
Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013
De containers worden twee, soms drie keer per
week geledigd. Ledigen is alleen mogelijk als er geen
spullen op de containerplaat staan. Daarom wordt
voor elke lediging de containerlocatie door de geÂ
meente schoongemaakt. In ons onderzoeksgebied was
er daarnaast nog een dagelijkse schoonmaakronde in
Waarom vervuilen
mensen hun eigen woonomgeving?
Gemakzucht lijkt het meest
relevante motief
de ochtend. Het is die extra ronde die we in de expeÂ
rimentele periode wegnemen in een willekeurig deel
van de wijk. In de rest van de wijk blijft de extra ronde
bestaan. Door de bijplaatsingen van bewoners in de
twee gebieden met elkaar te vergelijken, kunnen we
een betrouwbare schatting maken van het effect van
figuur 1
Verschil tussen interventie- en controlegebied
in het aandeel containerlocaties waarop tussen de
middag en de volgende ochtend extra vuil is bijgeplaatst
40
30
procent-punt verschil
kan in het voordeel van het gedragseconomische perÂ
spectief spreken. De standaard-economische theorie
gaat immers uit van rationele individuen die nadenken
over de (strategische) gevolgen van hun acties. Wellicht
dat het komen tot zo’n rationele beslissing in de prakÂ
tijk vereist dat mensen meerdere keren hetzelfde keuÂ
zeprobleem tegenkomen en dat er voldoende op het
spel staat, zoals de vervuiling in de eigen leefomgeving.
Onze verwachting was dan ook dat in onze context de
standaard-economische theorie meer verklaringskracht
zou hebben dan in de eerdere studies.
Het veldexperiment richtte zich op de vervuiling
rondom (half-)ondergrondse vuilniscontainers. De
containers zijn bedoeld voor vuilniszakken en klein
grofvuil van bewoners uit de wijk, en zijn gratis te geÂ
bruiken. Groter grofvuil dat niet in de container past,
moet door de bewoner weggebracht worden naar een
dichtbijgelegen milieupark. Een alternatief is om teleÂ
fonisch een afspraak te maken met de gemeente voor
het ophalen van grofvuil. Ondanks dat beide diensten
voor groter grofvuil gratis zijn, wordt er regelmatig
grofvuil gedumpt naast de containers. Ook staan er
van tijd tot tijd vuilniszakken naast de containers. Om
precies te zijn: in ons onderzoeksgebied vind je, op een
gemiddelde ochtend in de maanden voorafgaand aan
het experiment, bij een op de drie containerlocaties
grofvuil of vuilniszakken naast de container. Deze zoÂ
genoemde ‘bijplaatsing’ is illegaal. De boete bedraagt
115 euro, maar de pakkans is laag.
Waarom vervuilen mensen hun eigen woonomÂ
geving? Gemakzucht lijkt het meest relevante motief.
Grofvuil wegbrengen naar het milieupark kost tijd en
benzine. Grofvuil laten ophalen door de gemeente
kan meestal niet gelijk dezelfde dag, wat maakt dat
bewoners het tijdelijk zelf moeten opslaan. Voor beÂ
woners van kleine huizen is dit niet altijd eenvoudig.
Het dumpen van het afval naast de container is dan
aanlokkelijk. Een enkele keer is het onmogelijk voor
bewoners om de container te gebruiken, bijvoorbeeld
als de containeropening klem zit of de container vol
zit. Uit onze gedetailleerde data weten we dat dit reÂ
latief weinig voorkomt: gemiddeld negentig procent
van de tijd is de container gewoon te gebruiken, dus
zit niet klem of vol. Bovendien is het ook in dit geval
illegaal om afval naast de container te dumpen. Van de
bewoners wordt verwacht dat ze een blokje omlopen
naar de dichtstbijzijnde alternatieve container. ConÂ
tainerlocaties liggen bijna nooit verder dan 150 meter
van elkaar vandaan.
20
10
0
-10
-20
-30
-80
-60
-40
-20
0
20
40
60
80
100
120
140
Tijd in dagen, dag 0=start interventie
Voor
Tijdens
Na
Bron: Dur en Vollaard, 2013
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
67
ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid
gemeentelijke schoonmaakactiviteiten op het vervuiÂ
lingsgedrag van burgers. Het experiment vond plaats
in de Rotterdamse buurt Tarwewijk, een gebied met
41 containerlocaties, en liep van eind november 2010
tot begin maart 2011. Een aantal maanden voorafÂ
gaand aan, tijdens en ook een maand na afloop van het
experiment vond er tweemaal daags een gedetailleerde
registratie plaats van vuil naast de containers. Samen
met de schoonmaakroosters maakt deze registratie het
voor ons mogelijk om daadwerkelijke gedragsreacties
van de burgers te meten in termen van aantallen bijÂ
plaatsingen.
Resultaten
Los van mogelijke gedragseffecten leidt minder vaak
schoonmaken uiteraard tot viezere straten. En dat is
dan ook wat we duidelijk terugzien. Daar waar ’s ochÂ
tends geen schoonmaakploeg meer langskomt, neemt
het percentage containerlocaties met een of meerdere
bijplaatsingen aan het begin van de middag toe van 11
procent tot 27 procent, terwijl de bijplaatsingen bij de
controlelocaties nagenoeg gelijk blijft (van 12 procent
naar 15 procent). Onze empirische analyse richt zich
op wat er tussen het middaguur en de volgende ochÂ
Verschil tussen interventie- en controlegebied
in aantal gemaakte grofvuilafspraken
figuur 2
10
8
Afspraken
6
4
2
0
-2
-4
-6
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
20
25
Tijd in weken, week 0=start interventie
Voor
Tijdens
Na
tend gebeurt. Dat zijn de uren waarop de opbouw van
vuil niet wordt gestoord door schoonmaakactiviteiten
en we in staat zijn om pure gedragseffecten te meten.
We verwachten op basis van de standaard-economische
theorie op termijn minder bijplaatsingen in het experiÂ
mentele gebied, terwijl we op basis van de gedragsecoÂ
nomische analyse juist meer bijplaatsingen verwachten.
Figuur 1 geeft de resultaten grafisch weer. In de figuur
staan de dagelijkse geschatte verschillen in extra bijÂ
plaatsing tussen interventie- en controlegebied en ook
de afzonderlijk geschatte maandelijkse verschillen.
We beperken ons hier tot een grafische weergave
van de resultaten. De schattingsresultaten van panelreÂ
gressies met tijds- en locatie-vaste effecten zijn te vinÂ
den in Dur en Vollaard (2013). De hier besproken reÂ
sultaten zijn statistisch significant verschillend van nul.
De figuur laat zien dat er na het terugschroeven
van de schoonmaakfrequentie een scherpe stijging
plaatsvindt van de vervuiling door burgers. De proporÂ
tie containerlocaties waar ’s ochtends extra vervuiling
wordt aangetroffen (die er de middag voorafgaand dus
nog niet was) stijgt met ruim 15 procentpunt in het
gebied waar minder vaak wordt schoongemaakt. Dit
is een relatieve stijging van zo’n 75 procent! Hoewel
dit een zeer forse reactie is, is de omvang van het effect
niet uitzonderlijk in vergelijking met eerdere besproÂ
ken veldexperimenten.
Een tweede bevinding is dat de stijging in de extra
vervuiling gedurende de gehele experimentele periode
van drie maanden aanhoudt. De ‘spontane’ reactie van
de burgers is nagenoeg identiek aan de reactie op wat
langere termijn. Het blijkt in deze wijk dus niet zo te
zijn dat als je de burgers wat langer de tijd geeft om de
gevolgen van hun gedrag te overzien of te ontdekken,
ze anders reageren op een lagere schoonmaakfrequenÂ
tie. Het gedragseconomische perspectief is dominant,
niet alleen op korte termijn, maar ook op lange termijn.
Ten slotte valt op dat er een zekere persistentie in
het gedrag waar te nemen is nadat de schoonmaakfreÂ
quentie weer terug is op het oude niveau in de maand
na het experiment. Blijkbaar leren mensen gewoontes
aan en duurt het even voordat het originele evenwicht
weer is bereikt. Of het duurt even voordat mensen
ontdekken dat de gemeente opnieuw dagelijks is gaan
schoonmaken. Over hoe lang dit precies duurt kunnen
we weinig zeggen omdat we slechts één maand nameÂ
ting hebben.
Bron: Dur en Vollaard, 2013
68
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013
ESB Dossier Gedragseconomie voor milieubeleid
Crowding out
Hoewel de resultaten met de gegevens uit de buitenÂ
ruimte sterk wijzen in de richting van crowding in,
lijkt er toch ook sprake van crowding out. De cijfers
over de buitenruimte verhullen een ontwikkeling in
tegengestelde richting die we ontdekten door analyse
van een tweede dataset, namelijk die met telefonische
grofvuilafspraken. Als bewoners zich netter gaan geÂ
dragen daar waar minder wordt schoongemaakt, dan
verwachten we meer gemaakte afspraken met de geÂ
meente om grofvuil op te komen halen. Een dergelijke
reactie vinden we duidelijk terug in de data. Figuur 2
geeft dit weer.
Na het terugbrengen van de schoonmaakfrequenÂ
tie neemt het aantal afspraken met ongeveer twee per
week toe – een stijging van zo’n dertig procent. Ook
hier zien we enige persistentie nadat de schoonmaakÂ
frequentie is teruggebracht op het oude niveau, hoewel
die in dit geval niet statistisch significant blijkt in de
regressie-analyses.
beantwoord worden. De wijk waarin ons experiÂ
ment plaatsvond, kent een relatief hoog verloop, wat
het wellicht moeilijker maakt om de burger te beweÂ
gen zelf de handschoen op te pakken. In wijken met
minder verloop zou de dominante reactie op minder
schoonmaken best wel eens minder vervuiling kunnen
zijn in plaats van meer. Wij hopen in toekomstig onÂ
derzoek een antwoord te kunnen geven op deze vraag.
Conclusies
Snel verwijderen van vuil wordt vaak gezien als een
goede beleidsreactie van de overheid op vervuiling
door burgers. Slecht voorbeeld doet immers slecht
volgen, en dus is het beter om slechte voorbeelden
snel uit het straatbeeld te verwijderen. Deze beleidsÂ
aanbeveling berust op de resultaten van een serie
kortdurende veldexperimenten in relatief anonieme
omgevingen waaruit bleek dat mensen meer geneigd
zijn om te vervuilen in een vervuilde omgeving. Samen
met verschillende diensten van de Gemeente RotterÂ
dam hebben wij een veldexperiment uitgevoerd om te
onderzoeken of mensen hetzelfde gedrag vertonen op
wat langere termijn en als het hun eigen woonomgeÂ
ving betreft. De resultaten zijn klip en klaar. Het ‘vuil
trekt vuil aan’-principe vinden we ook in onze context
en op lange termijn heel sterk terug. Minder schoonÂ
maken gaat dus gepaard met veel meer vuil op straat.
Anderzijds vinden we ook dat minder schoonmaken
ertoe leidt dat bewoners iets vaker een afspraak maken
om grofvuil op te halen. Blijkbaar wordt dit legale alÂ
ternatief voor dumping op straat voor sommige menÂ
sen aantrekkelijker nadat ze leren dat de gemeente niet
sowieso iedere dag langskomt om al het vuil van straat
te verwijderen.
Een belangrijke vraag is in hoeverre deze resultaÂ
ten te generaliseren zijn naar andere wijken en steden.
Die vraag kan eigenlijk alleen met verder onderzoek
Jaargang 98 (4672S) 8 november 2013
LITERATUUR
Anderson, S. en P. Francois (1997) Environmental cleanliness as a public good:
welfare and policy implications of nonconvex preferences. Journal of Environmental Economics and Management, 34(3), 256–274.
Bergstrom, T., L. Blume en H. Varian (1986) On the private provision of public
goods. Journal of Public Economics, 29(1), 25–49.
Cialdini, R.B., R.R. Reno en C.A. Kallgren (1990) A focus theory of normative conduct: recycling the concept of norms to reduce littering in public places. Journal of
Personality and Social Psychology, 58(6), 1015–1026.
Dur, R. en B. Vollaard (2012) The power of a bad example: a field experiment in
household garbage disposal. TI discussion paper, 2012(061).
Gächter, S. (2007) Conditional cooperation: behavioral regularities from the lab
and the field and their policy implications. In: Frey, B.S. en A. Stutzer (red.) Economics and psychology; a promising new cross-disciplinary field. Cambridge, Mass.:
MIT Press.
Kahan, D.M. (1997) Social influence, social meaning, and deterrence. Virginia Law
Review, 83(2), 349–395.
Keizer, K., S. Lindenberg en L. Steg (2011) The reversal effect of prohibition signs.
Group Processes and Intergroup Relations, 14(5), 681–688.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
69