Ga direct naar de content

Scholingsbeleid mag effectiever

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 11 2001

Scholingsbeleid mag effectiever
Aute ur(s ):
Wolff, C.J., de (auteur)
De auteur is werkzaam b ij de Organisatie voor Strategisch Arbeidsmarktonderzoek (osa), Tilb urg.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4309, pagina 417, 11 mei 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt

Scholingsdeelname is de afgelopen jaren sterk toegenomen, Echter vooral grote bedrijven, hoger opgeleiden, mannen en jongeren
profiteren hiervan.
In een dynamische samenleving is scholing van werkenden van cruciaal belang. Doordat de vereiste kwalificaties op de arbeidsmarkt
aan verandering onderhevig zijn, worden hoge eisen gesteld aan het aanpassingsvermogen van de werknemer. Gedurende het gehele
arbeidzame leven moet de werknemer bereid en in staat zijn om kennis en vaardigheden te onderhouden en nieuwe competenties te
ontwikkelen wanneer de situatie daar om vraagt. Bedrijfsscholing speelt hierbij een belangrijke rol.
Onderzoek naar scholing van werkenden suggereert dat er te weinig wordt geïnvesteerd in post-initiële scholing. De oorzaak daarvan zou
gelegen zijn in het riskante karakter van de investering. Investeringen kunnen bijvoorbeeld verloren gaan wanneer een werknemer bij de
concurrent gaat werken. Scholing van werkenden komt daarom onvoldoende van de grond wanneer dit aan de markt overgelaten wordt;
de overheid moet een helpende hand bieden. De laatste jaren is deze boodschap ter harte genomen en zijn van overheidswege tal van
stimulerende initiatieven ontplooid, zoals extra fiscale faciliteiten, experimenten met scholingsvouchers en voorlichting en advies rond
emplooibaarheids- en evc (erkenning van elders verworven competenties)-trajecten. Sociale partners zijn niet achtergebleven: in steeds
meer collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s) worden afspraken gemaakt over zaken als scholing, scholingsverlof en persoonlijke
opleidingsplannen 1.
Om enigszins in beeld te krijgen hoe dit beleid in de praktijk uitwerkt, is het van belang om scholing van werkenden te monitoren. In deze
bijdrage wordt een overzicht gegeven van enkele recente trends in scholing. Vervolgens worden enkele achtergronden van scholing
beschreven die een indruk kunnen geven van de mogelijke invloed van beleidsmaatregelen. De gebruikte gegevens zijn afkomstig uit het
OSA-arbeidsvraagpanel en het OSA-arbeidsaanbodpanel. In het vraagpanel zijn tweejaarlijks deels mondelinge en deels schriftelijke
enquêtes gehouden onder circa 2700 arbeidsorganisaties met meer dan vijf werknemers. Het aanbodpanel bestaat uit tweejaarlijkse
mondelinge enquêtes onder circa 4700 personen die behoren tot de (potentiële) beroepsbevolking van 16 tot 65 jaar en die geen voltijds
dagonderwijs volgen 2.
Trends in scholing
De afgelopen jaren is er vanuit de overheid en in cao-overleg sprake geweest van een toenemende aandacht voor scholing van
werkenden. Parallel hieraan zijn de scholingsinspanningen van arbeidsorganisaties geleidelijk toegenomen. Uit cijfers van het
arbeidsaanbodpanel blijkt dat een groter deel van de werkenden geschoold wordt: het bereik van scholing onder werknemers is gegroeid
van 25 procent in 1993 en 1994 naar 38 procent in 1997 en 1998. Uit gegevens van het arbeidsvraagpanel blijkt dat in de loop der jaren
ook een groter aandeel van de bedrijven scholingsactiviteiten is gaan ondernemen: het bereik van scholing onder bedrijven is licht
gestegen, namelijk van 72 procent in 1996 naar 74 procent in 1998. Het bereik van scholing onder de werknemers van deze
scholingsactieve bedrijven bevestigt dat een steeds groter deel van de werkende beroepsbevolking één of meer cursussen volgt; in 1996
was het aandeel 29 procent van de werknemers in loondienst, in 1998 34 procent 3.
Effectiviteit van beleid
De afgelopen jaren is er vanuit de overheid en in cao-overleg sprake geweest van meer beleidsmaatregelen en een groei van
scholingsactiviteiten, ontstaat de indruk dat de intensivering van scholing mede dankzij het stimuleringsbeleid heeft plaatsgevonden. Is
het beleid daadwerkelijk zo effectief geweest?
Deze vraag is gemakkelijker te stellen dan te beantwoorden. Wil men de effectiviteit van scholingsbeleid van overheid of sociale partners
beoordelen, dan zal men van scholingsactiviteiten moeten weten of deze ook plaats hadden gevonden zonder de beleidsmaatregelen.
Deze kennis is vooralsnog niet voorhanden. Wel beschikken we over enige indirecte aanwijzingen omtrent de effectiviteit van
scholingsbeleid. Een eerste indicatie vormt de samenhang tussen de aanwezigheid van cao’s en scholingsbeleid respectievelijk
scholingsactiviteiten. Een tweede indicatie is of andere bedrijven en werknemers worden bereikt dan die welke traditioneel scholing
aanbieden of aangeboden krijgen. Deze twee indicatoren worden achtereenvolgens besproken.
Cao’s, scholingsbeleid en scholingsactiviteiten

Ondanks de roep om ’employability’ van werknemers, is het voeren van een scholingsbeleid nog geen vanzelfsprekendheid. Gemiddeld
heeft 59 procent van de organisaties een scholingsbeleid op schrift staan. Bij 46 procent van de organisaties bestaat een regeling voor
scholingsverlof.
Vaker scholingsbeleid bij grotere organisaties…
Naarmate een organisatie groter is, is er vaker een formeel vastgelegd scholingsbeleid, onder andere doordat grotere organisaties
doorgaans een personeelschef of afdeling P&O hebben. Zo is slechts in 45 procent van de organisaties met vijf tot negen werknemers
sprake van een formeel scholingsbeleid, ten opzichte van 91 procent van de organisaties met meer dan vijfhonderd werknemers. De
quartaire sector springt er in vergelijking tot overige sectoren in gunstige zin uit, mede omdat de organisaties in deze sector omvangrijk
zijn.
…en bij bedrijven met cao
Interessant is te bezien of organisaties die onder een cao-regime vallen vaker scholingsbeleid of scholingsverlof kennen dan organisaties
waarbij geen cao van toepassing is. Immers, indien een stimulerende werking van scholingsbepalingen in cao’s uitgaat, mag verwacht
worden dat bij bedrijven die onder een cao vallen relatief vaak sprake is van een formeel vastgelegd beleid. Afwezigheid van zo’n
verband kan er op duiden dat het cao-beleid onvoldoende neerslag heeft op het beleid van individuele bedrijven.
Uit tabel 1 blijkt dat bedrijven met een cao inderdaad vaker formele regels rond scholing kennen dan bedrijven zonder een cao. Ook is er
in bedrijven met een cao vaker sprake van een regeling rond scholingsverlof. Deze verbanden blijven in stand wanneer gecontroleerd
wordt voor bedrijfsomvang en bedrijfstak. Toch is enige voorzichtigheid geboden bij het trekken van de conclusie dat cao-afspraken
leiden tot het invoeren van een formeel scholingsbeleid. Het omgekeerde kan ook het geval zijn: mogelijk heeft een reeds bestaande
positieve houding van de sector ten aanzien van scholing geleid tot het bekrachtigen ervan in de vorm van een cao-afspraak.

Tabel 1. Percentage organisaties met op schrift gestelde procedures op het gebied van scholingsbeleid in het algemeen,
scholingsbeleid ten aanzien van specifieke doelgroepen en scholingsverlof, naar aanwezigheid van een cao, 1999
met cao
scholingsbeleid
scholingsverlof
scholingsbeleid ten aanzien
van doelgroepen:
– herintredende vrouwen
– etnische minderheden
– gehandicapten
– ouderen
– jongeren
– overbodige?? werknemers

zonder cao

61

45

50

25

5
4
3
4
20
4

4
5
4
5
10
3

Doelgroepenbeleid ontbreekt
In tabel 1 is tevens opgenomen in welke mate scholingsbeleid ten aanzien van een aantal doelgroepen op schrift is gesteld. Opvallend is
dat zowel bij organisaties mét als bij organisaties zonder cao slechts bij uitzondering sprake is van een doelgroepenbeleid op het gebied
van scholing. Zelfs ten aanzien van gehandicapten en ouderen, twee groepen die volgens de gangbare inzichten duidelijk meer toegang
tot scholing behoeven, bestaat doorgaans geen specifiek beleid. Wanneer al een doelgroepenbeleid gevoerd wordt, is dat meestal ten
aanzien van jongeren. Deze extra aandacht voor jongeren ligt voor de hand. Vooral jongeren zullen bij de start van hun loopbaan
behoefte hebben aan (bedrijfs) specifieke kennis en vaardigheden, en zullen dus veel baat hebben bij scholing. Verder is sprake van een
positieve samenhang tussen de aanwezigheid van een cao en scholingsbeleid voor jongeren. Vermoedelijk is deze vooral te danken aan
afspraken rond de (voormalige) JeugdWerkGarantiewet (JWG).
Wel meer beleid, niet meer scholingsactiviteiten
Betekent dit nu ook daadwerkelijk dat er in cao-organisaties meer scholing plaatsvindt van werknemers? Uit tabel 2 is op te maken dat
dit vreemd genoeg niet het geval is. De kleine verschillen in scholingsdeelname tussen bedrijven met en zonder cao zijn niet statistisch
significant. Het verschil tussen scholingsbeleid en scholingsactiviteiten wordt veroorzaakt doordat er een aanmerkelijke discrepantie is
tussen het voeren van een scholingsbeleid en het daadwerkelijk scholen van werknemers. Uit nadere analyse blijkt dat van de
organisaties die onder een cao vallen en een scholingsbeleid op papier hebben staan, slechts 69 procent feitelijk scholingsactiviteiten
onderneemt. Uit tabel 2 moet al met al geconcludeerd worden dat bedrijven die onder een cao vallen niet aantoonbaar meer
scholingsactiviteiten ontplooien dan bedrijven zonder cao.

Tabel 2. Aandeel scholingsactieve organisaties en scholingsdeelname van werknemers (als percentage van het totaal aantal
werknemers in scholingsactieve en niet-actieve bedrijven) naar bedrijfsgrootte en aanwezigheid van cao, 1998
met cao
% org.
% werkn.
totaal

72

34

zonder cao
% org.
% werkn.
75

32

5-9 werknemers
10-19 werknemers
20-49 werknemers
50-99 werknemers
100-499 werknemers
500 of meer werknemers

51
71
89
95
99
100

22
28
31
34
38
39

75
87
78
75
96
100

26
39
29
25
44
51

Subsidies bereiken vooral traditionele groepen
Naarmate een bedrijf groter is, neemt de kans toe dat er scholingsactiviteiten worden ondernomen (zie tabel 3). Werknemers bij kleinere
bedrijven worden dus minder vaak in de gelegenheid gesteld om scholing te volgen. Idealiter zou men willen dat het scholingsbeleid van
overheid en cao’s deze verschillen verkleint.

Tabel 3. Aandeel scholingsactieve organisaties en scholingsdeelname van werknemers en gebruik van subsidies uit
scholingsfondsen of van de overheid voor scholing van werkenden, naar bedrijfsgrootte in 1998
%
organisaties
totaal
ontbreekt
5-9 werknemers
55
10-19 werknemers
74
20-49 werknemers
87
50-99 werknemers
91
100-499 werknemers
98
500 of meer werknemers
100

%
werknemers
ontbreekt
22
30
31
32
38
39

subsidiegebruik
ontbreekt
17
22
33
37
39
61

T

Uit tabel 3 is af te lezen dat grotere organisaties vaker een beroep doen op subsidies dan kleinere organisaties. Dit komt overeen met
conclusies uit onderzoek van Waterreus naar de werking van scholingsfondsen 4. Paradoxaal genoeg zijn het vooral bedrijven met een
scholingstraditie die profiteren van financiële tegemoetkomingen. Kleine, niet scholingsactieve bedrijven worden niet bereikt.
Verschuiving in leeftijd geschoolden
Naast het bereik onder werkgevers is het van belang te kijken naar het bereik onder werknemers. Uit tabel 4 blijkt dat deelname aan
cursussen in het algemeen hoger is bij mannen, hoger opgeleiden en jongeren van 25-34 jaar. In de loop van zes jaar is gemiddeld een
flinke toename in scholingsdeelname te zien. De oververtegenwoordiging van mannen, hoger opgeleiden en jongeren blijft daarbij
behouden. Wel zijn er in het bereik van scholing enige verschuivingen te zien in leeftijd en opleidingsniveau. De cursusdeelname van
ouderen is sterk gestegen, terwijl de scholingsdeelname van jongeren nagenoeg gelijk is gebleven. De stijging in scholingsdeelname van
ouderen kan het gevolg zijn van de trend om minder vaak vroegtijdig uit te treden. Ook onder de laagst opgeleiden is de
scholingsdeelname sterker dan gemiddeld toegenomen. Wellicht zien bedrijven mede onder invloed van voorlichting door de overheid
onder ogen dat met name deze groep extra scholing behoeft.

Tabel 4. Cursusdeelname van werkenden naar geslacht, leeftijd en opleidingsniveau van de hoogst voltooide dagopleiding,
1993-1998. In procenten werkenden in loondienst die in de loop van twee jaar één of meer cursussen volgen of hebben gevolgd
1993-1994
totaal
geslacht
– man
– vrouw
leeftijd
– 16-24 jaar
– 25-34
– 35-44
– 45-54
– 55-64
onderwijs
– lo
– lbo/mavo
– mbo/havo/vwo
– hbo
– wo
T

Conclusies

1995-1996

1997-1998

25,5

33,1

38,2

24,7
26,8

35,0
30,4

40,6
34,8

29,0
34,8
26,3
18,4
5,0

30,7
41,2
33,8
28,0
20,7

29,9
43,6
41,2
35,9
23,7

13,7
21,6
31,7
33,2
36,7

20,6
29,4
38,8
40,8
34,2

29,2
31,9
41,7
46,4
38,5

Wat kunnen we uit bovenstaande cijfers concluderen over de effectiviteit van beleid van overheid en sociale partners om scholing te
stimuleren? Voor een belangrijk deel stemmen de cijfers hoopvol. De scholingsdeelname is in het afgelopen decennium sterk
toegenomen. Daarbij is bovendien enigszins sprake van een verandering in het bereik van scholing: oudere werknemers en laag
opgeleide werkenden, die van oudsher weinig deelnemen aan scholing, profiteren sterker dan gemiddeld van deze trend, ondanks het feit
dat er nauwelijks een speciaal op hen gericht scholingsbeleid wordt gevoerd. Mogelijk is hier sprake van een inhaalslag die mede te
danken is aan overheidsvoorlichting. Toch is er reden om waakzaam te blijven. Er kan dan wel sprake zijn van een inhaalmanoeuvre van
ouderen en laagopgeleiden, toch blijft de conclusie overeind dat het nog altijd met name jongeren, hoogopgeleiden en mannen zijn die
geschoold worden. Scholingssubsidies worden bovendien aangewend door grote bedrijven, die vermoedelijk ook wel zonder subsidie
tot scholing waren overgegaan. Er is dus nog steeds sprake van een selectief bereik van scholing, zowel onder werknemers als onder
bedrijven.
Van scholingsmaatregelen zou men in het ideale geval wensen dat ze vooral ten gunste komen aan groepen bedrijven en werknemers die
zonder de maatregelen niet tot scholing zouden beslissen. Een manier waarop dit bewerkstelligd kan worden, is het opnemen van extra
voorwaarden extra voorwaarden in financiële stimulansen, zoals is gedaan bij de in 1998 ingevoerde fiscale faciliteit voor uitgaven aan
scholing van werknemers. Daarin zijn extra aftrekmogelijkheden gecreëerd voor scholing specifiek van ouderen en in het midden- en
kleinbedrijf en zijn sinds kort extra mogelijkheden getroffen voor de aftrek van scholingskosten voor personen zonder startkwalificatie.
Een andere mogelijkheid om selectief gebruik te vermijden is scholingsmaatregelen niet alleen te richten op bedrijven maar ook op
werknemers, bijvoorbeeld door het verlenen van scholingsrechten voor individuen.
Uit bovenstaande cijfers is verder naar voren gekomen dat bedrijven met een cao niet vaker scholingsactiviteiten ondernemen dan
bedrijven zonder cao. Dit resultaat is bevreemdend, temeer daar er wel degelijk vaker scholingsbeleid gevoerd wordt in bedrijven met een
cao dan in bedrijven zonder cao. Nader onderzoek naar effectiviteit van scholingsafspraken in cao´s zou hier licht op kunnen werpen

1 Arbeidsinspectie, Voorjaarsrapportage CAO-afspraken 1999, Den Haag, 1999.
2 Zie ook het OSA trendrapport Vraag naar arbeid 2000, Tilburg 2000, en OSA trendrapport Aanbod van arbeid 1999, Tilburg, 1999.
3 Zie OSA trendrapporten Vraag naar arbeid, Tilburg, 2000.
4 J. Waterreus, O&O-fondsen onderzocht, Max Goote Kenniscentrum, Amsterdam, 1997.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur