Ga direct naar de content

Brinkhorsts ongelijk

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 11 2001

Brinkhorsts ongelijk
Aute ur(s ):
Slangen, A.H.L. (auteur)
Hanselman, R.A.W. (auteur)
Slangen is verbonden aan het departement Organisatie en Strategie van de Katholieke Universiteit Brabant. Hanselman was ten tijde van het
onderzoek werkzaam b ij Arcadis Heidemij Advies. Dit artikel is geb aseerd op R.A.W. Hanselman, De mestmarkt: strategische
ontwikkelingsrichtingen en aantrekkelijkheid, Katholieke Universiteit Brabant, Tilb urg, 2001.
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4309, pagina 408, 11 mei 2001 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
mest

Het mestprobleem is verre van opgelost. Onzekerheid over toekomstige wetgeving, het huidige mestbeleid en concurrentie met
kunstmest vormen obstakels.
Door crises als bse en mkz is de Nederlandse mestproblematiek enigszins naar de achtergrond gedrongen. Er is echter nog steeds
sprake van een aanzienlijk mest-overschot. In dit artikel behandelen we mogelijkheden om het mestoverschot te reduceren, en de
factoren die dit belemmeren. Daarbij wordt afgezien van de wenselijkheid van en de mogelijkheden tot terugdringing van de productie.
We beperken ons tot afzetverhoging bij een gelijkblijvend aanbod.
Mestafzetorganisaties
Het mestoverschot wordt bepaald door het aanbod van en de vraag naar mest. Het aanbod van mest is dat gedeelte van de
geproduceerde hoeveelheid mest dat veehouders niet op het eigen bedrijf mogen gebruiken. De vraag naar mest wordt met name
gevormd door de akkerbouw. Samen vormen het aanbod en de vraag de markt voor dierlijke mest, kortweg de mestmarkt.
Een gedeelte van de aangeboden hoeveelheid dierlijke mest wordt afgezet door mestafzetorganisaties (mao’s). Deze organisaties werden
aan het einde van de jaren tachtig door veehouders in het leven geroepen. De mao’s zijn te beschouwen als intermediairs die zich
verplicht hebben om overtollige mest van veehouders die bij hen aangesloten zijn af te nemen. Momenteel wordt tussen de 25 en 50
procent van de aangeboden mest afgezet via mao’s.
Het mestbeleid
Minister Brinkhorst streeft er naar om per 1 januari 2002 een systeem van mestafzetcontracten in te voeren 1. Dit systeem gaat uit van
een verplichte koppeling tussen de toegestane mestproductie en de mestafzetmogelijkheden van een veehouder. De mate waarin een
veehouder zich van mestafzet heeft verzekerd bepaalt hierbij de toegestane omvang van zijn veestapel. Het is de bedoeling dat de
mestafzetcontracten gesloten gaan worden tussen individuele veehouders en akkerbouwers. De rol van mao’s of soortgelijke
intermediairs wordt hierbij beperkt tot contractmakelaar en transporteur van mest. Zo kunnen individuele veehouders worden
afgerekend. Indien een veehouder voor een deel van zijn overtollige mest geen afnemer heeft, moet deze zijn veestapel inkrimpen.
Veehouders zouden niet rechtstreeks aansprakelijk kunnen worden gesteld indien de mao’s als contractpartij zouden blijven fungeren.
Reductiemogelijkheden
Dierlijke mest kan op drie gebieden worden afgezet: binnen de Nederlandse akkerbouw, binnen de akkerbouw in het buitenland en buiten
de akkerbouw. Tot nu toe richtten de mao’s zich vooral op de Nederlandse akkerbouw. De afzet van mest kan op alle drie de gebieden
worden verhoogd. Er zou in Nederland zelfs sprake zijn van een mesttekort wanneer er geen kunstmest zou worden gebruikt. Tevens
zitten grote gebieden vlak over de grens om mestproducten verlegen. Ten slotte kan ook buiten de akkerbouw nog veel meer mest
afgezet worden.
Nederlandse akkerbouw
De kwaliteit van dierlijke mest is laag en onzeker, met name in vergelijking met kunstmest. Dierlijke mest vindt niettemin afzet omdat het
goedkoop is. Het aanbod is slecht op de vraag afgestemd omdat er in het verleden voldoende afzetmogelijkheden voor dierlijke mest
waren. Hierdoor werden veehouders niet of nauwelijks gestimuleerd om in te spelen op de wensen van akkerbouwers. Een andere
oorzaak voor het gebrek aan klantgerichtheid is dat de meeste mao’s zijn opgezet door veehouders. Hierdoor richten de mao’s zich
voornamelijk op de wensen van deze veehouders.
Akkerbouwers willen mest met een constante en bekende samenstelling die aansluit bij de bemestingsbehoefte, vrij is van onkruidzaden
en ziektekiemen, op het gewenste moment beschikbaar is, en die zonder schade aan de bodemstructuur en gewassen kan worden

aangewend. Door mest te bewerken kan aan al deze behoeften worden voldaan. De beschikbaarheid kan worden verhoogd door mest
zodanig te bewerken dat het volume afneemt. Wanneer mest onbewerkt wordt vervoerd, is negentig procent van het totale volume water
2.
Buitenlandse akkerbouw
De behoeften van de buitenlandse akkerbouw zijn vergelijkbaar met die van de Nederlandse. De export van mest is door wetgeving tot
op heden echter beperkt gebleven tot bepaalde bewerkte mestsoorten. Het is belangrijk om een onderscheid te maken tussen afnemers
die zich binnen en buiten een straal van 600 kilometer van Nederland bevinden. Binnen deze straal is de afzet van on- en lichtbewerkte
mest nog rendabel. Daarbuiten worden de transportkosten zo hoog dat alleen de afzet van zogenaamde mestkorrels nog rendabel is.
Mestkorrels ontstaan uit een vergaande bewerking van mest en zijn van een hogere kwaliteit. Momenteel vinden ze slechts afzet bij
hoogrenderende, intensieve telers die hogere eisen aan de bemesting stellen.
De afzet van mest in de buitenlandse akkerbouw kan worden verhoogd door het afzetgebied van mestkorrels uit te breiden. Op mondiale
schaal zijn er voldoende afzetmarkten 3. Tevens ligt het voor de hand om mestkorrels ook binnen een straal van 600 kilometer af te zetten,
zowel binnen als buiten Nederland. Hierbij is geen sprake van concurrentie met andere dierlijke mestproducten omdat het een
marktsegment met andere behoeften betreft.
Energie
Buiten de akkerbouw zijn energiebedrijven, industriële ondernemingen en de intensieve veehouderij de belangrijkste afnemers. Deze
afnemers hebben behoefte aan ‘normale’ en duurzame energie. Door de tendens richting een meer duurzame leefomgeving is vooral het
opwekken van duurzame energie interessant. Energie kan worden opgewekt door mest te vergisten, te vergassen of te verbranden.
Momenteel wordt mest vooral verbrand. Er worden echter steeds meer vraagtekens gezet bij het duurzame karakter hiervan. De
belangrijkste manieren waarop de afzet van dierlijke mest buiten de landbouw kan worden verhoogd zijn dan ook vergisting en
vergassing van mest.
Belemmeringen
Deze mogelijkheden om de mestafzet te verhogen zullen niet worden benut wanneer recht-streekse contracten tussen individuele
veehouders en akkerbouwers worden afgesloten. Het benutten van de mogelijkheden vergt namelijk investeringen in mestbe- en
verwerkingsinstallaties. Deze installaties zijn doorgaans zeer kapitaalintensief. Een installatie kost al snel meer dan een miljoen gulden.
Individuele veehouders zullen doorgaans niet in staat en bereid zijn om zulke investeringen te doen, zodat niet beter aan de wensen van
de afnemers van mest zal worden voldaan. Zulke investeringen zouden bovendien tot gevolg hebben dat veehouders zich minder op hun
kernactiviteiten (het produceren van vlees, melk en eieren) zouden gaan concentreren. Tevens zijn er aanzienlijke schaaleffecten bij het
opwekken van energie uit mest. Hierdoor is het opwekken van energie voor individuele veehouders niet rendabel. Ten slotte heeft het
beoogde systeem van rechtstreekse contracten tussen veehouders en akkerbouwers als nadeel dat akkerbouwers die een
mestafzetcontract tekenen aan de ene kant verplicht zijn om aangeboden mest af te nemen, maar aan de andere kant niet van aanlevering
verzekerd zijn. Het zal dan ook moeite kosten om akkerbouwers tot het tekenen van mestafzetcontracten met individuele veehouders te
bewegen.
Deze problemen zullen zich niet voordoen wanneer mao’s of soortgelijke intermediairs als contractpartij mogen optreden. Deze
organisaties zijn wel in staat en bereid om kapitaalintensieve investeringen in mestbe- en verwerkingsinstallaties te doen omdat ze grote
hoeveelheden mest contracteren. Hierdoor kunnen mao’s beter aan de wensen van afnemers van mest te voldoen. Het voldoen aan deze
wensen is een eerste vereiste voor verhoging van de mestafzet. Tevens kunnen mao’s de schaalvoordelen die aanwezig zijn bij het
opwekken van energie realiseren. Tenslotte zijn akkerbouwers beter verzekerd van de aanlevering van mest.
Porter, partijen en mest
Er zijn meer factoren die mestafzetverhoging belemmeren. Om deze factoren te identificeren is inzicht nodig in de verschillende partijen
die bij de mestmarkt zijn betrokken. Porter onderscheidt vijf partijen die bij een bedrijfstak betrokken zijn: de organisaties in de bedrijfstak,
de aanbieders van substituten, de afnemers, de potentiële toetreders en de leveranciers 4. De invloed die deze partijen hebben, bepaalt
de aantrekkelijkheid van een bedrijfstak. De invloed van de bij de mestmarkt betrokken partijen blijkt sterk te variëren.
Organisaties in de bedrijfstak
Binnen de mestmarkt zijn de mao’s elkaars concurrenten. De concurrentie tussen deze organisaties is momenteel gering. Als gevolg van
de steeds strengere mestwetgeving bieden veehouders steeds meer overtollige mest aan. Hierdoor is er vanuit het oogpunt van de mao’s
sprake van een groeiende markt. Verder bestaat er duidelijkheid tussen de verschillende mao’s over hun doel en strategie. Hierdoor
kunnen ze hun beleid op elkaar afstemmen. Deze twee factoren beperken de interne concurrentie.
Substituut-producten
De voornaamste substituten voor dierlijke mest zijn kunstmest, groenbemesters en compost. De dreiging die van deze substituutproducten uitgaat is groot. Dit komt door hun goede beschikbaarheid en de verwaarloosbare overstapkosten van dierlijke mest naar
kunstmest (en vice versa).
Afnemers
De akkerbouw vormt de derde partij die nauw bij de mestmarkt betrokken is. De invloed die van deze afnemers uitgaat is groot. Hiervoor
zijn twee oorzaken aan te wijzen. Ten eerste is dierlijke mest voor akkerbouwers door de kwaliteitsproblemen van beperkt belang. Tevens

zijn goede substituten beschikbaar. Ten tweede is er sprake van een overschot aan mest. Ook hierdoor is de onderhandelingskracht van
akkerbouwers groot.
Potentiële toetreders
In principe zijn alle partijen die een zekere kennis hebben van of een belang hebben bij de akkerbouw- en veeteeltsector potentiële
concurrenten. Hierbij kan gedacht worden aan slachterijen en diervoederfabrikanten die gebaat zijn bij een gezonde intensieve
veehouderij. De dreiging die van deze potentiële toetreders uitgaat wordt bepaald door de hoogte van de toetredingsbarrières. Deze
toetredingsbarrières lijken in eerste instantie relatief laag: de kostenvoordelen van de mao’s zijn beperkt en de trouw van akkerbouwers
aan een bepaalde mao kan in twijfel worden getrokken. De kostenvoordelen van de mao’s zijn beperkt omdat het grootste gedeelte van de
kosten het transport betreft. Dit zijn grotendeels vaste kosten. Bovendien bevindt de be- en verwerking van mest zich nog in een
beginstadium. Veel akkerbouwers zullen waarschijnlijk overstappen wanneer er een aanbieder met een kwalitatief beter product ten tonele
verschijnt. Er zijn echter aanzienlijke toetredingsbarrières op het gebied van distributie en kapitaal. Zo zullen toetreders waarschijnlijk
moeilijk toegang krijgen tot de distributiekanalen van mest. De reden is dat de bestaande mao’s over een eigen distributieapparaat
beschikken of contracten hebben afgesloten met transporteurs die al vele jaren het vervoer van mest voor hen verzorgen. Hierdoor is de
binding van deze transporteurs aan de mao’s groot. Verder is er veel kapitaal nodig om beter te kunnen inspelen op de wensen van de
afnemers. Potentiële toetreders zullen zich dus eerst moeten verzekeren van de diensten van een groot aantal veehouders. Hierdoor is de
dreiging die van deze partijen uitgaat beperkt.
Leveranciers
De leveranciers van mest, tenslotte, zijn de veehouders. De invloed die van deze partij uitgaat is ook niet groot. Er is bij de veehouders
namelijk sprake van een bedrijfsoverschot waar ze vanaf willen.
Onzekerheid
Naast de bovengenoemde vijf partijen die direct aan de bedrijfstak zijn gerelateerd, is ook de invloed van de overheid van belang. Deze
invloed is ongewild zeer groot. Dit komt met name door de onzekerheid omtrent de mestwetgeving. Deze onzekerheid is altijd groot
geweest. Momenteel zijn de grote lijnen van de mestwetgeving vastgelegd. Het is echter nog steeds niet bekend hoe het systeem van
mestafzetcontracten er precies uit gaat zien. Ook onbekend is of Nederland gebruik kan maken van de derogatiemogelijkheid die het bij
de EU heeft liggen. Deze staat toe voor zandgronden af te wijken van de strenge EU-nitraatrichtlijn.
Momenteel is er dus nog aanzienlijke speelruimte binnen de wetgeving aanwezig. De onzekerheid die dit met zich meebrengt weerhoudt
de bestaande mao’s en potentiële toetreders er vooralsnog van om de noodzakelijke investeringen in mestbe- en verwerkingsinstallaties
te doen. Dit komt doordat deze installaties nauwelijks alternatief aanwendbaar zijn.
Conclusies
Vier factoren staan verhoging van de mestafzet in de weg: het huidige mestbeleid gericht op het inperken van de rol van de mao’s, de
oriëntatie van de mao’s op de wensen van veehouders, de goede beschikbaarheid van substituten (met name kunstmest) en onzekerheid
omtrent de mestwetgeving.
Inperking van de rol van de mao’s is niet gewenst. Ze zouden het hart van de mestmarkt moeten vormen. De verantwoordelijkheid voor
de afzet van mest moet niet bij individuele veehouders komen te liggen. Contracten tussen veehouders en mao’s moeten juist
rechtsgeldig gemaakt worden. Tevens dient de overheid de onzekerheid omtrent de mestwetgeving zoveel mogelijk te reduceren. Als
deze aanbevelingen worden opgevolgd, wordt het voor mao’s aantrekkelijker om investeringen in mestbe- en verwerkingsinstallaties te
doen. Op deze wijze wordt de concurrentie tussen de mao’s bevorderd en en zal beter aan de wensen van afnemers kunnen worden
voldaan. Dit vergt echter een cultuuromslag binnen de mao’s. Zij dienen zich daadwerkelijk meer op deze wensen te richten.
Verder zijn de mestproducten die uit de be- en verwerkingsinstallaties voortkomen beter in staat om de concurrentiestrijd met kunstmest
aan te gaan. De genoemde kwaliteitsverbeteringen moeten echter zodanig zijn dat akkerbouwers kunstmest gaan substitueren voor
dierlijke mestproducten.
Deze ontwikkelingen zullen uiteindelijk leiden tot een stijging van de afzet van overtollige mest en een daling van het mestoverschot

1 Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Integrale aanpak mestproblematiek, ministerie LNV, Den Haag, 1999, blz. 6-7.
2 A.G.M. Dorresteijn, Poep onder de loep: de mestwetgeving en de vertaling in een administratief systeem, Erasmus Universiteit,
Rotterdam, 1993.
3 B.K. Swormink, Mondiaal gezien is er geen mestoverschot: verwerking helpt bij afstemmen vraag en aanbod, Oogst, 5 mei 2000, blz. 2-3.
4 M.E. Porter, Competitive strategy: techniques for analyzing industries and competitors, Free Press, New York, 1980.

Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs