Ga direct naar de content

Reactie op: Het houdbaarheidstekort van de crisis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 10 2009

reactie

Reactie op:
Het houdbaarheidstekort van de crisis

V

erbon (2009) geeft aan wat de consequenties zijn van de kredietcrisis voor de houdbare overheidsfinanciën. Het is goed dat
Verbon de gevolgen daarvan in kaart brengt.
Aangezien de gevolgen van de kredietcrisis slechts
bij benadering zijn te kwantificeren, kiest hij hierbij
voor een scenarioaanpak. In het pessimistische scenario komt hij tot verslechtering van het houdbaarheidstekort met maximaal een procent van het bbp.
De gevolgen van de kredietcrisis zijn echter dramatischer. Bovendien is anders dan hij suggereert een
premieverhoging in de WW niet wenselijk omdat dat
in een structureel lager groeipad zal resulteren.
In zijn berekeningen gaat Verbon conform de Ageingstudie uit van een gemiddeld ­ roeipercentage tot
g
2040 van 1,7 procent per jaar. Op basis van deze
economische groei heeft het CPB in 2006 berekend
dat de belastingen en premies, inclusief niet-belastingmiddelen, stijgen van 45 procent naar vijftig
procent van het bbp. Een dergelijke opbrengst is
echter volgens de huidige inzichten te ­ ptimistisch.
o
Er is hiervoor een aantal redenen. Door de verslechterde vermogenspositie van huishoudens en pensioenfondsen zullen de belastinginkomsten aanzienlijk
terugvallen. Doordat pensioenfondsen hun premies
verhogen of uitkeringen nominaal fixeren, zullen
zowel de inkomstenbelasting, direct via lagere
pensioenen en indirect via een kleinere grondslag,
als de btw-opbrengst dalen. Ook de vennootschapsbelasting zal een duidelijke dip laten zien. Het is
immers niet reëel om te veronderstellen dat de
huidige crisis alleen een vraagschok is. Bij een lager
groeipercentage van 0,25 tot 0,5 procentpunt over
2007–2040 verslechtert de houdbaarheid met 0,2
tot 0,4 procent van het bbp.
Ook de veronderstelling dat het EMU-saldo, dat
volgens de laatste inzichten –6,7 procent in 2010
zal bedragen, in vijf jaar weer terug is op de crisisvrije waarde van +0,9 lijkt optimistisch en niet, zoals
Verbon stelt, pessimistisch. De jaren tachtig hebben
laten zien dat het decennia geduurd heeft voordat
een dergelijk tekort afgebouwd kan worden. Het is
goed dat het kabinet de afspraak heeft gemaakt dat
in 2011 reeds 0,5 procent hiervan wordt ingelopen,
maar het is illusoir om ervan uit te gaan dat het
EMU-saldo in 2014 reeds een overschot is. Als tien
jaar nodig is om op de crisisvrije waarde terug te
komen betekent dat een verslechtering van de houdbaarheid ten opzichte van de door Verbon gepresenteerde berekeningen met 0,4 procent van het bbp.
Ook is het niet reëel om te veronderstellen dat de
Nederlandse risicopremie niet omhoog gaat.

De kredietwaardigheid van Nederland wordt op dit
moment door zijn relatief grote financiële sector
minder geacht dan die van Duitsland. Op de middellange termijn is in de eurozone de volgende trend
waarneembaar. Nederland zat tot de zomer 2007
op de gemiddelde tienjaarsrente. Een jaar later zat
het twintig basispunten daarboven en inmiddels is
het verschil opgelopen tot veertig basispunten. Als
de risicopremie structureel met 0,5 procent stijgt,
betekent dat een verslechtering van de houdbaarheid
met tenminste 0,4 procent van het bbp.
Bovendien zou de door de staat te dekken schade
in het financiële systeem wel eens groter zijn dan
Verbon veronderstelt. De staatsschuld is inmiddels
volgens het CPB tot ruim 66 procent van het bbp
opgelopen en hierin zijn de laatste kapitaalinjecties
­
niet meegenomen. Ook zijn niet meegerekend
de garanties die tot extra staatsschuld leiden als
ze moeten worden aangesproken, waaronder een
garantie voor het interbancaire leenverkeer van tweehonderd miljard euro. Overigens moet niet worden
uitgesloten dat banken na de zomer zullen moeten
afschrijven op incourante leningen en dat nieuwe
kapitaalinjecties noodzakelijk zijn (Beetsma en
Gradus, 2009). Als een stijging van de staatsschuld
met nog eens tien tot twintig procent plaatsvindt,
betekent dit een verslechtering van de houdbaarheid
met 0,25 tot 0,5 procent van het bbp.
Voor de crisis was een verbetering van het saldo met
vier procent nodig: drie procent berekend in 2006
en een procent extra vanwege de langere levensverwachting berekend in 2007. Na de crisis is dit
percentage, inclusief de ene procent van Verbon,
2,25 tot drie procentpunt hoger. Hierbij wordt ervan
uitgegaan dat niet gekozen wordt voor het heilloze pad van lastenverzwaring. De dure les uit de
jaren tachtig was dat deze afwenteling leidt tot een
vermindering van het aanbod van arbeid en een
lagere investeringsbereidheid en dus een nog lager
structureël groeipad. De enige verstandige manier is
het terugdringingen van de collectieve uitgaven en
toepassen van het profijtbeginsel zoals vergroting
van de efficiëntie in de zorg en arbeidsmarkt, en een
verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd.

Literatuur
Beetsma, R. en R. Gradus (2009) Kabinet: richt je aandacht
op de overheidsfinanciën en exit uit de financiële sector.
Tijdschrift voor openbare financiën, te verschijnen.
Verbon, H. (2009) Het houdbaarheidstekort van de crisis. ESB,
94(4563S), 75–78.

Raymond Gradus
Hoogleraar aan de Vrije
Universiteit Amsterdam

444

ESB

De redactie behoudt zich het recht voor inzending voor de rubriek reactie te wijzigen, in te korten, aan te passen of
te redigeren ten behoeve van de leesbaarheid en argumentatie.

94(4564) 10 juli 2009

De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.

Auteur