“Waarom zou de overheid innovaties steunen die niet bijdragen aan de oplossing van de maatschappelijke problemen waar de overheid mee worstelt?”
Prinsjesdag 2015 ESB
559Jaargang 100 (4718) 24 september 2015
Innovatiebeleid: continuïteit in het zicht van verandering
INNOVATIE & ONDERNEMERSCHAP
B
egin deze maand organiseerde
het Ministerie van Economische
Zaken (EZ) een ‘netwerkbijeen –
komst’ voor zijn externe contacten.
Minister Henk Kamp stelde daar een nieuw
visiedocument voor: Naar een Dynamische
Duurzame Delta. Werken aan verbindingen
voor een vernieuwende economie. Het docu –
ment schetst belangrijke trends in de wereld en in Nederland, zoals
verschuivingen in de internationale machtsverhoudingen, de druk op
het natuurlijke milieu, vergrijzing en technologische ontwikkelingen.
Deze trends plaatsen de samenleving en dus ook EZ voor nieuwe uit –
dagingen. De invulling van de ‘tijdloze missie’ van EZ (“een duurzaam,
ondernemend Nederland”) moet daarop worden aangepast. De eerste
en belangrijkste aanpassing moet zijn dat maatschappelijke uitdagin –
gen meer centraal komen te staan in het beleid. “Ze worden als uit –
gangspunt genomen voor het meer specifieke innovatiebeleid, ze ko –
men expliciet tot uiting bij besluitvormingsprocessen en indien nodig
worden consumenten en producenten geprikkeld om hun gedrag aan
te passen.” De Europese Commissie begon al enkele jaren geleden met
de inrichting van innovatieprogramma’s langs de lijnen van de zoge –
noemde Grand Challenges. Dat lijkt een logische ontwikkeling. Want
waarom zou de overheid innovaties steunen die niet bijdragen aan de
oplossing van de maatschappelijke problemen waar de overheid mee
worstelt? Het traditionele antwoord daarop was altijd dat innovatie
bijdraagt aan concurrentievermogen, en dus aan werkgelegenheid en
economische groei. Tegenwoordig willen we echter duurzame groei.
Maar een generiek innovatiebeleid ondersteunt onderzoek en inno –
vatie op alle gebieden, ongeacht hun impact op natuur en milieu. Dat
past dus niet echt bij de prioriteiten van de 21e eeuw. Het visiedocument is natuurlijk gericht op de lange termijn, maar
het is toch wel teleurstellend dat er van een heroriëntatie op de maat –
schappelijke uitdagingen in de EZ-begroting voor 2016 nog vrijwel
niets is terug te vinden. Traditioneel wordt in Nederland het meeste
innovatiegeld verdeeld via generieke, fiscale instrumenten zoals de
Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO), de Research
& Developmentaftrek (RDA) en de Innovatiebox. De WBSO en
RDA, die respectievelijk betrekking hebben op loonkosten en andere
investeringen in speur- en ontwikkelingswerk, worden volgend jaar sa –
mengevoegd. Een bezuiniging op de WBSO uit het verleden wordt
teruggedraaid. In 2015 werd negentig procent van het innovatiebud –
get op deze manier besteed. Dat was nog weer een procentpunt meer
dan in 2014. Aan specifieke instrumenten werd slechts tien procent
van het innovatiebudget besteed, vooral via het zogenaamde topsecto –
renbeleid. Dat is niet veel. OESO-cijfers laten zien dat de verhouding
generiek/specifiek bij een land als de Verenigde Staten, waarvan men dat misschien niet zou verwachten, precies
omgekeerd is.
Een voordeel van fiscale instrumenten
is dat ze in de uitvoering voor bedrijven en
overheid relatief simpel zijn. Daardoor kun –
nen ook kleine ondernemingen gemakkelijk
meedoen. Zo gaat 65 procent van het bud –
get innovatie-instrumenten naar het mid –
den- en kleinbedrijf (mkb), terwijl het mkb maar 41 procent van de
private R&D-uitgaven voor zijn rekening neemt (cijfers 2014). Bij
specifiek beleid is er vaak sprake van publiek-private samenwerking.
De overheid kan de maatschappelijke uitdagingen niet alleen oplos-
sen, maar gaat het gesprek aan met bedrijven, kennisinstellingen en
maatschappelijke organisaties. Meedoen met specifiek beleid vraagt
dus van bedrijven meer verantwoording en communicatie. Grote be –
drijven hebben daar over het algemeen meer ruimte voor dan kleine
bedrijven. Om het mkb te verleiden om mee te doen is samen met
de provincies een Mkb-innovatiestimulering Topsectoren (MIT) in
het leven geroepen. EZ draagt daar in 2016 35,5 miljoen euro aan
bij. En om het verwijt te ontlopen dat men via de topsectoren alleen
de bestaande (krachtige) sectoren en bedrijven ondersteunt, is er ook
nog het programma StartupDelta. In het topsectorenbeleid gaat het niet uitsluitend over maat –
schappelijke uitdagingen, maar wel steeds vaker. De kennis- en in –
novatieagenda’s voor de periode 2016–2019 bieden aanknopings-
punten om de primair sectorale invalshoek te vervangen door een
probleemgeoriënteerde invalshoek. Er zijn al een aantal sector-over –
schrijdende activiteiten met een vooral technologische invalshoek:
de bio-based economy en de ICT-agenda. Vooral de laatste krijgt in de
EZ-begroting 2016 meer aandacht. Dat heeft te maken met een van
die grote wereldwijde trends: digitalisering. De Nederlandse maak –
industrie heeft daar met een actie-agenda Smart Industry aandacht
voor gevraagd. De minister ondersteunt de uitvoering van deze agen –
da mondjesmaat, maar heeft wel gewerkt aan verdere uitwerking van
het ICT-beleid. Er komt extra geld voor ICT-onderzoek in de jaren
2017–2019. Daarnaast werkt EZ aan een tiental doorbraakprojec-
ten, gericht op de opschaling van ICT-projecten in onderwijs, zorg
en detailhandel. EZ ondersteunt in 2016 ook het publiek-private
programma Digivaardig en de totstandkoming van een Human Ca –
pital Agenda ICT-innovatie. Al met al is de innovatiebegroting van EZ dit jaar vooral een
verhaal van continuïteit en stroomlijning van bestaande regelin –
gen. Innovatiebeleid heeft niet voorop gestaan toen het ging om het
uitdelen van extra middelen. Misschien verandert dat wanneer het
ministerie nog beter kan uitleggen dat geld voor innovatie besteed
wordt aan de oplossing van grote maatschappelijke uitdagingen.
ESB Prinsjesdag 2015
BEN DANKBAAR
Emeritus hoogleraar aan de Radboud Universiteit Nijmegen