Ga direct naar de content

Participatiegraad pas sinds kort hoger dan in de negentiende eeuw

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 1 2023

Een historische tijdreeks vanaf 1800 toont een vrij stabiele participatiegraad, maar onderliggend grote veranderingen in de participatie van vrouwen én mannen.

De bruto participatiegraad geeft aan welk percentage van de bevolking tussen de 15 en 65 jaar er werkt of op zoek is naar werk. Vroeger werd dit berekend op basis van volkstellingen, en tegenwoordig via administratieve databestanden. De huidige participatiegraad, van 74 procent, ligt pas sinds kort boven de gemiddelde participatiegraad van 68 procent uit de negentiende eeuw (figuur).

Het verschil tussen mannen en vrouwen was lange tijd groot: in 1900 werkten vrijwel alle mannen tussen de 15 en 65 (97 procent), maar onder vrouwen bedroeg de participatiegraad slechts 39 procent. De sociale standaard was dan ook dat vrouwen na het huwelijk stopten met betaald werk.

Twee grote ontwikkelingen hebben het participatiegraadverschil verkleind. Ten eerste daalde tussen 1900 en 1985 de participatiegraad van mannen tot beneden de 75 procent, eerst doordat ze langer naar school gingen en later door de opbouw van de verzorgingsstaat – de WAO groeide namelijk in de jaren zeventig en tachtig sterk. En terwijl tot 1970 de norm was dat werkenden tot hun 65e doorwerkten, daalde door de introductie van de VUT in de jaren tachtig de effectieve pensioenleeftijd tot beneden de zestig jaar.

Ten tweede is de participatiegraad van vrouwen de laatste decennia sterk gestegen. In 1985 lag die nog op hetzelfde niveau als in 1900, namelijk op 39 procent. Sindsdien heeft zich een spectaculaire stijging voorgedaan tot de huidige 68 procent, als gevolg van veranderde sociale normen wat betreft werkende vrouwen en het gestegen gemiddelde opleidingsniveau.

Ook de participatie van mannen ging weer stijgen na 1985, als gevolg van de versoberingen in de verzorgingsstaat, en later ook van de geleidelijke afschaffing van de vroegpensioenregelingen, waardoor de prikkel om te werken toenam.

Samen verkleinden deze ontwikkelingen het verschil tussen de participatiegraad van mannen en vrouwen van 58 procentpunt in 1900, tot 14 procentpunt nu. Toch ligt de participatiegraad slechts iets hoger dan in de negentiende eeuw, lager dan die van mannen begin deze eeuw én worden er minder uren gewerkt. Er is zo bezien nog veel onbenut arbeids­potentieel.

Auteurs

Categorieën

Plaats een reactie