Ga direct naar de content

Over gouden bergen en manke vergelijkingen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 13 1981

Ingezonden

Over gouden bergen
en manke vergelijkingen
DRS. M. B. ENGWIRDA*

In ESB van 6 mei jl. is door mr.
A. J. Dijkhuizen en mr. C. A. de Kam
een vergelijking gemaakt van de verkiezingsprogramma’s van PvdA, CDA,
WD en D’66 1). Terecht signaleren de
beide auteurs, dat er in de economische
literatuur tot nu toe opvallend weinig
aandacht is besteed aan de opvattingen
over het te voeren sociaal-economische
beleid, zoals die in de verschillende verkiezingsprogramma’s worden ontvouwd.
De vraag is nu natuurlijk in hoeverre
Dijkhuizen en De Kam er in hun artikel
in geslaagd zijn deze lacune op bevredigende wijze op te vullen. Ik heb daar
ernstige twijfels over. Ik hoop dat in
deze reactie op hun artikel duidelijk te
kunnen maken. Om mijn reactie, zo beknopt mogelijk te houden geef ik daarom puntsgewijs het volgende commentaar.
1. Het door de beide auteurs gebruikte cijfermateriaal ter berekening van de
in de komende kabinetsperiode voor de
verschillende politieke partijen beschikbare financiele ruimte maakt een betrouwbare indruk. Dit wordt bevestigd
doordat de ruimteberekeningen van het
Ministerie van Financien vrij nauwkeu-

ESB 20-5-1981

rig blijken te sporen met de ruimteberekeningen van het Centraal Planbureau in De Nederlandse economic in
1985. Wel vind ik het te betreuren, dat
de nieuwste middellange-termijnverkenning op een zodanig laat tijdstip naar
buiten is gebracht dat de verschillende
partijen daarmee bij de vaststelling van
hun verkiezingsprogramma’s niet of
nauwelijks rekening hebben kunnen
houden. Bovendien betreur ik het met
de beide auteurs, dat het Centraal Planbureau wegens tijdgebrek niet heeft kunnen voldoen aan de verzoeken van diverse partijen om de macro-economische
effecten van hun ontwerp-programma’s
door te rekenen. Voor D’66 kon het
Planbureau dat 10 jaar geleden wel;
vorig jaar oktober kregen wij echter
op een desbetreffend verzoek nul op het
rekest.
2. Het artikel van Dijkhuizen en De
Kam wordt voor de ESB-lezers echter
volstrekt oncontroleerbaar, wanneer zij
hun interpretatie van de ontwikkeling
van de publieke uitgaven in de verschillende verkiezingsprogramma’s stellen
tegenover de cijfers, zoals die door de
verschillende partijen zijn gepubliceerd.
PvdA en VVD eindigen met een overschot, terwijl CDA en D’66 met een tekort blijven zitten, aldus de conclusie
van beide auteurs, die min of meer uit
de lucht komt vallen, omdat aan het
onderliggende cijfermateriaal in het artikel niet of nauwelijks aandacht wordt
besteed. Zodoende wordt bij voorbeeld voor D’66, voor de extra
uitgaven ten opzichte van ongewijzigd
beleid, een bedrag van f. 6,2 mrd. opgenomen. Een bedrag, dat inderdaad voorkwam in een brief, die ik op 19 februari
jl. schreef en waarvan in noot 10 van het
artikel van Dijkhuizen en De Kam melding wordt gemaakt. In die zelfde noot
wordt echter ook mijn latere brief aan
de leden van de Adviesraad van D’66
vermeld, waarin voorstellen waren opgenomen voor de dekking van dat toen
bestaande gat van f. 6,2 mrd. Het is voor
mij dan ook totaal onbegrijpelijk dat,
waar die dekkingsvoorstellen door de
Adviesraad van D’66 met grote instemming zijn aanvaard, dat in de cijferopstelling van Dijkhuizen en De Kam
niet tot uitdrukking is gekomen. Ik zou

me hoogstens kunnen voorstellen, dat de
f. 2 mrd. aan extra aardgasopbrengsten,
die in die dekking was inbegrepen, door
hen niet geaccepteerd is, omdat die al
in de cijferopstelling van Financie’n ten
aanzien van de beschikbare financiele
ruimte was begrepen. Maar zelfs dan nog
resulteert de overblijvende vermindering
van f. 4,2 mrd. van de extra uitgaven ten
opzichte van ongewijzigd beleid in een
overschot voor D’66 van f. 0,3 mrd. in
plaats van een tekort van f. 3,9 mrd.
zoals dit door de beide auteurs in hun
artikel is berekend.
3. Daarnaast vraag ik me af of de
door Dijkhuizen en De Kam gekozen
opzet wel zinvol is. Zij accepteren immers kritiekloos de door de politieke
partijen gekozen uitgangspunten, ook al
moeten sommige daarvan als onvoldoende realistisch worden beschouwd.
Zo gaan de auteurs bij voorbeeld met
geen woord in op de maatschappelijke
haalbaarheid van de f. 21 mrd. aan extra
kortingen op lonen en uitkeringen, die
mede aan het „overschot” van het VVDprogramma ten grondslag liggen. Evenmin gaan ze in op de haalbaarheid van
de doelstelling van 2’/4% groei, die hun
eigen partij — de PvdA — in staat stelt
op papier zowel de koopkracht van de
minima te handhaven, als de meeste
(310.000) arbeidsplaatsen te cree’ren en
bovendien nog f. 11 mrd. te vinden voor
herstel van de bedrijfsrendementen. Als
men, zoals D’66, uitgaat van l’/2% groei,
valt er onmiddellijk een gat van zo’n f. 7
mrd. in het PvdA-programma.
Op dit kritiekloos accepteren van de
door de politieke partijen gekozen uitgangspunten maken de auteurs slechts
een uitzondering. Over het programma
van D’66 schrijven zij namelijk het
volgende: ,,Partijen, die een grote bijdrage van toenemende deeltijdarbeid
verwachten — met name D’66 — gaan
er wel makkelijk van uit, dat de daarmee
samenhangende inkomensachteruitgang
vrij wel algemeen zal worden aanvaard”.
Gemakshalve gaan de beide auteurs er
daarbij aan voorbij dat de 300.000 a
400.000 extra deeltijdbanen, die D’66
voor de komende 4 jaar voorstelt, hooguit 10% van het totale aantal banen uitmaakt en dat daarom van een vrijwel
algemene inkomensmatiging in dit verband geen sprake is. Bovendien toont
het voorbeeld van Zweden aan, dat een
veel groter aantal deeltijdbanen zeer wel
mogelijk is.
Samenvattend moet worden gesteld
dat de auteurs er niet in zijn geslaagd de
verkiezingsprogramma’s op enkele financieel-economische hoofdpunten onderling te vergelijken. Wat zij in hun
artikel hebben gedaan, is naar mijn ge-

* Lid van de Tweede Kamer voor D’66.
1) A. J. Dijkhuizen en C. A. de Kam, Gouden
bergen? Een vergelijking van vier verkiezingspipgramma’s op enkele hoofdpunten, ESB,
6 mei 1981.

491

voel niet veel meer dan het vergelijken
van appelen, peren en andere soorten
fruit, waarbij wel uiterst secuur is gezocht naar kleinere rotte plekjes, maar
de vraag naar de rotheid van de hele
vrucht gemakshalve over het hoofd is
gezien.
M. B. Engwirda

Naschrift

Twee weken geleden publiceerden wij
een vergelijking van vier verkiezingsprogramma’s op enkele financieel-economische hoofdpunten. Na overleg met de
redactie-secretaris van ESB werden in
dit artikel geen gedetailleerde becijferin-

gen opgenomen over de ontwikkeling
van de publieke uitgaven — ten opzichte
van ongewijzigde voortzetting van het
bestaande beleid — bij uitvoering vande
in betrokken partijprogramma’s neergelegde beleidsvoornemens. Nu de heer
Engwirda — die het stuk blijkens zijn reactie in het verkeerde keelgat is geschoten — een toelichting vraagt op het voor
zijn partij, D’66, berekende,,gat”vanca.
f. 4 mrd., geven wij graagdeachterliggende berekening van de kosten van het verkiezingsprogram van de Democraten.
Hierbij roepen wij de volgende passage
uit ons artikel in herinnering: ,,Een algemeen probleem is dat programkosten

zich zelden eenduidig laten interpreteren. Politici — ter zake om opheldering
gevraagd — zijn, naar de ervaring leert,
geneigd om geldvergende verlangens
kwantitatief te bagatelliseren en de mo-

gelijkheid van bezuinigingen fors te
overschatten. Om die reden is (…) een
aantal malen afgeweken van door partijen zelf aangehouden cijfers”.

Wij specificeren de kwantitatief voornaamste posten afzonderlijk en geven
(opnieuw in verband met plaatsruimte)

het saldo van een groot aantal kleinere
posten.
(in mrd.)
• Reorganisatie van de politie (gemeentelijke korpsen) vergt minimaal 2.500 man extra; dit vergt
ca. f. 180 mln. in plaats van de
opgeyoerde f. 80 mln.:
+ f. 0,1
• Sluiting van twee kerncentrales
gedurende de komende kabinetsperiode vergt f. 500 mln. (dit bedrag wordt ook genoemd in de financiele verantwpording van het
PvdA-program) in plaats van de
opgevoerde f. 150 mln.:
+ f. 0,35
• Volksverzekering tegen ziektekosten:
+ f. 1
• Koopkrachtachteruitgang voor
de sociale minima 1% per jaar bij

een jaarlijkse daling van de con-

tractlonen met 2,5%; kosten van
deze koppeling-met-een-plus:
+ f. 2,5
• Woningbouwplan is volgens D’66
budgettair neutraal, omdat daartegenover wordt bespaard op uitkeringen en de belastingontvangsten stijgen. Dit is een berekening
volgens de ,,nettp”-methode; wij
rekenen ten aanzien van alle posten bij alle partijen ,,bruto”; dit
vergt f. 1,25 mrd. extra 2). Samen
met de opbrengst van beleggingsvoorschnften (f. 2 mrd.) is voor
de woningbouw dan f. 3,25 mrd.
ingezet (20.000 woningen per
jaar), wat spoort met de bedragen
die andere partijen ramen:
+ f. 1,25
• Minder bezuiniging in de gezondheidszorg (deels in ongewijzigd
beleid, deels doordat de doelstelling onhaalbaar moet worden geacht) dan de door D’66 opgevoerde f. 1,3 mrd.:
+ f. 0,5

• Saldo van een groot aantal kleine
posten, varierend van het ,,kordaat aanpakken” van de vaarwegen in Brabant en Limburg (hele
project vergt f. 1,2 mrd.) tot allerlei niet gekwantificeerde verlangens in de sfeer van cultuur en
onderwijs:

De definitieve versie van het D’66-pro-

gram geeft als saldo wegens meeruitgaven ten opzichte van ongewijzigd beleid
f. 1,9 mrd. Voor invoering van een infla-

+ f. 0,9

• Minder uitkeringen door extra
• Verzwaring woonlasten (verhoging normhuurquote en huur-

tieneutrale belastingheffing wordt f. 0,6

mrd. opgevoerd. De dekking wordt gevonden in extra aardgaswinst (f. 2 mrd.)
en verhoging van het staatsaandeel in de
gaswinst uit kleinere velden (nu 70%) 1).
Op papier sluit een en ander als een bus.
De heer Engwirda veronderstelt terecht,
dat de extra aardgaswinst ad f. 2 mrd.

reeds is meegenomen in de label, die het
ruimtebeslag vanuit de publieke sector
weergeeft bij uiteenlopende combinaties

van economische groei en salarisontwikkeling in de publieke sector. Daarenboven voert D’66 in de financiele verantwoording van het program per saldo
voor f. 4,2 mrd. te weinig aan programkosten op. Te zamen geven beide posten
een problematiek van f. 6,2 mrd. (t.o.v.
ongewijzigd beleid) in 1985 (guldens van
1981). Dit bedrag van f. 6,2 mrd. is terug
te vinden in tabel 2 uit ons artikel, waarin
de financiering van de programma’s is

werkgelegenheid die het D’66programma genereert:

harmonisatie):

Per saldo geeft dit wegens te laag

geraamde programkosten:

– f. 2,0

– f. 0,4

f. 4,2

Het spreekt vanzelf dat voor dergelijke berekeningen waar mogelijk ten
aanzien van alle partijen dezelfde uitgangspunten en veronderstellingen zijn
gehanteerd. Engwirda poneert dat wij

alleen het D’66-program kritisch hebben
bezien, en dat we ons ten aanzien van
andere partijen klakkeloos hebben aangesloten bij de veronderstelde economische groei, resp. inkomensmatiging.
Wat betreft die inkomensmatiging weet
D’66 op papier ook van wanten: vier jaar
lang een daling van de ree’le contractlonen met 2,5% per jaar. Ter zake is het

uitgangspunt van elk van de vier partijen
gevolgd, omdat deze doelstelling door
middel van daartoe strekkende wetgeving ,,eenvoudig” kan worden gereali-

samengevat.

seerd. Over de maatschappelijke aan-

Hoe is dat bedrag wegens te laag geraamde programkosten samengesteld.

vaarding van een zo drastische inkomensmatiging — waarop alle partijen

492

mikken — hebben wij aan het eind van
ons artikel zelf al enkele relativerende
opmerkingen gemaakt.

De economische groei waarop de
PvdA mikt is — gegeven het ingezette
instrumentarium — blijkens de varianten in De Nederlandse economic in 1985
— niet onhaalbaar. Gelet op hun steun
aan een ingezonden mededeling in een
aantal dagbladeh is een aantal economen daar eveneens van overtuigd. Deze
economen zijn vervolgens door een partijgenoot van de heer Engwirda, fractieleider Terlouw, ingelijfd. Zo vinden we
elkaar wel.
Het ,,gat” van D’66 van ca. f. 4 mrd.
heeft niets te maken met ,,redelijker”
groeiveronderstellingen, en dergelijke.
Het houdt rechtstreeks verband met de
besluitvorming binnen D’66 over het
verkiezingsprogramma. De heer Engwirda zal niet willen ontkennen dat tijdens de opstelling van het ontwerpprogramma en bij de latere amendering
door het congres, volstrekt onvoldoende
is gelet op de financiele consequenties
van de vele daarin neergelegde wensen
en verlangens. Dat dit nu aan het licht
komt is natuurlijk niet prettig.
A. J. Dijkhuizen
C. A. de Kam

1) Verkiezingsprogramma’s 1981 (bijeengebracht en van een register voorzien door
I. Lipschits), Den Haag, 1981.
2) Stichting Wetenschappelijk Bureau D’66,
100.000 extra woningen: een bouwplan,
biz. 13-14.

Auteur